1.1 Aanleiding
Op het perceel aan de Boddens Hosangweg 112 te Woubrugge is thans een boerderij met bijhorende stal gesitueerd. Initiatiefnemer heeft onlangs het perceel aangekocht met het voornemen beide opstallen te vervangen voor een nieuwe woning. Zowel de boerderij als de bijhorende stal zijn bouwtechnisch in zeer slechte staat. Het opknappen van beide is financieel onvoldoende aantrekkelijk om op te wegen tegen de voordelen van een nieuwbouw woning.
De beoogde woning past niet binnen de regeling uit het vigerende bestemmingsplan 'Kernen Woubrugge - Hoogmade'. De gemeente Kaag en Braassem heeft echter, op basis van het door de initiatiefnemer ingediende principeverzoek, aangegeven medewerking te willen verlenen aan de beoogde ontwikkeling. Voor het planologisch mogelijk maken van nieuwbouw dient een uitgebreide omgevingsvergunningsprocedure te worden doorlopen. De voorliggende ruimtelijke onderbouwing vormt de verplichte motivatie bij deze vergunningsprocedure.
1.2 Ligging plangebied
Het project is gelegen aan de noordzijde van de kern Woubrugge in de gemeente Kaag en Braassem. Het betreft het perceel gelegen aan de Boddens Hosangweg 112. Het perceel wordt omsloten door de Boddens Hosangweg, aangrenzende percelen en de Wetering.
Ligging plangebied (plangebied omlijnd)
1.3 Vigerend bestemmingsplan
Het plangebied maakt onderdeel uit van het bestemmingsplan 'Kernen Woubrugge-Hoogmade' (vastgesteld op 18 oktober 2007). Het perceel heeft in het vigerende bestemmingsplan reeds een woonfunctie. De beoogde bouwplan kent op twee punten strijdigheid met het vigerende bestemmingsplan. Hierbij gaat het om een overschrijding van de maximale inhoud en het afwijken van de in het bestemmingsplan vastgelegde bouwgrens. Het betreft de volgende artikelen:
- Artikel 13 lid 3 f: maximum inhoud gebouwen, 750m³ per bouw perceel.
- Artikel 13 lid 3 i: hoofdgebouwen moeten voor ten minste 60% van de breedte in de voorste bouwgrens worden gebouwd.
Uitsnede vigerend bestemmingsplan
1.4 Leeswijzer
Na dit inleidende hoofdstuk zal in hoofdstuk 2 het initiatief worden toegelicht. In hoofdstuk 3 wordt ingegaan op het relevante beleid. In hoofdstuk 4 wordt het project inhoudelijk op de uitvoerbaarheid getoetst aan de hand van het geldende beleid en milieuwetgeving. Tot slot bevatten hoofdstuk 5 en 6 de maatschappelijke en economische uitvoerbaarheden van het plan.
2.1 Huidige situatie
Het huidige terrein aan de Boddens Hosangweg 112 te Woubrugge betreft een voormalige boerderij (bouwmanswoning) met bijbehorende stalruimten. Het perceel wordt ontsloten op de Boddens Hosangweg.
Sinds lange tijd kent de boerderij geen agrarische functie meer. In de oorspronkelijke situatie werd de zijde aan de Woudwetering gebruikt als woning en de zijde aan de Boddens Hosangweg ten behoeve van het agrarische bedrijf. Het hoofdvolume (volume aan de zuidzijde) bood aan de zijde van de Woudwetering ruimte aan het woonhuis. Dit woonhuis is voor een klein gedeelte onderkelderd. Het noordelijk gelegen volume (ondergeschikte volume) bood aan de zijde van de Woudwetering ruimte aan het werkhuis met bijhorende bergruimten. Aan de andere zijde boden beide volumes mogelijkheden voor vee(stalling). Beide gebouwen zijn middels een doorloop aan elkaar verbonden.
Oorspronkelijk bouwplan bouwmanswoning (datum onbekend, oost georiënteerd)
Het complex is, na het staken van de agrarische bedrijfsvoering, voor een gedeelte gebruikt voor bewoning. In het vigerende bestemmingsplan is hiertoe een woonbestemming opgenomen. Het totale complex omvat naast de boerderij tevens een hooiberg. De boerderij kent met inhoud van circa 4040 m³ en is zeer verouderd en bouwtechnisch in slechte staat. Groot onderhoud is dingend noodzakelijk.
2.2 Toekomstige situatie
In eerste instantie is door de initiatiefnemer onderzoek gedaan naar het behoud van de boerderij. Gezien het formaat van de woning en de slechte bouwkundige staat bleek het financieel niet wenselijk de boerderij te behouden. Op 24 januari 2013 heeft de gemeente, middels een uitgebreide planologische afwijking, een extra woning mogelijk gemaakt. Toenmalig initiatiefnemer was voornemens deze extra woning te gebruiken voor de financiering van de noodzakelijk restauratie. Inmiddels is gebleken dat vanuit de markt onvoldoende vraag bestond voor deze woning met bijhorende prijssetting. Omdat daarmee de restauratie geen doorgang kon vinden zijn de gronden verkocht aan de huidige initiatiefnemer. De initiatiefnemer heeft, zoals voorgaand gesteld, geconcludeerd dat het restaureren van de boerderij financieel onwenselijk is en gelijktijdig onvoldoende aansluit bij zijn specifieke woonwensen.
Door Raak Architecten is een nieuwe woning met een boothuis ontworpen. Gelet op de kwaliteiten van de huidige bebouwing heeft Raak Architecten de huidige cultuurhistorische waarden als belangrijk uitgangspunt genomen. De beoogde woning kent een volume van 1330 m³. Ten opzichte van de huidige situatie treedt daarmee een afname aan bebouwd/verhard oppervlak op. In de waterparagraaf (zie § 4.3).
Hergebruik & duurzaamheid
De initiatiefnemer is voornemens zoveel mogelijk elementen van het bestaande, al dan niet gerestaureerd, een plek te geven in het nieuwe ontwerp. Op deze wijze krijgt het nieuwe ontwerp direct een verbondenheid met de historie van de plek en zullen waardevolle cultuurhistorische elementen behouden blijven. Ook de bestaande bomen worden binnen het voorgestelde ontwerp behouden. Hoewel het een cultuurhistorische aanleiding heeft, past het hergebruik ook goed bij de ambitie om een duurzame woning te realiseren voor nu en in de toekomst. Naast hergebruik van materialen wordt gekeken naar hoogwaardige isolatie oplossingen als driedubbele beglazing en geïsoleerde houten kozijnen.
In het oorspronkelijke ontwerp van de bestaande boerderij was de woonfunctie ondergebracht aan de waterzijde van het perceel in de koppen van de twee afzonderlijke stalvolumes. Deze zijn verbonden door een tussenlid waar zich ook de entree bevindt.
In de toekomstige situatie komt de woning parallel aan de Boddens Hosangweg. Hierdoor kan zowel vanuit de woonruimte als vanuit de polder aan de overzijde van de weg het water ervaren kan worden. Door het hoofdgebouw ongeveer halverwege het bouwvlak te positioneren met dezelfde breedte, maar met een veel geringere lengte dan de oorspronkelijke bebouwing ontstaat er vanaf de Boddens Hosangweg een ruimer doorzicht naar het water en wordt de beleving hiervan daardoor versterkt. Het doorzicht naar het water / beleving van het water is een landschappelijk kenmerk wat zowel door de gemeente als door de provincie wordt gewaardeerd.
Plattegrond toekomstige situatie
Architectuur
Gezien de situering in het buitengebied en het karakter van de omgeving is er voor gekozen om een samengesteld volume met kappen te ontwerpen, uitgevoerd in traditionele materialisatie. Dit in analogie met traditionele erfbebouwing in het buitengebied. De garage, de orangerie en de woonkeuken zijn dan ook in ondergeschikte volumes onder gebracht.
Impressie toekomstige situaite
3.1.1 Structuurvisie Infrastructuur en Ruimte
Op 13 maart 2012 is de Structuurvisie Infrastructuur en Ruimte vastgesteld. De Structuurvisie vervangt een groot aantal verschillende beleidsnota’s op het gebied van ruimte en mobiliteit zoals de Nota Ruimte (2006), Structuurvisie Randstad 2040 en de Structuurvisie voor de snelwegomgeving (2008). Door onder andere nieuwe politieke accenten, veranderende economische omstandigheden, klimaatverandering en toenemende regionale verschillen zijn de geldende beleidsnota's gedateerd.
De visie heeft als doel dat Nederland in 2040 concurrerend, bereikbaar, leefbaar en veilig is. Daarbij gaat de visie uit van het ‘decentraal, tenzij...’ principe. Hiermee wordt de ruimtelijke ordening in toenemende mate neergelegd bij gemeenten en provincies. Een rijksverantwoordelijkheid kan aan de orde zijn indien:
- een onderwerp nationale baten en/of lasten heeft en de doorzettingskracht van provincies en gemeenten overstijgt;
- over een onderwerp internationale verplichtingen of afspraken zijn aangegaan;
- een onderwerp provincie- of landsoverschrijdend is en ofwel een hoog afwentelingsrisico kent ofwel in beheer bij het Rijk is.
Nederland concurrerend
Nederland heeft een goede ruimtelijke economische structuur voor een excellent vestigingsklimaat voor bedrijven en kenniswerkers. Dit betekent onder andere een uitstekende internationale bereikbaarheid van stedelijke regio’s en optimale (logistieke) verbindingen van de mainports Rotterdam en Schiphol, de brainport Zuidoost Nederland en de greenports met Europa en de rest van de wereld.
Nederland bereikbaar
De groei van mobiliteit over de weg, spoor en vaarwegen zal worden gefaciliteerd. De ambitie is dat gebruikers beschikken over optimale ketenmobiliteit via multimodale knooppunten en door goede afstemming van infrastructuur en ruimtelijke ontwikkeling.
Nederland leefbaar en veilig
De woon- en werklocaties in steden en dorpen moeten aansluiten op de kwalitatieve vraag en de locaties voor transformatie en herstructurering worden zo veel mogelijk benut. Waterveiligheid en beschikbaarheid van voldoende zoetwater heeft ruimte nodig en stelt eisen aan de stedelijke ontwikkeling. Nederland behoudt haar unieke cultuurhistorische waarden en heeft een natuurnetwerk dat de flora- en faunasoorten in stand houdt. Het aandeel duurzame energiebronnen moet toenemen.
