Type plan: bestemmingsplan
Naam van het plan: Oude Wetering
Status: vastgesteld
Plan identificatie: NL.IMRO.1884.BPOWOudeWetering-VAS1

Toelichting

1 Inleiding
 
1.1 Aanleiding
Voor het overgrote deel van het plangebied vigeert het bestemmingsplan Oude Wetering uit 2004. Op 26 oktober 2004 is het bestemmingsplan vastgesteld door de toenmalige gemeenteraad van de gemeente Alkemade, goedgekeurd door Gedeputeerde Staten op 24 mei 2004, waarna het onherroepelijk is geworden op 5 augustus 2005. Op grond van het bepaalde in de Wet ruimtelijke ordening dient elke gemeente voor heel haar grondgebied actuele bestemmingsplannen te hebben en mogen deze niet ouder zijn dan 10 jaar. Om deze reden is het nodig het vigerende bestemmingsplan te actualiseren.
 
Bij deze actualisatie dient rekening gehouden te worden met de volgende zaken:
  • Een goede afstemming wat betreft de plangrenzen met de omliggende plannen, waarbij gestreefd wordt naar een zo logisch mogelijke begrenzing;
  • Het  mogelijk vervallen van een geluidcontour, die in het vigerende bestemmingsplan is opgenomen rond een betonfabriek, die buiten het plangebied is gelegen, wegen aangekondigd vertrek;
  • Het opstellen van een passende regeling voor het beschermd dorpsgezicht;
  • Het opnemen van diverse ontwikkelingen, waarover reeds besluitvorming heeft plaatsgevonden.
Het voorliggende bestemmingsplan heeft een dubbel karakter. Enerzijds legt het de bestaande situatie vast (conserverend karakter). Anderzijds voorziet het plan in een (beperkte) gebiedsontwikkeling (ontwikkelingsgericht karakter). Door in de plantoelichting (en waar mogelijk ook in de regels) dit onderscheid aan te brengen is in het bestemmingsplan goed inzichtelijk welke nieuwe ontwikkelingen er gedurende de planperiode van 10 jaar mogelijk zijn.
1.2 Plangebied
Het plangebied omvat grotendeels hetzelfde gebied, waarvoor nu nog het bestemmingsplan Oude Wetering van de voormalige gemeente Alkemade van kracht is. Slechts op ondergeschikte punten is om praktische redenen de begrenzing van het plangebied aangepast teneinde een logische begrenzing te bewerkstelligen. Globaal gezegd omvat het plangebied het gebied, dat gelegen is tussen de Alkemadelaan en de Oude Wetering. Aan de noordzijde wordt het plangebied begrensd door de Ringvaart, terwijl aan de zuidzijde het plangebied globaal begrensd wordt door de Schoolbaan.  De begrenzing van het plangebied is op onderstaande luchtfoto aangegeven.
 
Begrenzing plangebied
 
1.3 Vigerende bestemmingsplannen
Voor het plangebied vigeert het bestemmingsplan zoals aangegeven in de volgende tabel. Daarnaast is in hetzelfde gebied ook een aantal postzegelbestemmingsplannen van kracht en is middels uitgebreide wabo-procedures afgeweken van het huidige planologische regime. Voorliggend bestemmingsplan omvat een nieuwe regeling voor het gehele plangebied en vervangt daarmee de vigerende plannen.   
 
BestemmingsplanVaststelling Raad
Goedkeuring
Gedeputeerde Staten
Onherroepelijk
Oude Wetering26 oktober 200424 mei 20045 augustus 2008
Parapluherziening Monumenten gemeente Alkemade12 februari 200711 mei 2007 
1.4 Totstandkoming van het plan
Het voorliggend bestemmingsplan bestaat uit drie delen: de verbeelding, de regels en de toelichting. De verbeelding en de regels vormen samen het juridisch bindende deel van het bestemmingsplan. De toelichting is meer het beschrijvende deel van het bestemmingsplan en bevat de verantwoording van de keuzes die in het bestemmingsplan zijn gemaakt. Daarnaast zijn in de toelichting onder andere het vigerende beleid en diverse milieuaspecten beschreven. Het bestemmingplan is tweezijdig. Het bestemmingsplan heeft hoofzakelijk een concerverend karaker. Maar aan de andere kant biedt het bestemmingsplan ook mogelijkheden voor nieuwe ontwikkelingen in de komende 10 jaar.
 
Voorafgaand aan het opstellen van dit bestemmingsplan heeft een (veld-)inventarisatie plaatsgevonden. Door middel van deze inventarisatie is de bestaande bebouwing en de aanwezige functies in beeld gebracht. Deze bebouwing en functies zijn terug te vinden op de verbeelding van voorliggend bestemmingsplan. 
 
Het 'Handboek Bestemmingsplannen' van de gemeente Kaag en Braassem heeft als leidraad gefungeerd bij het opstellen van voorliggend bestemmingsplan. Het handboek heeft tot doel om de verschillende bestemmingsplannen binnen de gemeente zoveel mogelijk uniform te maken. Aan de hand van dit handboek is onder andere het kernenplan voor Leimuiden en Rijnsaterwoude tot stand gekomen. In verband met voortschrijdend inzicht en locatiespecifieke kenmerken zijn binnen het kernenplan enkele afwijkende keuzes gemaakt. Gelet op de locatiespecifieke kenmerken van het plangebied en wederom vanwege voortschrijdend inzicht is in het voorliggende plan tevens waar nodig afgeweken, ten opzichte van de gemeentelijke bestemmingssystematiek.
 
1.5 Leeswijzer
Na dit inleidende hoofdstuk wordt in hoofdstuk 2 een gebiedsbeschrijving gegeven. In hoofdstuk 3 is een planbeschrijving opgenomen. Het relevante Rijks-, provinciaal en gemeentelijke beleid wordt behandeld in hoofdstuk 4. In hoofdstuk 5 komen alle voor het bestemmingsplan relevante milieu- en overige aspecten aan de orde, waarna het geheel wordt vertaald in een planopzet die in hoofdstuk 6 wordt toegelicht. Tot slot bevat hoofdstuk 7 de economische en maatschappelijk uitvoerbaarheid van het plan, waarbij de uitkomsten van de inspraak- en overlegmomenten zijn opgenomen.
 
2 Gebiedsbeschrijving
 
2.1 Inleiding
In dit hoofdstuk wordt de bestaande ruimtelijke en functionele structuur van het plangebied beschreven. De ruimtelijke elementen structureren het gebied en verdelen deze in een aantal deelgebieden waarbinnen functies hun eigen positie hebben.
 
2.2 Plangebied
Stedelijk gebied
Het dorp Oude Wetering is net als Roelofarendsveen en Nieuwe Wetering ontstaan als lintstructuur. De bebouwing is van oudsher hoofdzakelijk gesitueerd aan de Kerkstraat en de Veerstraat en is geörienteerd op de Oude Wetering. De percelen strekken zich over het algemeen uit tot een achterliggende wetering. Pas na de aanleg van de Alkemadelaan is ook het gebied tussen deze Alkemadelaan en de eerder genoemde wetering voor woningbouw ontwikkeld. Daartoe is vanaf de Veerstraat de Weteringlaan aangelegd en vanaf de Plantage de Meerkreuk.
Daarnaast zijn in het oude lint plaatselijk inbreidingen gepleegd, door achter de eerstelijnsbebouwing ook in de tweede lijn bebouwing te realiseren, die door middel van een insteekweg vanaf de Kerkstraat of de Veerstraat ontsloten wordt.
 
Landschap
Het noorden van de kern (Oude Wetering) grenst aan de ringvaart die het drooggelegde Haarlemmermeer omsluit. De karakteristiek van het plangebied wordt hoofdzakelijk bepaald door de ligging aan de Oude Wetering. Omdat er diverse nieuwe woningbouwplannen zijn ontwikkeld is het contact met het oorspronkelijke open polderlandschap verloren gegaan.
 
Voorzieningen
In het oude lint zijn op diverse plaatsen nog kleinschalige winkelvoorzieningen en horecagelegenheden gesitueerd. Daarnaast zijn er op een aantal plekken grotere detailhandelvestigingen aanwezig, waaronder een tuincentrum en een tweetal bouwmarkten. Ook zijn in het lint maatschappelijke voorzieningen aanwezig, waaronder een drietal kerken. Aan de Meerkreuk en de Europaweg zijn grootschaliger voorzieningen gesitueerd, zoals een winkelcentrum, een basisschool en een middelbare school. In het zuidelijk deel van het plangebied is een jachthaven gesitueerd. Een van de genoemde horecagelegenheden is bij deze jachthaven gesitueerd.
 
Verkeerssituatie
De bebouwing in het plangebied wordt hoofdzakelijk ontsloten vanaf de Kerkstraat, Veerstraat en de Plantage. Het verkeer kan via enkele dwarsverbindingen de Alkemadelaan bereiken, waarna een vlotte afwikkeling in zowel noordelijke als zuidelijke richting mogelijk is. Juist hierdoor fungeert de Alkemadelaan als hoofdader voor het gemotoriseerde verkeer en worden de Kerkstraat, Veerstraat en Plantage ontlast.
 
