Type plan: |
projectbesluit |
Naam van het plan: |
Het Oog |
Status: |
vastgesteld |
Plan identificatie: |
NL.IMRO.1884.PBKBHETOOG2010-VAS1 |
6.11 Cultuurhistorie en archeologie
De aanwezige cultuurhistorische waarden vormen een belangrijke drager van de kwaliteit van de leefomgeving. Het behoudt van deze waarden draagt namelijk bij aan versterking van deze kwaliteit. In het nationale beleid wordt het behoud en het beheer van de aanwezige cultuurhistorische waarden voorgestaan. Op gelijke voet staat het streven naar het gebruik van het cultuurhistorisch erfgoed als inspiratiebron voor de ruimtelijke inrichting. Dit geldt voor alle cultuurhistorische waarden, dat wil zeggen voor zowel archeologische als voor historisch-geografische (landschap) en historisch-bouwkundige (nederzettingen) waarden.
In de Wet op de archeologische monumentenzorg staat het beleid ten aanzien van cultuurhistorie en archeologie verwoord. Het belangrijkste uitgangspunt van de wet is dat het erfgoed in de bodem beter wordt beschermd. Dit betekent dat in ruimtelijke planontwikkeling vroegtijdig rekening wordt gehouden met archeologisch erfgoed, zodat men hierop kan anticiperen en planvertraging wordt voorkomen.
Indien behoud in de bodem geen optie is, dan is, voorafgaand aan de bodemverstoring, onderzoek nodig om archeologische overblijfselen te documenteren en de informatie en vondsten te behouden.
Uitsnede kaart Cultuurhistorische Hoofdstructuur provincie Zuid-Holland
6.11.1 Archeologisch onderzoek
De cultuurhistorisch waardevolle structuren en objecten (archeologie, nederzettingen en landschap) zijn voor de gemeente Kaag en Braassem aangegeven op de kaarten behorende bij de Cultuurhistorische Hoofdstructuur van de provincie Zuid-Holland. Op basis van de cultuurhistorische waardenkaart blijkt dat er in het plangebied zowel een lage als een redelijk tot grote trefkans is op archeologische sporen. Dit betekent dat er voor het deel dat is gewaardeerd als redelijk tot grote trefkans op archeologische sporen een verplicht verkennend archeologisch onderzoek dient te worden uitgevoerd, conform de eisen uit in de Nota Regels voor Ruime (Provincie Zuid-Holland, 2005).
Bekende archeologische waarden
Op de IKAW heeft het noordelijke deel van de onderzoekslocatie een lage trefkans, het zuidelijke deel heeft een zeer lage trefkans. Op de Cultuurhistorische kaart van de provincie Zuid-Holland heeft het noordelijke deel van de onderzoekslocatie een lage trefkans, het zuidelijke deel van de onderzoekslocatie heeft een middelhoge trefkans. Op het noordelijke deel van de onderzoekslocatie is nog restveen aanwezig. Hierop heeft met name in de Late Middeleeuwen activiteit plaatsgevonden. In het omringende gebied is het veen gedurende de Late Middeleeuwen weggebaggerd, waarna de ontveende gronden weer werden ingepolderd. Onder het veen ligt het Laagpakket van Wormer. Deze gronden bestaan uit mariene zanden en kleien voornamelijk afgezet vanuit getijdengeulen als wadafzettingen. Op de oeverwallen van deze getijengeulen heeft voornamelijk in het Neolithicum bewoning kunnen plaatsvinden. Op het zuidelijke deel van de onderzoekslocatie ligt dit Laagpakket aan het oppervlak, op het noordelijk deel waarschijnlijk onder een dek restveen. De afzettingen van het Laagpakket van Wormer hebben een middelhoge trefkans. In de omgeving van het plangebied zijn geen archeologische monumenten aanwezig. Wel is een waarneming bekend (waarnemingsnummer 127276), te weten een kleine concentratie vondsten uit de Late Middeleeuwen. Doordat de vondsten zijn gedaan in een gebied wat is ontveend, liggen de vondsten waarschijnlijk niet meer in situ en hebben daarom weinig archeologische waarde.