Om een zorgvuldig gebruik van de schaarse ruimte te bevorderen, wordt een ladder voor duurzame verstedelijking geïntroduceerd. Deze ladder is per 1 oktober 2012 juridisch verankerd in het Besluit ruimtelijke ordening (Bro). Dat betekent voor alle ruimtelijke plannen:
- eerst kijken of er vraag is naar een bepaalde nieuwe ontwikkeling;
- vervolgens kijken of het bestaande stedelijk gebied of bestaande bebouwing kan worden hergebruikt;
- mocht nieuwbouw echt nodig zijn, dan altijd zorgen voor een optimale inpassing en bereikbaarheid.
Planspecifiek
Doordat de beoogde ontwikkeling zeer kleinschalig is en geen rijksverantwoordelijkheid omvat, zijn er geen raakvlakken met het Rijksbeleid. Derhalve wordt het plan enkel getoetst aan de ladder voor duurzame verstedelijking:
- De vraag naar de ontwikkeling komt vanuit de initiatiefnemer zelf. De initiatiefnemer ontwikkelt de woning voor eigen gebruik. Daarmee kan geconcludeerd worden dat er voldoende vraag naar de ontwikkeling is.
- De ontwikkeling vindt plaats op een bestaande woonkavel. Daarmee wordt het stedelijk gebeid niet verder uitgebreidt maar hergebruikt. Zoals reeds in hoofdstuk 2 gesteld is het, gelet op de bouwtechnische staat en de specifieke gebruikswensen, niet mogelijk de bestaande bebouwing te hergebruiken. Voor de ontwikkeling worden wel, waar mogelijk, onderdelen van de bestaande bebouwing hergebruikt.
- Bij het ontwerp is de bestaande situatie en de omgeving een van de belangrijkste uitgangspunten geweest. Door het hoofdgebouw ongeveer halverwege het bouwvlak te positioneren met dezelfde breedte, maar met een veel geringere lengte dan de oorspronkelijke bebouwing ontstaat er vanaf de Boddens Hosangweg een ruimer doorzicht naar het water en wordt de beleving hiervan versterkt. Dit is een verbetering op de bestaande situatie. Verder is er gekozen voor een traditionele baksteen en het gebruik van kappen om aan te sluiten op de bestaande bebouwing in het gebied. De bereikbaarheid van het perceel is goed, zoals ook uit paragraaf 4.6 van de voorliggende ruimtelijke onderbouwing zal blijken.
De ladder voor duurzame ontwikkeling fungeert als redenatielijn bij nieuwe ruimtelijke ontwikkelingen. Deze redenatielijn kan, in casu, met goed gevolg worden afgesloten. Daarmee wordt voldaan aan de verplichtingen uit het Besluit ruimtelijke ordening.
3.1.2 Besluit algemene regels ruimtelijke ordening
Op 30 december 2011 is het Besluit algemene regels ruimtelijke ordening (Barro) in werking getreden. Voortaan moeten gemeenten bij het vaststellen van bestemmingsplannen, wijzigingsplannen en uitwerkingsplannen rekening houden met het Barro. Doel van het Barro is bepaalde onderwerpen uit de Structuurvisie Infrastructuur en Ruimte te verwezenlijken.
In het Barro worden een aantal projecten die van Rijksbelang zijn met name genoemd en exact ingekaderd. Per project worden vervolgens regels gegeven, waaraan bestemmingsplannen zullen moeten voldoen. Het nationale belang dat het stellen van regels voor deze onderwerpen rechtvaardigt, is vastgelegd in de Structuurvisie Infrastructuur en Ruimte.
In het Barro worden, na de 1e aanvulling die op 1 oktober 2012 in werking is getreden, de volgende 15 onderwerpen beschreven: Project Mainportontwikkeling Rotterdam, Kustfundament, Grote rivieren, Waddenzee en Waddengebied, Defensie, Erfgoederen van uitzonderlijke universele waarde, Rijksvaarwegen, Hoofdwegen en landelijke spoorwegen, Elektriciteitsvoorziening, Ecologische hoofdstructuur, Primaire waterkeringen buiten het kustfundament, IJsselmeergebied (uitbreidingsruimte), Veiligheid rond rijksvaarwegen, Verstedelijking in het IJsselmeer, Toekomstige rivierverruiming van de Maastakken.
Planspecifiek
Het plan valt niet binnen één van de projecten aangewezen in het Barro. Daarnaast is het plan dusdanig klein van schaal dat het niet van nationaal belang is. Vanuit het Barro zijn er dan ook geen specifieke randvoorwaarden voor dit plan.
3.1.3 Ladder voor duurzame verstedelijking
n bestemmingsplan dat een nieuwe stedelijke ontwikkeling mogelijk maakt, voldoet aan de volgende eisen:
- de stedelijke ontwikkeling voorziet in een behoefte, die regionaal is afgestemd;
- in die behoefte wordt binnen het bestaand stads- en dorpsgebied voorzien door benutting van beschikbare gronden door herstructurering, transformatie of anderszins, of
- indien de stedelijke ontwikkeling niet binnen het bestaand stads- en dorpsgebied van de betreffende regio kan plaatsvinden, wordt gebruik gemaakt van locaties die,
- gebruikmakend van verschillende middelen van vervoer, passend ontsloten zijn of als zodanig worden ontwikkeld,
- passen in de doelstellingen en richtpunten van de kwaliteitskaart van de Visie ruimte en mobiliteit zoals uitgewerkt in het Programma ruimte, waarbij artikel
2.2.1. van toepassing is, en
- zijn opgenomen in het Programma ruimte, voor zover het gaat om locaties groter dan 3 hectare.
3.2.1 Algemeen
Provincie Zuid-Holland heeft voor haar ruimtelijke visie de Visie Ruimte en Mobiliteit, de Verordening Ruimte 2014 en het Programma Ruimte vastgesteld. De Visie Ruimte en Mobiliteit bevat het strategische beleid. Het ruimtelijk-relevante, operationele beleid is opgenomen in het Programma Ruimte. De verplichtingen voor ruimtelijke plannen van de provincie of lagere overheden zijn opgenomen in de Verordening.
3.2.2 Visie Ruimte en Mobiliteit
De Provinciale Staten van provincie Zuid-Holland hebben op 9 juli 2014 de Visie Ruimte en Mobiliteit vastgesteld. Met het vaststellen van de VRM is de Provinciale Ruimtelijke Structuurvisie uit 2010, incl. onderliggende herzieningen, komen te vervallen.
In de VRM signaleert de provincie de structurele veranderingen in samenleving, economie en milieu. De voorspelbaarheid van nieuwe ontwikkelingen vermindert, demografische ontwikkelingen verschillen en de regionale economie internationaliseert en is kwetsbaar voor externe schokken. Tegelijkertijd gaan technologische innovaties snel en kunnen oplossingen in beeld brengen die nu nog onhaalbaar lijken. Deze tijd vraagt om maatwerk, flexibiliteit en aanpassingsvermogen. De economische, technologische en demografische ontwikkelingen werken door in de wijze waarop mensen en bedrijven de ruimte en het mobiliteitsnetwerk gebruiken. De provincie wil aansluiten op de bestaande en toekomstige dynamiek door waar mogelijk flexibiliteit in regelgeving te bieden. De Visie Ruimte en Mobiliteit is opgesteld vanuit de gedachte dat regels en kaders van de overheid nodig blijven, maar niet nodeloos mogen knellen.
De Visie Ruimte en Mobiliteit biedt geen vastomlijnd ruimtelijk eindbeeld, maar wel een perspectief voor de gewenste ontwikkeling van Zuid-Holland als geheel. De gewenste ontwikkeling is verwat in vier rode draden:
- beter benutten en opwaarderen van wat er is;
- vergroten van de agglomeratiekracht;
- verbeteren van de ruimtelijke kwaliteit;
- bevorderen van de transitie naar een water- en energie-efficiënte samenleving.
Vanuit het besef dat stad en land één leefomgeving vormen met elkaar aanvullende kwaliteiten, kent deze Visie Ruimte en Mobiliteit een indeling in functionele hoofdstukken. Het hoofdstuk 'Mobiliteit en bebouwde ruimte' geeft uitwerking aan de eerste en tweede rode draad. Het verbeteren van de ruimtelijke kwaliteit (derde rode draad) komt hoofdzakelijk tot uiting in het hoofdstuk 'Kwaliteit van landschap, groen en erfgoed’ en het bevorderen van de transitie naar een water- en energie-efficiënte samenleving hoofdzakelijk bij ‘Water, bodem en energie’. Onder planspecifiek wordt voor voorliggende ontwikkeling nader ingegaan op de hoofdstukken.
Planspecifiek
Aan de hand van voorgaande hoofdstukindeling wordt hiernavolgend de relatie tussen beoogde ontwikkeling en de VRM beschreven.
Mobiliteit en bebouwde ruimte
Om de bebouwde ruimte beter te laten benutten heeft de provincie het bestaand stads- en dorpsgebied en de linten in het buitengebied aangegeven. Hiernavolgende afbeelding toont een uitsnede uit de VRM. Het plangebied is buiten het bestaande dorpsgebied gesitueerd en niet opgenomen als onderdeel van een lint. Omdat voorliggend voornemen een sloop- nieuwbouw opgave betreft is er al wel sprake van bestaande bebouwing. Daarmee doet het planvoornemen niets af aan het provinciale voornemen de bebouwde ruimte beter te laten benutten. In vergelijking met het planvoornemen uit 2013, zie paragraaf 2.2, wordt op de locatie maar één woning in plaats van twee gerealiseerd. Dit heeft als voordeel dat het bebouwde oppervlakte, en daarmee de stedelijkheid, in het buitengebied afneemt. De huidige infrastructuur is reeds berekend op het gebruik van het plangebied ten behoeve van één woning.
Uitsnede VRM - kaartblad Beter benutten bebouwde ruimte (plangebied rood omcirkeld)
Kwaliteit van landschap, groen en erfgoed
Het plangebied is gesitueerd in het veenlandschap. De provincie zet hier in op het behoud en de versterking van het waterrijke en open karakter. Daarnaast is behoud van de kenmerkende afwisseling van veenweidelandschap, rivieren, boezems, plassen en droogmakerijen van groot belang. Zoals omschreven in paragraaf 2.2 voorziet voorliggend initiatief in nieuwe zichtrelaties tussen het water en het achterland en in afname van bebouwing (toename open karakter). Daarmee past het planvoornemen in de provinciale doelstellingen met het veenweidelandschap.