Bebouwing
De bebouwing langs het oorspronkelijke lint bestaat hoofdzakelijk uit kleinschalige bouwvolumes. Het is een bebouwingslint met een dorps karakter. De bebouwing is bijna altijd uitgevoerd in één of twee lagen met kap. De diversiteit in het lint komt voort uit de perceelsgewijze ontwikkeling door de jaren heen. Hierdoor komen verschillende bebouwingsvormen voor. Daarnaast heeft de veranderende tijdgeest ervoor gezorgd dat er verschillende architectuurstijlen in het bebouwingslint aanwezig zijn.
De inbreidingen in het lint (op de tweede rij) kennen een minder gevarieerde opzet. Hier is sprake van complexgewijze bebouwing. Hetzelfde geldt voor de bebouwing, die in het zuidelijke deel van het plangebied gesitueerd is tussen de Alkemadelaan en de eerder genoemde achterliggende wetering.
Wat meer grootschalige bebouwing treffen we aan in het zuidelijke gedeelte van het plangebied. Deze worden gevormd door maatschappelijke voorzieningen, winkelvoorzieningen en een appartementencomplex.
 
Groen en water
Binnen het plangebied is in beperkte mate openbaar groen aanwezig. Tussen de Oude Wetering en de achterliggende wetering (het oude lint) is helemaal geen openbaar groen aanwezig. Langs de Alkemadelaan bevindt zich openbaar groen, veelal in de vorm van bermen en soms wat breder uitlopend in een openbaar groengebied (waaronder nabij de Weteringlaan). In het uiterste zuiden van het plangebied bevindt zich een groot groengebied.
De Oude Wetering vormt het meest markante water in het plangebied. Over vrijwel de gehele lengte van het lint kan dit water vanuit de openbare ruimte beleefd worden.
De wetering, gelegen tussen het oude lint en de Alkemadelaan is uitsluitend vanaf de zijde van de Alkemadelaan openbaar beleefbaar. Aan de zijde van de Alkemadelaan grenst het openbaar groen aan deze wetering, waardoor deze goed waarneembaar is en op enkele plaatsen ook toegankelijk is.
3 Planbeschrijving
3.1 Uitgangspunten en doelstellingen van het plan
Zoals al in de inleiding is aangegeven, is het verkrijgen van een actueel bestemmingsplan de belangrijkste aanleiding geweest voor het opstellen van dit bestemmingsplan. Bij het opstellen van een bestemmingsplan kan er uit verschillende plansystematieken gekozen worden. Afhankelijk van de aard van het plangebied, de ontwikkelingen binnen het plangebied en het daarmee samenhangende ruimtelijk beleid wordt de keuze voor een vorm gemaakt. Er zijn op hoofdlijnen drie soorten systematiek te onderscheiden, te weten:  een globaal plan, een flexibel plan en een gedetailleerd plan.  
 
Het voorliggende bestemmingsplan is een mengvorm van een globaal en flexibel bestemmingsplan. Er zal enerzijds gestreefd worden naar een heldere en uniforme wijze van bestemmen die o.a. recht doet aan bestaande rechten. Tegelijkertijd zal er gestreefd worden naar een bepaalde flexibiliteit binnen de voorschriften, om zo bepaalde kansen en ontwikkelingen en functies mogelijk te maken dan wel te kunnen beperken. In principe kan gesproken worden van een conserverend plan dat is opgesteld volgens huidige inzichten, wetgeving en standaarden.
3.2 Ruimtelijke hoofdopzet
Gezien het feit dat voorliggend bestemmingsplan een overwegend conserverend plan betreft blijft de huidige ruimtelijke hoofdopzet, zoals deze is geschetst in hoofdstuk 2, gehandhaafd. Tevens wordt ook functioneel gezien aangesloten bij het huidige gebruik in het plangebied.
 
3.3 Initiatieven
Hoewel overwegend conservatief en conserverend maakt het voorliggende plan enkele locatiespecifiekeontwikkelingen mogelijk naar aanleiding van initiatieven. De initiatieven voor de volgende adressen meegenomen in dit plan:
  • Kerkstraat 33 (woning in 2e lint);
  • Plantage naast 48 (2 appartementen boven bedrijfsgaragebox);
  • Plantage 50 (vergroten bebouwingsvlak, verlagen categorie 3.1. naar 2);
  • Plantage 80 (vervanging vrijstaande woning voor twee-onder-1-kapwoning).
Voor elk van deze initiatieven is door de initiatiefnemers een separate ruimtelijke onderbouwing gemaakt. Deze zijn als bijlage opgenomen bij deze toelichting. In die specifieke ruimtelijke onderbouwingen wordt verder ingegaan op de initiatieven.
 
3.3.1 Opgenomen ontwikkelingen
Locatie Kerkstraat 33
Kerkstraat 33 beslaat een groot kavele dat in zijn huidige vorm in gebruik is als wonen met tuin en langer geleden als boerderij met erf.
Aan de achterzijde grenst het kavel aan een sloot met parallel daaraan de Alkemadelaan. Op de kavel zal een nieuwe vrijstaande woning worden gerealiseerd. De nieuwe woning is per voet / fiets of auto goed bereikbaar vanaf de Kerkstraat. De ontsluiting naar de Alkemadelaan zal niet gebruikt worden. Op eigen terrein is voldoende plaats voor minimaal 2 parkeerplaatsen. De ruimtelijke onderbouwing is als bijlagen bij toelichting bijlage 1 toegevoegd. Het verkennend bodemonderzoek en het akoestisch onderzoek zijn opgenomen als bijlagen bij toelichting bijlage 2 en bijlagen bij toelichting bijlage 3. Voor de ontwikkeling zal een hogere grenswaarde moeten worden vastgesteld.
In de nabijheid van de locatie ligt een gezoneerd industrieterrein vanwege de aanwezigheid  van de voormalige Betonindustrie Boot, Westerdijk 18b in Leimuiden. Hoewel het bedrijf al gestopt is, is de vergunning nog niet ingetrokken. De geluidzone is daarmee nog steeds van kracht. De locatie ligt echter net buiten de 50 dB(A)-zonegrens van het industrieterrein, waardoor deze geluidzone niet relevant is.
     
Locatie naast Plantage 48  
Op de betreffende locatie komt een gebouw met op de begane grond opslagruimte en op de verdieping twee maisonettes, in de vorm van een pakhuis. In de huidige situatie is het terrein in gebruik als parkeerterrein.  De ruimtelijke onderbouwing is bij dit plan toegevoegd, zie bijlagen bij toelichting bijlage 4. De uitgevoerde onderzoeken zijn opgenomen als bijlagen bij toelichting bijlage 5bijlagen bij toelichting bijlage 6, bijlagen bij toelichting bijlage 7 en bijlagen bij toelichting bijlage 8.
 
Locatie Plantage 50 
Op betreffend adres  bevindt zich een bedrijfsbestemming. Het plan betreft het behouden van deze bedrijfsbestemming maar van een groter bebouwd oppervlak in de vorm van een bedrijfshal en een garage. De maximale milieucategorie 3.1 wordt teruggebracht naar categorie 2. De toename aan bebouwd oppervlak bedraagt in totaal 41 m². Voor de ruimtelijke onderbouwing zie bijlagen bij toelichting bijlage 4, bijlagen bij toelichting bijlage 5bijlagen bij toelichting bijlage 7 en bijlagen bij toelichting bijlage 9).
    
Locatie Plantage 80
Op de locatie Plantage 80 staat een vrijstaande woning op een ruime kavel. De wens is de bestaande woning te slopen en daarvoor twee woningen terug te bouwen. De woningen worden uitgevoerd als twee-onder-1 kapwoning. Het ruimtelijke onderbouwing is als bijlagen bij toelichting bijlage 10 bij deze toelichting opgenomen. De voor deze ontwikkeling uitgevoerde onderzoeken zijn als bijlagen bij toelichting bijlage 11 en bijlagen bij toelichting bijlage 12 toegevoegd.
   
4 Beleidskader
Zoals uit hoofdstuk 3 blijkt is het voorliggende bestemmingsplan overwegend conserverend van aard. Als gevolg van enkele initiatieven en als gevolg van de ambities gesteld in de gemeentelijke structuurvisie (MRSV, zie § 3.3) voorziet het voorliggende bestemmingsplan in een aantal wijzigingen ten opzichte van het huidige planologische regime. Waar de wijzigingen het directe gevolg zijn van particuliere initiatieven zijn in de bijlagen van het bestemmingsplan separate ruimtelijke onderbouwingen opgenomen. In deze onderbouwingen is de motivatie van de haalbaarheid en gewenstheid opgenomen.
4.1 Rijksbeleid
4.1.1 Structuurvisie Infrastructuur en Ruimte
Op 13 maart 2012 is de Structuurvisie Infrastructuur en Ruimte (SVIR) vastgesteld. De Structuurvisie vervangt een groot aantal verschillende beleidsnota’s op het gebied van ruimte en mobiliteit zoals de Nota Ruimte (2006), Structuurvisie Randstad 2040 en de Structuurvisie voor de snelwegomgeving (2008). Door onder andere nieuwe politieke accenten, veranderende economische omstandigheden, klimaatverandering en toenemende regionale verschillen zijn de geldende beleidsnota's gedateerd.
 
De visie heeft als doel dat Nederland in 2040 concurrerend, bereikbaar, leefbaar en veilig is. Daarbij gaat de visie uit van het ‘decentraal, tenzij...’ principe. Hiermee wordt de ruimtelijke ordening in toenemende mate neergelegd bij gemeenten en provincies. Een rijksverantwoordelijkheid kan aan de orde zijn indien:
  • een onderwerp nationale baten en/of lasten heeft en de doorzettingskracht van provincies en gemeenten overstijgt;
  • over een onderwerp internationale verplichtingen of afspraken zijn aangegaan;
  • een onderwerp provincie- of landsoverschrijdend is en ofwel een hoog afwentelingsrisico kent ofwel in beheer bij het Rijk is.
Nederland concurrerend
Nederland heeft een goede ruimtelijke economische structuur voor een excellent vestigingsklimaat voor bedrijven en kenniswerkers. Dit betekent onder andere een uitstekende internationale bereikbaarheid van stedelijke regio’s en optimale (logistieke) verbindingen van de mainports Rotterdam en Schiphol, de brainport Zuidoost Nederland en de greenports met Europa en de rest van de wereld.
 
