Type plan: bestemmingsplan
Naam van het plan: Roelofarendsveen Zuid
Status: vastgesteld
Plan identificatie: NL.IMRO.1884.BPROELOFAZUID-VAS2

Toelichting

1 Inleiding
 
1.1 Aanleiding
In 2009 is het bestemmingsplan Braassemerland vastgesteld als juridische en planologische onderlegger voor een woningbouwontwikkeling van aanvankelijk circa 2.000 woningen in een periode tot 2022 in twee fasen voor respectievelijk het noordelijke en zuidelijke deel van het plangebied.
 
De economische recessie en bijkomende marktontwikkelingen ten aanzien van grootschalige woningbouw heeft er echter toe geleid dat niet alle delen volgens de planning tot ontwikkeling zullen komen en dat de ontwikkeling van het zuidelijk deel niet meer realistisch geacht wordt. De raad heeft dan ook besloten om met de eerste fase (noordelijk deel fase 1) qua woningbouwontwikkeling Braassemerland door te gaan en het zuidelijk deel (fase 2) volledig te ontkoppelen van de gebiedsontwikkeling Braassemerland. De belangrijkste consequentie van deze ontkoppeling is dat de woningbouwontwikkelingsfocus volledig op het noordelijk deel van Braassemerland is komen te liggen. Ook betekent dit, dat de geplande nieuwe infrastructuur - bekend als de ‘nieuwe noord-zuid verbinding’- niet gerealiseerd wordt. Tenslotte heeft dit tot gevolg, dat er voor het zuidelijk deel – vanaf nu: Roelofarendsveen Zuid - een nieuw planologisch juridisch kader in de vorm van een nieuw bestemmingsplan opgesteld moet worden. Dit ter vervanging van het vigerende bestemmingsplan Braassemerland voor het zuidelijke deel.
 
De eerste concrete kaderstellende aanzet tot een nieuw bestemmingsplan is de Gebiedsvisie Roelofarendsveen Zuid. Deze gebiedsvisie is door het college vastgesteld op 16 januari 2014. Hierin zijn scenario’s onderzocht en geschetst die uiteindelijk tot een ruimtelijk en functioneel beoordelingskader hebben geleid. De Gebiedsvisie Roelofarendsveen Zuid is zodoende één van de onderleggers van de Nota van Uitgangspunten (hierna:NvU) voor het bestemmingsplan Roelofarendsveen Zuid. De NvU is de kapstok voor het voorliggende bestemmingsplan.
 
Het voorliggende bestemmingsplan heeft een dubbel karakter. Enerzijds legt het de bestaande situatie vast (conserverend karakter). Anderzijds voorziet het plan in een gebiedsontwikkeling (ontwikkelingsgericht karakter). Door in de plantoelichting (en waar mogelijk ook in de regels) dit onderscheid aan te brengen is in het bestemmingsplan goed inzichtelijk welke nieuwe ontwikkelingen er gedurende de planperiode van 10 jaar mogelijk zijn.
1.2 Plangebied
Het plangebied ligt ter weerszijden van het Zuideinde en wordt als volgt begrensd: aan de oostzijde door de Braassemermeer, aan de westzijde door de watergang tussen de Floraweg en het Zuideinde, aan de noordzijde door de Veilingbrug en Witte Singel en aan de zuidzijde door de punt bij de Groenewoudskade 8. Het gebied is circa 53 ha groot.
 
Begrenzing plangebied
 
1.3 Vigerende bestemmingsplannen
Voor het plangebied vigeert het bestemmingsplan zoals aangegeven in de volgende tabel. Daarnaast is in hetzelfde gebied ook een aantal postzegelbestemmingsplannen van kracht en is middels uitgebreide wabo-procedure afgeweken van het huidige planologische regime. Voorliggend bestemmingsplan omvat een nieuwe regeling voor het gehele plangebied en vervangt daarmee de vigerende plannen.   
 
BestemmingsplanVaststelling Raad
Braassemerland1 oktober 2008
1.4 Totstandkoming van het plan
Het voorliggend bestemmingsplan bestaat uit drie delen: de verbeelding, de regels en de toelichting. De verbeelding en de regels vormen samen het juridisch bindende deel van het bestemmingsplan. De toelichting is meer het beschrijvende deel van het bestemmingsplan en bevat de verantwoording van de keuzes die in het bestemmingsplan zijn gemaakt. Daarnaast zijn in de toelichting onder andere het vigerende beleid en diverse milieuaspecten beschreven. Het bestemmingplan is tweezijdig. Het bestemmingsplan heeft hoofdzakelijk een conserverend karaker. Maar aan de andere kant biedt het bestemmingsplan ook mogelijkheden voor nieuwe ontwikkelingen in de komende 10 jaar.
 
Voorafgaand aan het opstellen van dit bestemmingsplan heeft een (veld-)inventarisatie plaatsgevonden. Door middel van deze inventarisatie is de bestaande bebouwing en de aanwezige functies in beeld gebracht. Deze bebouwing en functies zijn terug te vinden op de verbeelding van voorliggend bestemmingsplan. 
 
Het 'Handboek Bestemmingsplannen' en het bestemmingsplan 'Oude Wetering' van de gemeente Kaag en Braassem heeft als leidraad gefungeerd bij het opstellen van voorliggend bestemmingsplan. Het handboek heeft tot doel om de verschillende bestemmingsplannen binnen de gemeente zoveel mogelijk uniform te maken. Aan de hand van dit handboek is onder andere het kernenplan voor Leimuiden en Rijnsaterwoude tot stand gekomen. In verband met voortschrijdend inzicht en locatiespecifieke kenmerken zijn binnen het kernenplan enkele afwijkende keuzes gemaakt. Gelet op de locatiespecifieke kenmerken van het plangebied en wederom vanwege voortschrijdend inzicht is in het voorliggende plan tevens waar nodig afgeweken, ten opzichte van de gemeentelijke bestemmingssystematiek.
 
1.5 Leeswijzer
Na dit inleidende hoofdstuk wordt in hoofdstuk 2 een gebiedsbeschrijving gegeven. In hoofdstuk 3 is een planbeschrijving opgenomen. Het relevante Rijks-, provinciaal en gemeentelijke beleid wordt behandeld in hoofdstuk 4. In hoofdstuk 5 komen alle voor het bestemmingsplan relevante milieu- en overige aspecten aan de orde, waarna het geheel wordt vertaald in een planopzet die in hoofdstuk 6 wordt toegelicht. Tot slot bevat hoofdstuk 7 de economische en maatschappelijk uitvoerbaarheid van het plan, waarbij de uitkomsten van de inspraak- en overlegmomenten zijn opgenomen.
 
2 Gebiedsbeschrijving
 
2.1 Inleiding
In dit hoofdstuk wordt de bestaande ruimtelijke en functionele structuur van het plangebied beschreven. De ruimtelijke elementen structureren het gebied en verdelen deze in een aantal deelgebieden waarbinnen functies hun eigen positie hebben.
 
2.2 Context
Stedelijk gebied
Het Zuideinde en de Groenewoudskade zijn onderdeel van het stedelijk gebied van Roelofarendsveen. Roelofarendsveen is, net als Oude Wetering en Nieuwe Wetering ontstaan als lintstructuur. Het Zuideinde vormt de historische basis van het dorp. In de huidige situatie vormt de Alkemadelaan met zowel aan de noord- als aan de zuidzijde diverse woonwijken, sportfaciliteiten en winkelcentra een belangrijke route. De overige wijkontsluitingswegen komen veelal haaks uit op deze hoofdas. Het zwaartepunt van de kern ligt net ten zuiden van de Alkemadelaan nabij de watertoren en het centrum.
 
Landschap
In de landschappelijke context van Roelofarendsveen zijn verschillende hoofdstructuren te onderscheiden. Rondom het stedelijk gebied liggen voornamelijk open polders. Het noorden van de kern (Oude Wetering) grenst aan de ringvaart die het drooggelegde Haarlemmermeer omsluit. Aan de oostzijde lig het Braassemermeer met direct ten westen daarvan een niet afgegraven veengebied. Hier maakt het plangebied deel van uit. Kenmerkend voor dit gebied is de hogere ligging ten opzichte van de omliggende polders en de relatief brede watergangen.
 
Voorzieningen
Het centrumgebied van Roelofarendsveen ligt ter hoogte van de kruising Noordeinde/Langeweg. Hier zijn de meeste voorzieningen te vinden, zoals winkels en horeca. Langs het Braassemermeer zijn diverse jachthavens aanwezig in combinatie met horecafuncties. De meeste sportfaciliteiten liggen geconcentreerd in een gebied ten noorden van de Alkemadelaan.
Ten zuiden van het centrum liggen relatief weinig, op de kern gerichte, voorzieningen. Door de ontwikkeling van Braassemerland verschuift het zwaartepunt van de kern echter wel naar het zuiden.
 
Braassemerland
De ontwikkeling van Braassemerland vormt qua omvang een zeer grote uitbreiding van de kern Roelofarendsveen. Voor de ontwikkeling van Braassemerland is in 2008 een masterplan gemaakt waarbij men uitging van ruim 2.000 woningen die in twee fasen gerealiseerd zouden worden. Fase 1 besloeg het gehele noordelijke deel van Braassemerland tot aan de Veilingvaart. Fase 2 bestond uit het gebied ten zuiden hiervan, tussen het Braassemermeer en de nieuwe hoofdontsluiting. De ontwikkeling van het zuidelijke deel (het plangebied) is komen te vervallen. Het noordelijke deel wordt momenteel door marktpartijen en de gemeente ontwikkeld.
 
Het stedenbouwkundige concept voor de ontwikkeling van Braassemerland is gebaseerd op de bestaande landschappelijke situatie. De woningbouwontwikkeling volgt grotendeels de bestaande landschappelijke structuren (watergangen, eilanden, eigendomsgrenzen, enz.). Op deze manier is de landschappelijke situatie bepalend voor de verschillende woonmilieus.
 
Ten behoeve van de verkeersafwikkeling van Braassemerland wordt een nieuwe invalsweg, de Braassemdreef, vanaf de aansluiting op de A4 gerealiseerd. De Braassemdreef loopt ten zuiden van de Alkemadelaan en ontsluit de gehele nieuwbouwontwikkeling. Daarnaast vormt deze route in de toekomst ook de meest directe verbinding tussen het plangebied Roelofarendsveen-Zuid en de rijksweg A4.
 
Groencompensatie
In de directe omgeving van Roelofarendsveen spelen ontwikkelingen die mogelijk op de lange termijn leiden tot zogenaamde groencompensatie. Deze ontwikkelingen zorgen voor een aantasting van de bestaande groene ruimte, waardoor het verplicht is elders te investeren in groene kwaliteit. Hierbij kan gedacht worden aan bijvoorbeeld een park of natuurgebied. Het plangebied Roelofarendsveen-Zuid vormt in beginsel een aantrekkelijke locatie om een dergelijke groencompensatie te realiseren.
2.3 Plangebied
Verkeerssituatie
De bedrijven en woningen in het plangebied worden ontsloten via het Zuideinde. Nagenoeg al het verkeer wordt richting het noorden (Noordeinde) afgewikkeld. Richting het zuiden gaat het Zuideinde over in de Groenewoudskade en Aderweg. Deze wegen hebben een zeer smal profiel. Door dit smalle profiel hebben de wegen een beperkte capaciteit en zijn ze tevens ongeschikt voor zwaarder verkeer. Wanneer er geen nieuwe ontsluitingswegen in het gebied worden gerealiseerd is de wegcapaciteit van het Zuideinde maatgevend. Aangezien de restcapaciteit van het Zuideinde beperkt is kunnen niet zonder meer nieuwe functies aan het plangebied toegevoegd worden. De bestaande situatie is beschreven in het Verkeerstructuurplan Roelofarendsveen (d.d. 11 juli 2013).
 
Bebouwing
De woonbebouwing aan het Zuideinde bestaat uit kleinschalige bouwvolumes, overwegend vrijstaande en twee-onder-één-kapwoningen. Het is een bebouwingslint met een dorps karakter. De bebouwing is bijna altijd uitgevoerd in één of twee lagen met kap. De diversiteit in het lint komt voort uit de perceelsgewijze ontwikkeling door de jaren heen. Hierdoor komen verschillende bebouwingsvormen voor, zoals bijvoorbeeld oude agrarische complexen, woonhuizen maar ook bedrijvigheid. Daarnaast heeft de veranderende tijdgeest ervoor gezorgd dat er verschillende architectuurstijlen in het bebouwingslint aanwezig zijn. Naar het zuiden toe, nabij de Groenewoudskade, wordt de bebouwingsdichtheid aan het lint steeds lager, en neemt het aantal bedrijven af. Op een aantal plekken zijn kleine woningbouwprojecten achter het lint gerealiseerd. Deze projecten hebben door hun ligging een besloten karakter en zijn compact opgezet. In een aantal gevallen is gekozen voor individuele bouw, maar de meeste locaties zijn geheel projectmatig ontwikkeld.
 
Achter de eerstelijns bebouwing zijn ook op diverse plekken opstallen te vinden. Het gaat hier met name om kassen, maar soms ook bedrijfsgebouwen. De achterliggende bebouwing grenst in veel gevallen vrijwel direct aan de watergang en ligt relatief dicht tegen de eerstelijns bebouwing aan. Door deze opzet kent het westelijke deel van het plangebied meer openheid dan het oostelijke deel.
 
Glastuinbouw
In het plangebied zijn diverse glastuinbouwbedrijven aanwezig. Een aantal ondernemers heeft recent nog geïnvesteerd en blijven in het plangebied gevestigd. Andere ondernemers hebben juist aangegeven hun bedrijfslocatie te willen herontwikkelen. De omstandigheden voor de ontwikkeling van nieuwe glastuinbouwcomplexen in het plangebied zijn niet optimaal. Dit komt met name door de bodemgesteldheid. Om de slappe grond geschikt te maken voor kassen en bijbehorende wegen is een aanzienlijke investering noodzakelijk. Uit de interviews met tuinders is gebleken dat, mede daardoor, de voorkeur uitgaat naar een locatie elders in de regio of langs de naastgelegen Floraweg. Het streven naar een verdere uitbreiding van het glastuinbouwareaal in het plangebied lijkt dan ook niet realistisch. Vanwege de aanwezigheid van diverse glastuinbouwbedrijven zijn veel woningen in de lintstructuur van oorsprong gekoppeld aan deze bedrijvigheid. In planologische zin gaat het hier dan om zogenaamde bedrijfswoningen. Vanuit het milieuplanologisch regime gelden de normale richtafstanden tussen de bedrijfswoning en de bijbehorende bedrijvigheid in deze gevallen niet. Naast bedrijfswoningen zijn er ook veel burgerwoningen aanwezig. Voor deze woningen en andere milieugevoelige bestemmingen gelden de richtafstanden uiteraard wel. De aanwezigheid van de kassen in het plangebied heeft daarmee effect op de ontwikkelingspotentie.
 