In de VRM valt het plangebied binnen de beschremingscategorie 3. De beschremingscategorie 3 geldt voor de gehele groene ruimte in de provincie. Ruimtelijke ontwikkelingen in dit gebied moeten zoveel mogelijk bijdragen aan de instandhouding en versterking van de gebiedskenmerken en de ruimtelijke kwaliteiten. Aan transformaties inde groene ruimte worden eisen gesteld met betrekking tot de ruimtelijke kwaliteit. Instandhouden in versterking van de ruimtelijke kwaliteit kan via de gebiedsprofielen. In hoofdstuk 3.2.5 is het planvoornemen getoetst aan het provinciale gebiedsprofiel. Daaruit blijkt dat het planvoornemen niet strijdig is aan de gewenste kwaliteiten van de directe omgeving.
Uitsnede VRM - kaartblad Handelingskader ruimtelijke kwaliteit
De provincie ambieert een versterking van de groene kwaliteiten zowel binnen als buiten de stad. Daarbij dient de samenhang tussen stedelijke parken, recreatiegebieden, natuurgebieden en agrarisch landschap verder vergroot te worden. De provincie zet daarom in op de groenblauwe structuur. Even ten noorden van het plangebied zijn belangrijke weidevogelgebieden en de ecologische hoofdstructuur gelegen. Het plangebied is daarmee niet gesitueerd in de groenblauwe structuur en belemmert daarmee de doelstellingen van deze structuur niet. De ecologische hoofdstructuur komt in hoofdstuk 4 van de voorliggende toelichting aan bod.

Uitsnede VRM - kaartblad Compensatie en tegenprestatie
Water, bodem en energie
De provincie kiest voor een duurzaam waterveiligheidsbeleid door in te zetten op sterkere keringen en aanpassingen in ruimtegebruik, en door te anticiperen op de potentiële gevolgen van overstromingen. Zuid-Holland heeft ongeveer 2000 kilometer genormeerde regionale keringen. Een van deze kering loopt door het plangebied. In de watertoets (paragraaf 4.3) wordt zowel nader ingegaan op de kering als het effect van de beoogde planontwikkeling op het onderliggende en omliggende watersysteem, zoals het KRW-waterlichaam (Woudwetering).
Uitsnede VRM - kaartblad waterveiligheid
Uitsnede VRM - kaartblad Zoetwatervoorzieningen en oppervlaktenwater
Conclusie
De beoogde ontwikkeling is niet in strijd met de VRM. Daarmee vormt de VRM geen belemmering voor de beoogde ontwikkeling.
3.2.3 Programma Ruimte
Tegelijk met de Visie Ruimte en Mobiliteit (VRM) hebben Provinciale Staten van Zuid-Holland ook het Programma Ruimte vastgesteld. Dit Programma kent, net als de Visie Ruimte en Mobiliteit, de status van structuurvisie. Gezamenlijk beschrijven ze het integrale ruimtelijk beleid. De vier rode draden die beschreven zijn in de Visie Ruimte en Mobiliteit en die richting geven aan de gewenste ontwikkeling en het handelen van de provincie, komen ook terug in het Programma Ruimte.
Dit programma biedt daarom ook zoveel mogelijk de ruimte om kansen, vernieuwende ideeën en plannen uit de samenleving, gezamenlijk door te vertalen naar concrete handelingsperspectieven. Door bijvoorbeeld het proces van gebiedsgerichte verkenningen, kennisontwikkeling, strategisch onderzoek en beleidsinformatie op onderdelen meer in samenwerking met partners in de regio te organiseren, schept de provincie belangrijke voorwaarden voor het (laten) ontstaan van nieuwe vitale coalities van partijen en initiatieven uit de samenleving aan de voorkant van ontwikkelingen gefaciliteerd worden. De verschillende activiteiten zijn inzichtelijk gemaakt in de Actieagenda ruimte.
Het Programma Ruimte beschrijft de operationele doelen en de realisatiemix om deze doelen te (doen) bereiken. Ook wordt ingegaan op de rolverdeling en afspraken tussen gemeenten, regio’s en provincie. De realisatiemix uit het Programma Ruimte bestaat uit juridische, financiële en bestuurlijke instrumenten en nader uit te werken beleid. In de praktijk worden deze vrijwel altijd gecombineerd ingezet.
Planspecifiek
Voorliggend planvoornemen maakt geen onderdeel uit van één van de in het Programma Ruimte beschreven projecten. De sloop-nieuwbouw opgave kent ook geen verdere raakvlak met het Programma Ruimte. Daarmee vormt dit provinciale programma geen belemmering voor de uitvoerbaarheid van voorliggend planvoornemen.
3.2.4 Verordening Ruimte
Tegelijk met de Visie Ruimte en Mobiliteit (VRM) hebben Provinciale Staten van Zuid-Holland ook de Verordening Ruimte 2014 vastgesteld. In de verordening stelt de provincie regels aan ruimtelijke ontwikkelingen. De Verordening Ruimte draagt bij aan het realiseren van de provinciaal ruimtelijke beleid zoals dat benoemd zijn in de VRM. De verordening omvat in aanvulling op de Visie Ruimte en Mobiliteit toetsbare criteria waaraan planvorming moet voldoen.
Planspecifiek
De Verordening wijst het plangebied niet aan als bestaand dorps- of stadsgebied. In artikel 2.2.3 is opgenomen dat hergebruik van bestaande bebouwing buiten bestaand stads- en dorpsgebied mogelijk is bij een herontwikkeling van een bestaande woning door gedeeltelijke of algehele sloop en nieuwbouw. Uit paragraaf 3.2.5 van de voorliggende toelichting blijkt dat de herontwikkeling niet strijdig is aan de ter plaatse landschappelijke waarden. Voorts zorgt de nieuwe woning voor een betere inpassing dan de huidige woning.
Uitsnede Verordening Ruimte - Kaartblad Provinciale vaarweg
De Woudwetering is opgenomen als provinciale vaarweg. Nieuwe ontwikkelingen in het plangebied zijn mogelijk mits rekening wordt gehouden met het voorkomen van belemmeringen voor:
- de zichtlijnen van de bemanning en de op het schip aanwezige navigatieapparatuur voor de scheepvaart;
- het contact van de scheepvaart met bedienings- en begeleidingsobjecten;
- de toegankelijkheid van de provinciale vaarweg voor hulpdiensten vanaf de wal, en
- het uitvoeren van beheer en onderhoud aan de provinciale vaarweg.
Hiernavolgende afbeelding toont het bouwplan in vergelijking tot de bestaande bebouwing en de huidige bouwmogelijkheden in het bestemmingsplan. Daaruit volgt dat de beoogde ontwikkeling verder van de Woudwetering is afgesitueerd dan het huidige bouwvolume. Daarmee leidt de ontwikkeling tot een vermindering van belemmeringen van zichtlijnen etc. De toegankelijkheid van de vaarweg, alsmede de mogelijkheiden voor het uitvoeren van beheer en onderhoud wijzigen door het planvoornemen niet.
Beoogd bouwplan, in relatie tot bouwmogelijkheden en aanwezige bebouwing
De overige aspecten vanuit de Verordening zijn reeds bij de Visie Ruimte en Mobiliteit behandeld. Hieruit volgde geen belemmeringen.
3.2.5 Gebiedsprofiel 'Hollandse Plassen'
Het gebiedsprofiel staat tussen de kwaliteitskaart van de structuurvisie en bijvoorbeeld een beeldkwaliteitplan van de gemeente. Begin 2012 is het gebiedsprofiel ‘Hollandse Plassen’ vastgesteld door Gedeputeerde Staten en vormt een handreiking om de ruimtelijke kwaliteit mee te nemen in de ruimtelijke planvorming. Het profiel is een gezamenlijk vertrekpunt ten aanzien van de karakteristiek, de ruimtelijke kwaliteit en de ambitie voor dit specifieke gebied. Het profiel verbeeldt en beschrijft wat wordt verstaan onder ‘ruimtelijke kwaliteit’, welke elementen aan die kwaliteit ten grondslag liggen in relatie tot de kwaliteitskaart en hoe sturing gegeven kan worden aan behoud en ontwikkeling van ruimtelijke kwaliteit.
Het gebiedsprofiel is opgebouwd uit 13 elementen zoals onder andere 'veenweidelandschap', 'water als structuurdrager', 'kwaliteit in stads- en dorpsgebied' ‘Linten blijven linten’ en ‘Identiteitsdragers van Zuid-Holland’.
Planspecifiek
Vanuit het element veenweidelandschap volgt de aanwijzing van het plangebied als droogmakerij met klei in de ondergrond. Polder Vierambacht is in 1744 drooggelegd. De plas was een gevolg van de ‘wilde vervening’ rondom het vroegere dorp Jacobswoude, dat zelf uiteindelijk ten prooi is gevallen aan het water. De polder Vierambacht heeft een grote schaal, vrij grote percelen en een heldere begrenzing. Door de aanwezigheid van opgaande beplantingen langs de doorgaande wegen valt de droogmakerij uiteen in kleinere eenheden. Bij ontwikkelingen wordt onder andere rekening gehouden met de volgende punten:
- respecteren en versterken van de samenhang tussen alle onderdelen van het droogmakerijlandschap; kavelstructuur, wegen, waterlopen en -waar van toepassing- de molens. Bij nieuwe ontwikkelingen vormen de bestaande ruimtelijke eenheden van de droogmakerijen de leidraad. Versnippering van de ruimtelijke eenheid wordt voorkomen door droogmakerijen als geheel te behandelen: per droogmakerij wordt prioriteit gegeven aan landschapsbehoud, integrale landschapsvernieuwing of waterberging;
- een ontwikkeling mag niet leiden tot verdichting van het open landschap;
- nieuwe ontwikkelingen in de droogmakerij worden vormgegeven als eigentijdse objecten aan de ontginningslijnen, binnen de strakke verkaveling, grootschalig, met groene omzoming, behoud van zeer ruime doorzichten met ingetogen gebruik van kleur en gebiedseigen beplanting.
De samenhang van de polder wordt, door het vergroten van de zichtrelatie tussen polder en Woudwetering, versterkt. Doordat de ontwikkeling uitgaat van een reductie van bebouwing is er geen sprake van verdichting van het open landschap. Gelet op de architectuur is de ontwikkeling een eigentijds object aan de ontginningslijn. In hoofdstuk 2 is aanvullend gemotiveerd dat door het gebruik van materiaal en kappen op een hedendaagse manier wordt terugverwezen naar de kenmerken van omliggende agrarische bebouwing. De ontwikkeling past binnen de beschreven ambities en kwaliteiten van de Polder Vierambacht.