Nederland bereikbaar
De groei van mobiliteit over de weg, spoor en vaarwegen zal worden gefaciliteerd. De ambitie is dat gebruikers beschikken over optimale ketenmobiliteit via multimodale knooppunten en door goede afstemming van infrastructuur en ruimtelijke ontwikkeling.
 
Nederland leefbaar en veilig
De woon- en werklocaties in steden en dorpen moeten aansluiten op de kwalitatieve vraag en de locaties voor transformatie en herstructurering worden zo veel mogelijk benut. Waterveiligheid en beschikbaarheid van voldoende zoetwater heeft ruimte nodig en stelt eisen aan de stedelijke ontwikkeling. Nederland behoudt haar unieke cultuurhistorische waarden en heeft een natuurnetwerk dat de flora- en faunasoorten in stand houdt. Het aandeel duurzame energiebronnen moet toenemen.
 
Om een zorgvuldig gebruik van de schaarse ruimte te bevorderen, wordt een ladder voor duurzame verstedelijking geïntroduceerd. Deze ladder is per 1 oktober 2012 juridisch verankerd in het Besluit ruimtelijke ordening (Bro). Dat betekent voor alle ruimtelijke plannen:
  1. eerst kijken of er vraag is naar een bepaalde nieuwe ontwikkeling;
  2. vervolgens kijken of het bestaande stedelijk gebied of bestaande bebouwing kan worden hergebruikt;
  3. mocht nieuwbouw echt nodig zijn, dan altijd zorgen voor een optimale inpassing en bereikbaarheid.
Planspecifiek
De meeste ontwikkelingen worden middels separate ruimtelijke onderbouwingen aangetoond. Overige ontwikkelingen zijn van dien aard dat niet direct bouwrecht wordt verkregen en van zodanige schaal dat deze geen strijdigheid kennen met de SVIR. Toetsing aan de ladder voor duurzame verstedelijking biedt dan ook geen verdere meerwaarde. Het bestemmingsplan is niet strijdig met de Structuurvisie Infrastructuur en Ruimte.
 
4.1.2 Besluit algemene regels ruimtelijke ordening
Op 30 december 2011 is het Besluit algemene regels ruimtelijke ordening (Barro) in werking getreden. Voortaan moeten gemeenten bij het vaststellen van bestemmingsplannen, wijzigingsplannen en uitwerkingsplannen rekening houden met het Barro. Doel van het Barro is bepaalde onderwerpen uit de Structuurvisie Infrastructuur en Ruimte te verwezenlijken.
 
In het Barro worden een aantal projecten die van Rijksbelang zijn met name genoemd en exact ingekaderd. Per project worden vervolgens regels gegeven, waaraan bestemmingsplannen zullen moeten voldoen. Het nationale belang dat het stellen van regels voor deze onderwerpen rechtvaardigt, is vastgelegd in de Structuurvisie Infrastructuur en Ruimte.
 
Na de eerste aanvulling van 1 oktober 2012 worden in het Barro vijftien onderwerpen beschreven: 
  • Project Mainportontwikkeling Rotterdam;
  • Kustfundament;
  • Grote rivieren;
  • Waddenzee en Waddengebied;
  • Defensie;
  • Erfgoederen van uitzonderlijke universele waarde;
  • Rijksvaarwegen;
  • Hoofdwegen en landelijke spoorwegen;
  • Elektriciteitsvoorziening;
  • Ecologische hoofdstructuur;
  • Primaire waterkeringen buiten het kustfundament;
  • IJsselmeergebied (uitbreidingsruimte);
  • Veiligheid rond rijksvaarwegen;
  • Verstedelijking in het IJsselmeer;
  • Toekomstige rivierverruiming van de Maastakken.
Planspecifiek
Voorliggend plan behelst overwegend het vastleggen van de bestaande ruimtelijke situatie, daarmee is het niet strijdig aan het gestelde in het Besluit algemene regels ruimtelijke ordening. De enkele bestemmingswijzigingen zijn van dien aard en schaal dat hier geen strijdigheid met de Barro uit voort vloeit. 
4.2 Provinciaal beleid
In juli 2014 zijn de Visie Ruimte en Mobiliteit, de Verordening Ruimte en het Programma Ruimte vastgesteld door Provinciale Staten van de Provincie Zuid-Holland. Samen vormen deze drie documenten de 'Visie op Zuid-Holland'. Visie op Zuid-Holland is in de plaats gekomen van de vier streekplannen en de Nota Regels voor Ruimte. In de 'Visie op Zuid-Holland' beschrijft de provincie haar doelstellingen en provinciale belangen (visie), stelt zij regels aan ruimtelijke ontwikkelingen (verordening) en geeft zij aan wat nodig is om dit te realiseren (programma).
 
4.2.1 Visie Ruimte en Mobiliteit
Provinciale Staten hebben op 9 juli 2014 de Visie Ruimte en Mobiliteit vast (VRM) vast gesteld. De provincie heeft de taak om op (boven)regionaal niveau te sturen op de inrichting en de ruimtelijke kwaliteit van de schaarse ruimte in Zuid-Holland. Hiermee werkt zij aan een aantrekkelijke leefomgeving en een goede internationale concurrentiepositie. De provincie streeft naar een betere benutting van zowel de ruimte als het mobiliteitsnetwerk. Door wonen, werken en voorzieningen zoveel mogelijk in bestaand stads- en dorpsgebied te concentreren, houden we het landelijk gebied open, ontstaan schaalvoordelen en is het rendabeler om openbaar vervoer tussen knooppunten te laten rijden.
 
Planspecifiek
De volgende afbeelding toont een uitsnede van de overzichtskaart van de VRM.
       
Uitsnede Visie Ruimte en Mobiliteit
 
De gronden van het plangebied worden in de VRM grotendeels gekenmerkt door de ligging in bestaand dorpsgebied (het lint).
 
Voorliggend bestemmingsplan betreft bestaand stedelijk gebied en heeft overwegend een conserverend karakter. Eventuele ontwikkelingen dienen bij voorkeur plaats te vinden in het bestaande dorpsgebied, waarbij de karakteristiek van het historische lint gerespecteerd dient te worden.
 
4.2.2 Verordening Ruimte
In lijn met de VRM heeft de provincie Zuid-Holland de Verordening Ruimte op 9 juli 2014  vastgesteld.  De verordening draagt bij aan het realiseren van de provinciaal ruimtelijke belangen en doelen zoals die benoemd zijn in de provinciale structuurvisie 'ontwikkelen met schaarse ruimte'. De verordening bevat hiertoe instructieregels die van belang zijn voor gemeenten bij het opstellen van hun ruimtelijke plannen. Een verordening omvat in aanvulling op de structuurvisie toetsbare criteria, van provinciaal belang, waaraan planvorming moet voldoen. De verordening heeft slechts betrekking op een beperkt aantal onderwerpen.
  
Planspecifiek
In de Verordening Ruimte staan regels opgesteld met betrekking tot de realisatie van nieuwe ontwikkelingen. Het voorliggende bestemmingsplan heeft een overwegend conserverend karakter. Bij nieuwe ontwikkelingen is het van belang dat het initiatief getoetst wordt aan de provinciale ladder voor duurzame verstedelijking.
 
Provinciale vaarwegen
De Wetering is in de Verordening, artikel 2.1.8, kaartblad 4, aangeduid als provinciale vaarweg. Dat betekent dat binnen een straal van 10 meter aan weerszijden van de vaarweg, 15 meter aan een buitenbocht en 25 meter aan een binnenbocht geen nieuwe ontwikkelingen mogelijk zijn, zonder advies van de vaarwegbeheerder. Daarom is deze zone aangegeven op de plankaart middels de gebiedsaanduiding 'vrijwaringszone - vaarweg' (artikel 22 lid 2).
 
Waterkeringen en archeologie zijn tevens provinciale belangen. Deze onderwerpen zijn verder uitgewerkt in  toelichting paragraaf 5.4 en toelichting paragraaf 5.5.
4.2.3 Programma Ruimte
In de Visie Ruimte en Mobiliteit heeft de provincie Zuid-Holland haar doelstellingen en provinciale belangen beschreven. Doelstellingen die alleen gehaald kunnen worden als instrumenten, programma'sen projecten in onderlinge samenhang worden uitgevoerd. In de uitvoeringsagenda worden de meeste relevante uitvoeringsactiviteitenin beeld gebracht met als doel vanuit het daarmee gecreëerde overzicht invloed te kunnen uitoefenen op de samenhang van de diverse programma'sen projecten. Daarmee worden de in de visie genoemde doelen en kwaliteiten dichterbij gebracht.
 
Planspecifiek 
Voorliggend bestemmingsplan betreft bestaand stedelijk gebied en heeft overwegend een conserverend karakter. Het raakvlak met het Programma Ruimte is derhalve minimaal.
4.2.4 Regionale Woonvisie
De Visie Ruimte & Mobiliteit (VRM) bevat onder andere het provinciaal beleid op het gebied van wonen. In dat beleid staat de regionale woonvisie centraal. In 2014 zijn in alle regio's regionale woonvisies opgesteld of geactualiseerd en aangeboden aan Gedeputeerde Staten. Gedeputeerde Staten hebben de woonvisies aanvaard. Het gevolg hiervan is, dat de regionale woonvisie door Gedeputeerde Staten beschouwd wordt als voldoende onderbouwing voor het aantonen van een actuele regionale behoefte voor bestemmingsplannen binnen die visie, zoals bedoeld in de eerste trede van de Ladder voor Duurzame Verstedelijking. Dat betekent dat de provincie een bestemmingsplan dat is verantwoord in de regionale woonvisie, niet op het aspect 'actuele regionaal afgestemde behoefte' beoordeelt, aangezien dat op dit aspect al bij de aanvaarding van de regionale woonvisie is gebeurd.
 