Groen en water
Het plangebied is opgebouwd uit strookvormige percelen omgeven door watergangen. De percelen zijn oostwest gericht. De ten wensten van het Zuideinde gelegen percelen grenzen aan de westzijde aan een noordzuid lopende primaire watergang en aan de oostzijde aan het Zuideinde of Groenewoudskade. De watergangen vormen gezamenlijk een fijnmazig netwerk en hebben zodoende, zowel in de zomer als in de winter, een bepaalde recreatieve waarde. Het netwerk van watergangen is door middel van een sluis gekoppeld aan het Braassemermeer. Ook vanuit historisch perspectief is het landschappelijke patroon van watergangen waardevol. Roelofarendsveen- Zuid is één van de weinige onafgegraven veenpolders in de omgeving. De onbebouwde percelen in het plangebied zijn voornamelijk als tuinbouwgrond in gebruik waardoor het westelijke plandeel over het algemeen een groene uitstraling heeft. In tegenstelling tot het westelijke deel is het oostelijke deel niet alleen vanaf het Zuideinde toegankelijk. Deze percelen grenzen aan de oostzijde namelijk aan een openbaar toegankelijk dijkje langs het Braassemermeer. De directe relatie van dit plandeel met het Braassemermeer vormt een belangrijke kwaliteit. Het grondgebruik is aan de oostzijde van het Zuideinde wel intensiever dan aan de westzijde. In dit gebied bepaalt voornamelijk de bebouwing het beeld.
De achterzijde van de bebouwingstrook langs de Groenewoudskade grenst aan een lager gelegen polder. Deze polder is in gebruik als grasland en is, op enkele agrarische bebouwingsclusters na volledig bebouwingsvrij. Samen met het aangrenzende plassengebied en de aanwezige molen/molenstompen is hier sprake van een karakteristiek Hollands landschap met een hoge recreatieve waarde.
3 Planbeschrijving
3.1 Uitgangspunten en doelstellingen van het plan
Zoals al in de inleiding is aangegeven, is het verkrijgen van een actueel bestemmingsplan de belangrijkste aanleiding geweest voor het opstellen van dit bestemmingsplan. Bij het opstellen van een bestemmingsplan kan er uit verschillende plansystematieken gekozen worden. Afhankelijk van de aard van het plangebied, de ontwikkelingen binnen het plangebied en het daarmee samenhangende ruimtelijk beleid wordt de keuze voor een vorm gemaakt. Er zijn op hoofdlijnen drie soorten systematiek te onderscheiden, te weten:  een globaal plan, een flexibel plan en een gedetailleerd plan.  
 
Het voorliggende bestemmingsplan is een mengvorm van een globaal en flexibel bestemmingsplan. Er zal enerzijds gestreefd worden naar een heldere en uniforme wijze van bestemmen die o.a. recht doet aan bestaande rechten. Tegelijkertijd zal er gestreefd worden naar een bepaalde flexibiliteit binnen de voorschriften, om zo bepaalde kansen en ontwikkelingen en functies mogelijk te maken dan wel te kunnen beperken.
Te denken valt aan bepaalde recreatieve ontwikkelingen. Immers, vanuit een recreatief perspectief zijn er verschillende kansrijke elementen die mogelijk aanleiding geven tot ontwikkeling van het plangebied. Daarbij kan gedacht worden aan verschillende vormen van verblijfsrecreatie zoals bed&breakfast en vakantiebungalows.
 
Naast de recreatieve ontwikkelmogelijkheden waar het bestemmingsplan in een bepaalde flexibiliteit moet voorzien kan ook gedacht worden aan watercompensatieprojecten, groen(compensatie)projecten, het herbestemmen van (agrarische) bedrijfswoningen tot burgerwoningen en het herontwikkelen van gesloopte glasopstanden.
3.2 Ruimtelijke hoofdopzet
Gezien het feit dat voorliggend bestemmingsplan een overwegend conserverend plan betreft blijft de huidige ruimtelijke hoofdopzet, zoals deze is geschetst in hoofdstuk 2, gehandhaafd. Tevens wordt ook functioneel gezien aangesloten bij het huidige gebruik in het plangebied.
 
3.3 Planaspecten en beleidsmatige ontwikkelingen
In voorliggend bestemmingsplan vindt een doorvertaling plaats van de gebiedsvisie Roelofarendsveen-Zuid. In navolgende tekst wordt op verschillen aspecten uit dit document ingegaan.
 
Diversiteit als uitgangspunt
Doordat het gebied momenteel een divers karakter heeft zullen de toekomstige ontwikkelingen ook sterk uiteenlopen. De gebiedsvisie vormt een flexibel kader op basis waarvan verschillende soorten initiatieven kunnen worden gefaciliteerd. Deze gebiedsvisie stuurt slechts op hoofdlijnen op het karakter van de toekomstige ontwikkelingen. De gebiedsvisie stelt wel randvoorwaarden in relatie tot de omvang en intensiteit van de beoogde ontwikkelingen. Dit heeft op de eerste plaats te maken met de verkeerssituatie, maar komt ook voort uit de ruimtelijke context van het plangebied.
 
Kansrijke sectoren
Vanuit de analyse komt naar voren dat ontwikkelingen in de recreatieve sector kansrijk zijn. Dit komt onder andere door de ligging van het plangebied ten opzichte van de kern Roelofarendsveen, de aansluiting op de verschillende recreatieve netwerken, maar ook door de gunstige ligging ten opzichte van regionale infrastructuur zodat het plangebied een relatief groot potentieel verzorgingsgebied heeft. Daarnaast vormt de bijzondere ruimtelijke karakteristiek van Roelofarendsveen-Zuid een belangrijke bijdrage aan de recreatieve ontwikkelpotentie.
 
Omzetten bedrijfswoningen
In het plangebied van Roelofarendsveen-Zuid zijn diverse bedrijfswoningen aanwezig. De woningen zijn gekoppeld aan de, veelal achterliggende, glastuinbouwbedrijven. Bij herontwikkeling van de bedrijvigheid maakt dit bestemmingsplan het mogelijk om bedrijfswoningen om te zetten naar burgerwoningen. Het doel van deze mogelijkheid is om de herontwikkeling van verouderde bedrijvigheid in het plangebied te stimuleren.
 
Groencompensatie
In de analyse uit de gebiedsvisie is de mogelijkheid gesignaleerd om zogenaamde groencompensatie vanuit projecten binnen de gemeente Kaag en Braassem in te zetten bij de herontwikkeling van Roelofarendsveen-Zuid. Met een dergelijke investering kan het groenblauwe raamwerk van het plangebied worden versterkt, waardoor de landschappelijke en ecologische kwaliteit in aansluiting op nieuwe recreatieve functies verder kan toenemen.
 
Verkeersdruk Zuideinde
De ontwikkelpotentie in het plangebied wordt in de eerste plaats bepaald door de verkeerscapaciteit van het Zuideinde. Uit de verkeersanalyse, opgesteld door  GoudappelCoffeng in december 2013 is gebleken dat de capaciteit van het Zuideinde ongeveer 3.000 motorvoertuigen per etmaal bedraagt. Deze beperkte capaciteit wordt veroorzaakt door het smalle profiel in combinatie met veel geparkeerde auto's op de rijbaan. Verder is berekend, dat het Zuideinde in 2020 naar verwachting een verkeersdruk van 2.400 motorvoertuigen per etmaal te verwerken krijgt. Dit betekent dus, dat er sprake is van een beperkte restcapaciteit van 600 motorvoertuigen per etmaal. Omdat er niet voorzien zal worden in aanvullende infrastructurele ingrepen (bijvoorbeeld een verbinding tussen de Floraweg en het Zuideinde) en er bovendien slechts zeer beperkte alternatieven zijn voor het parkeren op de rijbaanmogelijkheden, zal de restcapaciteit strategisch ingezet moeten worden. Elke nieuwe ontwikkeling gaat immers gepaard met een toename van de verkeersdruk op het Zuideinde. In de gebiedsvisie worden voorbeelden aangedragen van mogelijke nieuwe functies in het plangebied (woningbouw, bedrijvigheid, recreatieve ontwikkelingen). Uit de voorbeelden blijkt, dat het gewenst is bij elke nieuwe ontwikkeling zo nauwkeurig mogelijk te bepalen, welke verkeerstoename er te verwachten is op het Zuideinde. Het zal duidelijk zijn, dat nieuwe initiatieven kansrijker zijn indien zij niet alleen voorzien in "parkeren op eigen erf", maar ook nog een bijdrage kunnen leveren aan de ontlasting van de parkeerdruk in de directe omgeving. Juist door het verminderen van het aantal geparkeerde auto's op de rijbaan kan de beschikbare ruimte voor het rijdende verkeer vergroot worden, waardoor de capaciteit van het Zuideinde kan toenemen. GoudappelCoffeng heeft berekend, dat de capaciteit zou kunnen toenemen tot 4.000 motorvoertuigen per etmaal indien het lukt om alle geparkeerde auto's van de rijbaan te krijgen. Dit laatste is tamelijk theoretisch omdat het op een aantal locaties niet mogelijk is op een andere manier de parkeerdruk op te lossen (bijvoorbeeld op eigen erf). Daarom worden initiatieven, die voorzien in extra parkeermogelijkheden op eigen erf toegejuicht.
3.4 Locatiespecifieke ontwikkelingen
Hoewel overwegend conservatief maakt het voorliggende plan enkele locatiespecifieke ontwikkelingen mogelijk. In het kader van de voorbereiding van het bestemmingsplan zijn belangstellenden namelijk in de gelegenheid gesteld om hun wensen naar voren te brengen. Door de gemeente is beoordeeld of deze wensen/ initiatieven voldoende concreet zijn en passen binnen de visie/ kaders, die voor het betreffende deel van het plangebied zijn opgesteld. Wanneer dat het geval is wordt de initiatiefnemer verzocht om voor de locatie een nadere onderbouwing aan te leveren. Zo lang deze onderbouwing nog niet aangeleverd is wordt op de verbeelding de betreffende locatie met een raster aangeduid, waarbij in de regels bepaald wordt, dat ter plaatse het plan gewijzigd mag worden ten dienst van een nader omschreven ontwikkeling, indien op basis van een ruimtelijke onderbouwing aangetoond is, dat deze ontwikkeling ter plaatse mogelijk is. Wanneer de ruimtelijke onderbouwing tijdig aangeleverd wordt (ruim voor de vaststelling van het bestemmingsplan), dan kan het raster van de verbeelding verwijderd worden en vervangen worden door een zodanige bestemmingstoedeling, dat de voorgenomen ontwikkeling bij recht mogelijk wordt gemaakt.
 
De voorgenomen ontwikkelingen, die tot nu toe bij de gemeente bekend zijn en als zodanig ook passend geacht worden voor de betreffende locatie, zijn in het navolgende overzicht opgenomen. Dit overzicht is niet limitatief. Het is mogelijk, dat op basis van nieuwe initiatieven het overzicht nog uitgebreid wordt.  
3.4.1 Opgenomen ontwikkelingen
Locatie Zuideinde 26: bestaande bovenwoning splitsen in 2 appartementen; bestaande slagerij slopen en vervangen door 2 appartementen; voorzien in 20 parkeerplaatsen, waarvan 12 ter ontlasting van de parkeerdruk in de directe omgeving.
Locatie Zuideinde 99: Ontwikkelen Bed & Breakfast, woningen en jachthavenfaciliteiten;
Locatie Zuideinde 101: Bestaande + nieuwe schuur benutten voor Bed & Breakfast;
Locatie Zuideinde/ Zoutenshof: Afronden Zoutenshof door bouw van woningen, garages en botenloodsen;
Locatie Zuideinde 93: Ontwikkelen van recreatiewoningen en voorzieningen Bed & Breakfast.
Locatie Zuideinde 85-89: Ontwikkelen van 3 woningen en speelvoorzieningen
4 Beleidskader
Zoals uit hoofdstuk 3 blijkt is het voorliggende bestemmingsplan overwegend conserverend van aard. Als gevolg van enkele initiatieven en als gevolg van de ambities gesteld in de gemeentelijke structuurvisie (MRSV, zie § 3.3) voorziet het voorliggende bestemmingsplan in een aantal wijzigingen ten opzichte van het huidige planologische regime. Waar de wijzigingen het directe gevolg zijn van particuliere initiatieven zijn in de bijlagen van het bestemmingsplan separate ruimtelijke onderbouwingen opgenomen. In deze onderbouwingen is de motivatie van de haalbaarheid en gewenstheid opgenomen. Het is om deze reden dat in hoofdstuk 3 en 5 enkel wordt ingegaan op de wijzigingen als gevolg van de ambities van de gemeentelijke structuurvisie (positief bestemmen botenverhuur en beperkte verruiming recreatiewoningen voormalige camping) en enkele bestemmingswijzigingen (groenstrook Prins Willen Alexanderlaan en recreatieve bestemming Julianalaan).
 
4.1 Rijksbeleid
4.1.1 Structuurvisie Infrastructuur en Ruimte
Op 13 maart 2012 is de Structuurvisie Infrastructuur en Ruimte (SVIR) vastgesteld. De Structuurvisie vervangt een groot aantal verschillende beleidsnota’s op het gebied van ruimte en mobiliteit zoals de Nota Ruimte (2006), Structuurvisie Randstad 2040 en de Structuurvisie voor de snelwegomgeving (2008). Door onder andere nieuwe politieke accenten, veranderende economische omstandigheden, klimaatverandering en toenemende regionale verschillen zijn de geldende beleidsnota's gedateerd.
 
De visie heeft als doel dat Nederland in 2040 concurrerend, bereikbaar, leefbaar en veilig is. Daarbij gaat de visie uit van het ‘decentraal, tenzij...’ principe. Hiermee wordt de ruimtelijke ordening in toenemende mate neergelegd bij gemeenten en provincies. Een rijksverantwoordelijkheid kan aan de orde zijn indien:
  • een onderwerp nationale baten en/of lasten heeft en de doorzettingskracht van provincies en gemeenten overstijgt;
  • over een onderwerp internationale verplichtingen of afspraken zijn aangegaan;
  • een onderwerp provincie- of landsoverschrijdend is en ofwel een hoog afwentelingsrisico kent ofwel in beheer bij het Rijk is.
Nederland concurrerend
Nederland heeft een goede ruimtelijke economische structuur voor een excellent vestigingsklimaat voor bedrijven en kenniswerkers. Dit betekent onder andere een uitstekende internationale bereikbaarheid van stedelijke regio’s en optimale (logistieke) verbindingen van de mainports Rotterdam en Schiphol, de brainport Zuidoost Nederland en de greenports met Europa en de rest van de wereld.
 
Nederland bereikbaar
De groei van mobiliteit over de weg, spoor en vaarwegen zal worden gefaciliteerd. De ambitie is dat gebruikers beschikken over optimale ketenmobiliteit via multimodale knooppunten en door goede afstemming van infrastructuur en ruimtelijke ontwikkeling.
 
Nederland leefbaar en veilig
De woon- en werklocaties in steden en dorpen moeten aansluiten op de kwalitatieve vraag en de locaties voor transformatie en herstructurering worden zo veel mogelijk benut. Waterveiligheid en beschikbaarheid van voldoende zoetwater heeft ruimte nodig en stelt eisen aan de stedelijke ontwikkeling. Nederland behoudt haar unieke cultuurhistorische waarden en heeft een natuurnetwerk dat de flora- en faunasoorten in stand houdt. Het aandeel duurzame energiebronnen moet toenemen.
 