Uitsnede Gebiedsprofiel - kaartblad Veenweidelandschap (plangebied ter hoogte van rode cirkel)
Uitsnede Gebiedsprofiel - kaartblad Water (plangebied ter hoogte van rode cirkel)
Kenmerkend voor de Hollandse Plassen zijn de vele oude vaarwegen in dit gebied, die ook nu nog een belangrijke functie voor de beroepsvaart en recreatieve vaart kennen. De ambitie vanuit het gebiedsprofiel voor ontwikkelingen langs de provinciale vaarwegen is:
- de (provinciale en historische) vaarwegen krijgen de uitstraling van regionale landschappelijke dragers door een doorgezette eenheid van inrichting van de oevers en begeleidende beplanting en door de vormgeving van kruisende infrastructuur.
- behoud en versterking van erfgoed langs het water als deel van de identiteit van het gebied.
De ontwikkeling is passend met de eerste ambitie. Wel wordt de bestaande boerderij gesloopt. Deze boerderij maakt zeker onderdeel uit van het erfgoed waar de Provincie in de tweede ambitie op doelt. De sloop van de boerderij wordt gerechtvaardigd door de huidige bouwtechnische staat, de herbruik van materialen en de toename van zichtmogelijkheden tussen de polder en de vaarweg. Juist deze zichtrelatie benadrukt de kwaliteiten van het plangebied.
Uitsnede Gebiedsprofiel - kaartblad linten blijven linten
De bewoning in het Hollands Plassengebied bestaat grotendeels uit langgerekte bebouwingslinten met woon- en werkfuncties langs water, wegen of dijken en met een sterke relatie met het omliggend landschap. Elk lint bezit een eigen kenmerkend karakter. Vanuit het element 'linten blijven linten' is de Boddens Hosangweg ter hoogte van het plangebied aangewezen als boezemlint. Dit soort linten kennen bebouwing op of tegen de kade van het boezemwater: Het profiel is vaak asymmetrisch met aan één zijde de ontsluitingsweg. Het zijn over het algemeen oude linten met cultuurhistorische waarde. De bebouwing ligt met de voorkant naar het water en hoger dan de omgeving. Hier en daar is een doorzicht naar het achtergelegen landschap. Op die plekken is het talud van de kade goed zichtbaar. Omdat de meeste boezemlinten vrij dicht bebouwd zijn en bebouwing op het talud staat, is er niet veel ruimte voor ontwikkelingen. Soms liggen er agrarische erven aan de achterkant van het lint; zogenaamde tweedelijnsbebouwing. Bij ontwikkelingen zijn de huidige korrel, profiel, transparantie en respect voor de historische gaafheid van een lint richtinggevend. Nieuwe bebouwing is zeer beperkt mogelijk. Daarbij dient rekening te worden gehouden met:
- behouden van doorzichten om de kade herkenbaar te houden en de visuele relatie met het achterliggende landschap te handhaven;
- kavelrichting langwerpig en haaks op de boezemgang;
- directe ontsluiting van het erf op het lint.
Zoals voorgaand geconstateerd laat de beoogde ontwikkeling meer ruimte aan doorzichten tussen het water en het achterliggende landschap. De beoogde ontwikkeling kent daarnaast een directe ontsluiting op het lint. De ontwikkeling heeft verder geen consequenties op de richting van de kavel. Daarmee is de ontwikkeling in lijn met het provinciale gebiedsprofiel.
3.3.1 Maatschappelijk Ruimtelijke Structuurvisie 2025
De gemeenteraad van de gemeente Kaag en Braassem heeft op 12 december 2011 de Maatschappelijk Ruimtelijke Structuurvisie (MRSV) vastgesteld. De MRSV is de gemeentelijke visie op de maatschappelijke en ruimtelijke ontwikkeling in het jaar 2025.
De MRSV integreert het beleid vanuit verschillende beleidssectoren tot een logisch en samenhangend geheel. De MRSV biedt een beleidslijn op hoofdlijnen vanuit de gedachte dat de gemeente zich niet (meer) tot in detail met alles gaat bemoeien. Voor zaken en activiteiten waar de gemeente de komende jaren nog wel een duidelijke verantwoordelijkheid heeft of wil hebben, moet aanvullend beleid worden ontwikkeld. Voor dit aanvullende beleid geldt de MRSV als basis.
De MRSV is in lijn gebracht met de beleidsdoelen van het Rijk en de provincie. Zo zijn de ‘gebiedsprofielen’ van de provincie gebruikt als basis voor de ruimtelijke structuur. Op regionale schaal zijn de beleidsdoelen van Holland Rijnland in deze MRSV geïntegreerd. Ook is gekeken naar de verschillende beleidsdoelen van de voormalige gemeenten Alkemade en Jacobswoude. De gemeente maakt in de MSRV vijf strategische keuzes:
- geen nieuwe woningbouwplannen; wel afronding huidige projecten en versterken bestaande woonmilieus.
- delen verantwoordelijkheid; de gemeente neemt niet meer zelf initiatief, maar faciliteert.
- verschil tussen groei- en groenkernen; het behoud van voorzieningen is ondergeschikt aan de kwaliteit van (samen)leven. Bundelen van voorzieningen en woningaanbod enkel in de groeikernen. Dit versterkt de levensvatbaarheid van die voorzieningen.
- ruimtelijke kwaliteit staat voorop; economische ontwikkelingen worden gestimuleerd langs de hoofdverkeersaders en langs de intensievere recreatieve routes. Daarmee worden de waardevolle landschappen beschermd.
- ontwikkeling door beheer; de focus komt steeds meer te liggen op de ontwikkeling van kleinschalige herstructureringen binnen de bestaande woonomgeving.
Planspecifiek
Het plangebied even ten noorden van Woubrugge gesitueerd en ligt daarmee in het landelijk gebied. Doordat het project niet voorziet in een toename van woningen wordt het niet aangemerkt als nieuw woningbouwplan. Daarmee is de ontwikkeling passend binnen de eerste drie strategische keuzes. De vierde keuze is niet van toepassing. Omdat voorliggend plan in feite een kleinschalige herstructurering is van een bestaande woning is de ontwikkeling passend binnen de vijfde keuze.
Voorts wordt in de structuurvisie aangegeven dat de gemeente meer ruimte gaat bieden voor eigen initiatief. De gemeente erkent dat de woonwensen van mensen steeds diverser worden. De gemeente biedt initiatiefnemers daarbij bewust meer ruimte en zet zich in op het verminderen van het aantal regels. Het doel is het creëren van meer diversiteit in woonmilieus en een divers aanbod van woningen die passen bij de wensen van de bewoners van nu en in de toekomst. Voorliggend initiatief is een voorbeeld van deze gemeentelijke ambitie.
Aan het initiatief of aan het plangebied zijn verder geen nadere voorwaarden verbonden vanuit de MRSV.
3.3.2 Nota Inbreidingslocaties
Op 7 februari 2011 is de Nota inbreidingslocaties vastgesteld door de gemeenteraad van Kaag en Braassem. De ‘nota Inbreidingslocaties’ heeft als doel om een ruimtelijk beleidskader te bieden aan woningbouwinitiatieven binnen de rode contour. Hierdoor worden deze uniform en transparant beoordeeld. Er wordt in de nota een beschrijving gegeven van de bestaande stedenbouwkundige situatie en kwaliteiten binnen elke kern. Uitgangspunt is om nieuwe initiatieven aansluiting te laten vinden bij deze bestaande situatie en kwaliteiten. Hiervoor wordt een afwegingskader gegeven, waardoor ruimtelijke beslissingen gemotiveerd kunnen worden genomen. Dit leidt tot een duurzame ruimtelijk/functionele ontwikkeling van de locaties zelf en de kern als geheel.
De nota geeft geen kant en klaar antwoord op de wenselijkheid van een initiatief. De beschreven gebiedskenmerken en samenhangende waardeoordelen gelden als basis voor het verdere onderhandelings- en ontwerptraject bij ruimtelijke ontwikkelingen. Het kader biedt de gemeente enerzijds houvast om te kunnen sturen op kwaliteit, maar zorgt anderzijds ook voor flexibiliteit om in te kunnen spelen op (markt)ontwikkelingen.
Planspecifiek
De planlocatie is net buiten Woubrugge gelegen. Daarmee is de Nota niet van toepassing.
3.3.3 Welstandsnota
Op 6 september 2010 heeft de gemeenteraad van Kaag en Braassem een nieuwe welstandsnota vastgesteld. De welstandsnota bevat de basisvoorwaarden, waaraan bouwaanvragen op welstands-aspecten getoetst zullen worden en het legt voor bepaalde gebieden beoordelingskaders vast. Dit is opgesteld vanuit een visie op de toekomst van het gebied en vanuit een beeld van aanwezige waarden. Er zijn criteria benoemd die bijdragen dat de toekomstige bebouwing past in de omgeving. De gemeentelijke welstandsnota richt zich daarmee op bestaande karakteristieken.
In het welstandsbeleid heeft de initiatiefnemer veel vrijheid. Dit betekent dat er in principe geen welstandstoets wordt gedaan, met uitzondering van de monumenten en beschermde dorpsgezichten. Uitgangspunt voor het welstandsbeleid is dat de cultuurhistorisch waardevolle gebouwen en gebieden beschermd worden. Alle bouwwerken aan- of bij (het perceel van) een monument of in een beschermd dorpsgezicht zijn vergunningsplichtig. Deze vergunningsplichtige gebieden zijn weergegeven op de welstandskaart.
Planspecifiek
Het plangebied is gelegen in welstandsluw gebied. Er zijn geen monumenten aanwezig binnen het plangebied en het plangebied maakt eveneens geen onderdeel uit van een beschermd dorpsgezicht. Aan de ontwikkeling worden vanuit het gemeentelijk welstandsbeleid geen nadere voorwaarden gesteld. Hiernavolgend is een uitsnede van de welstandskaart opgenomen.

Uitsnede welstandskaart
3.3.4 Nota Vereveningsfondsen
Als uitwerking op de MRSV is op 17 juni 2013 de Nota Vereveningsfondsen door de gemeenteraad vastgesteld. Hierin worden bestemmingsreserves sociale woningbouw en parkeren aangewezen. Doel van deze reserves is tenminste 30% sociale woningbouw te realiseren bij nieuwbouwprojecten en te voorzien in voldoende parkeervoorzieningen bij nieuwbouwontwikkelingen (niet alleen voor sociale woningbouw).