Zoals gezegd zijn alle regionale woonvisies inmiddels door GS aanvaard. Als onderdeel van de aanvaarding is door Provincie Zuid-Holland vereist dat er sprake is van inzicht in een realistisch kwantitatief en kwalitatief woningbouwprogramma voor de komende jaren. Voor de regio Holland-Rijnland (waartoe onder andere de gemeente Kaag & Braassem behoort) wordt uitgegaan van een verwachte marktopname van in totaal gemiddeld 1380 woningen per jaar. Deze verwachte marktopname heeft een andere status dan de oude woningbouwprogramma's. Het is geen statisch programma en wordt jaarlijks bezien door de regio's op actuele inzichten.
 
Planspecifiek
De beoogde ontwikkeling van ongeveer 7 toe te voegen woningen (2 op de locatie Plantage 48 en 1 op de locatie Kerkstraat 33) past binnen de afspraken, die in regionaal verband zijn gemaakt. Daarom vormt de regionale woonvisie geen belemmering voor de beoogde ontwikkeling.
4.2.5 Gebiedsprofiel 'Hollandse Plassen'
Het gebiedsprofiel staat tussen de kwaliteitskaart van de structuurvisie en bijvoorbeeld een beeldkwaliteitsplan van de gemeente. Begin 2012 vastgesteld door Gedeputeerde Staten vormt het gebiedsprofiel 'Hollandse Plassen' een handreiking om ruimtelijke kwaliteit mee te nemen in de ruimtelijke planvorming. Het profiel is een gezamenlijk vertrekpunt ten aanzien van de karakteristiek, de ruimtelijke kwaliteit en de ambitie voor dit specifieke gebied. Het profiel verbeeldt en beschrijft wat wordt verstaan onder ‘ruimtelijke kwaliteit’, welke elementen aan die kwaliteit ten grondslag liggen in relatie tot de kwaliteitskaart en hoe sturing gegeven kan worden aan behoud en ontwikkeling van ruimtelijke kwaliteit.

Voor het plangebied ïs het landschappelijke kenmerk 'historisch lint' van belang.
 
Lint
Bij ontwikkelingen zijn de huidige korrel, profiel, transparantie en respect voor de historische gaafheid van een lint richtinggevend. Er liggen hier kansen voor ontwikkeling, mits rekening wordt gehouden met de overige karakteristieken van het lint. Deze zijn:
  • Doorzichten op het achterland
  • Bebouwing blijft op dezelfde hoogte
  • Kavelrichting
  • Grote verscheidenheid aan functies en inrichting kenmerken deze linten  
 
Planspecifiek
Het gebiedsprofiel 'Hollandse Plassen' is voornamelijk opgesteld om bij ontwikkelingen sturing te geven op kwaliteit. Doel van het voorliggende bestemmingsplan is de bestaande ruimtelijke situatie vast te leggen. Daarmee worden de huidige kwaliteiten vastgelegd en draagt voorliggend plan bij aan de ambitie van het gebiedsprofiel. De motivatie voor de ruimtelijke ontwikkelingen die van invloed zijn op de kwaliteit wordt middels aparte ruimtelijke onderbouwingen gegeven. De ontwikkelingen die niet zijn opgenomen in deze motivaties, te weten: enkele kleinschalige bestemmingswijzigingen, zijn niet van dien aard dat hierdoor strijdigheid met het opgestelde gebiedsprofiel ontstaat.
4.3 Gemeentelijk beleid
4.3.1 Maatschappelijk Ruimtelijke Structuurvisie
De gemeenteraad van de gemeente Kaag en Braassem heeft op 12 december 2011 de Maatschappelijk Ruimtelijke Structuurvisie( MRSV) vastgesteld. De MRSV is de gemeentelijke visie op de maatschappelijke en ruimtelijke ontwikkeling in het jaar 2025.
 
De MRSV integreert het beleid vanuit verschillende beleidssectoren tot een logisch en samenhangend geheel. De MRSV biedt een beleidslijn op hoofdlijnen vanuit de gedachte dat de gemeente zich niet (meer) tot in detail met alles gaat bemoeien. Voor zaken en activiteiten waar de gemeente de komende jaren nog wel een duidelijke verantwoordelijkheid heeft of wil hebben, moet aanvullend beleid worden ontwikkeld. Voor dit aanvullende beleid geldt de MRSV als basis.

De MRSV is in lijn gebracht met de beleidsdoelen van het Rijk en de provincie. Zo zijn de ‘gebiedsprofielen’ van de provincie gebruikt als basis voor de ruimtelijke structuur. Op regionale schaal zijn de beleidsdoelen van Holland Rijnland in deze MRSV eïntegreerd. Ook is gekeken naar de verschillende beleidsdoelen van de voormalige gemeenten Alkemade en Jacobswoude. De gemeente maakt in de MSRV vijf strategische keuzes:
  1. geen nieuwe woningbouwplannen; wel afronding huidige projecten en versterken bestaande woonmilieus.
  2. delen verantwoordelijkheid; de gemeente neemt niet meer zelf initiatief, maar faciliteert.
  3. verschil tussen groei- en groenkernen; het behoud van voorzieningen is ondergeschikt aan de kwaliteit van (samen)leven. Bundelen van voorzieningen en woningaanbod enkel in de groeikernen. Dit versterkt de levensvatbaarheid van die voorzieningen.
  4. ruimtelijke kwaliteit staat voorop; economische ontwikkelingen worden gestimuleerd langs de hoofdverkeersaders en langs de intensievere recreatieve routes. Daarmee worden de waardevolle landschappen beschermd.
  5. ontwikkeling door beheer; de focus komt steeds meer te liggen op de ontwikkeling van kleinschalige herstructureringen binnen de bestaande woonomgeving. 
Planspecifiek
   
Uitsnede kaartblad' Structuurvisie'
 
De nieuwe woningbouwontwikkelingen, die op basis van dit bestemmingsplan mogelijk gemaakt worden, liggen in lijn met de Strategische keuzes, zoals hierboven aangegeven:  er is sprake van afronding van bestaande projecten, waardoor woonmilieus versterkt worden. Daarnaast heeft de gemeente niet zelf het initiatief genomen, maar faciliteert zij initiatieven "uit het veld". Tenslotte ligt de focus heel duidelijk op de ontwikkeling van kleinschalige herstructureringen binnen de bestaande woonomgeving.
Geconcludeerd kan daarom worden, dat de nieuwe woningbouwontwikkelingen passen binnen het kader, dat door de Maatschappelijke Ruimtelijke Structuurvisie is aangegeven.
4.3.2 Nota inbreidingslocaties
Op 7 februari 2011 is de Nota inbreidingslocaties vastgesteld door de gemeenteraad van Kaag en Braassem. De ‘nota Inbreidingslocaties’ heeft als doel om een ruimtelijk beleidskader te bieden aan woningbouwinitiatieven binnen de rode contour. Hierdoor worden deze uniform en transparant beoordeeld. Er wordt in de nota een beschrijving gegeven van de bestaande stedenbouwkundige situatie en kwaliteiten binnen elke kern. Uitgangspunt is om nieuwe initiatieven aansluiting te laten vinden bij deze bestaande situatie en kwaliteiten. Hiervoor wordt een afwegingskader gegeven, waardoor ruimtelijke beslissingen gemotiveerd kunnen worden genomen. Dit leidt tot een duurzame ruimtelijk/functionele ontwikkeling van de locaties zelf en de kern als geheel.
De nota geeft geen kant en klaar antwoord op de wenselijkheid van een initiatief. De beschreven gebiedskenmerken en samenhangende waardeoordelen gelden als basis voor het verdere onderhandelings- en ontwerptraject bij ruimtelijke ontwikkelingen. Het kader biedt de gemeente enerzijds houvast om te kunnen sturen op kwaliteit, maar zorgt anderzijds ook voor flexibiliteit om in te kunnen spelen op (markt)ontwikkelingen.
 
Planspecifiek
Vanwege de beperkte uitbreidingsmogelijkheden in de dorpen zijn kleine locaties (inbreidingslocaties) van belang om in de lokale behoefte te voorzien. Dit betekent uiteraard niet dat alle onbebouwde of in onbruik geraakte ruimte binnen de kernen moet worden gebruikt voor het realiseren van nieuwe woningen, winkels en bedrijfsruimten. Om voldoende houvast te bieden bij het beoordelen van initiatieven is in de Nota Inbreidingslocaties voor elk dorp een beschrijving gemaakt waarin de bestaande karakteristiek is verwoord. De nota geeft geen kant en klaar antwoord op de wenselijkheid van een initiatief. De nota biedt enerzijds houvast om te kunnen sturen op kwaliteit, maar zorgt anderzijds ook voor flexibiliteit om in te kunnen spelen op ontwikkelingen. Het uiteindelijke doel van de Nota Inbreidingslocaties is om de behandeling van inbreidingsinitiatieven op een transparante manier te laten verlopen en om de initiatieven uiteindelijk te laten leiden tot een duurzame ruimtelijke/functionele ontwikkeling van de locatie zelf en het dorp als geheel.
De Nota inbreidingslocaties heeft slechts betrekking op zelfstandige ontwikkelingen. Bij deze zelfstandige ontwikkeling moet sprake zijn van sloop en nieuwbouw (transformatie) of het bebouwen van onbebouwde ruimte, niet passend binnen het geldende bestemmingsplan maar wel binnen de rode contouren van de kernen. Dergelijke ontwikkelingen binnen het bestemmingsplan worden middels een ruimtelijke onderbouwing gemotiveerd. 
 