Om een zorgvuldig gebruik van de schaarse ruimte te bevorderen, wordt een ladder voor duurzame verstedelijking geïntroduceerd. Deze ladder is per 1 oktober 2012 juridisch verankerd in het Besluit ruimtelijke ordening (Bro). Dat betekent voor alle ruimtelijke plannen:
  1. eerst kijken of er vraag is naar een bepaalde nieuwe ontwikkeling;
  2. vervolgens kijken of het bestaande stedelijk gebied of bestaande bebouwing kan worden hergebruikt;
  3. mocht nieuwbouw echt nodig zijn, dan altijd zorgen voor een optimale inpassing en bereikbaarheid.
Planspecifiek
De meeste ontwikkelingen worden middels separate ruimtelijke onderbouwingen aangetoond. Overige ontwikkelingen zijn van dien aard dat niet direct bouwrecht wordt verkregen en van zodanige schaal dat deze geen strijdigheid kennen met de SVIR. Toetsing aan de ladder voor duurzame verstedelijking biedt dan ook geen verdere meerwaarde. Het bestemmingsplan is niet strijdig met de Structuurvisie Infrastructuur en Ruimte.
 
4.1.2 Besluit algemene regels ruimtelijke ordening
Op 30 december 2011 is het Besluit algemene regels ruimtelijke ordening (Barro) in werking getreden. Voortaan moeten gemeenten bij het vaststellen van bestemmingsplannen, wijzigingsplannen en uitwerkingsplannen rekening houden met het Barro. Doel van het Barro is bepaalde onderwerpen uit de Structuurvisie Infrastructuur en Ruimte te verwezenlijken.
 
In het Barro worden een aantal projecten die van Rijksbelang zijn met name genoemd en exact ingekaderd. Per project worden vervolgens regels gegeven, waaraan bestemmingsplannen zullen moeten voldoen. Het nationale belang dat het stellen van regels voor deze onderwerpen rechtvaardigt, is vastgelegd in de Structuurvisie Infrastructuur en Ruimte.
 
Na de eerste aanvulling van 1 oktober 2012 worden in het Barro vijftien onderwerpen beschreven: Project Mainportontwikkeling Rotterdam; Kustfundament; Grote rivieren; Waddenzee en Waddengebied; Defensie; Erfgoederen van uitzonderlijke universele waarde; Rijksvaarwegen; Hoofdwegen en landelijke spoorwegen; Elektriciteitsvoorziening; Ecologische hoofdstructuur; Primaire waterkeringen buiten het kustfundament; IJsselmeergebied (uitbreidingsruimte); Veiligheid rond rijksvaarwegen; Verstedelijking in het IJsselmeer; Toekomstige rivierverruiming van de Maastakken.
 
Planspecifiek
Voorliggend plan behelst overwegend het vastleggen van de bestaande ruimtelijke situatie, daarmee is het niet strijdig aan het gestelde in het Besluit algemene regels ruimtelijke ordening. Voor de specifieke ruimtelijke ontwikkelingen zijn in de bijlage van de voorliggende toelichting onderbouwingen opgenomen. De te bieden kansen voor kleinschalige recreatieve ontwikkelingen en de enkele bestemmingswijzigingen zijn van dien aard en schaal dat hier geen strijdigheid met de Barro uit voort vloeit.
4.2 Provinciaal beleid
In juli 2010 zijn de Provinciale Structuurvisie, de Verordening Ruimte en de Uitvoeringsagenda vastgesteld door Provinciale Staten van de Provincie Zuid-Holland. Samen vormen deze drie documenten de 'Visie op Zuid-Holland'. Visie op Zuid-Holland is in de plaats gekomen van de vier streekplannen en de Nota Regels voor Ruimte. In de 'Visie op Zuid-Holland' beschrijft de provincie haar doelstellingen en provinciale belangen (structuurvisie), stelt zij regels aan ruimtelijke ontwikkelingen (verordening) en geeft zij aan wat nodig is om dit te realiseren (uitvoeringsagenda).
 
4.2.1 Visie Ruimte en Mobiliteit
Provinciale Staten hebben op 9 juli 2014 de Visie Ruimte en Mobiliteit vast (VRM) vast gesteld. De provincie heeft de taak om op (boven)regionaal niveau te sturen op de inrichting en de ruimtelijke kwaliteit van de schaarse ruimte in Zuid-Holland. Hiermee werkt zij aan een aantrekkelijke leefomgeving en een goede internationale concurrentiepositie. De provincie streeft naar een betere benutting van zowel de ruimte als het mobiliteitsnetwerk. Door wonen, werken en voorzieningen zoveel mogelijk in bestaand stads- en dorpsgebied te concentreren, houden we het landelijk gebied open, ontstaan schaalvoordelen en is het rendabeler om openbaar vervoer tussen knooppunten te laten rijden.
 
Planspecifiek
De volgende afbeelding toont een uitsnede van de overzichtskaart van de VRM.
       
Uitsnede Visie Ruimte en Mobiliteit
 
De gronden van het plangebied worden in de VRM grotendeels gekenmerkt door de ligging in bestaand dorpsgebied (het lint) en verschillende landschappelijke elementen zoals de droogmakerij en het veenlandschap.
 
Voorliggend bestemmingsplan betreft bestaand stedelijk gebied en heeft overwegend een conserverend karakter. Eventuele ontwikkelingen dienen bij voorkeur plaats te vinden in het bestaand stedelijk gebied. Daarnaast is een goede landschappelijke inpassing van belang. In toelichting paragraaf 4.2.4 wordt het gebiedsprofiel nader toegelicht.
4.2.2 Verordening Ruimte
In lijn met de VRM heeft de provincie Zuid-Holland de Verordening Ruimte op 9 juli 2014  vastgesteld.  De verordening draagt bij aan het realiseren van de provinciaal ruimtelijke belangen en doelen zoals die benoemd zijn in de provinciale structuurvisie 'ontwikkelen met schaarse ruimte'. De verordening bevat hiertoe instructieregels die van belang zijn voor gemeenten bij het opstellen van hun ruimtelijke plannen. Een verordening omvat in aanvulling op de structuurvisie toetsbare criteria, van provinciaal belang, waaraan planvorming moet voldoen. De verordening heeft slechts betrekking op een beperkt aantal onderwerpen.
  
Planspecifiek
In de Verordening Ruimte staan regels opgesteld met betrekking tot de realisatie van nieuwe ontwikkelingen. Het voorliggende bestemmingsplan heeft een overwegend conserverend karakter. Bij nieuwe ontwikkelingen is het van belang dat het initiatief getoetst wordt aan de provinciale ladder voor duurzame verstedelijking.
4.2.3 Programma Ruimte
In de Visie Ruimte en Mobiliteit heeft de provincie Zuid-Holland haar doelstellingen en provinciale belangen beschreven. Doelstellingen die alleen gehaald kunnen worden als instrumenten, programma's en projecten in onderlinge samenhang worden uitgevoerd. In de uitvoeringsagenda worden de meeste relevante uitvoeringsactiviteiten in beeld gebracht met als doel vanuit het daarmee gecreëerde overzicht invloed te kunnen uitoefenen op de samenhang van de diverse programma's en projecten. Daarmee worden de in de visie genoemde doelen en kwaliteiten dichterbij gebracht.
 
Planspecifiek 
Voorliggend bestemmingsplan betreft bestaand stedelijk gebied en heeft overwegend een conserverend karakter. Het raakvlak met het Programma Ruimte is derhalve minimaal. Voor de specifieke ruimtelijke ontwikkelingen zijn in de bijlage van voorliggende toelichting onderbouwingen opgenomen.
4.2.4 Gebiedsprofiel 'Hollandse Plassen'
Het gebiedsprofiel staat tussen de kwaliteitskaart van de structuurvisie en bijvoorbeeld een beeldkwaliteitsplan van de gemeente. Begin 2012 vastgesteld door Gedeputeerde Staten vormt het gebiedsprofiel 'Hollandse Plassen' een handreiking om ruimtelijke kwaliteit mee te nemen in de ruimtelijke planvorming. Het profiel is een gezamenlijk vertrekpunt ten aanzien van de karakteristiek, de ruimtelijke kwaliteit en de ambitie voor dit specifieke gebied. Het profiel verbeeldt en beschrijft wat wordt verstaan onder ‘ruimtelijke kwaliteit’, welke elementen aan die kwaliteit ten grondslag liggen in relatie tot de kwaliteitskaart en hoe sturing gegeven kan worden aan behoud en ontwikkeling van ruimtelijke kwaliteit.

Voor het plangebied zijn de landschappelijke kenmerken 'Droogmakerij' en 'het Lint' van belang.
 
Droogmakerij
Bij ontwikkelingen in deze droogmakerijen wordt rekening gehouden met het volgende:
  • De droogmakerij blijft herkenbaar als een polderentiteit met een rationele opzet, begrensd door hooggelegen dijken.
  • Openheid, maat, schaal, kavelrichting en structuur van de polder dienen herkenbaar aanwezig te blijven.
  • Het waterrijke, meer kleinschalige karakter en de minder draagkrachtige bodem vragen om een terughoudende en subtielere omgang met de landschappelijke kenmerken (in vergelijking met de droogmakerijen zonder restveen). Schaalvergroting ligt hier minder voor de hand.
  • Watergangen dienen waar mogelijk te worden voorzien van ecologisch interessante oevers om de biodiversiteit te verhogen.
  • Nieuwe eenvoudige recreatieve verbindingen door het gebied zijn gewenst.  
Lint
Bij ontwikkelingen zijn de huidige korrel, profiel, transparantie en respect voor de historische gaafheid van een lint richtinggevend. Er liggen hier kansen voor ontwikkeling, mits rekening wordt gehouden met de overige karakteristieken van het lint. Deze zijn:
  • Doorzichten op het achterland
  • Bebouwing blijft op dezelfde hoogte
  • Kavelrichting
  • Grote verscheidenheid aan functies en inrichting kenmerken deze linten  
Planspecifiek
Het gebiedsprofiel 'Hollandse Plassen' is voornamelijk opgesteld om bij ontwikkelingen sturing te geven op kwaliteit. Doel van het voorliggende bestemmingsplan is de bestaande ruimtelijke situatie vast te leggen. Daarmee worden de huidige kwaliteiten vastgelegd en draagt voorliggend plan bij aan de ambitie van het gebiedsprofiel. De motivatie voor de ruimtelijke ontwikkelingen die van invloed zijn op de kwaliteit wordt middels aparte ruimtelijke onderbouwingen gegeven. De ontwikkelingen die niet zijn opgenomen in deze motivaties, te weten: het positief bestemmen van de bestaande botenverhuur, een zeer beperkte verruiming van bouwmogelijkheden op de voormalige camping en enkele kleinschalige bestemmingswijzigingen, zijn niet van dien aard dat hierdoor strijdigheid met het opgestelde gebiedsprofiel ontstaat.
4.2.5 Relatie met provinciaal beleid
Het plangebied van de gebiedsvisie Roelofarendsveen-Zuid is complex. Het karakter van het gebied wordt gevormd door een diversiteit aan functies en grondeigenaren met bijbehorende, uiteenlopende, belangen. Daarnaast is er in het gebied sprake van relatief veel in onbruik geraakte percelen en vervallen bebouwing. Met het opstellen van de gebiedsvisie Roelofarendsveen-Zuid is getracht de diversiteit in het gebied als uitgangspunt te nemen en tegelijkertijd een economische drager te creëren voor het vernieuwen van het gebied. Daarbij streeft de visie naar een afname van het bebouwd en verhard oppervlak ten gunste van een groene en waterrijke inrichting.
 
Ruimtelijk zijn er in de visie enkele hoofdstructuren benoemd die toekomstige ontwikkelingen richting geven. In het gebied worden namelijk compactere woonmilieus afgewisseld met open polderland, de lintbebouwing van het Zuideinde en uiteraard het Braassemermeer.
De visie sluit de realisatie van nieuwe compacte woonmilieus uit. Ten aanzien van ontwikkelingen in het lint van het Zuideinde wordt gestuurd op het behouden van het open en kleinschalige karakter en de individuele uitstraling van de bebouwing en inrichting. Daarnaast vraagt de visie ook om het verloop in intensiteit van het lint als uitgangspunt te nemen voor toekomstige ontwikkelingen.
 
Achter de lintbebouwing bestaat het plangebied grotendeels uit een onafgegraven veenpolder. De gecreëerde ontwikkelingsmogelijkheden op basis van de visie zullen in dit gebied per saldo leiden tot een afname van het bebouwd oppervlak ten gunste van groen en water. De visie vereist dat de landschappelijke structuur van watergangen en langgerekte percelen het uitgangspunt vormt voor de toekomst. Nieuwe ontwikkelingen dienen daarom zoveel mogelijk aan te sluiten op deze bestaande structuur of vormen hiervan een afgeleide.
Met deze uitgangspunten denkt de gemeente Kaag en Braassem voldoende handvatten te hebben om te kunnen sturen op de beoogde ruimtelijke kwaliteit.
 
De ontwikkeling van Roelofarendsveen-Zuid kan niet los gezien worden van de geschiedenis. Met de aangekondigde transformatie van glastuinbouw naar woningbouw aan het einde van de jaren 80 zijn investeringen in het agrarisch gebruik zeer beperkt gebleven. Vervolgens is de planvorming voor woningbouw opgepakt wat enkele jaren heeft geduurd. Met de vaststelling van het bestemmingsplan Braassemerland in 2009 is vervolgens een start gemaakt met deze transformatie. De hierop volgende kredietcrisis heeft de ambities voor dit gebied drastisch bijgesteld. Door ruimte te bieden aan diverse nieuwe financiële dragers binnen het gebied is het mogelijk de bestaande verwaarloosde glasopstand te verwijderen en het gebied kwalitatief te verbeteren. De openheid wordt verbetert en aansluiting wordt gezocht bij de bestaande verkavelingsstructuur. Hiermee wordt ingespeeld op het geldende gebiedsprofiel.
 
De onderliggende visie zet in op een verdere recreatieve intensivering. Hierbij wordt vooral ingezet op de recreatieve kwaliteit van het Braassemermeer. In aansluiting op het Braassemermeer zijn verblijfsrecreatieve voorzieningen denkbaar en ook aangevraagd. Deze verblijfsrecreatieve voorzieningen dragen bij aan de recreatieve kracht van het Braassemermeer en voorzien in een behoefte. Bij deze ontwikkelingen wordt het bestaande landschap en slotenpatroon in standgehouden. Omdat achter het lint op termijn de hoeveelheid aan bebouwing afneemt wordt de bestaande lintstructuur direct in aansluiting op het Zuideinde verder versterkt.
4.3 Gemeentelijk beleid
4.3.1 Gebiedsvisie Roelofarendsveen-Zuid
In de aanloop naar het voorliggende bestemmingsplan is de Gebiedsvisie Roelofarendsveen Zuid opgesteld, in samenspraak en samenwerking met de klankbordgroep Roelofarendsveen Zuid, bestaande uit bewoners, ondernemers en grondeigenaren. In de gebiedsvisie is een analyse gemaakt over de ontwikkelpotentie van Roelofarendsveen Zuid en zijn voorwaarden geformuleerd waaronder toekomstige ontwikkelingen een plek kunnen krijgen in het plangebied. Te denken valt o.a. aan bepaalde vormen van (verblijfs)recreatie, groencompensatie en woningbouw in beperkte mate. Het uitgangspunt bij het opstellen van de gebiedsvisie is een zogenaamde bottumup benadering geweest, waarbij de huidige en toekomstige initiatieven die spelen bij grondeigenaren, ondernemers en bewoners in het plangebied zo veel mogelijk gefaciliteerd worden. De ontwikkelkracht vanuit het plangebied zelf wordt in de gebiedsvisie dan ook als belangrijkste drager gezien van een geleidelijk transformatieproces.
 