Gespecificeerd archeologisch verwachtingsmodel
De onderzoekslocatie ligt op de grens van de Gogerpolder en de Veender- en Lijkerpolder. Dit gebied is ontgonnen vanaf de 14e eeuw. In de 17e eeuw heeft ontvening plaatsgevonden ten behoeve van de turfwinning. De wetering van de Gogerpolder liep voor-heen over het noordelijk deel van het plangebied. Hierdoor is hier een deel van het veen blijven liggen. Het zuidelijke deel van het plangebied is volledig ontveend. De Gogerpolder en de Veender- en Lijkerpolder zijn respectievelijk in 1715 en 1781-1784 drooggelegd. De bodem bestaat op het zuidelijke deel uit mariene afzettingen van de formatie van Naaldwijk, Laagpakket van Wormer met daarop een minerale eerdlaag die bestaat uit meermolm of een restant veraard veen. Deze afzettingen zijn afgezet vanuit getijdengeulen. Op de oeverwallen van deze getijdengeulen heeft bewoning plaats kunnen vinden in het Neolithicum. Mogelijk zijn op de onderzoekslocatie oeverwallen aanwezig waarop bewoning plaats heeft kunnen vinden. De onderzoekslocatie heeft daarom een middelhoge trefkans op intact archeologische sporen. Op het noordelijke deel van de onderzoekslocatie is mogelijk nog restveen aanwezig. Op dit veen heeft met name in de Late Middeleeuwen activiteit plaatsgevonden. Het veen heeft een lage trefkans op intacte archeologische resten en/of sporen uit de periode Late Middeleeuwen–Nieuwe Tijd. De onderliggende afzettingen van het Laagpakket van Wormer hebben een middelhoge trefkans. De wetering op het noordelijke terreindeel is in het verleden gedempt. Ook heeft in het plangebied mogelijk grondverzet plaatsgevonden bij de aanleg van de rijksweg A4 en de bijbehorende toegangswegen.
Conclusie
Uit het uitgevoerde bureau-onderzoek volgt dat mogelijk sprake is van twee verschillende archeologische niveaus in het plangebied. Van maaiveld naar beneden zijn dit:
Restveen langs de wetering rond de Gogerpolder; lage verwachtingswaarde op archeologische resten uit de periode Late Middeleeuwen–Nieuwe Tijd.
Afzettingen behorend tot het Laagpakket van Wormer; redelijk hoge tot hoge verwachtingswaarde op archeologische resten uit het Neolithicum.
In het verkennend onderzoek zijn beide archeologische niveaus aangetroffen. Het restveen langs de wetering is enkel aangetroffen ter plaatse van de voormalige dijk van de wetering (boring 1). De dijk is momenteel opgenomen in het ophogingpakket van de rotonde. Het vondstvlak heeft een lage trefkans. In boring 1 zijn archeologische indicatoren waargenomen.
Overzicht boringen (bron: ARC)
Vondstniveau 2 is waargenomen in alle zes uitgevoerde boringen op diverse niveaus. In sommige boringen ligt dit niveau aan het oppervlak, waarschijnlijk door afgraving ten behoeve van de aanleg van de fietstunnel onder de A4. De top hiervan is tot een diepte van 0,3 m –mv vergraven. In een andere boring is het vondstvlak aangetroffen op een diepte van 3,2 m –mv. Het bovenliggende pakket bestaat uit een slootvulling. Gezien de diepteligging is de top van deze afzettingen waarschijnlijk vergraven bij de aanleg van de sloot. In de overige boringen is het vondstvlak aangetroffen onder een laag (rest)veen en meermolm. De afzettingen van Wormer bestaan in het plangebied uit een grijze klei met zandlagen. Naar beneden toe worden de afzettingen zandiger en gaan deze over in zand met kleilagen. De afzettingen zijn geïnterpreteerd als waden strandvlakte-afzettingen. Er zijn geen aanwijzingen gevonden voor de aanwezigheid van getijdengeuloeverwallen in het plangebied. In de afzettingen is geen bodemvorming waargenomen. Ook zijn er geen archeologische indicatoren waargenomen. De actuele trefkans op het aantreffen van sporen uit het Neolithicum is daarom laag. Ook de kans op het aantreffen van sporen uit de periode van de ontginning van het veengebied (Late Middeleeuwen–Nieuwe Tijd) is klein.
Conclusie
Omdat op de locatie geen aanwijzingen zijn gevonden voor de aanwezigheid van getijdengeuloeverwallen is de actuele trefkans op sporen uit het Neolithicum laag. Ook de kans op het aantreffen van sporen uit de periode van de ontginning van het veengebied (Late Middeleeuwen–Nieuwe Tijd) is klein. Een vervolgonderzoek is dan ook niet noodzakelijk. Er wordt geadviseerd om de onderzoekslocatie vrij te geven. Het is aan het bevoegd gezag, de gemeente Alkemade, om het besluit te nemen de onderzoekslocatie vrij te geven.