4.3.3 Welstandsnota
De gemeenteraad van Kaag en Braassem heeft op 29 juni 2009 besloten het hele grondgebied van Kaag en Braassem vrij te stellen van welstandsbeleid. Uitzonderingen hierop zijn de monumenten en de beschermde dorpsgezichten. Met een specifiek welstandsbeleid voor beschermde dorpsgezichten en monumenten streeft de gemeente naar behoud van het cultuurhistorisch en landschappelijk karakter. Dit specifieke welstandsbeleid is op 6 september 2010 vastgesteld door de gemeenteraad van Kaag en Braassem.
 
Planspecifiek
Uitgangspunt voor het welstandsbeleid is dat de cultuurhistorisch waardevolle gebouwen beschermd worden. Dat betekent dat bij monumenten bij de aanvraag van een omgevingsvergunning een welstandstoets plaatsvindt. Hiertoe toetst de Commissie Ruimtelijke Kwaliteit het bouwplan op redelijke eisen van welstand. De beoordelingsaspecten voor deze toets zijn in de welstandsnota opgenomen.
 
De volgende afbeelding toont een fragment van de welstandskaart.
 
Uitsnede welstandskaart
 
In het plangebied is een aantal rijksmonumenten en een aantal gemeentelijke monumenten aanwezig, alsmede een beschermd dorpsgezicht. Middels een aanduiding op de verbeelding en bijbehorende regels wordt het beschermd dorpsgezicht beschermd. De regels voor de bescherming van gemeentelijke monumenten worden gewaarborgd in de Erfgoedverordening. Ter informatie zijn de monumenten wel met een nadere aanduiding op de verbeelding van dit bestemmingsplan weergegeven.
 
 
4.3.4 Afwijkingenbeleid ruimtelijke ordening
Op 1 oktober 2010 is de Wet algemene bepalingen omgevingsrecht (Wabo) in werking getreden. De invoering van deze wet heeft gevolgen voor de manier waarop wordt omgegaan met het afwijken van het bestemmingsplan. Voorgaande veranderingen en de daarbij behorende aanpassingen van het werkproces binnen de gemeente zijn aanleiding geweest om de notitie 'Afwijkingenbeleid ruimtelijke ordening' op te stellen. Een tweede aanleiding voor deze notitie is de wens om een samenhangend en uniform afwijkingenbeleid te voeren.
De notitie 'Afwijkingenbeleid ruimtelijke ordening' is op 28 september 2010 vastgesteld en op 1 oktober 2010 in werking getreden. De notitie zorgt voor een samenhangend en uniform afwijkingenbeleid waardoor er voor zowel burgers, medewerkers van de gemeente als het gemeentebestuur een duidelijk kader ontstaat. Dit maakt de inhoudelijke afwegingen omtrent medewerking aan plannen die afwijken van het bepaalde in het bestemmingsplan toetsbaar.
 
De beleidsnotitie bestaat uit twee delen. Het eerste deel bestaat uit een kwalitatieve toets. Deze toets legt de voorgenomen afwijking langs een meetlat waaraan zo volledig mogelijk de diverse aspecten die een rol spelen bij een goede ruimtelijke ordening worden getoetst. Deze toets zal uitgevoerd moeten worden voor alle afwijkingen van het bestemmingsplan. Naast de kwalitatieve toets kent de beleidsnotitie een kwantitatieve toets. Deze is gebaseerd op de mogelijkheden die de wet biedt om af te wijken van het vigerende beleid en is verder gespecificeerd door het opstellen van beleidsregels.
 
Planspecifiek
De gemeente Kaag en Braassem heeft ervoor gekozen de mogelijke afwijkingen zoals opgenomen in de beleidsnotitie niet door te vertalen naar de planregels. Op deze wijze blijft het mogelijk, middels aanpassing van de beleidsnotitie, gedurende de planperiode nieuwe beleidskeuzes en de daarbij behorende afwijkingen ook toe te passen van onderhavig plangebied. 
 
4.3.5 Beroep aan huis gemeente Kaag en Braassem
Na de fusie van de gemeente Alkemade en Jacobswoude op 1 januari 2009 bestond er nog geen regeling voor beroep aan huis voor de gemeente Kaag en Braassem. Afhankelijk van het woonadres was door het verschil in de diverse bestemmingsplannen beroep aan huis bij recht, na ontheffing of in zijn geheel niet toegestaan. Op 24 november 2009 is daarom de notitie 'Beroep aan huis gemeente Kaag en Braassem' vastgesteld om een einde aan deze rechtsongelijkheid te maken. De beleidsnotitie bevat een basisregeling om beroep aan huis ruim maar zonder uitstralingseffecten mogelijk te maken. De woonomgeving mag geen hinder hebben van het vestigen van beroep aan huis door een burger. De ruimhartigheid is vooral besloten in het gegeven dat 40% van het woonoppervlak (max. 50 en 100 m2) voor het beroep aan huis gebruikt mag worden en dat er geen beperkingen worden gesteld ten aanzien van het te gebruiken woonoppervlak.
 
Planspecifiek
In de planregels van voorliggend bestemmingsplan is de in de notitie 'Beroep aan huis gemeente Kaag en Braassem' gegeven basisregeling verwerkt.
 
4.3.6 Insteekhavens
In de waterrijke gemeente Kaag en Braassem liggen veel woonpercelen langs het water. Dit maakt dat regelmatig een verzoek ingediend wordt voor het maken van een insteekhaven. Omdat bij een insteekhaven een beschoeiing (en steigers) worden gebouwd is een bouwvergunning noodzakelijk. In Jacobswoude werd hiervoor een artikel 19-2 WRO procedure gevolgd (ongeschreven beleid). De redenatie was dat het graven van een insteekhaven het omzetten van de bestemming Tuin, Erf of Woondoeleinden in een Waterbestemming is. Ook in voormalig Alkemade verschilde per bestemmingsplan de procedure. In sommige bestemmingsplannen is de insteekhaven expliciet genoemd/geregeld, in andere niet. Met de invoering van de Wro is de artikel 19 lid 2 WRO procedure komen te vervallen. Indien dezelfde interpretatie gevolgd wordt, is in de toekomst voor het creëren van een insteekhaven een bestemmingsplanwijziging nodig. Om dit te voorkomen heeft het college van Burgemeester en Wethouders van de gemeente Kaag en Braassem op 2 juni 2009 besloten dat een insteekhaven past binnen de bestemmingen Erf, Tuin of Woondoeleinden, tenzij het bestemmingsplan deze interpretatie nadrukkelijk uitsluit. Voor het maken van een insteekhaven is nog wel steeds een omgevingsvergunning nodig. Ook is een Keurvergunning van het hoogheemraadschap nodig.
 
Planspecifiek
Het beleid met betrekking tot insteekhavens is opgenomen in de planregels.
4.3.7 Schepenverordening
Op 31 augustus 2009 heeft de raad van de gemeente Kaag en Braassem de Schepenverordening vastgesteld. De Schepenverordening is een samenvoeging van de schepenverordeningen uit de voormalige gemeenten Alkemade en Jacobswoude. In de Schepenverordening zijn regels opgenomen waar alle woonschepen, vaartuigen en ligplaatsen in of aan het open water binnen de gemeente aan dienen te voldoen.
 
Planspecifiek
In het plangebied zijn vaartuigen en ligplaatsen in of aan het open water aanwezig. Het gebruik als woonschipligplaats wordt in het bestemmingsplan middels een aanduiding toegestaan. Tevens is daarbij bestemd of het recreatief of permanent gebruik betreft. Ook de maatvoering (lengte, breedte en hoogte) wordt in het bestemmingsplan geregeld.
 
5 Randvoorwaarden
De uitvoerbaarheid van een bestemmingsplan moet ingevolge de Wet ruimtelijke ordening (Wro) aangetoond worden (artikel 3.1 lid 3 van de Wro). Daaronder valt zowel de onderzoeksverplichting naar verschillende ruimtelijk relevante aspecten (geluid, bodem, etc.) als ook de economische uitvoerbaarheid van het plan. Zoals uit hoofdstuk 3 is gebleken is het voorliggende bestemmingsplan overwegend conserverend van aard. Derhalve is in veel gevallen geen nader onderzoek noodzakelijk.
 
Als gevolg van enkele particuliere initiatieven voorziet het voorliggende bestemmingsplan in enkele wijzigingen ten opzichte van het huidige planologische regime. Waar de wijzigingen het directe gevolg zijn van particuliere initiatieven zijn in de bijlagen van het bestemmingsplan separate ruimtelijke onderbouwingen opgenomen. In deze onderbouwingen is de motivatie van uitvoerbaarheid opgenomen.
 