De analyse in de gebiedsvisie geeft harde en zachte kaders aan ten aanzien van toekomstige ontwikkelingen. Mogelijke ontwikkelrichtingen zijn schematisch in kaart gebracht en er worden uitspraken gedaan over de bestaande glastuinbouw en mogelijkheden tot herbestemming van voormalige bedrijfswoningen. De gebiedsvisie vormt hiermee indirect een onderbouwing voor reeds bestaande en toekomstige initiatieven in het plangebied en is zodoende kaderstellend voor het nieuwe bestemmingsplan Roelofarendsveen Zuid. Overigens is in het kader van de gebiedsvisie een herijking gemaakt van de verkeerssituatie in het plangebied en heeft er een verkeersanalyse plaatsgevonden welke is opgenomen in de gebiedsvisie. In toelichting paragraaf 5.8 wordt e.e.a. daaromtrent nader uitgelegd.
 
Planspecifiek
Op de eerste plaats zal er zeer terughoudend omgegaan worden met woningbouw. De ontkoppeling met de Braassemerland-ontwikkeling betekent niet, dat er helemaal geen woningbouw meer mogelijk is. Maar omdat extra woningbouw direct gevolgen heeft voor de verkeersintensiteit op de krap bemeten ontsluitingsweg (Zuideinde), zal telkens nagegaan moeten worden, of ten gevolge van de extra woningbouw de capaciteit van deze weg niet overschreden wordt. Een en ander is al uitgebreid verwoord in de gebiedsvisie.
Daarnaast is ook duidelijk geworden dat, ondanks de gunstige ligging ten opzichte van greenport Aalsmeer, de ontwikkeling van nieuwe glastuinbouwcomplexen in het plangebied niet realistisch is. Dit komt voornamelijk door de bodemgesteldheid. De nadruk zal liggen op herontwikkeling en transformatie waarmee er meer ruimte voor recreatieve functies wordt geboden.
 
Omzetten bedrijfswoningen
Een realistische ontwikkelstrategie die het bestemmingplan biedt is het omzetten van bedrijfswoningen naar burgerwoningen. Het doel van deze mogelijkheid is om de herontwikkeling van verouderde bedrijvigheid in het plangebied te stimuleren. 
 
Groencompensatie
Uit de gebiedsvisie is de mogelijkheid gevolgd om zogenaamde groencompensatie vanuit projecten binnen de gemeente Kaag en Braassem in te zetten bij de herontwikkeling van Roelofarendsveen-Zuid. Met een dergelijke investering kan het groenblauwe raamwerk van het plangebied worden versterkt, waardoor de landschappelijke en ecologische kwaliteit in aansluiting op nieuwe recreatieve functies verder kan toenemen.
 
Versterking ruimtelijke kwaliteit
Tot slot dienen de ontwikkelingen ieder de ruimtelijke kwaliteit van het gebied te versterken. De volgende landschappelijke elementen zijn beeldbepalend. Eventuele ontwikkelingen dienen de structuren niet aan te tasten, maar juist te versterken.
 
De lintstructuur van het Zuideinde
  • Kleinschalige bouwvolumes, overwegend bestaande uit twee-onder-één-kapwoningen;
  • bouwmassa’s bestaande uit één of twee lagen met kap;
  • perceelsgewijze ontwikkeling;
  • afwisseling in kapvorm en architectuurbeeld;
  • afname van bebouwingsintensiteit richting het zuiden.
4.3.2 Maatschappelijk Ruimtelijke Structuurvisie
De gemeenteraad van de gemeente Kaag en Braassem heeft op 12 december 2011 de Maatschappelijk Ruimtelijke Structuurvisie (MRSV) vastgesteld. De MRSV is de gemeentelijke visie op de maatschappelijke en ruimtelijke ontwikkeling in het jaar 2025.
 
De MRSV integreert het beleid vanuit verschillende beleidssectoren tot een logisch en samenhangend geheel. De MRSV biedt een beleidslijn op hoofdlijnen vanuit de gedachte dat de gemeente zich niet (meer) tot in detail met alles gaat bemoeien. Voor zaken en activiteiten waar de gemeente de komende jaren nog wel een duidelijke verantwoordelijkheid heeft of wil hebben, moet aanvullend beleid worden ontwikkeld. Voor dit aanvullende beleid geldt de MRSV als basis.

De MRSV is in lijn gebracht met de beleidsdoelen van het Rijk en de provincie. Zo zijn de ‘gebiedsprofielen’ van de provincie gebruikt als basis voor de ruimtelijke structuur. Op regionale schaal zijn de beleidsdoelen van Holland Rijnland in deze MRSV geïntegreerd. Ook is gekeken naar de verschillende beleidsdoelen van de voormalige gemeenten Alkemade en Jacobswoude. De gemeente maakt in de MSRV vijf strategische keuzes:
  1. geen nieuwe woningbouwplannen; wel afronding huidige projecten en versterken bestaande woonmilieus.
  2. delen verantwoordelijkheid; de gemeente neemt niet meer zelf initiatief, maar faciliteert.
  3. verschil tussen groei- en groenkernen; het behoud van voorzieningen is ondergeschikt aan de kwaliteit van (samen)leven. Bundelen van voorzieningen en woningaanbod enkel in de groeikernen. Dit versterkt de levensvatbaarheid van die voorzieningen.
  4. ruimtelijke kwaliteit staat voorop; economische ontwikkelingen worden gestimuleerd langs de hoofdverkeersaders en langs de intensievere recreatieve routes. Daarmee worden de waardevolle landschappen beschermd.
  5. ontwikkeling door beheer; de focus komt steeds meer te liggen op de ontwikkeling van kleinschalige herstructureringen binnen de bestaande woonomgeving. 
Planspecifiek
   
Uitsnede kaartblad 'Structuurvisie'
 
In de MRSV wordt aangegeven dat Roelofarendsveen het centrum vormt van de gemeente als een veelzijdige en complete dorpskern. Kenmerkend voor Roelofarendsveen (inclusief Zuid) is de aanwezigheid van glastuinbouw aan weerszijden van de linten Noordeinde en Zuideinde met een karakteristieke relatief smalle kavelbreedte van de glastuinbouwbedrijven. In de MRSV wordt qua kansen en potentie aangegeven dat gestreefd moet worden om de komende jaren de verbinding met het water van het Braassemermeer te versterken. Nu ligt het water op sommige plaatsen verstopt achter de bebouwing. De aantrekkingskracht van het water kan versterkt worden door de oever van het Braassemermeer zo veel mogelijk toegankelijk te maken. Dit kan o.a. door het toestaan van bepaalde recreatieve functies zoals bootverhuur, horeca aan het water e.d. Verder stelt de MRSV nadrukkelijk dat Roelofarendsveen zijn identiteit dankt aan de aanwezigheid van authentieke lintstructuren en de kassen en dat bij nieuwe woningbouwontwikkelingen het van belang is deze linten herkenbaar te houden in het gebied. M.a.w. nieuwe ontwikkelingen dienen met aandacht en zorg ingepast te worden.
4.3.3 Nota inbreidingslocaties
Op 7 februari 2011 is de Nota inbreidingslocaties vastgesteld door de gemeenteraad van Kaag en Braassem. De ‘nota Inbreidingslocaties’ heeft als doel om een ruimtelijk beleidskader te bieden aan woningbouwinitiatieven binnen de rode contour. Hierdoor worden deze uniform en transparant beoordeeld. Er wordt in de nota een beschrijving gegeven van de bestaande stedenbouwkundige situatie en kwaliteiten binnen elke kern. Uitgangspunt is om nieuwe initiatieven aansluiting te laten vinden bij deze bestaande situatie en kwaliteiten. Hiervoor wordt een afwegingskader gegeven, waardoor ruimtelijke beslissingen gemotiveerd kunnen worden genomen. Dit leidt tot een duurzame ruimtelijk/functionele ontwikkeling van de locaties zelf en de kern als geheel.
 
De nota geeft geen kant en klaar antwoord op de wenselijkheid van een initiatief. De beschreven gebiedskenmerken en samenhangende waardeoordelen gelden als basis voor het verdere onderhandelings- en ontwerptraject bij ruimtelijke ontwikkelingen. Het kader biedt de gemeente enerzijds houvast om te kunnen sturen op kwaliteit, maar zorgt anderzijds ook voor flexibiliteit om in te kunnen spelen op (markt)ontwikkelingen.
 
Planspecifiek
Vanwege de beperkte uitbreidingsmogelijkheden in de dorpen zijn kleine locaties (inbreidingslocaties) van belang om in de lokale behoefte te voorzien. Dit betekent uiteraard niet dat alle onbebouwde of in onbruik geraakte ruimte binnen de kernen moet worden gebruikt voor het realiseren van nieuwe woningen, winkels en bedrijfsruimten. Om voldoende houvast te bieden bij het beoordelen van initiatieven is in de Nota Inbreidingslocaties voor elk dorp een beschrijving gemaakt waarin de bestaande karakteristiek is verwoord. De nota geeft geen kant en klaar antwoord op de wenselijkheid van een initiatief. De nota biedt enerzijds houvast om te kunnen sturen op kwaliteit, maar zorgt anderzijds ook voor flexibiliteit om in te kunnen spelen op ontwikkelingen. Het uiteindelijke doel van de Nota Inbreidingslocaties is om de behandeling van inbreidingsinitiatieven op een transparante manier te laten verlopen en om de initiatieven uiteindelijk te laten leiden tot een duurzame ruimtelijke/functionele ontwikkeling van de locatie zelf en het dorp als geheel.
 
De Nota inbreidingslocaties heeft slechts betrekking op zelfstandige ontwikkelingen. Bij deze zelfstandige ontwikkeling moet sprake zijn van sloop en nieuwbouw (transformatie) of het bebouwen van onbebouwde ruimte, niet passend binnen het geldende bestemmingsplan maar wel binnen de rode contouren van de kernen. Dergelijke ontwikkelingen binnen het bestemmingsplan worden middels een ruimtelijke onderbouwing gemotiveerd. 
 
4.3.4 Welstandsnota
De gemeenteraad van Kaag en Braassem heeft op 29 juni 2009 besloten het hele grondgebied van Kaag en Braassem vrij te stellen van welstandsbeleid. Uitzonderingen hierop zijn de monumenten en de beschermde dorpsgezichten. Met een specifiek welstandsbeleid voor beschermde dorpsgezichten en monumenten streeft de gemeente naar behoud van het cultuurhistorisch en landschappelijk karakter. Dit specifieke welstandsbeleid is op 6 september 2010 vastgesteld door de gemeenteraad van Kaag en Braassem.
 
Planspecifiek
Uitgangspunt voor het welstandsbeleid is dat de cultuurhistorisch waardevolle gebouwen beschermd worden. Dat betekent dat bij monumenten bij de aanvraag van een omgevingsvergunning een welstandstoets plaatsvindt. Hiertoe toetst de Commissie Ruimtelijke Kwaliteit het bouwplan op redelijke eisen van welstand. De beoordelingsaspecten voor deze toets zijn in de welstandsnota opgenomen.
 
De volgende afbeelding toont een fragment van de welstandskaart:
 
Uitsnede welstandskaart
 
In het plangebied zijn enkele gemeentelijke monumenten en een beschermd dorpsgezicht aanwezig. Middels een aanduiding op de verbeelding en bijbehorende regels wordt het beschermd dorpsgezicht beschermd. De regels voor de bescherming van gemeentelijke monumenten worden gewaarborgd in de Erfgoedverordening. Ter informatie zijn de monumenten wel met een nadere aanduiding op de verbeelding van dit bestemmingsplan weergegeven.
4.3.5 Afwijkingenbeleid ruimtelijke ordening
Op 1 oktober 2010 is de Wet algemene bepalingen omgevingsrecht (Wabo) in werking getreden. De invoering van deze wet heeft gevolgen voor de manier waarop wordt omgegaan met het afwijken van het bestemmingsplan. Voorgaande veranderingen en de daarbij behorende aanpassingen van het werkproces binnen de gemeente zijn aanleiding geweest om de notitie 'Afwijkingenbeleid ruimtelijke ordening' op te stellen. Een tweede aanleiding voor deze notitie is de wens om een samenhangend en uniform afwijkingenbeleid te voeren.
 
De notitie 'Afwijkingenbeleid ruimtelijke ordening' is op 28 september 2010 vastgesteld en op 1 oktober 2010 in werking getreden. De notitie zorgt voor een samenhangend en uniform afwijkingenbeleid waardoor er voor zowel burgers, medewerkers van de gemeente als het gemeentebestuur een duidelijk kader ontstaat. Dit maakt de inhoudelijke afwegingen omtrent medewerking aan plannen die afwijken van het bepaalde in het bestemmingsplan toetsbaar.
 
De beleidsnotitie bestaat uit twee delen. Het eerste deel bestaat uit een kwalitatieve toets. Deze toets legt de voorgenomen afwijking langs een meetlat waaraan zo volledig mogelijk de diverse aspecten die een rol spelen bij een goede ruimtelijke ordening worden getoetst. Deze toets zal uitgevoerd moeten worden voor alle afwijkingen van het bestemmingsplan. Naast de kwalitatieve toets kent de beleidsnotitie een kwantitatieve toets. Deze is gebaseerd op de mogelijkheden die de wet biedt om af te wijken van het vigerende beleid en is verder gespecificeerd door het opstellen van beleidsregels.
 
Planspecifiek
De gemeente Kaag en Braassem heeft ervoor gekozen de mogelijke afwijkingen zoals opgenomen in de beleidsnotitie niet door te vertalen naar de planregels. Op deze wijze blijft het mogelijk, middels aanpassing van de beleidsnotitie, gedurende de planperiode nieuwe beleidskeuzes en de daarbij behorende afwijkingen ook toe te passen van onderhavig plangebied.
4.3.6 Beroep aan huis gemeente Kaag en Braassem
Na de fusie van de gemeente Alkemade en Jacobswoude op 1 januari 2009 bestond er nog geen regeling voor beroep aan huis voor de gemeente Kaag en Braassem. Afhankelijk van het woonadres was door het verschil in de diverse bestemmingsplannen beroep aan huis bij recht, na ontheffing of in zijn geheel niet toegestaan. Op 24 november 2009 is daarom de notitie 'Beroep aan huis gemeente Kaag en Braassem' vastgesteld om een einde aan deze rechtsongelijkheid te maken. De beleidsnotitie bevat een basisregeling om beroep aan huis ruim maar zonder uitstralingseffecten mogelijk te maken. De woonomgeving mag geen hinder hebben van het vestigen van beroep aan huis door een burger. De ruimhartigheid is vooral besloten in het gegeven dat 40 % van het woonoppervlak (maximaal 50 en 100 m²) voor het beroep aan huis gebruikt mag worden en dat er geen beperkingen worden gesteld ten aanzien van het te gebruiken woonoppervlak.
 
Planspecifiek
In de planregels van voorliggend bestemmingsplan is de in de notitie 'Beroep aan huis gemeente Kaag en Braassem' gegeven basisregeling verwerkt.
 