Indien in uitzonderlijke gevallen niet aan de gestelde normen kan worden voldaan zal op basis van een overeenkomst met de initiatiefnemer van een bouwplan een bijdrage aan de betreffende bestemmingsreserve(s) worden afgesproken. Conform de ambitie uit de MRSV is deze norm voor sociale woningbouw op 30% gesteld. Deze bijdrage kan vervolgens worden ingezet bij projecten die meer sociale woningbouw realiseren dan de gestelde norm, dit alles met als doel gemiddeld 30% sociale woningbouw bij nieuwbouw projecten te realiseren. De bijdrage aan de parkeerbestemmingsreserve wordt gebruikt om in geval van nieuwbouw in de openbare ruimte ontbrekende parkeergelegenheid aan te leggen.
Planspecifiek
Bij voorliggende ontwikkeling is er sprake van een herstructurering. Hiervoor wordt in de Nota aangegeven dat enkel over de nieuw toe te voegen woningen het sociale woningbouwquotum geldt. Het beoogde bouwplan betreft geen toevoeging woningen. Uit paragraaf 4.6 blijkt dat voldaan kan worden aan de parkeernorm binnen het plangebied. Daarmee wordt voldaan aan de bepalingen uit de Nota Vereveningsfondsen.
4 Uitvoerbaarheid
In het kader van een 'goede' ruimtelijke ordening moet het aantoonbaar zijn dat een nieuwe ontwikkeling uitvoerbaar is. Hiervoor moeten de milieutechnische gevolgen in beeld gebracht worden. Omdat gebruik gemaakt wordt van de wijzigingsbevoegdheid, zoals deze in het geldende bestemmingsplan is opgenomen, kan verwezen worden naar de toelichting behorende bij het bestemmingsplan. Hierin is gemotiveerd dat de wijzigingsbevoegdheid voldoet aan een goede ruimtelijke ordening. In dit hoofdstuk worden per milieuaspect de gevolgen beschreven en de eventueel noodzakelijke onderliggende haalbaarheidsonderzoeken toegelicht.
4.1 Milieueffectrapportage
De milieueffectrapportage (m.e.r.) is een hulpmiddel om bij diverse procedures het milieubelang een volwaardige plaats in de besluitvorming te geven. Een m.e.r. is verplicht bij de voorbereiding van plannen en besluiten van de overheid over initiatieven en activiteiten van publieke en private partijen die belangrijke nadelige gevolgen voor het milieu kunnen hebben. De m.e.r. is wettelijk verankerd in hoofdstuk 7 van de Wet milieubeheer. Naast de Wet milieubeheer is het Besluit m.e.r. belangrijk om te kunnen bepalen of bij de voorbereiding van een plan of een besluit de m.e.r.-procedure moet worden doorlopen. Bij toetsing aan het Besluit m.e.r. zijn er vier mogelijkheden:
- het plan of besluit is direct m.e.r.-plichtig;
- het plan of besluit bevat activiteiten uit kolom 1 van onderdeel D, en ligt boven de (indicatieve) drempelwaarden, zoals beschreven in kolom 2 ‘gevallen’, van onderdeel D. Het besluit moet eerst worden beoordeeld om na te gaan of er sprake is van m.e.r.-plicht: het besluit is dan m.e.r.-beoordelingsplichtig. Voor een plan in kolom 3 ‘plannen’ geldt geen m.e.r-beoordelingsplicht, maar direct een (plan-)m.e.r.-plicht;
- het plan of besluit bevat wel de activiteiten uit kolom 1, maar ligt beneden de drempelwaarden, zoals beschreven in kolom 2 ‘gevallen’, van onderdeel D: er dient in overleg met de aanvrager van het bijbehorende plan of besluit beoordeeld te worden of er aanleiding is voor het uitvoeren van een m.e.r.-beoordeling (als sprake is van een besluit) of het direct uitvoeren van een m.e.r. (als sprake is van een plan). Deze keuze wordt uiteindelijk in het bijbehorende plan of besluit gemotiveerd;
- de activiteit(en) of het betreffende plan en/of besluit worden niet genoemd in het Besluit m.e.r.: er geldt geen m.e.r.-(beoordelings)plicht.
Planspecifiek
Het plan gaat uit van de sloop en nieuwbouw van één woning en de realisatie van een botenhuis. Uit toetsing aan het Besluit m.e.r. volgt dat het besluit tot vaststelling van dit bestemmingsplan valt onder mogelijkheid c. Het besluit bevat namelijk wel een activiteit uit kolom 1 (de aanleg, wijziging of uitbreiding van een stedelijk ontwikkelingsproject met inbegrip van de bouw van winkelcentra of parkeerterreinen), maar er wordt niet voldaan aan de gegeven drempelwaarde van 2.000 of meer woningen. Een m.e.r.-beoordeling is derhalve niet vereist. Er kan volstaan worden met een vormvrije m.e.r.-beoordeling.
In het kader van dit bestemmingsplan zijn de belangrijkste milieuaspecten waaronder bodem, luchtkwaliteit, geluid, externe veiligheid, verkeer en ecologie in beeld gebracht. Hieruit is niet gebleken dat er sprake is van een ontwikkeling welke een forse invloed heeft op het milieu. Belangrijke milieugevolgen kunnen worden uitgesloten. De huidige onderzoeken geven voldoende inzicht in de milieugevolgen om een gewogen besluit omtrent dit bestemmingsplan te nemen. Het opstellen van een milieueffectrapportage zal geen verder inzicht verschaffen in de relevante milieuaspecten. De kenmerken van het project, de plaats van het project en de kenmerken van de potentiële effecten zijn niet van dien aard dat er aanleiding bestaat tot het opstellen van een milieueffectrapportage.
4.2.1 Bodem
In het kader van de omgevingsvergunning dient aangetoond te worden dat de kwaliteit van de bodem en het grondwater in het plangebied in overeenstemming zijn met het beoogde gebruik. Dit is geregeld in de Wet Bodembescherming. De bodemkwaliteit kan namelijk van invloed zijn op de beoogde functie van het plangebied. Indien sprake is van een functiewijziging zal er in veel gevallen een bodemonderzoek moeten worden uitgevoerd op de planlocatie. Middels dit onderzoek kan in beeld worden gebracht of de bodemkwaliteit en de beoogde functie van het plangebied bij elkaar passen.
Planspecifiek
Het aspect bodem is in 2013 onderzocht middels een verkennend bodemonderzoek (zie bijlage). In dit onderzoek werd geconcludeerd dat het perceel over hooguit licht verontreinigd is, daarnaast is één spotverontreiniging gevonden van circa 15m³. Initiatiefnemer zal in overleg met de gemeente deze verontreiniging saneren. Deze kleinschalige verontreiniging heeft geen consequenties voor de uitvoerbaarheid van het planvoornemen.
4.2.2 Geluid
De mate waarin het geluid het woonmilieu mag belasten, is geregeld in de Wet geluidhinder (Wgh). De kern van de wet is dat geluidsgevoelige objecten worden beschermd tegen geluidhinder uit de omgeving. In de Wgh worden de volgende objecten beschermd (artikel 1 Wgh):
- woningen;
- geluidsgevoelige terreinen (terreinen die behoren bij andere gezondheidszorggebouwen dan categorale en academische ziekenhuizen, verpleeghuizen, woonwagenstandplaatsen);
andere geluidsgevoelige gebouwen, waaronder onderwijsgebouwen, ziekenhuizen en verpleeghuizen, andere gezondheidszorggebouwen dan ziekenhuizen en verpleeghuizen die zijn aangegeven in artikel 1.2 van het Besluit geluidhinder (Bgh):
- verzorgingstehuizen;
- psychiatrische inrichtingen;
- medisch centra;
- poliklinieken;
- medische kleuterdagverblijven.
Het beschermen van deze geluidsgevoelige objecten gebeurt aan de hand van vastgestelde zoneringen. De belangrijkste geluidsbronnen die in de Wet geluidhinder worden geregeld zijn: industrielawaai, wegverkeerslawaai en spoorweglawaai. Verder gaat deze wet onder meer ook in op geluidwerende voorzieningen en geluidbelastingkaarten en actieplannen.
Planspecifiek
De Wet geluidhinder wijst woningen aan als geluidgevoelige objecten. Bij nieuwbouw van woningen dient altijd aangetoond te worden dat de woning of woningen voldoen aan de wettelijke normen. Ten aanzien van verkeerslawaai moet dit onderzocht worden wanneer de woningen vallen binnen de onderzoekszone van een 50 km/h per uur of snellere weg. Voorliggend planvoornemen is binnen de onderzoekszone van de Boddens Hosangweg gesitueerd. Nader akoestisch onderzoek (zie bijlage) toont aan dat ter plaatse van de bestaande bebouwing reeds voldaan kan worden aan de voorkeursgrenswaarde.
Omdat de bestaande bebouwing op kortere afstand van de weg is gelegen als de beoogde bebouwing, zie hiernavolgende afbeelding, kan gevoegelijk worden aangenomen dat de geluidsbelasting op de beoogde bebouwing lager is. Daarmee stelt de Wet geluidhinder geen nadere eisen. Het aspect geluid vormt daardoor geen belemmering voor het project.
Bestaande bebouwing en beoogd bouwplan
4.2.3 Luchtkwaliteit
In de Wet Milieubeheer gaat paragraaf 5.2 over luchtkwaliteit. Deze paragraaf vervangt het Besluit Luchtkwaliteit 2005 en staat ook wel bekend als de ‘Wet luchtkwaliteit’. De Wet luchtkwaliteit introduceert het onderscheid tussen 'kleine' en 'grote' projecten. Kleine projecten dragen 'niet in betekenende mate' (NIBM) bij aan de verslechtering van de luchtkwaliteit. Een paar honderd grote projecten dragen juist wel 'in betekenende mate' bij aan de verslechtering van de luchtkwaliteit. Het gaat hierbij vooral om bedrijventerreinen en infrastructuur (wegen).
Wat het begrip 'in betekenende mate' precies inhoudt, staat in een de algemene maatregel van bestuur ‘Niet in betekenende mate bijdragen’ (Besluit NIBM). Op hoofdlijnen komt het erop neer dat 'grote' projecten die jaarlijks meer dan 3 procent bijdragen aan de jaargemiddelde norm voor fijn stof en stikstofdioxide (1,2 microgram per m3) een 'betekenend' negatief effect hebben op de luchtkwaliteit. 'Kleine' projecten die minder dan 3 procent bijdragen, kunnen doorgaan zonder toetsing. Dat betekent bijvoorbeeld dat lokale overheden een woonwijk van minder dan 1.500 huizen niet hoeven te toetsen aan de normen voor luchtkwaliteit. Deze kwantitatieve vertaling naar verschillende functies is neergelegd in de 'Regeling niet in betekenende mate bijdragen'.