Het is om deze reden dat in hoofdstuk 5 enkel wordt ingegaan op de uitvoerbaarheid van het overwegend conserverend bestemmen.
5.1 Milieueffectrapportage
De milieueffectrapportage (m.e.r.) is een hulpmiddel om bij diverse procedures het milieubelang een volwaardige plaats in de besluitvorming te geven. Een m.e.r. is verplicht bij de voorbereiding van plannen en besluiten van de overheid over initiatieven en activiteiten van publieke en private partijen die belangrijke nadelige gevolgen voor het milieu kunnen hebben. De m.e.r. is wettelijk verankerd in hoofdstuk 7 van de Wet milieubeheer. Naast de Wet milieubeheer is het Besluit m.e.r. belangrijk om te kunnen bepalen of bij de voorbereiding van een plan of een besluit de m.e.r.-procedure moet worden doorlopen. Bij toetsing aan het Besluit m.e.r. zijn er vier mogelijkheden:
  1. het plan of besluit is direct m.e.r.-plichtig;
  2. het plan of besluit bevat activiteiten uit kolom 1 van onderdeel D, en ligt boven de (indicatieve) drempelwaarden, zoals beschreven in kolom 2 ‘gevallen’, van onderdeel D. Het besluit moet eerst worden beoordeeld om na te gaan of er sprake is van m.e.r.-plicht: het besluit is dan m.e.r.-beoordelingsplichtig. Voor een plan in kolom 3 ‘plannen’ geldt geen m.e.r-beoordelingsplicht, maar direct een (plan-)m.e.r.-plicht;
  3. het plan of besluit bevat wel de activiteiten uit kolom 1, maar ligt beneden de drempelwaarden, zoals beschreven in kolom 2 ‘gevallen’, van onderdeel D: er dient in overleg met de aanvrager van het bijbehorende plan of besluit beoordeeld te worden of er aanleiding is voor het uitvoeren van een m.e.r.-beoordeling (als sprake is van een besluit) of het direct uitvoeren van een m.e.r. (als sprake is van een plan). Deze keuze wordt uiteindelijk in het bijbehorende plan of besluit gemotiveerd;
  4. de activiteit(en) of het betreffende plan en/of besluit worden niet genoemd in het Besluit m.e.r.: er geldt geen m.e.r.-(beoordelings)plicht.
Planspecifiek
In het bestemmingsplan worden onder strikte voorwaarden kleine ontwikkelingen toegelaten. De ontwikkelingen, die het plan toelaat bevat activiteiten, die genoemd worden in onderdeel D van de bijlage behorende bij het Besluit milieueffectrapportage. De aanleg, wijziging of uitbreiding van een stedelijk ontwikkelingsproject met inbegrip van de bouw van winkelcentra of parkeerterreinen valt onder onderdeel D.11.2. In het plan wordt de realisatie van enkele kleine ontwikkelingen toegelaten. Deze ontwikkeling is veel kleiner dan de drempelwaarde, die in het Besluit milieueffectrapportage is opgenomen. Er geldt geen verplichting om een m.e.r. beoordeling uit te voeren. In de volgende hoofdstukken van de toelichting wordt het effect van het plan voldoende beschreven.
5.2 Milieu
5.2.1 Bodem
In het kader van een bestemmingsplan moet aangetoond worden dat de kwaliteit van de bodem en het grondwater in het plangebied in overeenstemming zijn met het beoogde gebruik. Dit is geregeld in de Wet Bodembescherming. Ontwikkelingen kunnen pas plaatsvinden als de bodem waarop deze ontwikkelingen plaatsvinden geschikt is of geschikt is gemaakt voor het beoogde doel.
Bij herinrichtingssituaties is doorgaans een bodemonderzoek noodzakelijk in het kader van de Woningwet. Bij een bestemmingswijziging is een bodemonderzoek slechts noodzakelijk, indien de bestemmingswijziging tevens een wijziging naar een strenger bodemgebruik inhoudt. Bij een bestemmingswijziging die een gelijkblijvend of minder streng bodemgebruik oplevert, is de bodemkwaliteit in het kader van de bestemmingswijziging niet relevant en is bodemonderzoek niet noodzakelijk.
Voor bodemgebruik wordt uitgegaan van acht verschillende bodemfuncties:
  1. landbouw;
  2. moestuin/volkstuin;
  3. wonen met tuin;
  4. kinderspeelplaatsen;
  5. natuurgebieden;
  6. groen met natuurwaarden;
  7. industrie en ander groen;
  8. bebouwing en infrastructuur.
In het kader van de Wet bodembescherming worden de acht bodemfuncties in het Besluit Bodemkwaliteit onderscheiden in drie bodemklassen:
  • klasse landbouw en natuur (1,  2 en 5);
  • klasse wonen (3, 4 en 6);
  • klasse industrie/bedrijven (7 en 8).
Wanneer onderzoek noodzakelijk is wordt in eerste instantie volstaan met een historisch vooronderzoek. De NVN-5725 (Bodem - Leidraad voor het uitvoeren van vooronderzoek bij verkennend, oriënterend en nader onderzoek) van het Nederlands Normalisatie Instituut (NNI) vormt de leidraad voor het historisch onderzoek. Wanneer uit het vooronderzoek blijkt dat op grond van de resultaten een verontreiniging te verwachten is, dient een verkennend bodemonderzoek conform de NEN 5740 (Bodem - Landbodem - Strategie voor het uitvoeren van verkennend bodemonderzoek - Onderzoek naar de milieuhygiënische kwaliteit van bodem en grond) van het NNI te worden uitgevoerd.
De kwaliteit van verontreinigde bodem moet ten behoeve van de realisatie van een nieuwe bestemming voldoen aan de doelstellingen uit de Beleidsvernieuwing Bodemsanering (BEVER). Uitgangspunt is dat functioneel wordt omgegaan met eventueel aanwezige verontreinigingen. Tevens introduceerde de commissie Welschen in het begin van de jaren negentig het begrip "actief bodembeheer". Het doel hiervan is om op verstandige, doelmatige wijze om te gaan met de structurele aanwezigheid van bodemverontreiniging.
 
Planspecifiek
Binnen het plangebied worden geen gebruikswijzigingen van gronden voorzien ten opzichte van de huidige situatie. Daarmee blijven de bodemfuncties vergelijkbaar als in de vigerende bestemmingsplannen. Een onderzoek naar de bodemgesteldheid is derhalve niet noodzakelijk. Gezien de ouderdom en het historisch gebruik van het plangebied kan op meerdere plaatsen in de bodem verhoogde gehalte aan verontreinigende stoffen verwacht worden, incidenteel zelfs tot boven de interventiewaarde.  Bij nieuwe ontwikkelingen zal een bodemonderzoek wel uitgevoerd moeten worden. Voor de beoogde te ontwikkelen woningen in dit plangebied is in de betreffende ruimtelijke onderbouwingen nader ingegaan op het aspect bodem.
5.2.2 Geluid
De mate waarin het geluid, het woonmilieu mag belasten, is geregeld in de Wet geluidhinder (Wgh). De kern van de wet is dat geluidsgevoelige objecten worden beschermd tegen geluidhinder uit de omgeving. In de Wgh worden de volgende objecten beschermd (artikel 1 Wgh):
  • woningen;
  • geluidsgevoelige terreinen (terreinen die behoren bij andere gezondheidszorggebouwen dan categorale en academische ziekenhuizen, verpleeghuizen, woonwagenstandplaatsen);
  • andere geluidsgevoelige gebouwen, waaronder onderwijsgebouwen, ziekenhuizen en verpleeghuizen, andere gezondheidszorggebouwen dan ziekenhuizen en verpleeghuizen die zijn aangegeven in artikel 1.2 van het Besluit geluidhinder (Bgh):
    • verzorgingstehuizen;
    • psychiatrische inrichtingen;
    • medisch centra;
    • poliklinieken;
    • medische kleuterdagverblijven.
Het beschermen van deze geluidsgevoelige objecten gebeurt aan de hand van vastgestelde zoneringen. De belangrijkste geluidsbronnen die in de Wet geluidhinder worden geregeld zijn: industrielawaai, wegverkeerslawaai en spoorweglawaai. Verder gaat deze wet onder meer ook in op geluidwerende voorzieningen en geluidbelastingkaarten en actieplannen.
 
Planspecifiek
Onderhavig bestemmingsplan maakt nieuwe geluidsgevoelige bestemmingen mogelijk. In het kader van de ruimtelijke onderbouwingen is akoestisch onderzoek uitgevoerd. Kortheidshalve wordt hiervoor verwezen naar de bijlagen.Het betreft hier de realisatie van woningen op de volgende adressen:
  • Kerkstraat 33;
  • Plantage 48 en 50;
  • Plantage 80.
Industrielawaai
Buiten het plangebied van dit plangebied ligt een betonfabriek die op termijn verplaats zal worden. De geluidzonering van deze fabriek ligt wel binnen de plangrenzen van het bestemmingsplan Oude Wetering. Deze zone is met een gebiedsaanduiding 'geluidzone - industrie opgenomen. Vanwege het verdwijnen van de betonfabriek is een wijzigingsbevoegdheid opgenomen ten behoeve van het te zijner tijd verwijderen van de geluidszonering op de verbeelding.
 
5.2.3 Luchtkwaliteit
In de Wet Milieubeheer gaat paragraaf 5.2 over luchtkwaliteit. Deze paragraaf vervangt het Besluit Luchtkwaliteit 2005 en staat ook wel bekend als de ‘Wet luchtkwaliteit’. De Wet luchtkwaliteit introduceert het onderscheid tussen 'kleine' en 'grote' projecten. Kleine projecten dragen 'niet in betekenende mate' (NIBM) bij aan de verslechtering van de luchtkwaliteit. Een paar honderd grote projecten dragen juist wel 'in betekenende mate' bij aan de verslechtering van de luchtkwaliteit. Het gaat hierbij vooral om bedrijventerreinen en infrastructuur (wegen).
 