4.3.7 Insteekhavens
In de waterrijke gemeente Kaag en Braassem liggen veel woonpercelen langs het water. Dit maakt dat regelmatig een verzoek ingediend wordt voor het maken van een insteekhaven. Omdat bij een insteekhaven een beschoeiing (en steigers) worden gebouwd is een bouwvergunning noodzakelijk. In Jacobswoude werd hiervoor een artikel 19-2 WRO procedure gevolgd (ongeschreven beleid). De redenatie was dat het graven van een insteekhaven het omzetten van de bestemming Tuin, Erf of Woondoeleinden in een Waterbestemming is. Ook in voormalig Alkemade verschilde per bestemmingsplan de procedure. In sommige bestemmingsplannen is de insteekhaven expliciet genoemd/geregeld, in andere niet. Met de invoering van de Wro is de artikel 19 lid 2 WRO procedure komen te vervallen. Indien dezelfde interpretatie gevolgd wordt, is in de toekomst voor het creëren van een insteekhaven een bestemmingsplanwijziging nodig. Om dit te voorkomen heeft het college van Burgemeester en Wethouders van de gemeente Kaag en Braassem op 2 juni 2009 besloten dat een insteekhaven past binnen de bestemmingen Erf, Tuin of Woondoeleinden, tenzij het bestemmingsplan deze interpretatie nadrukkelijk uitsluit. Voor het maken van een insteekhaven is nog wel steeds een omgevingsvergunning nodig. Ook is een Keurvergunning van het hoogheemraadschap nodig.
 
Planspecifiek
Het beleid met betrekking tot insteekhavens is opgenomen in de planregels.
4.3.8 Schepenverordening
Op 31 augustus 2009 heeft de raad van de gemeente Kaag en Braassem de Schepenverordening vastgesteld. De Schepenverordening is een samenvoeging van de schepenverordeningen uit de voormalige gemeenten Alkemade en Jacobswoude. In de Schepenverordening zijn regels opgenomen waar alle woonschepen, vaartuigen en ligplaatsen in of aan het open water binnen de gemeente aan dienen te voldoen.
 
Planspecifiek
In het plangebied zijn vaartuigen en ligplaatsen in of aan het open water aanwezig. Het gebruik als ligplaats wordt in het bestemmingsplan middels een aanduiding toegestaan. De uiterlijke verschijningsvorm van woonschepen en vaartuigen worden nader gereguleerd middels de verordening. De Schepenverordening is op deze manier doorvertaald naar het voorliggende bestemmingsplan.
5 Randvoorwaarden
De uitvoerbaarheid van een bestemmingsplan moet ingevolge de Wet ruimtelijke ordening (Wro) aangetoond worden (artikel 3.1 lid 3 van de Wro). Daaronder valt zowel de onderzoeksverplichting naar verschillende ruimtelijk relevante aspecten (geluid, bodem, etc.) als ook de economische uitvoerbaarheid van het plan. Zoals uit hoofdstuk 3 is gebleken is het voorliggende bestemmingsplan overwegend conserverend van aard. Derhalve is in veel gevallen geen nader onderzoek noodzakelijk.
 
Als gevolg van enkele particuliere initiatieven en als gevolg van de ambities gesteld in de gemeentelijke structuurvisie (MRSV, zie § 4.3.2) voorziet het voorliggende bestemmingsplan in enkele wijzigingen ten opzichte van het huidige planologische regime. Waar de wijzigingen het directe gevolg zijn van particuliere initiatieven zijn in de bijlagen van het bestemmingsplan separate ruimtelijke onderbouwingen opgenomen. In deze onderbouwingen is de motivatie van uitvoerbaarheid opgenomen.
 
Het is om deze reden dat in hoofdstuk 5 enkel wordt ingegaan op de uitvoerbaarheid van het overwegend conserverend bestemmen en de enkele wijzigingen als gevolg van de ambities van de MRSV.
 
5.1 Milieueffectrapportage
De milieueffectrapportage (m.e.r.) is een hulpmiddel om bij diverse procedures het milieubelang een volwaardige plaats in de besluitvorming te geven. Een m.e.r. is verplicht bij de voorbereiding van plannen en besluiten van de overheid over initiatieven en activiteiten van publieke en private partijen die belangrijke nadelige gevolgen voor het milieu kunnen hebben. De m.e.r. is wettelijk verankerd in hoofdstuk 7 van de Wet milieubeheer. Naast de Wet milieubeheer is het Besluit m.e.r. belangrijk om te kunnen bepalen of bij de voorbereiding van een plan of een besluit de m.e.r.-procedure moet worden doorlopen. Bij toetsing aan het Besluit m.e.r. zijn er vier mogelijkheden:
  1. het plan of besluit is direct m.e.r.-plichtig;
  2. het plan of besluit bevat activiteiten uit kolom 1 van onderdeel D, en ligt boven de (indicatieve) drempelwaarden, zoals beschreven in kolom 2 ‘gevallen’, van onderdeel D. Het besluit moet eerst worden beoordeeld om na te gaan of er sprake is van m.e.r.-plicht: het besluit is dan m.e.r.-beoordelingsplichtig. Voor een plan in kolom 3 ‘plannen’ geldt geen m.e.r-beoordelingsplicht, maar direct een (plan-)m.e.r.-plicht;
  3. het plan of besluit bevat wel de activiteiten uit kolom 1, maar ligt beneden de drempelwaarden, zoals beschreven in kolom 2 ‘gevallen’, van onderdeel D: er dient in overleg met de aanvrager van het bijbehorende plan of besluit beoordeeld te worden of er aanleiding is voor het uitvoeren van een m.e.r.-beoordeling (als sprake is van een besluit) of het direct uitvoeren van een m.e.r. (als sprake is van een plan). Deze keuze wordt uiteindelijk in het bijbehorende plan of besluit gemotiveerd;
  4. de activiteit(en) of het betreffende plan en/of besluit worden niet genoemd in het Besluit m.e.r.: er geldt geen m.e.r.-(beoordelings)plicht.
Planspecifiek
In het bestemmingsplan worden onder strikte voorwaarden kleine ontwikkelingen toegelaten. De ontwikkelingen, die het plan toelaat bevat activiteiten, die genoemd worden in onderdeel D van de bijlage behorende bij het Besluit milieueffectrapportage. De aanleg, wijziging of uitbreiding van een stedelijk ontwikkelingsproject met inbegrip van de bouw van winkelcentra of parkeerterreinen valt onder onderdeel D.11.2. In het plan wordt de realisatie van enkele kleine ontwikkelingen toegelaten. Deze ontwikkeling is veel kleiner dan de drempelwaarde, die in het Besluit milieueffectrapportage is opgenomen. Er geldt geen verplichting om een m.e.r. beoordeling uit te voeren. In de volgende hoofdstukken van de toelichting wordt het effect van het plan voldoende beschreven.
5.2 Milieu
5.2.1 Bodem
In het kader van een bestemmingsplan moet aangetoond worden dat de kwaliteit van de bodem en het grondwater in het plangebied in overeenstemming zijn met het beoogde gebruik. Dit is geregeld in de Wet Bodembescherming. Ontwikkelingen kunnen pas plaatsvinden als de bodem waarop deze ontwikkelingen plaatsvinden geschikt is of geschikt is gemaakt voor het beoogde doel.
Bij herinrichtingssituaties is doorgaans een bodemonderzoek noodzakelijk in het kader van de Woningwet. Bij een bestemmingswijziging is een bodemonderzoek slechts noodzakelijk, indien de bestemmingswijziging tevens een wijziging naar een strenger bodemgebruik inhoudt. Bij een bestemmingswijziging die een gelijkblijvend of minder streng bodemgebruik oplevert, is de bodemkwaliteit in het kader van de bestemmingswijziging niet relevant en is bodemonderzoek niet noodzakelijk.
Voor bodemgebruik wordt uitgegaan van acht verschillende bodemfuncties:
  1. landbouw;
  2. moestuin/volkstuin;
  3. wonen met tuin;
  4. kinderspeelplaatsen;
  5. natuurgebieden;
  6. groen met natuurwaarden;
  7. industrie en ander groen;
  8. bebouwing en infrastructuur.
In het kader van de Wet bodembescherming worden de acht bodemfuncties in het Besluit Bodemkwaliteit onderscheiden in drie bodemklassen:
  • klasse landbouw en natuur (1,  2 en 5);
  • klasse wonen (3, 4 en 6);
  • klasse industrie/bedrijven (7 en 8).
Wanneer onderzoek noodzakelijk is wordt in eerste instantie volstaan met een historisch vooronderzoek. De NVN-5725 (Bodem - Leidraad voor het uitvoeren van vooronderzoek bij verkennend, oriënterend en nader onderzoek) van het Nederlands Normalisatie Instituut (NNI) vormt de leidraad voor het historisch onderzoek. Wanneer uit het vooronderzoek blijkt dat op grond van de resultaten een verontreiniging te verwachten is, dient een verkennend bodemonderzoek conform de NEN 5740 (Bodem - Landbodem - Strategie voor het uitvoeren van verkennend bodemonderzoek - Onderzoek naar de milieuhygiënische kwaliteit van bodem en grond) van het NNI te worden uitgevoerd.
 
De kwaliteit van verontreinigde bodem moet ten behoeve van de realisatie van een nieuwe bestemming voldoen aan de doelstellingen uit de Beleidsvernieuwing Bodemsanering (BEVER). Uitgangspunt is dat functioneel wordt omgegaan met eventueel aanwezige verontreinigingen. Tevens introduceerde de commissie Welschen in het begin van de jaren negentig het begrip "actief bodembeheer". Het doel hiervan is om
op verstandige, doelmatige wijze om te gaan met de structurele aanwezigheid van bodemverontreiniging.
 
Planspecifiek
Binnen het plangebied worden geen gebruikswijzigingen van gronden voorzien ten opzichte van de huidige situatie. Daarmee blijven de bodemfuncties vergelijkbaar als in de vigerende bestemmingsplannen. Een onderzoek naar de bodemgesteldheid is derhalve niet noodzakelijk. Bij nieuwe ontwikkelingen zal een dergelijk onderzoek wel uitgevoerd moeten worden.
 
5.2.2 Geluid
De mate waarin het geluid, het woonmilieu mag belasten, is geregeld in de Wet geluidhinder (Wgh). De kern van de wet is dat geluidsgevoelige objecten worden beschermd tegen geluidhinder uit de omgeving. In de Wgh worden de volgende objecten beschermd (artikel 1 Wgh):
  • woningen;
  • geluidsgevoelige terreinen (terreinen die behoren bij andere gezondheidszorggebouwen dan categorale en academische ziekenhuizen, verpleeghuizen, woonwagenstandplaatsen);
  • andere geluidsgevoelige gebouwen, waaronder onderwijsgebouwen, ziekenhuizen en verpleeghuizen, andere gezondheidszorggebouwen dan ziekenhuizen en verpleeghuizen die zijn aangegeven in artikel 1.2 van het Besluit geluidhinder (Bgh):
    • verzorgingstehuizen;
    • psychiatrische inrichtingen;
    • medisch centra;
    • poliklinieken;
    • medische kleuterdagverblijven.
Het beschermen van deze geluidsgevoelige objecten gebeurt aan de hand van vastgestelde zoneringen. De belangrijkste geluidsbronnen die in de Wet geluidhinder worden geregeld zijn: industrielawaai, wegverkeerslawaai en spoorweglawaai. Verder gaat deze wet onder meer ook in op geluidwerende voorzieningen en geluidbelastingkaarten en actieplannen.
 
Planspecifiek
Onderhavig bestemmingsplan maakt geen nieuwe geluidsgevoelige bestemmingen mogelijk. Nader onderzoek naar geluid is in het kader van dit bestemmingsplan niet uitgevoerd.
5.2.3 Luchtkwaliteit
In de Wet Milieubeheer gaat paragraaf 5.2 over luchtkwaliteit. Deze paragraaf vervangt het Besluit Luchtkwaliteit 2005 en staat ook wel bekend als de ‘Wet luchtkwaliteit’. De Wet luchtkwaliteit introduceert het onderscheid tussen 'kleine' en 'grote' projecten. Kleine projecten dragen 'niet in betekenende mate' (NIBM) bij aan de verslechtering van de luchtkwaliteit. Een paar honderd grote projecten dragen juist wel 'in betekenende mate' bij aan de verslechtering van de luchtkwaliteit. Het gaat hierbij vooral om bedrijventerreinen en infrastructuur (wegen).
 
Wat het begrip 'in betekenende mate' precies inhoudt, staat in een de algemene maatregel van bestuur ‘Niet in betekenende mate bijdragen’ (Besluit NIBM). Op hoofdlijnen komt het erop neer dat 'grote' projecten die jaarlijks meer dan 3 % bijdragen aan de jaargemiddelde norm voor fijn stof en stikstofdioxide (1,2 µg/m³) een 'betekenend' negatief effect hebben op de luchtkwaliteit. 'Kleine' projecten die minder dan 3 % bijdragen, kunnen doorgaan zonder toetsing. Dat betekent bijvoorbeeld dat lokale overheden een woonwijk van minder dan 1.500 huizen niet hoeven te toetsen aan de normen voor luchtkwaliteit. Deze kwantitatieve vertaling naar verschillende functies is neergelegd in de Regeling 'niet in betekenende mate bijdragen'.
 
Een belangrijk onderdeel voor de verbetering van de luchtkwaliteit is het Nationale Samenwerkingsprogramma Luchtkwaliteit (NSL). Binnen dit NSL, dat sinds 1 augustus 2009 in werking is, werken het Rijk, de provincies en gemeenten samen om de Europese eisen voor luchtkwaliteit te realiseren.
 
Besluit gevoelige bestemmingen
Op 16 januari 2009 is het Besluit gevoelige bestemmingen in werking getreden. Het Besluit gevoelige bestemmingen is gebaseerd op artikel 5.16a van de Wet milieubeheer. Met het Besluit wordt de vestiging van zogeheten 'gevoelige bestemmingen' in de nabijheid van provinciale- en rijkswegen beperkt. Dit heeft consequenties voor de ruimtelijke ordening.
 
Het Besluit is gericht op bescherming van mensen met een verhoogde gevoeligheid voor fijn stof (PM10) en stikstofdioxide (NO2), in het bijzonder kinderen, ouderen en zieken. Indien een project betrekking heeft op een gevoelige bestemming en geheel of gedeeltelijk is gelegen op een afstand van 300 m aan weerszijden van rijkswegen en 50 m langs provinciale wegen (gemeten vanaf de rand van de weg) mag het totaal aantal mensen dat hoort bij een gevoelige bestemming niet toenemen als overschrijding van de grenswaarden voor PM10 of NO2 dreigt/plaatsvindt. Daarnaast mag niet onvermeld blijven, dat per 1 januari 2015 de grenswaarde voor PM2,5 in werking is getreden.
 
De volgende gebouwen met de bijbehorende terreinen zijn aangemerkt als gevoelige bestemming:
  • scholen;
  • kinderdagverblijven;
  • verzorgings-, verpleeg- en bejaardentehuizen.
Het gaat hierbij niet om bestemmingen in de meest enge zin van het woord, maar om alle vergelijkbare functies, ongeacht de exacte aanduiding ervan in bestemmingsplannen en andere besluiten.
 
In het kader van het opstellen van een bestemmingsplan moeten er twee aspecten in beeld gebracht worden. Ten eerste of de luchtkwaliteit de nieuwe functie toelaat. Ten tweede moet bekeken worden of het plan de luchtkwaliteit ‘niet in betekenende mate’ verslechtert. Indien het plan wel ‘in betekenende mate’ bijdraagt aan verslechtering van de luchtkwaliteit, is het van belang om te toetsen of de grenswaarden niet overschreden worden. Indien geen overschrijding van de grenswaarden plaatsvindt, kan het plan alsnog gerealiseerd worden.
 