Een belangrijk onderdeel voor de verbetering van de luchtkwaliteit is het Nationale Samenwerkingsprogramma Luchtkwaliteit (NSL). Binnen dit NSL, dat sinds 1 augustus 2009 in werking is, werken het Rijk, de provincies en gemeenten samen om de Europese eisen voor luchtkwaliteit te realiseren.
Besluit gevoelige bestemmingen
Op 16 januari 2009 is het Besluit gevoelige bestemmingen in werking getreden. Het Besluit gevoelige bestemmingen is gebaseerd op artikel 5.16a van de Wet milieubeheer. Met het Besluit wordt de vestiging van zogeheten 'gevoelige bestemmingen' in de nabijheid van provinciale- en rijkswegen beperkt. Dit heeft consequenties voor de ruimtelijke ordening. Het Besluit is gericht op bescherming van mensen met een verhoogde gevoeligheid voor fijn stof (PM10) en stikstofdioxide (NO2), in het bijzonder kinderen, ouderen en zieken.
In het kader van het opstellen van een ruimtelijk plan moeten er twee aspecten in beeld gebracht worden. Ten eerste of de luchtkwaliteit de nieuwe functie toelaat. Ten tweede moet bekeken worden of het plan de luchtkwaliteit ‘niet in betekenende mate’ verslechtert. Indien het plan wel ‘in betekenende mate’ bijdraagt aan verslechtering van de luchtkwaliteit, is het van belang om te toetsen of de grenswaarden niet overschreden worden. Indien geen overschrijding van de grenswaarden plaatsvindt, kan het plan alsnog gerealiseerd worden.
Planspecifiek
Het voorliggende initiatief betreft de sloop en nieuwbouw van een woning. In zowel de huidige planologische situatie als in de gewenste heeft het object een woonfunctie. Deze functie is geen gevoelige bestemming. Uit paragraaf 4.6 blijkt dat als gevolg van de sloop-nieuwbouw opgave geen toename van verkeersbewegingen zijn te verwachten heeft het voornemen geen invloed op de bestaande luchtkwaliteit.
In het kader van een goede ruimtelijke ordening is de luchtkwaliteit ter plaatse wel inzichtelijkg emaakt. Uit de hierna opgenomen uitsneden uit de 'Atlas Leefomgeving' blijkt dat er sprake is van een luchtkwaliteit dit als voldoende tot vrij matig is te kwalificeren. Deze luchtkwaliteit is acceptabel.
Uitsnede Atlas Leefomgeving - Stikstofdioxide
Uitsnede Atlas Leefomgeving - Fijn stof
4.2.4 Externe veiligheid
Bij externe veiligheid gaat het om de gevaren die de directe omgeving loopt in het geval er iets mis mocht gaan tijdens de productie, het behandelen of het vervoer van gevaarlijke stoffen. De daaraan verbonden risico’s moeten aanvaardbaar blijven. De wetgeving rond externe veiligheid richt zich op het beschermen van kwetsbare en beperkt
kwetsbare objecten. Kwetsbaar zijn onder meer woningen, onderwijs- en gezondheidsinstellingen en kinderopvang- en dagverblijven. Beperkt kwetsbaar zijn onder meer kantoren, winkels, horeca en parkeerterreinen. Bij externe veiligheid wordt onderscheid gemaakt tussen inrichtingen waar gevaarlijke stoffen worden bewaard en/of bewerkt, transportroutes waarlangs gevaarlijke stoffen worden vervoerd en buisleidingen.
PlanspecifiekNa het raadplegen van de Risico Kaart blijkt dat het plangebied niet binnen enige risicocontouren valt. Tevens voorziet het plan niet in een activiteit die invloed heeft op de externe veiligheid. Derhalve vormt het geen belemmering op de voorgenomen ontwikkeling.
Uitsnede Risico Kaart (plangebied omcirkeld)
4.2.5 Bedrijven en milieuzonering
Het aspect bedrijven en milieuzonering gaat in op de invloed die bedrijven kunnen hebben op hun omgeving. Deze invloed is afhankelijk van de afstand tussen een gevoelige bestemming en de bedrijvigheid. Milieugevoelige bestemmingen zijn gebouwen en terreinen die naar hun aard bestemd zijn voor het verblijf van personen gedurende de dag of nacht of een gedeelte daarvan (bijvoorbeeld woningen). Daarnaast kunnen ook landelijke gebieden en/of andere landschappen belangrijk zijn bij een zonering tot andere, minder gevoelige, functies zoals bedrijven.
Bij een ruimtelijke ontwikkeling kan sprake zijn van reeds aanwezige bedrijvigheid en van nieuwe bedrijvigheid. Milieuzonering zorgt er voor dat nieuwe bedrijven een juiste plek in de nabijheid van de gevoelige functie krijgen en dat de (nieuwe) gevoelige functie op een verantwoorde afstand van bedrijven komen te staan. Doel hiervan is het waarborgen van de veiligheid en het garanderen van de continuïteit van de bedrijven als ook een goed klimaat voor de gevoelige functie.
Milieuzonering beperkt zich tot milieuaspecten met een ruimtelijke dimensie zoals: geluid, geur, gevaar en stof. De mate waarin de milieuaspecten gelden en waaraan de milieucontour wordt vastgesteld, is voor elk type bedrijvigheid verschillend. De 'Vereniging van Nederlandse Gemeenten' (VNG) geeft de publicatie 'Bedrijven en Milieuzonering' uit. In deze publicatie van 2009 is een lijst opgenomen, met daarin de minimale richtafstanden tussen een gevoelige bestemming en bedrijven. Indien van deze richtafstanden afgeweken wordt dient een nadere motivatie gegeven te worden waarom dat wordt gedaan.
Het belang van milieuzonering wordt steeds groter aangezien functiemenging steeds vaker voorkomt. Hierbij is het motto: 'scheiden waar het moet, mengen waar het kan'. Het scheiden van milieubelastende en milieugevoelige bestemmingen dient twee doelen:
- het reeds in het ruimtelijk spoor voorkomen of zoveel mogelijk beperken van hinder en gevaar bij gevoelige bestemmingen;
- het bieden van voldoende zekerheid aan de milieubelastende activiteiten (bijvoorbeeld bedrijven) zodat zij de activiteiten duurzaam, en binnen aanvaardbare voorwaarden, kunnen uitoefenen.
Planspecifiek
Rondom het plangebied zijn geen bedrijven gevestigd. Het bebouwingslint kent enkel woonfuncties. Op enige afstand van het plangebied zit echter een agrarisch bedrijf. Voor de bebouwde kom buiten de concentratiegebieden is in het Activiteitenbesluit bepaald dat bedrijven met dieren zonder geuremissiefactor in principe 100 meter afstand moeten houden tot geurgevoelige objecten. Het agrarisch bedrijf aan de overzijde van het plangebied bevind zich op meer dan 100 meter afstand en voldoet daarmee aan het Activiteitenbesluit. Derhalve vormt de bedrijven en milieuzonering geen belemmering op de beoogde ontwikkeling.
4.3 Water
Het aspect water is van groot belang binnen de ruimtelijke ordening. Door verstandig om te gaan met het water kan verdroging en wateroverlast (waaronder ook risico van overstromingen e.d.) voorkomen worden en de kwaliteit van het water hoog gehouden worden.
4.3.1 Algemeen wet- en regelgeving
Op Rijksniveau en Europees niveau zijn de laatste jaren veel plannen en wetten gemaakt met betrekking tot water. De belangrijkste hiervan zijn het Waterbeleid voor de 21e eeuw, de Waterwet en het Nationaal Waterplan.
Waterbeleid voor de 21e eeuw
De Commissie Waterbeheer 21ste eeuw heeft in augustus 2000 advies uitgebracht over het toekomstige waterbeleid in Nederland. De adviezen van de commissie staan in het rapport ‘Anders omgaan met water, Waterbeleid voor de 21ste eeuw’ (WB21). De kern van het rapport WB21 is dat water de ruimte moet krijgen, voordat het die ruimte zelf neemt. In het Waterbeleid voor de 21e eeuw worden twee principes (drietrapsstrategieën) voor duurzaam waterbeheer geïntroduceerd:
- vasthouden, bergen en afvoeren: dit houdt in dat overtollig water zoveel mogelijk bovenstrooms wordt vastgehouden in de bodem en in het oppervlaktewater. Vervolgens wordt zo nodig het water tijdelijk geborgen in bergingsgebieden en pas als vasthouden en bergen te weinig opleveren wordt het water afgevoerd.
- schoonhouden, scheiden en zuiveren: hier gaat het erom dat het water zoveel mogelijk schoon wordt gehouden. Vervolgens worden schoon en vuil water zoveel mogelijk gescheiden en als laatste komt het zuiveren van verontreinigd water aan bod.
Waterwet
Centraal in de Waterwet staat een integraal waterbeheer op basis van de ‘watersysteembenadering’. Deze benadering gaat uit van het geheel van relaties binnen watersystemen. Denk hierbij aan de relaties tussen waterkwaliteit, -kwantiteit, oppervlakte- en grondwater, maar ook aan de samenhang tussen water, grondgebruik en watergebruikers. Het doel van de Waterwet is het integreren van acht bestaande wetten voor waterbeheer. Door middel van één watervergunning regelt de wet het beheer van oppervlaktewater en grondwater en de juridische implementatie van Europese richtlijnen, waaronder de Kaderrichtlijn Water. Via de Waterwet gelden verschillende algemene regels. Niet alles is onder algemene regels te vangen en daarom is er de integrale watervergunning. In deze integrale watervergunning zijn zes vergunningen uit eerdere wetten (inclusief keurvergunning) opgegaan in één aparte watervergunning.
Nationaal Waterplan
Op basis van de Waterwet is het Nationaal Waterplan vastgesteld door het kabinet. Het Nationaal Waterplan geeft op hoofdlijnen aan welk beleid het Rijk in de periode 2009 - 2015 voert om te komen tot een duurzaam waterbeheer. Het Nationaal Waterplan richt zich op bescherming tegen overstromingen, beschikbaarheid van voldoende en schoon water en de diverse vormen van gebruik van water. Het geeft maatregelen die in de periode 2009-2015 genomen moeten worden om Nederland ook voor toekomstige generaties veilig en leefbaar te houden en de kansen die water biedt te benutten.
4.3.2 Hoogheemraadschap van Rijnland
Op 9 december 2009 is het nieuwe waterbeheerplan (WBP) van het hoogheemraadschap van Rijnland vastgesteld. Voor de planperiode 2010-2015 is dit WBP van toepassing. In het plan geeft Rijnland aan wat haar ambities voor deze planperiode zijn en welke maatregelen in het watersysteem worden getroffen. Het nieuwe WBP legt meer dan voorheen accent op uitvoering. De drie hoofddoelen zijn:
- veiligheid tegen overstromingen;
- voldoende water;
- gezond water.