Wat het begrip 'in betekenende mate' precies inhoudt, staat in een de algemene maatregel van bestuur ‘Niet in betekenende mate bijdragen’ (Besluit NIBM). Op hoofdlijnen komt het erop neer dat 'grote' projecten die jaarlijks meer dan 3 procent bijdragen aan de jaargemiddelde norm voor fijn stof en stikstofdioxide (1,2 microgram per m3) een 'betekenend' negatief effect hebben op de luchtkwaliteit. 'Kleine' projecten die minder dan 3 procent bijdragen, kunnen doorgaan zonder toetsing. Dat betekent bijvoorbeeld dat lokale overheden een woonwijk van minder dan 1.500 huizen niet hoeven te toetsen aan de normen voor luchtkwaliteit. Deze kwantitatieve vertaling naar verschillende functies is neergelegd in de Regeling 'niet in betekenende mate bijdragen'.
 
Een belangrijk onderdeel voor de verbetering van de luchtkwaliteit is het Nationale Samenwerkingsprogramma Luchtkwaliteit (NSL). Binnen dit NSL, dat sinds 1 augustus 2009 in werking is, werken het Rijk, de provincies en gemeenten samen om de Europese eisen voor luchtkwaliteit te realiseren.
 
Besluit gevoelige bestemmingen
Op 16 januari 2009 is het Besluit gevoelige bestemmingen in werking getreden. Het Besluit gevoelige bestemmingen is gebaseerd op artikel 5.16a van de Wet milieubeheer. Met het Besluit wordt de vestiging van zogeheten 'gevoelige bestemmingen' in de nabijheid van provinciale- en rijkswegen beperkt. Dit heeft consequenties voor de ruimtelijke ordening.
Het Besluit is gericht op bescherming van mensen met een verhoogde gevoeligheid voor fijn stof (PM10) en stikstofdioxide (NO2), in het bijzonder kinderen, ouderen en zieken. Indien een project betrekking heeft op een gevoelige bestemming en geheel of gedeeltelijk is gelegen op een afstand van 300 meter aan weerszijden van rijkswegen en 50 meter langs provinciale wegen (gemeten vanaf de rand van de weg) mag het totaal aantal mensen dat hoort bij een gevoelige bestemming niet toenemen als overschrijding van de grenswaarden voor PM10 of NO2 dreigt/plaatsvindt.
Daarnaast mag niet onvermeld blijven, dat per 1 januari 2015 de grenswaarde voor PM2,5 in werking is getreden.
 
De volgende gebouwen met de bijbehorende terreinen zijn aangemerkt als gevoelige bestemming:
  • scholen;
  • kinderdagverblijven;
  • verzorgings-, verpleeg- en bejaardentehuizen.
Het gaat hierbij niet om bestemmingen in de meest enge zin van het woord, maar om alle vergelijkbare functies, ongeacht de exacte aanduiding ervan in bestemmingsplannen en andere besluiten.
 
In het kader van het opstellen van een bestemmingsplan moeten er twee aspecten in beeld gebracht worden. Ten eerste of de luchtkwaliteit de nieuwe functie toelaat. Ten tweede moet bekeken worden of het plan de luchtkwaliteit ‘niet in betekenende mate’ verslechtert. Indien het plan wel ‘in betekenende mate’ bijdraagt aan verslechtering van de luchtkwaliteit, is het van belang om te toetsen of de grenswaarden niet overschreden worden. Indien geen overschrijding van de grenswaarden plaatsvindt, kan het plan alsnog gerealiseerd worden.
 
Planspecifiek
De beoogde ontwikkelingen in het plangebied voorzien in de mogelijkheid tot het ontwikkelen van ongeveer 54 woningen. Dit voorziet in een maximale toename van ongeveer 350 verkeersbewegingen. Daarmee draagt het plan niet bij aan jaargemiddelden voor luchtkwaliteit. Tevens kan het project aangemerkt worden als 'niet betekende mate'. In de huidige situatie voldoet het gebied aan de grenswaarde.
In het kader van een goede ruimtelijke ordening dient aangetoond te worden dat de huidige luchtkwaliteit voldoet aan jaarlijkse grenswaarde. Zowel voor stikstofdioxide als voor fijn stof (PM10) dient de jaarlijkse grenswaarde van 40 microgram/m3 niet overschreden te worden. Vanaf 1 januari 2015 geldt voor fijn stof PM2,5 geldt een richtwaarde van 25 microgram/m3
Om inzicht te geven in de mate van blootstelling aan luchtverontreiniging als gevolg van het plan kunnen de concentraties ui de digitale monitoringstool, die behoort bij het NSL (Nationaal Samenwerkingsprogramma Luchtkwaliteit) worden gebruikt. Uit de monitoringstool blijkt dat de concentraties stikstofdioxide en fijn stof PM10 in de gemeente nergens hoger zijn dan 35 microgram /m3 (2011) en de grenswaarde voor fijn stof PM2,5 niet wordt overschreden. Het is de verwachting, dat door het schoner worden van de autotechniek de concentratie van met name stikstofdioxide in de lucht in de toekomst nog lager is. Hiermee wordt voldaan aan de extra ambities voor luchtkwaliteit uit het RBDS en de duurzaamheidsagenda.
 
De conclusie is dat luchtkwaliteit geen belemmering vormt voor het uitvoeren van de plannen op basis van dit bestemmingsplan.
5.2.4 Bedrijvigheid
Het aspect bedrijven en milieuzonering gaat in op de invloed die bedrijven kunnen hebben op hun omgeving. Deze invloed is afhankelijk van de afstand tussen een gevoelige bestemming en de bedrijvigheid. Milieugevoelige bestemmingen zijn gebouwen en terreinen die naar hun aard bestemd zijn voor het verblijf van personen gedurende de dag of nacht of een gedeelte daarvan (bijvoorbeeld woningen). Daarnaast kunnen ook landelijke gebieden en/of andere landschappen belangrijk zijn bij een zonering tot andere, minder gevoelige, functies zoals bedrijven.
 
Bij een ruimtelijke ontwikkeling kan sprake zijn van reeds aanwezige bedrijvigheid en van nieuwe bedrijvigheid. Milieuzonering zorgt er voor dat nieuwe bedrijven een juiste plek in de nabijheid van de gevoelige functie krijgen en dat de (nieuwe) gevoelige functie op een verantwoorde afstand van bedrijven komen te staan. Doel hiervan is het waarborgen van de veiligheid en het garanderen van de continuïteit van de bedrijven als ook een goed klimaat voor de gevoelige functie.
 
Milieuzonering beperkt zich tot milieuaspecten met een ruimtelijke dimensie zoals: geluid, geur, gevaar en stof. De mate waarin de milieuaspecten gelden en waaraan de milieucontour wordt vastgesteld, is voor elk type bedrijvigheid verschillend. De 'Vereniging van Nederlandse Gemeenten' (VNG) geeft sinds 1986 de publicatie 'Bedrijven en Milieuzonering' uit. In deze publicatie is een lijst opgenomen, met daarin de minimale richtafstanden tussen een gevoelige bestemming en bedrijven. Indien van deze richtafstanden afgeweken wordt dient een nadere motivatie gegeven te worden waarom dat wordt gedaan.
 
Het belang van milieuzonering wordt steeds groter aangezien functiemenging steeds vaker voorkomt. Hierbij is het motto: 'scheiden waar het moet, mengen waar het kan'. Het scheiden van milieubelastende en milieugevoelige bestemmingen dient twee doelen:
  • het reeds in het ruimtelijk spoor voorkomen of zoveel mogelijk beperken van hinder en gevaar bij gevoelige bestemmingen;
  • het bieden van voldoende zekerheid aan de milieubelastende activiteiten (bijvoorbeeld bedrijven) zodat zij de activiteiten duurzaam, en binnen aanvaardbare voorwaarden, kunnen uitoefenen.
Planspecifiek
In het plangebied van dit bestemmingsplan zijn 22 bedrijven aanwezig. De bedrijven in het plangebied vallen deel binnen de bestemming 'Bedrijf' en deels onder een andere bestemming, bijvoorbeeld Jachthaven. De betreffende bedrijven zijn:
 
Naam bedrijf(Globale) locatie
Cafetaria CozijnWeteringlaan 5 Oude Wetering
Jeugdsociëteit 't FarmWeteringlaan 20 Oude Wetering
Motorclub AlkemadeWeteringlaan 22 Oude Wetering
De Butter Echte BakkerMeerkreuk 44 Oude Wetering
VOF Slagerij WijtmanMeerkreuk 32 Oude Wetering
Digros BV
Meerkreuk 4 Oude Wetering
Jachthaven de BrasemPlantage 37 Oude Wetering
De Gekroonde BrasemPlantage 29 Oude Wetering
Handelsbedrijf HETOPlantage 14 Oude Wetering
Jachtwerf van der MeerPlantage 32 Oude Wetering
Gasdrukregel- en meetstationSchoolbaan 30 Roelofarendsveen
SCOL Bonaventura collegeSchoolbaan 2 Roelofarendsveen
Fa. IdelenburgPlantage 12 Oude Wetering
Tandartspraktijk J. PlooyPlantage 25 Oude Wetering
Hubo De HouttuinVeerstraat 15 Oude Wetering
Plantenkwekerij van der MeerVeerstraat 45 Oude Wetering
Beuk Kunst & ConstructieVeerstraat 1 Oude Wetering
Schulpstuw HHRVeerstraat 30 Oude Wetering
Apolonia Food PlazaKerkstraat 19 Oude Wetering
Activite Hof van AlkemadeSchoolbaan 2A Roelofarendsveen
Bouwcenter FilippoKerkstraat 111 Oude Wetering
Autobedrijf De JongKerkstraat 116 Oude Wetering
 
Met uitzondering van vier bedrijven/adressen vallen de overige bedrijven  onder categorie 2 van de Staat van Bedrijfsactiviteiten. In het algemeen geldt dat bedrijvigheid in deze categorie goed inpasbaar is in de woonomgeving en dat hinder naar omringende woningen relatief eenvoudig is te voorkomen. Deze bedrijven zijn derhalve niet nader aangeduid op de verbeelding. Via een omgevingsvergunning kan een bedrijf worden toegestaan dat niet voorkomt in de Staat van Bedrijfsactiviteiten, maar naar aard en invloed op de omgeving gelijk is te stellen met de toegelaten milieucategorieën.
 