Planspecifiek
De grenswaarde voor fijn stof PM2,5 bedraagt 25 µg/m³. De NSL-Rekentool geeft voor de beschouwde locatie een achtergrondconcentratie van 14,8 µg/m³voor het zichtjaar 2015. Gezien het grote verschil tussen de grenswaarde en de achtergrondconcentratie is het redelijkerwijs aan te nemen, dat de geringe bijdrage van de ontwikkelingen die het plan toelaat niet zal leiden tot overschrijding van de grenswaarde.
 
Dit bestemmingsplan maakt geen nieuwe gevoelige bestemmingen mogelijk. In het plan zijn enkele kleine ontwikkelingen mogelijk Deze ontwikkelingen zijn alle zo klein, dat ze niet leiden tot overschrijding van de grenswaarden.
5.2.4 Milieuzonering
Het aspect bedrijven en milieuzonering gaat in op de invloed die bedrijven kunnen hebben op hun omgeving. Deze invloed is afhankelijk van de afstand tussen een gevoelige bestemming en de bedrijvigheid. Milieugevoelige bestemmingen zijn gebouwen en terreinen die naar hun aard bestemd zijn voor het verblijf van personen gedurende de dag of nacht of een gedeelte daarvan (bijvoorbeeld woningen). Daarnaast kunnen ook landelijke gebieden en/of andere landschappen belangrijk zijn bij een zonering tot andere, minder gevoelige, functies zoals bedrijven.
 
Bij een ruimtelijke ontwikkeling kan sprake zijn van reeds aanwezige bedrijvigheid en van nieuwe bedrijvigheid. Milieuzonering zorgt er voor dat nieuwe bedrijven een juiste plek in de nabijheid van de gevoelige functie krijgen en dat de (nieuwe) gevoelige functie op een verantwoorde afstand van bedrijven komen te staan. Doel hiervan is het waarborgen van de veiligheid en het garanderen van de continuïteit van de bedrijven als ook een goed klimaat voor de gevoelige functie.
 
Milieuzonering beperkt zich tot milieuaspecten met een ruimtelijke dimensie zoals: geluid, geur, gevaar en stof. De mate waarin de milieuaspecten gelden en waaraan de milieucontour wordt vastgesteld, is voor elk type bedrijvigheid verschillend. De 'Vereniging van Nederlandse Gemeenten' (VNG) geeft sinds 1986 de publicatie 'Bedrijven en Milieuzonering' uit. In deze publicatie is een lijst opgenomen, met daarin de minimale richtafstanden tussen een gevoelige bestemming en bedrijven. Indien van deze richtafstanden afgeweken wordt dient een nadere motivatie gegeven te worden waarom dat wordt gedaan.
 
Het belang van milieuzonering wordt steeds groter aangezien functiemenging steeds vaker voorkomt. Hierbij is het motto: 'scheiden waar het moet, mengen waar het kan'. Het scheiden van milieubelastende en milieugevoelige bestemmingen dient twee doelen:
  • het reeds in het ruimtelijk spoor voorkomen of zoveel mogelijk beperken van hinder en gevaar bij gevoelige bestemmingen;
  • het bieden van voldoende zekerheid aan de milieubelastende activiteiten (bijvoorbeeld bedrijven) zodat zij de activiteiten duurzaam, en binnen aanvaardbare voorwaarden, kunnen uitoefenen.
Planspecifiek
De bedrijven die in het plangebied liggen, vallen binnen de bestemming 'Bedrijf'. In het plangebied van dit bestemmingsplan zijn vier van deze bedrijven aanwezig, te weten:
  • Aannemersbedrijf Wesselman, Zuideinde 25;
  • Autoherstelbedrijf Auto Verdel, Zuideinde 29c;
  • Stalling van auto's, boten en caravans Van Ruiten, Zuideinde 34;
  • Houthandel Mooren, Zuideinde 94/100;
Alle aanwezige bedrijven vallen onder categorie 2 van de Staat van Bedrijfsactiviteiten. In het algemeen geldt dat bedrijvigheid in deze categorie goed inpasbaar is in de woonomgeving en dat hinder naar omringende woningen relatief eenvoudig is te voorkomen. Deze bedrijven zijn derhalve niet nader aangeduid op de verbeelding. Via een omgevingsvergunning kan een bedrijf worden toegestaan dat niet voorkomt in de Staat van Bedrijfsactiviteiten, maar naar aard en invloed op de omgeving gelijk is te stellen met de toegelaten milieucategorieën.
 
5.3 Externe veiligheid
Sommige activiteiten brengen risico's op zware ongevallen met mogelijk grote gevolgen voor de omgeving met zich mee. Externe veiligheid richt zich op het beheersen van deze risico's. Het gaat daarbij om onder meer de productie, opslag, transport en het gebruik van gevaarlijke stoffen. Dergelijke activiteiten kunnen een beperking opleggen aan de omgeving. Door voldoende afstand tot de risicovolle activiteiten aan te houden kan voldaan worden aan de normen. Aan de andere kant is de ruimte schaars en het rijksbeleid erop gericht de schaarse ruimte zo efficiënt mogelijk te benutten. Het ruimtelijk beleid en het externe veiligheidsbeleid moeten dus goed worden afgestemd. De wetgeving rond externe veiligheid richt zich op de volgende risico’s:
  • risicovolle (Bevi-)inrichtingen;
  • vervoer gevaarlijke stoffen door buisleidingen;
  • vervoer gevaarlijke stoffen over weg, water of spoor.
Daarnaast wordt er in de wetgeving onderscheid gemaakt tussen de begrippen kwetsbaar en beperkt kwetsbaar en plaatsgebonden risico en groepsrisico.
 
Kwetsbaar en beperkt kwetsbaar
Kwetsbaar zijn onder meer woningen, onderwijs- en gezondheidsinstellingen, en kinderopvang- en dagverblijven, en grote kantoorgebouwen (>1500 m²). Beperkt kwetsbaar zijn onder meer kleine kantoren, winkels, horeca en parkeerterreinen. De volledige lijst wat onder (beperkt) kwetsbaar wordt verstaan is in het Besluit externe veiligheid inrichtingen (Bevi) opgenomen.
 
Plaatsgebonden risico en groepsrisico
Het plaatsgebonden risico (voorheen individueel risico) wordt uitgedrukt in een contour van 10-6 als grenswaarde. Het realiseren van kwetsbare objecten binnen deze contour is niet toegestaan. Het realiseren van beperkt kwetsbare objecten binnen deze contour is in principe ook niet toegestaan. Echter, voor beperkte kwetsbare objecten is deze 10-6 contour een richtwaarde. Mits goed gemotiveerd kan worden afgeweken van deze waarde tot de 10-5 contour.
 
Bij groepsrisico is niet een contour bepalend, maar het aantal mensen dat zich gedurende een bepaalde periode binnen de effectafstand van een risicovolle activiteit ophoudt. Bij groepsrisico wordt gewerkt met een oriëntatiewaarde en niet met een grenswaarde. Hoe meer mensen dicht op de bron zijn bij een bepaalde calamiteit, hoe groter het effect. Het Bevi stelt dat bij elk bestemmingsplan, waar een relevant groepsrisico aanwezig is dit moet worden verantwoord, ook wanneer dit onder de oriëntatiewaarde ligt. Hierbij geldt hoe hoger het groepsrisico hoe zwaarder de verantwoording is.
 
Risicovolle (Bevi-)inrichtingen
Voor (de omgeving van) de meest risicovolle bedrijven is het 'Besluit externe veiligheid inrichtingen' (Bevi) van belang. Het Bevi legt veiligheidsnormen op aan bedrijven die een risico vormen voor mensen buiten de inrichting. Het Bevi is opgesteld om de risico's, waaraan burgers in hun leefomgeving worden blootgesteld vanwege risicovolle bedrijven, te beperken. Het besluit heeft tot doel zowel individuele als groepen burgers een minimaal (aanvaard) beschermingsniveau te bieden. Via een bijhorende ministeriële regeling (Revi) worden diverse veiligheidsafstanden tot kwetsbare en beperkt kwetsbare objecten gegeven. Aanvullend op het Bevi zijn in het Vuurwerkbesluit en het Activiteitenbesluit (Besluit algemene regels inrichtingen milieubeheer) veiligheidsafstanden genoemd die rond minder risicovolle inrichtingen moeten worden aangehouden.
 
Vervoer gevaarlijke stoffen door buisleidingen
Met betrekking tot het beleid en de regelgeving voor het vervoer van gevaarlijke stoffen door buisleidingen zijn er verschillende ontwikkelingen gaande. Zo is er een nieuw Besluit externe veiligheid buisleidingen en wordt er gewerkt aan een Structuurvisie buisleidingen. Deze Structuurvisie wordt de opvolger van het Structuurschema Buisleidingen uit 1985 en bevat een lange termijnvisie op het buisleidingentransport van gevaarlijke stoffen.
 
Het Besluit externe veiligheid buisleidingen (Bevb) en de bijbehorende Regeling externe veiligheid buisleidingen (Revb) zijn op 1 januari 2011 in werking getreden. Het Bevb regelt onder andere welke veiligheidsafstanden moeten worden aangehouden rond buisleidingen met gevaarlijke stoffen. Op basis van het Bevb wordt het voor gemeenten verplicht om bij de vaststelling van een bestemmingsplan, op basis waarvan de aanleg van een buisleiding of een kwetsbaar object of een risicoverhogend object mogelijk is, de grenswaarde voor het PR in acht te nemen en het GR te verantwoorden. Het Bevb vervangt hiermee de circulaires Zonering langs hogedrukaardgasleidingen (1984) en Zonering langs transportleidingen voor brandbare vloeistoffen (1991).
 
Vervoer gevaarlijke stoffen over weg, water en spoor
Het externe veiligheidsbeleid voor het vervoer van gevaarlijke stoffen staat beschreven in de Nota en circulaire Risiconormering vervoer gevaarlijke stoffen (Rnvgs). De geactualiseerde circulaire is de voorloper van het Besluit externe veiligheid transportroutes (Bevt), dat vermoedelijk in 2015 in werking zal treden. In het Bevt is in artikel 7 te lezen, dat in de toelichting van een bestemmingsplan moet worden ingegaan op de mogelijkheden voor de hulpdiensten om een ramp te bestrijden, voor zover het plangebied gelegen is binnen het invloedsgebied van een weg, spoorweg of binnenwater, waarover gevaarlijke stoffen worden vervoerd. Bij nieuwbouwprojecten moet worden ingegaan op de mogelijkheden voor personen om zich in veiligheid te brengen indien zich een calamiteit voordoet op de transportroute. Een risicoberekening is niet verplicht voor plannen, die op meer dan 200 m van de transportroute liggen (artikel 8 Bevt).
 
Planspecifiek
De volgende afbeelding toont een uitsnede van de risicokaart externe veiligheid.
 
Uitsnede risicokaart
 
In het plangebied zijn geen risicovolle (Bevi-)inrichtingen aanwezig. Daarnaast is het vervoer van gevaarlijke stoffen door buisleidingen niet aan de orde in het plangebied.
 
Het plangebied ligt wel in het invloedsgebied van de A4. Vanwege het transport van giftige vloeistoffen van categorie LT3 heeft de A4 namelijk een effectgebied van meer dan 4 km. Daarom dient aandacht besteed te worden aan de rampenbestrijdingsmogelijkheden en op de mogelijkheden voor personen om zich in veiligheid te brengen.
 
De A4 heeft diverse op- en afritten. Daarom is het mogelijk eventuele rampen op de A4 van verschillende kanten te benaderen om vervolgens tot bestrijding over te gaan. Ook de mogelijkheden om de ramp vanuit de lucht te bestrijden zijn aanwezig, gezien de geringe afstand tot Schiphol met alle aanwezige bestrijdingsvoertuigen. Daarnaast kunnen de mensen in het plangebied altijd via verschillende routes het plangebied verlaten. Op deze wijze kunnen zij zich goed in veiligheid brengen.
 
Een risicoberekening is niet verplicht gezien de ruime afstand tot de A4 (circa 1.000 m). Uit eerdere berekeningen (onder andere Risicoberekening BP Bedrijventerrein A4 (ODWH, 2013) en RisicoberekeningBPSotaweg134-150 (ODWH, 2013))is bovendien bekend, dat het groepsrisico van de A4 ter hoogte van Roelofarendsveen kleiner is dan 0,1.
 
Dit plan heeft geen invloed op de hoogte van het groepsrisico of andere Externe Veiligheid aspecten zoals rampenbestrijding en mogelijkheden voor zelfredzaamheid. De aanwezige personen moeten in geval van het vrijkomen van een giftige wolk wel tijdig gewaarschuwd worden om naar binnen te gaan en vervolgens deuren, ramen en ventilatieopeningen te sluiten. 
5.4 Waterhuishouding
Het aspect water is van groot belang binnen de ruimtelijke ordening. Door verstandig om te gaan met het water kan verdroging en wateroverlast (waaronder ook risico van overstromingen e.d.) voorkomen worden en de kwaliteit van het water hoog gehouden worden.
Op Rijksniveau en Europees niveau zijn de laatste jaren veel plannen en wetten gemaakt met betrekking tot water. De belangrijkste hiervan zijn het Waterbeleid voor de 21e eeuw, de Waterwet en het Nationaal Waterplan.
 
Waterbeleid voor de 21e eeuw
De Commissie Waterbeheer 21e eeuw heeft in augustus 2000 advies uitgebracht over het toekomstige waterbeleid in Nederland. De adviezen van de commissie staan in het rapport ‘Anders omgaan met water, Waterbeleid voor de 21e eeuw’ (WB21). De kern van het rapport WB21 is dat water de ruimte moet krijgen, voordat het die ruimte zelf neemt. In het Waterbeleid voor de 21e eeuw worden twee principes (drietrapsstrategieën) voor duurzaam waterbeheer geïntroduceerd:
  • vasthouden, bergen en afvoeren: dit houdt in dat overtollig water zoveel mogelijk bovenstrooms wordt vastgehouden in de bodem en in het oppervlaktewater. Vervolgens wordt zo nodig het water tijdelijk geborgen in bergingsgebieden en pas als vasthouden en bergen te weinig opleveren wordt het water afgevoerd.
  • schoonhouden, scheiden en zuiveren: hier gaat het erom dat het water zoveel mogelijk schoon wordt gehouden. Vervolgens worden schoon en vuil water zoveel mogelijk gescheiden en als laatste komt het zuiveren van verontreinigd water aan het bod.
Waterwet
Centraal in de Waterwet staat een integraal waterbeheer op basis van de ‘watersysteembenadering’. Deze benadering gaat uit van het geheel van relaties binnen watersystemen. Denk hierbij aan de relaties tussen waterkwaliteit, -kwantiteit, oppervlakte- en grondwater, maar ook aan de samenhang tussen water, grondgebruik en watergebruikers.
Het doel van de waterwet is het integreren van acht bestaande wetten voor waterbeheer. Door middel van één watervergunning regelt de wet het beheer van oppervlaktewater en grondwater en de juridische implementatie van Europese richtlijnen, waaronder de Kaderrichtlijn Water. Via de Waterwet gelden verschillende algemene regels. Niet alles is onder algemene regels te vangen en daarom is er de integrale watervergunning. In de integrale watervergunning gaan zes vergunningen uit eerdere wetten (inclusief keurvergunning) op in één aparte watervergunning.
 