Wat betreft veiligheid is het cruciaal dat de waterkeringen voldoende hoog en stevig zijn én blijven en dat rekening wordt gehouden met mogelijk toekomstige dijkverbeteringen. Wat betreft voldoende water gaat het erom het complete watersysteem goed in te richten, goed te beheren en goed te onderhouden. Daarbij wil Rijnland dat het watersysteem op orde en toekomstvast wordt gemaakt, rekening houdend met klimaatverandering. Immers, de verandering van het klimaat leidt naar verwachting tot meer lokale en hevigere buien, perioden van langdurige droogte en zeespiegelstijging. Het WBP sorteert voor op deze ontwikkelingen.
Keur en Beleidsregels
Per 22 december 2009 is een nieuwe Keur in werking getreden, alsmede nieuwe Beleidsregels. Een nieuwe Keur is nodig vanwege de totstandkoming van de Waterwet en de daarmee verschuivende bevoegdheden in onderdelen van het waterbeheer. Verder zijn aan deze Keur bepalingen toegevoegd over het onttrekken van grondwater en het infiltreren van water in de bodem. De ‘Keur en Beleidsregels’ maken het mogelijk dat het Hoogheemraadschap van Rijnland haar taken als waterkwaliteits- en kwantiteitsbeheerder kan uitvoeren. De Keur is een verordening van de waterbeheerder met wettelijke regels (gebod- en verbodsbepalingen) voor:
- waterkeringen (onder andere duinen, dijken en kaden);
- watergangen (onder andere kanalen, rivieren, sloten en beken);
- andere waterstaatwerken (onder andere bruggen, duikers, stuwen, sluizen en gemalen).
De Keur bevat verbodsbepalingen voor werken en werkzaamheden in of nabij de bovengenoemde waterstaatswerken. Er kan een ontheffing worden aangevraagd om een bepaalde activiteit wel te mogen uitvoeren. Als Rijnland daarin toestemt, dan wordt dat geregeld in de Watervergunning op grond van de Keur. De Keur is daarmee een belangrijk middel om via vergunningverlening en handhaving het watersysteem op orde te houden of te krijgen. In de Beleidsregels, die bij de Keur horen, is het beleid van Rijnland nader uitgewerkt.
4.3.3 Watertoets
De ‘watertoets’ is een instrument dat waterhuishoudkundige belangen expliciet en op evenwichtige wijze laat meewegen bij het opstellen van ruimtelijke plannen en besluiten. Het is geen technische toets maar een proces dat de initiatiefnemer van een ruimtelijk plan en de waterbeheerder met elkaar in gesprek brengt in een zo vroeg mogelijk stadium. In de waterparagraaf worden de watertoets en de uitkomsten van een eventueel overleg opgenomen.
PlanspecifiekDe legger van het Hoogheemraadschap Rijnland toont dat het plangebied grenst aan een primaire watergang. Langs een primaire watergang ligt een beschremingszone van 5 meter. De beoogde ontwikkeling voorziet in een boothuisje gesitueerd in de beschermingszone. Voor de realisatie van het botenhuisje zal een watervergunning moeten worden afgegeven. Omdat het botenhuisje niet direct aan de primaire watergang is gesitueerd en het onderhoud van de beschoeiing verantwoordelijkheid van de eigenaar is wordt verwacht dat deze vergunning door Rijnland wordt afgegeven. De beschoeiing zal voorgaand aan de realisatie van het botenhuis rondom het gehele perceel worden vervangen.
Uitsnede Legger Hoogheemraadschap Rijnland (plangebied rood omlijnd)
Als gevolg van de realisatie van het botenhuis zal extra wateroppervlak worden gerealiseerd. Op de hiernavolgende afbeelding wordt aangegeven waar het extra water zal worden gerealiseerd. Het totale oppervlakte aan extra water bedraagt circa 100 m².
Extra wateroppervlakte (bestaande kadelijn in rood, beoogde in oranje)
De keur Rijnland schrijft regels voor met betrekking tot een toename aan verharding. Gezien de wateropgave is het van belang dat er bij de voorgenomen ontwikkeling geen extra verharding optreed. De onderstaande tabel toont dat de bebouwing met circa 300 m² afneemt. Er is derhalve geen toename in verharding. Doordat het aantal vierkante meters verharding afneemt en het wateroppervlak toeneemt versterkt de ontwikkeling het plaatselijke watersysteem.
| Huidige situatie | toekomstige situatie |
Bebouwing | 670 m² | circa 350 m² |
Uit paragraaf 3.2 blijkt direct nabij het plangebied een waterkering is gesitueerd. De legger waterkering 2011 bevestigd dit. De beoogde woning is buiten de beschermingszone van de kering gelegen. Het beoogde botenhuis, inclusief het aanvullende wateroppervlak liggen binnen deze zone.
PM NADER OVERLEG RIJNLAND
Uitsnede Legger Hoogheemraadschap Rijnland
PM CONCLUSIE
4.4 Ecologie
Bij ruimtelijke ingrepen dient rekening te worden gehouden met de natuurwaarden ter plaatse. Daarbij wordt onderscheid gemaakt tussen gebiedsbescherming en soortenbescherming. Gebiedsbescherming kan volgen uit de aanwijzing van een gebied. Wat betreft soortenbescherming is de Flora- en Faunawet van toepassing. Hier wordt onder andere de bescherming van plant- en diersoorten geregeld. Bij ruimtelijke ontwikkelingen dient te worden getoetst of er sprake is van negatieve effecten op de aanwezige natuurwaarden. Indien hiervan sprake is, moet ontheffing of vrijstelling worden aangevraagd.
4.4.1 Gebiedsbescherming
De Natuurbeschermingswet richt zich op de bescherming van gebieden. In de Natuurbeschermingswet zijn de volgende gronden aangewezen en beschermd:
- Natura 2000-gebieden (Habitat- en Vogelrichtlijngebieden);
- beschermde Natuurmonumenten;
- wetlands.
Naast deze drie soorten gebieden is de Ecologische Hoofdstructuur (EHS) in het kader van de gebiedsbescherming van belang. De EHS is een samenhangend netwerk van belangrijke natuurgebieden in Nederland en omvat bestaande natuurgebieden, nieuwe natuurgebieden en ecologische verbindingszones. De EHS draagt bij aan het bereiken van de hoofddoelstelling van het Nederlandse natuurbeleid, namelijk: 'Natuur en landschap behouden, versterken en ontwikkelen, als bijdrage aan een leefbaar Nederland en een duurzame samenleving'. Hiertoe zijn de volgende uitgangspunten van belang:
- vergroten: het areaal natuur uitbreiden en zorgen voor grotere aaneengesloten gebieden;
- verbinden: natuurgebieden zoveel mogelijk met elkaar verbinden;
- verbeteren: de omgeving zo beïnvloeden dat in natuurgebieden een zo hoog mogelijke natuurkwaliteit haalbaar is.
Planspecifiek
Aangezien de onderzoekslocatie niet is gelegen in of grenst aan een onderdeel dat behoort tot de EHS, is aantasting niet aan de orde. Externe werking op overige beschermde natuurgebieden, zoals het Natura 2000-gebied De Wilck is, gelet op afstand tot de onderzoekslocatie (9 kilometer) en de aard van de ingreep niet aan de orde.
4.4.2 Soortenbescherming
De Flora- en faunawet regelt de bescherming van de in het wild voorkomende inheemse planten en dieren: de soortenbescherming. De wet richt zich vooral op het in stand houden van populaties van soorten die bescherming behoeven. In de wet zijn algemene en specifieke verboden vastgelegd ten aanzien van beschermde dier- en plantensoorten. Naast een aantal in de wet (en daarop gebaseerde besluiten) vermelde specifieke mogelijkheden om ontheffing te verlenen van in de wet genoemde verboden, geeft de wet een algemene ontheffingsbevoegdheid aan de minister van LNV (artikel 75, lid 3). Bekeken moet worden in hoeverre ruimtelijke plannen negatieve gevolgen hebben op beschermde dier- en plantensoorten en of er compenserende of mitigerende maatregelen genomen moeten worden.
Daarnaast geldt voor iedereen in Nederland altijd, dus ook los van het voorliggende beoogde ruimtelijke project, dat de zorgplicht nageleefd moet worden bij het verrichten van werkzaamheden. Voor menig soort geldt dat indien deze zorgplicht nagekomen wordt een bepaald beoogd project uitvoerbaar is.
Planspecifiek
In 2014 is een quickscan flora en fauna uitgevoerd (zie bijlage). De resultaten van dit onderzoek zijn in hiernavolgend schema weergegeven.
Resultaten quickscan flora en fauna
Uit voorgaand schema blijkt de ontwikkeling mogelijk verstorend is voor verblijfsplaatsen van vleermuizen. Reden daartoe is dat niet uitgesloten kan worden dat in de bestaande bebouwing vleermuizen aanwezig zijn. Initiatiefnemer heeft daartoe nader onderzoek laten uitvoeren (zie bijlage). Dit onderzoek toont aan dat binnen de bestaande bebouwing geen vleermuizen aanwezig zijn. Daarmee is geen sprake van aanwezige beschermde soorten. Het aspect soortenbescherming leidt niet tot belemmeringen bij de planontwikkeling, wel dient altijd rekening worden gehouden met de zorgplicht.
4.5 Archeologie
In 1992 is in Valletta (Malta) het Europees Verdrag inzake de bescherming van het archeologisch erfgoed (Verdrag van Malta) ondertekend. Het Verdrag van Malta voorziet in bescherming van het Europees archeologisch erfgoed onder meer door de risico's op aantasting van dit erfgoed te beperken. Deze bescherming is in Nederland wettelijk verankerd in de Monumentenwet. Op basis van deze wet zijn mogelijke (toevals)vondsten bij het verrichten van werkzaamheden in de bodem altijd beschermd. Er geldt een meldingsplicht bij het vinden van (mogelijke) waardevolle zaken. Dat melden dient terstond te gebeuren. In het kader van een goede ruimtelijke ordening in relatie tot de Monumentenwet kan vooronderzoek naar mogelijke waarden nodig zijn zodat waar nodig die waarden veiliggesteld kunnen worden en/of het initiatief aangepast kan worden.