Nationaal Waterplan
Op basis van de Waterwet is het Nationaal Waterplan vastgesteld door het kabinet. Het Nationaal Waterplan geeft op hoofdlijnen aan welk beleid het Rijk in de periode 2009 - 2015 voert om te komen tot een duurzaam waterbeheer. Het Nationaal Waterplan richt zich op bescherming tegen overstromingen, beschikbaarheid van voldoende en schoon water en de diverse vormen van gebruik van water. Het geeft maatregelen die in de periode 2009-2015 genomen moeten worden om Nederland ook voor toekomstige generaties veilig en leefbaar te houden en de kansen die water biedt te benutten. 
 
Beleid Hoogheemraadschap van Rijnland
Waterbeheerplan2010-2015 
Voor de planperiode2010-2015 zal het Waterbeheerplan (WBP) van Rijnland van toepassing zijn. In dit plan geeft Rijnland aan wat haar ambities voor de komende planperiode zijn en welke maatregelen in het watersysteem worden getroffen Het nieuwe WBP legt meer dan voorheen accent op uitvoering. De drie hoofddoelen zijn veiligheid tegen overstromingen, voldoende water en gezond water. Wat betreft veiligheid is cruciaal dat de waterkeringen voldoende hoog en stevig zijn én blijven en dat rekening wordt gehouden met mogelijk toekomstige dijkverbeteringen. Wat betreft voldoende water gaat het erom het complete watersysteem goed in te richten, goed te beheren en goed te onderhouden. Daarbij wil Rijnland dat het watersysteem op orde en toekomstvast wordt gemaakt, rekening houdend met klimaatverandering. Immers, de verandering van het klimaat leidt naar verwachting tot meer lokale en heviger buien, perioden van langdurige droogte en zeespiegelrijzing. Het waterbeheerplan sorteert voor op deze ontwikkelingen.
 
Keur en Beleidsregels 2009
Per 22 december 2009 is een nieuwe Keur in werking getreden, alsmede nieuwe Beleidsregels die in 2011 geactualiseerd zijn. Een nieuwe Keur is nodig vanwege de totstandkoming van de Waterwet en daarmee verschuivende bevoegdheden in onderdelen van het waterbeheer. Verder zijn aan deze Keur bepalingen toegevoegd over het onttrekken van grondwater en het infiltreren van water in de bodem. De “Keur en Beleidsregels” maken het mogelijk dat het Hoogheemraadschap van Rijnland haar taken als waterkwaliteits- en kwantiteitsbeheerder kan uitvoeren. De Keur is een verordening van de waterbeheerder met wettelijke regels (gebod- en verbodsbepalingen) voor:
  • Waterkeringen (onder andere duinen, dijken en kaden),
  • Watergangen (onder andere kanalen, rivieren, sloten, beken),
  • Andere waterstaatswerken (o.a. bruggen, duikers, stuwen, sluizen en gemalen).
De Keur bevat verbodsbepalingen voor werken en werkzaamheden in of bij de bovengenoemde waterstaatswerken. Er kan een ontheffing worden aangevraagd om een bepaalde activiteit wel te mogen uitvoeren. Als Rijnland daarin toestemt, dan wordt dat geregeld in een Watervergunning op grond van de Keur. De Keur is daarmee een belangrijk middel om via vergunningverlening en handhaving het watersysteem op orde te houden of te krijgen. In de Beleidsregels (voluit: Beleidsregels en Algemene Regels Inrichting Watersysteem 2011 Keur), die bij de Keur horen, is het beleid van Rijnland nader uitgewerkt.
 
Watertoets
De ‘watertoets’ is een instrument dat waterhuishoudkundige belangen expliciet en op evenwichtige wijze laat meewegen bij het opstellen van ruimtelijke plannen en besluiten. Het is geen technische toets maar een proces dat de initiatiefnemer van een ruimtelijk plan en de waterbeheerder met elkaar in gesprek brengt in een zo vroeg mogelijk stadium. In de waterparagraaf worden de watertoets en de uitkomsten van een eventueel overleg opgenomen.
 
Planspecifiek
Voorliggend bestemmingsplan heeft een conserverend karakter. Alle watergangen en waterpartijen worden positief bestemd. Met voorliggend bestemmingsplan worden, los van de ruimtelijke ontwikkelingen zoals onderbouwd in de bijlage, geen ontwikkelingen mogelijk gemaakt die van invloed kunnen zijn op de waterhuishouding of strijdig zijn met het beleid van de waterbeheerders. Voor de nieuwe ontwikkelingen zijn, in de betreffende ruimtelijke onderbouwingen, aparte watertoetsen opgenomen.
5.5 Archeologie
In 1992 is in Valletta (Malta) het Europees Verdrag inzake de bescherming van het archeologisch erfgoed (Verdrag van Malta) ondertekend. Het Verdrag van Malta voorziet in bescherming van het Europees archeologisch erfgoed onder meer door de risico's op aantasting van dit erfgoed te beperken. Deze bescherming is in Nederland wettelijk verankerd in de Monumentenwet. Op basis van deze wet zijn mogelijke (toevals)vondsten bij het verrichten van werkzaamheden in de bodem altijd beschermd. Er geldt een meldingsplicht bij het vinden van (mogelijke) waardevolle zaken. Dat melden dient terstond te gebeuren. In het kader van een goede ruimtelijke ordening in relatie tot de Monumentenwet kan vooronderzoek naar mogelijke waarden nodig zijn zodat waar nodig die waarden veiliggesteld kunnen worden en/of het initiatief aangepast kan worden.
 
Planspecifiek
De gemeenteraad van de gemeente Kaag en Braassem heeft op 23 mei 2011 het gemeentelijk archeologiebeleid vastgesteld. In dit beleid is de verwachting en archeologische bescherming in kaart gebracht en onderbouwd. Op de volgende afbeelding is een uitsnede van de archeologische beleidsadvieskaart weergegeven. Deze kaart is richtinggevend bij de ontwikkeling van nieuwe, of het aanpassen van bestaande, ruimtelijke plannen.  
 
Fragment archeologische beleidsadvieskaart
 
In het plangebied zijn de volgende gebieden aanwezig:
  • Historische kernen;
  • Ontginningsassen;
  • Middelhoge verwachting;
  • Lage verwachting.
In de volgende tabel zijn de doelstellingen, voorwaarden en maatregelen weergegeven die bij deze gebieden horen.  
 
 Doelstelling voor behoudVoorwaarde voor behoudIndien niet aan voorwaarde wordt voldaan
Historische kernenBehoud in huidige staat van eventuele restenGeen bodemingrepen groter dan 150 m² en dieper dan 30 cm onder maaiveldBij planvorming en voorafgaand aan vergunningverlening vroegtijdig archeologisch onderzoek laten uitvoeren en streven naar inpassing van terreinen met archeologische waarden
OntginningsassenBehoud in huidige staat van eventuele restenGeen bodemingrepen groter dan 150 m² en
dieper dan 30 cm onder maaiveld
Bij planvorming en voorafgaand aan vergunningverlening vroegtijdig archeologisch
onderzoek laten uitvoeren en streven naar inpassing van terreinen met archeologische waarden
Middelhoge verwachtingBehoud in huidige staat van eventuele restenGeen bodemingrepen groter dan 2.500 m² en dieper dan 30 cm onder maaiveldBij planvorming en voorafgaand aan vergunningverlening vroegtijdig archeologisch
onderzoek laten uitvoeren en streven naar inpassing van terreinen met archeologische waarden
Lage verwachtingGeenGeen 
 
Medio 2012 is het gemeentelijke archeologiebeleid geëvalueerd (The Missing Link Notitie TML513; Evaluatie beleid Kaag en Braassem). In de evaluatie concludeert onderzoeksbureau The Missing Link onder meer dat er afgeweken kan worden van de ondergrens van 100 m² in de beschermingsregeling.
 
De verschillende verwachtingswaarden zijn in voorliggend bestemmingsplan vertaald in verschillende dubbelbestemmingen met bijbehorende regels. Op basis van deze regels kan het zijn dat archeologisch onderzoek verplicht is als er bodemingrepen plaatsvinden.
 
Daarnaast is het nog steeds mogelijk dat, indien een archeologisch onderzoek niet noodzakelijk is, archeologische resten gevonden worden. De wet verplicht vondsten van oudheidkundige betekenis te melden, de zogenaamde ‘meldingsplicht’ (artikel 53 Monumentenwet 1988): 'Degene die anders dan bij het doen van opgravingen een zaak vindt, waarvan hij weet dan wel redelijkerwijs moet vermoeden dat het een monument is, meldt die zaak zo spoedig mogelijk bij Onze minister.'
   
5.6 Cultuurhistorie
Sinds 1 januari 2012 is het opnemen van een cultuurhistorische paragraaf verplicht. In de toelichting van het bestemmingsplan dient een beschrijving te worden opgenomen van de wijze waarop met de in het gebied aanwezige cultuurhistorische waarden en in de grond aanwezige of te verwachten monumenten rekening is gehouden. De opsteller en vaststeller van het bestemmingsplan is daarmee dus verplicht om breder te kijken dan alleen naar het facet archeologie. Ook de facetten historische (stede)bouwkunde en historische geografie dienen te worden meegenomen in de belangenafweging. Hierbij gaat het om zowel beschermde als niet formeel beschermde objecten en structuren.
 
Planspecifiek
De gemeente Kaag en Braassem is onderdeel van een grootschalig veengebied, de Rijnstreek genaamd. Het is een typisch Hollands landschap, met een sterk door de mens bepaalde ontstaansgeschiedenis. De historische stedenbouwkundige structuur en de cultuurhistorische bebouwing zoals molens, boerderijen, gemalen, pastorieën, kerken en bijzondere woonhuizen zijn karakteristiek voor het veenlandschap van Kaag en Braassem. Ze bepalen in sterke mate de sfeer in de kernen en het landelijk gebied. In de kernen is de lintstructuur beeldbepalend, in het landelijk gebied zijn dat vaker de individuele monumentale gebouwen.
 
Het Zuideinde is één van de oorspronkelijke bebouwingslinten in de gemeente Kaag en Braassem. De oorspronkelijke bebouwingslinten vormen waardevolle elementen in het huidige beeld van de gemeente. De linten hebben een kleinschalige verkaveling, waardoor het dorpse karakter herkenbaar is. In de linten staan met name vrijstaande en 2/1 kapwoningen uit verschillende perioden. De gebouwen staan in hoofdzaak met de voorgevel naar de straat. De rooilijn heeft over het algemeen een verspringend verloop. De vrijstaande woningen zijn individueel en afwisselend vormgegeven en bestaan veelal uit één bouwlaag met een kap. De kappen zijn eveneens wisselend georiënteerd en verschillend in vorm. Zowel de horizontale en verticale geledingen zijn zeer divers. In hoofdzaak zijn er traditionele materialen gebruikt zoals baksteen en hout.  
 
Noordkade Roelofarendsveen
De lintbebouwing langs het Zuideinde wordt ter hoogte van het Braassemermeer onderbroken door een vaart, die via een sluis in verbinding staat met het meer. Vaart en sluis hebben een belangrijke rol gespeeld bij het transport (met schuiten) van bloemen en tuinbouwproducten van en naar het (voormalige) veilinggebouw, dat zich bij de sluis bevindt. De grotendeels aaneengesloten bebouwing in de omgeving van de sluis: resp. de Witte Singel aan de zuidzijde en de Noordkade aan de noordzijde vormt een nederzetting met een herkenbaar eigen karakter. Met name de bebouwing rondom de sluis is zeer karakteristiek. Behalve de sluis met ophaalbrug is ook de sluiswachterwoning Noordkade 1 een blikvanger. Het gebied omvat beide oevers van de vaart tussen het Zuideinde en de oever van het Braasemermeer en is aangemerkt als beschermd dorpsgezicht.
5.7 Flora en fauna
Bij ruimtelijke ingrepen dient rekening te worden gehouden met de natuurwaarden ter plaatse. Daarbij wordt onderscheid gemaakt tussen gebiedsbescherming en soortenbescherming. Gebiedsbescherming kan volgen uit de aanwijzing van een gebied. Wat betreft soortenbescherming is de Flora- en Faunawet van toepassing. Hier wordt onder andere de bescherming van plant- en diersoorten geregeld. Bij ruimtelijke ontwikkelingen dient te worden getoetst of er sprake is van negatieve effecten op de aanwezige natuurwaarden. Indien hiervan sprake is, moet ontheffing of vrijstelling worden aangevraagd.
 
Gebiedsbescherming
De Natuurbeschermingswet richt zich op de bescherming van gebieden. In de Natuurbeschermingswet zijn de volgende gronden aangewezen en beschermd:
  • Natura2000-gebieden (Habitat- en Vogelrichtlijngebieden);
  • Beschermde Natuurmonumenten;
  • Wetlands.
Naast deze drie soorten gebieden is de Ecologische Hoofdstructuur (EHS) in het kader van de gebiedsbescherming van belang. De EHS is een samenhangend netwerk van belangrijke natuurgebieden in Nederland en omvat bestaande natuurgebieden, nieuwe natuurgebieden en ecologische verbindingszones. De EHS draagt bij aan het bereiken van de hoofddoelstelling van het Nederlandse natuurbeleid, namelijk: 'Natuur en landschap behouden, versterken en ontwikkelen, als bijdrage aan een leefbaar Nederland en een duurzame samenleving'. Hiertoe zijn de volgende uitgangspunten van belang: 
  • vergroten: het areaal natuur uitbreiden en zorgen voor grotere aaneengesloten gebieden;
  • verbinden: natuurgebieden zoveel mogelijk met elkaar verbinden;
  • verbeteren: de omgeving zo beïnvloeden dat in natuurgebieden een zo hoog mogelijke natuurkwaliteit haalbaar is.
Soortenbescherming
De Flora- en faunawet regelt de bescherming van de in het wild voorkomende inheemse planten en dieren: de soortenbescherming. De wet richt zich vooral op het in stand houden van populaties van soorten die bescherming behoeven. In de wet zijn algemene en specifieke verboden vastgelegd ten aanzien van beschermde dier- en plantensoorten. Naast een aantal in de wet (en daarop gebaseerde besluiten) vermelde specifieke mogelijkheden om ontheffing te verlenen van in de wet genoemde verboden, geeft de wet een algemene ontheffingsbevoegdheid aan de minister (artikel 75, lid 3). Bekeken moet worden in hoeverre ruimtelijke plannen negatieve gevolgen hebben op beschermde dier- en plantensoorten en of er compenserende of mitigerende maatregelen genomen moeten worden.
 
Daarnaast geldt voor iedereen in Nederland altijd, dus ook los van het voorliggende beoogde ruimtelijke project, dat de zorgplicht nageleefd moet worden bij het verrichten van werkzaamheden. Voor menig soort geldt dat indien deze zorgplicht nagekomen wordt een bepaald beoogd project uitvoerbaar is.
 
Planspecifiek
Op de volgende afbeelding zijn de te beschermen gebieden in/rondom het plangebied weergegeven.
 
Beschermde gebieden
 
Binnen het plangebied zijn geen beschermde natuurgebieden gelegen. De EHS is daarentegen wel in de omgeving van het plangebied aanwezig. Omdat de EHS geen externe werking heeft en voorliggend bestemmingsplan geen grootschalige ontwikkelingen mogelijk maakt vormt deze structuur geen belemmering voor de uitvoerbaarheid van het bestemmingsplan. Gezien het overwegend concerverend karakter van het bestemmingsplan is het niet de verwachting dat mogelijk aanwezige beschermde soorten worden aangetast. De verschillende ontwikkelingen die het bestemmingsplan mogelijk maakt zijn in de betreffende ruimtelijke onderbouwingen getoetst aan het aspect flora en fauna.
5.8 Verkeer en parkeren
Het aspect verkeer en parkeren is in hoofdstuk 3 reeds aan bod gekomen.
 
6 Planopzet
Voor het bestemmingsplan is gebruik gemaakt van de in de Wet ruimtelijke ordening opgenomen standaardvorm van de Standaard Vergelijkbare Bestemmingplannen 2012 (SVBP 2012).     
 
Dit bestemmingsplan bestaat uit een verbeelding, planregels en een toelichting. De verbeelding en de planregels vormen samen het juridisch bindende gedeelte van het bestemmingsplan. Beide planonderdelen dienen in onderlinge samenhang te worden bezien en toegepast. Op de verbeelding zijn de bestemmingen aangewezen. Aan deze bestemmingen zijn bouwregels en regels betreffende het gebruik gekoppeld.
De toelichting heeft geen rechtskracht, maar vormt niettemin een belangrijk onderdeel van het plan. De toelichting van dit bestemmingsplan geeft een weergave van de beweegredenen, de onderzoeksresultaten en de beleidsuitgangspunten die aan het bestemmingsplan ten grondslag liggen. Ook is de toelichting van wezenlijk belang voor een juiste interpretatie en toepassing van het bestemmingsplan. Tot slot maakt een eventuele bijlage onlosmakelijk deel uit van het bestemmingsplan.
6.1 Verbeelding
Op de verbeelding worden de bestemmingen weergegeven met daarbij andere bepalingen als gebiedsaanduidingen, bouwaanduidingen, bouwvlakken etc.. Daarbij is gebruik gemaakt van een digitale ondergrond (Grootschalige Basiskaart en/of kadastrale kaart).
6.2 Planregels
De planregels zijn onderverdeeld in vier hoofdstukken. Hoofdstuk I bevat de inleidende regels voor het hele plangebied. Hoofdstuk II geeft de bestemmingsregels. Hoofdstuk III geeft vervolgens de algemene regels waaronder (mogelijke) flexibiliteitsbepalingen in de vorm van wijzigings- en afwijkingsbevoegdheden. In dit derde hoofdstuk kunnen belangrijke algemene bepalingen zijn opgenomen die van invloed zijn op het bepaalde in hoofdstuk II. Ten slotte regelt Hoofdstuk IV de overgangs- en slotbepalingen. In de volgende paragraaf worden de afzonderlijke bestemmingen behandeld.
 
Voor de planregels is de gestandaardiseerde opbouw uit de Standaard Vergelijkbare Bestemmingsplannen 2012 gebruikt. In de planregels is een standaard hoofdstukindeling aangehouden die begint met 'Inleidende regels' (begrippen en wijze van meten), vervolgens met de 'Bestemmingsregels', de 'Algemene regels' (de regels die voor alle bestemmingen gelden) en de 'Overgangs- en slotregels'. In het tweede hoofdstuk, de Bestemmingsregels, staan de verschillende bestemmingen op alfabetische volgorde.
Ook de regels van een bestemming kennen een standaardopbouw en worden als volgt benoemd:
  • Bestemmingsomschrijving (in elk bestemmingsplan);
  • Bouwregels (bestemmingsplanafhankelijk);
  • Nadere eisen (bestemmingsplanafhankelijk);
  • Afwijken van de bouwregels (bestemmingsplanafhankelijk);
  • Specifieke gebruiksregels (bestemmingsplanafhankelijk);
  • Afwijken van de gebruiksregels (bestemmingsplanafhankelijk);
  • Omgevingsvergunning voor het uitvoeren van een werk, geen bouwwerk zijnde, of van werkzaamheden (bestemmingsplanafhankelijk).
Verder dient vermeld te worden, dat voor een 6-tal locaties een wijzigingsbevoegdheid is opgenomen. Het betreft locaties, waar initiatieven ontwikkeld worden door particulieren. Deze initiatieven dienen onderbouwd te worden door middel van een ruimtelijke onderbouwing, alvorens er gebruik gemaakt kan worden van deze wijzigingsbevoegdheid. Indien deze ruimtelijke onderbouwing tijdig (dat wil zeggen ruim voor de vaststelling van het bestemmingsplan) gereed is en onderschreven wordt door de gemeente, dan kan het raster van de verbeelding verwijderd worden en kunnen de gewenste ontwikkelingen bij recht mogelijk gemaakt worden door middel van een gedetailleerde bestemmingstoedeling.
6.3 Bestemmingsmethodiek
Agrarisch-Glastuinbouw
Het grootste gedeelte van de gronden binnen het plangebied zijn bestemd voor "Agrarisch-Glastuinbouw". Bij de regelgeving is aangesloten bij recente plannen, zij het, dat nieuwbouw van kassen niet toegestaan wordt.
 
Bedrijf
De bestemming bedrijf is opgenomen voor de solitaire bedrijven binnen het plangebied. Conform het kernenplan ‘Leimuiden - Rijnsaterwoude’ zijn categorie 1 en 2 bedrijven bij recht toegestaan. De regelgeving omtrent de bedrijfswoningen komt overeen met het vigerende plan. Hier wordt een maximale inhoud van 500 m³ gesteld, inclusief de bijbehorende bouwwerken. Het bouwvlak mag geheel worden volgebouwd met bedrijfsgebouwen, overkappingen en bouwwerken geen gebouwen zijnde.
 
Gelet op de gewenste flexibiliteit is in het plan een afwijking opgenomen om bedrijven toe te staan in categorie 3 op de Staat van bedrijfsactiviteiten indien blijkt dat het betrokken bedrijf naar aard en invloed op de omgeving geacht kan worden te behoren tot de categorie 1 en 2. Door middel van het treffen van technische maatregelen kan dit mogelijk zijn. Binnen de bestemming is verder geen regeling voor vervolgfuncties opgenomen anders dan de bedrijfsfuncties. Indien deze vraag bestaat zal de gemeente dit traject kunnen faciliteren middels een bestemmingsplan op aanvraag of uitgebreide Wabo procedure. Daarmee is per definitie ruimte voor een goede belangenafweging en de gewenste overlegmomenten zoals de inspraak- en zienswijzemogelijkheid bij het (voor)ontwerp bestemmingsplan.
   
Groen
De bestemming ‘Groen’ is opgenomen voor het openbaar groen in het plangebied. Het betreft hier in hoofdzaak een aantal speelterreinen en enkele grotere oevers/bermen langs watergangen. Ondergeschikt groen is in veel gevallen ondergebracht binnen de bestemming ‘Verkeer’. De bestemming Groen maakt het niet mogelijk dat de gronden in gebruik worden genomen als tuin ten behoeve van de naastgelegen percelen.
 
Horeca
De bestemming ‘Horeca’ is opgenomen voor het restaurant op de hoek van de Braassemhof en Zuideinde
 
Recreatie
De bestemming ‘recreatie’ is opgenomen voor het perceel achter het restaurant op de hoek van de Braassemhof en Zuideinde. Eenzelfde bestemming is opgenomen voor het perceel Zuideinde 38a. Door middel van een specifieke aanduiding zijn de bestaande activiteiten (boten- en caravanstalling) ter plaatse als zodanig bestemd. 
 
Tuin De tuinen in het plangebied zijn ondergebracht in de bestemming Tuin. Binnen deze gronden laat het bestemmingsplan geen bebouwing toe. Daarmee blijft het wel mogelijk om, op grond van het Besluit omgevingsrecht, vergunningsvrij een en ander te realiseren.  

Verkeer
De bestemming Verkeer is opgenomen voor de wegen en paden in het plangebied. Ondergeschikt groen is ook ondergebracht onder de bestemming Verkeer.
 
Water
De bestemming Water is opgenomen voor het open water in het plangebied.   Daarbij zijn alle watergangen, die op de Legger van het Hoogheemraadschap Rijnland zijn aangegeven als "primaire watergang" of "overige watergangen" bestemd tot Water.
   
Wonen 
De bestemming Wonen is de meest voorkomende bestemming voor de bestaande bebouwing in het plangebied. Typologisch is er voor gekozen bestaande gestapelde woningen, vrijstaande woningen, twee-aan-één-woningen en rijwoningen vast te leggen. Waar geen aanduiding is opgenomen zijn uitsluitend rijwoningen toegestaan. Bij deze woningen wordt het maximum aantal wooneenheden op de verbeelding aangegeven. Voor de overige twee typologieën wordt het maximum geregeld in de regelgeving middels de aanduiding op de verbeelding.
 
De bebouwingsregeling voor bijbehorende bouwwerken is afgestemd op het vigerende recht.  
Naast de woonfunctie is het toegestaan een gedeelte van de woning te gebruiken voor een aan huis verbonden beroep. Na afwijking is een bedrijf aan huis mogelijk. De bestaande en vergunde bed & breakfast is middels een functieaanduiding opgenomen. 
       
Waarde - Archeologie-1 en Waarde - Archeologie 3
De dubbelbestemmingen Waarde - Archeologie-1 en Waarde Archeologie-3 zijn opgenomen om de aanwezige en mogelijk te verwachten archeologische waarden in het plangebied te beschermen. Bij ingrepen in de bodem is in verschillende gevallen een aanvullende omgevingsvergunning nodig.
 
Waarde - Beschermd dorpsgezicht
Een klein deel van het plangebied aan de noordzijde is gelegen in een door de gemeente beschermd dorpsgezicht. Deze gronden zijn in het voorliggende plan voorzien van de dubbelbestemming Waarde - Beschermd dorpsgezicht of van de aanduiding beeldbepalend pand. Voor het bouwen en slopen van gebouwen binnen deze zone is een aanvullende omgevingsvergunning noodzakelijk. Bij de afgifte van deze vergunning wordt nader advies ingewonnen bij een door het college aan te wijzen
 
Waterstaat - Waterkering
Deze dubbelbestemming voorziet in een beschermingsregeling voor de waterkering en de bijbehorende beschermingszone. Voor werkzaamheden binnen deze zone is een aanvullende omgevingsvergunning noodzakelijk. Bij de afgifte van deze vergunning wordt nader advies ingewonnen bij het Hoogheemraadschap van Rijnland.
7 Uitvoerbaarheid
7.1 Economische uitvoerbaarheid
Bij de voorbereiding van een bestemmingsplan dient, op grond van artikel 3.1.6 lid 1, sub f van het Bro, onderzoek plaats te vinden naar de (economische) uitvoerbaarheid van het plan. In principe dient bij vaststelling van een ruimtelijk besluit tevens een exploitatieplan vastgesteld te worden om verhaal van plankosten zeker te stellen. Op basis van ‘afdeling 6.4 grondexploitatie', artikel 6.12, lid 2 van de Wro kan de gemeenteraad bij het besluit tot vaststelling van het bestemmingsplan echter besluiten geen exploitatieplan vast te stellen indien:
  • het verhaal van kosten van de grondexploitatie over de in het plan of besluit begrepen gronden anderszins verzekerd is;
  • het bepalen van een tijdvak of fasering als bedoeld in artikel 6.13, eerste lid, onder c, 4°, onderscheidenlijk 5°, niet noodzakelijk is;
  • het stellen van eisen, regels, of een uitwerking van regels als bedoeld in artikel 6.13, tweede lid, onderscheidenlijk b, c of d, niet noodzakelijk is.
Planspecifiek
De nieuwe bouwplannen die het voorliggende bestemmingsplan mogelijk gemaakt zijn in de bijlage onderbouwd. In deze onderbouwingen is tevens aangegeven hoe is omgegaan met de economische uitvoerbaarheid. Conform de gemeentelijke werkwijze is door het sluiten van een anterieure overeenkomst geen noodzaak voor het opstellen van een exploitatieplan. Bij de vaststelling van dit bestemmingsplan kan derhalve besloten worden geen exploitatieplan vast te stellen.
 
Bij nieuwe ontwikkelingen kan alsnog een exploitatieplan verlangd worden als er geen anterieure overeenkomst wordt gesloten of het kostenverhaal niet via de leges is geregeld.
7.2 Handhaving
Een bestemmingsplan is bindend voor zowel de (gemeentelijke) overheid als de burger. De primaire verantwoordelijkheid voor daadwerkelijke controle en handhaving ligt bij de gemeente.
7.3 Maatschappelijke uitvoerbaarheid
Bij de voorbereiding van een voorontwerp bestemmingsplan dient op grond van artikel 3.1.6 lid 1 Wro sub c overleg te worden gevoerd als bedoeld in artikel 3.1.1 Bro. Op basis van het eerste lid van dit artikel wordt overleg gevoerd met waterschappen en met die diensten van provincie en Rijk die betrokken zijn bij de zorg voor de ruimtelijke ordening of belast zijn met de behartiging van belangen welke in het plan in het geding zijn. 
 
Een ontwerpbestemmingsplan dient conform afdeling 3.4 Awb gedurende 6 weken ter inzage gelegd worden. Hierbij is er de mogelijkheid voor een ieder om zienswijzen in te dienen op het plan. Na vaststelling door de Raad wordt het vaststellingsbesluit bekend gemaakt. Het bestemmingsplan ligt na bekendmaking 6 weken ter inzage. Gedurende deze termijn is er de mogelijkheid beroep in te dienen bij de Afdeling bestuursrechtspraak Raad van State. Het bestemmingsplan treedt vervolgens daags na afloop van de tervisielegging in werking als er geen beroep is ingesteld. Is er wel beroep ingesteld dan treedt het bestemmingsplan ook in werking, tenzij naast het indienen van een beroepschrift ook om een voorlopige voorziening is gevraagd. De schorsing van de inwerkingtreding eindigt indien de voorlopige voorziening wordt afgewezen. De procedure eindigt met het besluit van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State.
7.3.1 Inspraakprocedure en overleg ex art. 3.1.1 Bro
Vanaf donderdag 19 maart 2015 (t/m woensdag 29 april 2015) heeft het voorontwerp bestemmingsplan ‘Roelofarendsveen-Zuid’ voor een periode van 6 weken voor een ieder ter inzage gelegen. Gedurende deze period zijn 25 reacties ontvangen, waarvan 1 buiten de termijn.
 
Deze reacties zijn samengevat en voorzien van een gemeentelijke beantwoording in de Nota inspraak en vooroverleg. De reacties hebben geleid tot aanpassingen aan de toelichting, de regels en de verbeelding van het bestemmingsplan. Ook zijn er nog verschillende ambtshalve wijzigingen doorgevoerd. Ook deze wijzigingen worden ook in de Nota inspraak en vooroverleg beschreven. De Nota inspraak en vooroverleg is als bijlage bij dit bestemmingsplan toegevoegd.
 
7.3.2 Zienswijzeprocedure
Vanaf 31 maart 2016 t/m woensdag 11 mei 2016 heeft het ontwerp bestemmingsplan ‘Roelofarendsveen-Zuid’ voor een periode van 6 weken voor een ieder ter inzage gelegen. Gedurende deze periode zijn 26 zienswijzen ontvangen. Al deze zienswijzen zijn samengevat en voorzien van een inhoudelijke beantwoording in de Nota van beantwoording zienswijzen. Deze nota is als bijlage bij dit bestemmingsplan toegevoegd. In de Nota van wijzigingen is vervolgens terug te lezen op welke onderdelen het ontwerpbestemmingsplan is aangepast.