In mei 2011 is het archeologiebeleid van de gemeente Kaag en Braassem vastgesteld. In het kader van een aantal bestemmingsplanprocedures en het voornemen tot vaststellen van een erfgoedverordening is het archeologiebeleid van de gemeente Kaag en Braassem geëvalueerd. Op basis van deze evaluatie zijn de ondergrenzen herijkt en de archeologische verwachting op bepaalde plaatsen in de gemeente aangepast. Vervolgens heeft de gemeenteraad op 13 mei 2013 deze herziening van het beleid vastgesteld.
Planspecifiek
Het plangebied valt binnen de archeologische middelhoge verwachting en de ontginnigsassen. De gebieden met middelhoge verwachting zijn gebieden waar bewoning in het verleden mogelijk was. Bij bodemverstoringen groter dan 150 m² en dieper dan 30 cm onder het bestaande maaiveld dient middels archeologisch onderzoek aangetoond te worden dat de ontwikkeling mogelijke archeologische waarden niet schaadt. Voorliggende ontwikkeling kent een bodemverstoring die de drempelwaarde overschrijdt.
Uitsnede archologische beleidskaart (plangebied omcirkeld)
In het kader van de ontwikkeling is een archeologisch bureau en verkennend booronderzoek uitgevoerd (zie bijlage). In het onderzoek worden de volgende conclusies getrokken:
- De onderzoekslocatie ligt op een veenrest-dijk. Het booronderzoek heeft aangetoond dat het dijklichaam een dikte tot 340 cm heeft. De top van de dijk bestaat uit en puinhoudend pakket. Hieronder is een ophogingspakket bestaande uit veen met bijmenging van zand en klei aangetroffen.
- De locatie is in ieder geval bebouwd sinds het begin van de 19e eeuw. Op basis van historisch kaartmateriaal en de vondst van mogelijk 18e-eeuws aardewerk valt de aanwezigheid van oudere bewoningsresten niet uit te sluiten.
- De hoge verwachting voor archeologische resten uit de Late Middeleeuwen en Nieuwe Tijd blijft bestaan. In ieder geval worden onder de huidige bebouwing de funderingsresten van de boerderij uit de vroege 19e eeuw verwacht.
- Omdat de locatie voortdurend is opgehoogd om bodemdaling tegen te gaan, is het aannemelijk dat eventuele bewoningsresten uit de Late Middeleeuwen en Nieuwe Tijd goed bewaard zijn gebleven.
Omdat er zeer waarschijnlijk archeologische resten in de vorm van de funderingen van een boerderij uit de vroege 19e eeuw aanwezig zijn, er mogelijk ook resten uit de 17e en 18e eeuw aangetroffen kunnen worden en de verwachting voor de Late Middeleeuwen hoog is, is vervolg onderzoek noodzakelijk. Omdat oudere funderingsresten onder de huidige bebouwing (en dus op de nieuwbouwlocatie) worden verwacht, wordt geadviseerd om de sloopwerkzaamheden van de ondergrondse delen van de huidige bebouwing en het ontgraven van de bouwput van de nieuwbouw uit te voeren als een archeologische begeleiding (protocol opgraven).
PM REACTIE GEMEENTE
4.6 Verkeer en parkeren
Onderdeel van een goede ruimtelijke ordening is het effect van een beoogd nieuwe project op de verkeersstructuur en het parkeren in en rondom het plangebied.
4.6.1 Verkeer
Voor het maken van een inschatting van de hoeveelheid autoverkeer dat wordt gegenereerd bij ruimtelijke ontwikkelingen, zijn kencijfers verkeersgeneratie ontwikkeld. Onder verkeersgeneratie wordt hierbij verstaan de totale hoeveelheid gemotoriseerd verkeer (exclusief openbaar vervoer) die gedurende een gekozen tijdsperiode naar de beoogde ontwikkeling toe rijdt en hiervan wegrijdt.
Planspecifiek
De locatie wordt in de huidige situatie reeds ontsloten op de Boddens Hosangweg. De beoogde ontwikkeling voorziet in de sloop en nieuwbouw van een woning en de realisatie van een botenhuis. Deze ontwikkelingen hebben geen invloed op het aantal verkeersbewegingen of de verkeerssituatie ter plaatse.
4.6.2 Parkeren
Het benodigde of gewenste aantal parkeerplaatsen bij ruimtelijke ontwikkelingen kan worden bepaald op basis van parkeerkencijfers of op basis van parkeernormen. Parkeerkencijfers zijn op de praktijk gebaseerde cijfers van de verwachte parkeerbehoefte. Parkeernormen staan voor het aantal vereiste parkeerplaatsen per type bestemming. Op basis van deze parkeernormen wordt parkeerbeleid veelal vormgegeven.
Het nationale kennisplatform voor infrastructuur, verkeer, vervoer en openbare ruimte (CROW) geeft in publicatie 317 'Kencijfers parkeren en verkeersgeneratie' richtlijnen voor parkeernormen. In de richtlijnen wordt onderscheid gemaakt op basis van de functie van de ontwikkeling (wonen, bedrijf, etc.) en op basis van de locatiekenmerken. Zodoende kan bij ruimtelijke ontwikkelingen voor vrijwel elke locatie een goed beeld worden verkregen of voorzien wordt in voldoende (auto)parkeerplaatsen. Voorts voorziet de publicatie in minimale voorwaarden voor parkeervoorzieningen.
Planspecifiek
Het parkeren ten behoeve van de beoogde ontwikkeling zal geheel op eigen terrein opgelost worden. Het bouwplan gaat uit van een dubbele parkeergarage met oprit. Conform de CROW normering is deze parkeervoorziening ruim voldoende voor één woning.
4.7 Cultuurhistorie
Vanuit het Bro (Besluit ruimtelijke ordening) is het opnemen van een cultuurhistorische paragraaf verplicht. In de motivatie bij een ruimtelijke onderbouwing dient een beschrijving te worden opgenomen van de wijze waarop met de in het gebied aanwezige cultuurhistorische waarden en in de grond aanwezige of te verwachten monumenten rekening is gehouden. De opsteller en vaststeller van het ruimtelijk plan is daarmee dus verplicht om breder te kijken dan alleen naar het facet archeologie. Ook de facetten historische (stede)bouwkunde en historische geografie dienen te worden meegenomen in de belangenafweging. Hierbij gaat het om zowel beschermde als niet formeel beschermde objecten en structuren.
Planspecifiek
De bestaande boerderij heeft geen monumentale status. De initiatiefnemer is echter wel voornemens zoveel mogelijk elementen van het bestaande, al dan niet gerestaureerd, een plek te geven in het nieuwe ontwerp. Op deze wijze krijgt het nieuwe ontwerp direct een verbondenheid met de historie van de plek en zullen waardevolle cultuurhistorische elementen behouden blijven. Ook de bestaande bomen worden binnen het voorgestelde ontwerp behouden.
Op grotere schaal, zoals verkaveling en de leesbaarheid van een gebied speelt het aspect cultuurhistorie ook een rol. De provincie heeft de cultuurhistorisch waardevolle aspecten op deze schaal verankerd in haar gebiedsprofiel. In paragraaf 3.2 van de voorliggende onderbouwing is reeds getoetst aan dit gebiedsprofiel. Daaruit volgde geen belemmeringen.
5.1 Economische uitvoerbaarheid
Bij de voorbereiding van een bestemmingsplan, een wijzigingsplan als bedoeld in artikel 3.6, eerste lid Wro of naar aanleiding van een omgevingsvergunning waarbij met toepassing van artikel 2.12, eerste lid, onder a, 3°van de Wabo wordt afgeweken van het bestemmingsplan of de beheersverordening, dient, op grond van artikel 3.1.6 lid 1, sub f van het Bro, onderzoek plaats te vinden naar de (economische) uitvoerbaarheid van het plan.
In principe dient bij vaststelling van een ruimtelijk besluit tevens een exploitatieplan vastgesteld te worden om verhaal van plankosten zeker te stellen. Op basis van artikel 6.12, lid 2 van de Wro kan de gemeenteraad bij het besluit tot vaststelling van het bestemmingsplan echter besluiten geen exploitatieplan vast te stellen indien:
- het verhaal van kosten van de grondexploitatie over de in het plan of besluit begrepen gronden anderszins verzekerd is;
- het bepalen van een tijdvak of fasering als bedoeld in artikel 6.13, eerste lid, onder c, 4°, onderscheidenlijk 5°, niet noodzakelijk is;
- het stellen van eisen, regels, of een uitwerking van regels als bedoeld in artikel 6.13, tweede lid, onderscheidenlijk b, c of d, niet noodzakelijk is.
Planspecifiek
De economische uitvoerbaarheid van de ontwikkeling is gewaarborgd door middel van een anterieure overeenkomst tussen de gemeente en initiatiefnemer. Het project wordt op initiatief van de initiatiefnemer gerealiseerd. De kosten in verband met de procedure en de aanvraag omgevingsvergunning zijn dan ook voor rekening van de initiatiefnemer. Het project wordt gefinancierd uit eigen middelen van de initiatiefnemer. De bijkomende procedurekosten zullen voor rekening van de initiatiefnemer zijn.
5.2 Maatschappelijke uitvoerbaarheid
De procedure voor het verlenen van een omgevingsvergunning is door de wetgever geregeld. De procedure die vooraf gaat aan het nemen van een besluit op de ingediende aanvraag is de uitgebreide voorbereidingsprocedure nu er sprake is van een activiteit als bedoeld in artikel 2.1, eerste lid, onder c, van de Wabo, waarbij toepassing wordt gegeven aan artikel 2.12, eerste lid, onder a, onder 3°, of onder c, van de Wabo. Dit houdt in dat het ontwerpbesluit inclusief de daarbij behorende stukken gedurende zes weken ter inzage ligt, alvorens het college van burgemeester en wethouders een definitief besluit over de aanvraag voor de omgevingsvergunning neemt.
Toezenden ontwerpbesluit
Met betrekking tot een aanvraag ten aanzien van activiteiten als bedoeld in artikel 2.1, eerste lid, onder c, van de Wabo, waarbij toepassing wordt gegeven aan artikel 2.12, eerste lid, onder a, onder 3° van de Wabo, zendt het bevoegd gezag het ontwerpbesluit met de daarop betrekking hebbende stukken die redelijkerwijs nodig zijn voor de beoordeling van het ontwerp, toe aan gedeputeerde staten en de inspecteur.
Zienswijzen
Het ontwerpbesluit (met relevante stukken) heeft van 04 december 2015 tot en met 14 januari 2015 ter inzage gelegen. Gedurende deze periode heeft een ieder de mogelijkheid om een zienswijze naar voren te brengen. Tijdens deze zes weken zijn er geen reacties ingediend.