De vier bedrijven die een milieucategorie hebben hoger dan 2, in dit geval categorie 3.1. en 3.2., hebben een aanduiding gekregen op de verbeelding.
 
  
5.3 Externe veiligheid
Sommige activiteiten brengen risico's op zware ongevallen met mogelijk grote gevolgen voor de omgeving met zich mee. Externe veiligheid richt zich op het beheersen van deze risico's. Het gaat daarbij om onder meer de productie, opslag, transport en het gebruik van gevaarlijke stoffen. Dergelijke activiteiten kunnen een beperking opleggen aan de omgeving. Door voldoende afstand tot de risicovolle activiteiten aan te houden kan voldaan worden aan de normen. Aan de andere kant is de ruimte schaars en het rijksbeleid erop gericht de schaarse ruimte zo efficiënt mogelijk te benutten. Het ruimtelijk beleid en het externe veiligheidsbeleid moeten dus goed worden afgestemd. De wetgeving rond externe veiligheid richt zich op de volgende risico’s:
  • risicovolle (Bevi-)inrichtingen;
  • vervoer gevaarlijke stoffen door buisleidingen;
  • vervoer gevaarlijke stoffen over weg, water of spoor.
Daarnaast wordt er in de wetgeving onderscheid gemaakt tussen de begrippen kwetsbaar en beperkt kwetsbaar en plaatsgebonden risico en groepsrisico.
 
Kwetsbaar en beperkt kwetsbaar
Kwetsbaar zijn onder meer woningen, onderwijs- en gezondheidsinstellingen, en kinderopvang- en dagverblijven, en grote kantoorgebouwen (>1500 m²). Beperkt kwetsbaar zijn onder meer kleine kantoren, winkels, horeca en parkeerterreinen. De volledige lijst wat onder (beperkt) kwetsbaar wordt verstaan is in het Besluit externe veiligheid inrichtingen (Bevi) opgenomen.
 
Plaatsgebonden risico en groepsrisico
Het plaatsgebonden risico (voorheen individueel risico) wordt uitgedrukt in een contour van 10-6 als grenswaarde. Het realiseren van kwetsbare objecten binnen deze contour is niet toegestaan. Het realiseren van beperkt kwetsbare objecten binnen deze contour is in principe ook niet toegestaan. Echter, voor beperkte kwetsbare objecten is deze 10-6 contour een richtwaarde. Mits goed gemotiveerd kan worden afgeweken van deze waarde tot de 10-5 contour.
Bij groepsrisico is niet een contour bepalend, maar het aantal mensen dat zich gedurende een bepaalde periode binnen de effectafstand van een risicovolle activiteit ophoudt. Bij groepsrisico wordt gewerkt met een oriëntatiewaarde en niet met een grenswaarde. Hoe meer mensen dicht op de bron zijn bij een bepaalde calamiteit, hoe groter het effect. Het Bevi stelt dat bij elk bestemmingsplan, waar een relevant groepsrisico aanwezig is dit moet worden verantwoord, ook wanneer dit onder de oriëntatiewaarde ligt. Hierbij geldt hoe hoger het groepsrisico hoe zwaarder de verantwoording is.
 
Risicovolle (Bevi-)inrichtingen
Voor (de omgeving van) de meest risicovolle bedrijven is het 'Besluit externe veiligheid inrichtingen' (Bevi) van belang. Het Bevi legt veiligheidsnormen op aan bedrijven die een risico vormen voor mensen buiten de inrichting. Het Bevi is opgesteld om de risico's, waaraan burgers in hun leefomgeving worden blootgesteld vanwege risicovolle bedrijven, te beperken. Het besluit heeft tot doel zowel individuele als groepen burgers een minimaal (aanvaard) beschermingsniveau te bieden. Via een bijhorende ministeriële regeling (Revi) worden diverse veiligheidsafstanden tot kwetsbare en beperkt kwetsbare objecten gegeven. Aanvullend op het Bevi zijn in het Vuurwerkbesluit en het Activiteitenbesluit (Besluit algemene regels inrichtingen milieubeheer) veiligheidsafstanden genoemd die rond minder risicovolle inrichtingen moeten worden aangehouden.
 
Vervoer gevaarlijke stoffen door buisleidingen
Met betrekking tot het beleid en de regelgeving voor het vervoer van gevaarlijke stoffen door buisleidingen zijn er verschillende ontwikkelingen gaande. Zo is er een nieuw Besluit externe veiligheid buisleidingen en wordt er gewerkt aan een Structuurvisie buisleidingen. Deze Structuurvisie wordt de opvolger van het Structuurschema Buisleidingen uit 1985 en bevat een lange termijnvisie op het buisleidingentransport van gevaarlijke stoffen.
Het Besluit externe veiligheid buisleidingen (Bevb) en de bijbehorende Regeling externe veiligheid buisleidingen (Revb) zijn op 1 januari 2011 in werking getreden. Het Bevb regelt onder andere welke veiligheidsafstanden moeten worden aangehouden rond buisleidingen met gevaarlijke stoffen. Op basis van het Bevb wordt het voor gemeenten verplicht om bij de vaststelling van een bestemmingsplan, op basis waarvan de aanleg van een buisleiding of een kwetsbaar object of een risicoverhogend object mogelijk is, de grenswaarde voor het PR in acht te nemen en het GR te verantwoorden. Het Bevb vervangt hiermee de circulaires Zonering langs hogedruk aardgasleidingen (1984) en Zonering langs transportleidingen voor brandbare vloeistoffen (1991).
 
Vervoer gevaarlijke stoffen over weg, water en spoor
Het externe veiligheidsbeleid voor het vervoer van gevaarlijke stoffen staat beschreven in de Nota en circulaire Risiconormering vervoer gevaarlijke stoffen (Rnvgs). De geactualiseerde circulaire is de voorloper van het Besluit externe veiligheid transportroutes (Bevt), dat vermoedelijk in 2015 in werking zal treden. In het Bevt is in artikel 7 te lezen, dat in de toelichting van een bestemmingsplan moet worden ingegaan op de mogelijkheden voor de hulpdiensten om een ramp te bestrijden, voor zover het plangebied gelegen is binnen het invloedsgebied van een weg, spoorweg of binnenwater, waarover gevaarlijke stoffen worden vervoerd. Bij nieuwbouwprojecten moet worden ingegaan op de mogelijkheden voor personen om zich in veiligheid te brengen indien zich een calamiteit voordoet op de transportroute. Een risicoberekening is niet verplicht voor plannen, die op meer dan 200 meter van de transportroute liggen (artikel 8 Bevt).
 
Planspecifiek
De volgende afbeelding toont een uitsnede van de risicokaart externe veiligheid.
 
Uitsnede risicokaart
 
In het plangebied zijn geen risicovolle (Bevi-)inrichtingen aanwezig. Daarnaast is het vervoer van gevaarlijke stoffen door buisleidingen niet aan de orde in het plangebied.
Het plangebied ligt wel in het invloedsgebied van de A4. Vanwege het transport van giftige vloeistoffen van categorie LT3 heeft de A4 namelijk een effectgebied van meer dan 4 kilometer. Daarom dient aandacht besteed te worden aan de rampenbestrijdingsmogelijkheden en op de mogelijkheden voor personen om zich in veiligheid te brengen.
De A4 heeft diverse op- en afritten. Daarom is het mogelijk eventuele rampen op de A4 van verschillende kanten te benaderen om vervolgens tot bestrijding over te gaan. Ook de mogelijkheden om de ramp vanuit de lucht te bestrijden is aanwezig, gezien de geringe afstand tot Schiphol met alle aanwezige bestrijdingsvoertuigen.
Daarnaast kunnen de mensen in het plangebied altijd via verschillende routes het plangebied verlaten. Op deze wijze kunnen zij zich goed in veiligheid brengen.
Een risicoberekening is niet verplicht gezien de ruime afstand tot de A4 (circa 600 tot 1350 meter). Uit eerdere berekeningen (onder andere Risicoberekening BP Bedrijventerrein A4 (ODWH, 2013) en Risicoberekening BP Sotaweg 134-150 (ODWH, 2013))is bovendien bekend, dat het groepsrisico van de A4 ter hoogte van Oude Wetering kleiner is dan 0,1
Dit plan heeft geen invloed op de hoogte van het groepsrisico of andere Externe Veiligheid aspecten zoals rampenbestrijding en mogelijkheden voor zelfredzaamheid. De aanwezige personen moeten in geval van het vrijkomen van een giftige wolk wel tijdig gewaarschuwd worden om naar binnen te gaan en vervolgens deuren, ramen en ventilatieopeningen te sluiten.
 
5.4 Waterhuishouding
Het aspect water is van groot belang binnen de ruimtelijke ordening. Door verstandig om te gaan met het water kan verdroging en wateroverlast (waaronder ook risico van overstromingen e.d.) voorkomen worden en de kwaliteit van het water hoog gehouden worden.
Op Rijksniveau en Europees niveau zijn de laatste jaren veel plannen en wetten gemaakt met betrekking tot water. De belangrijkste hiervan zijn het Waterbeleid voor de 21e eeuw, de Waterwet en het Nationaal Waterplan.
 
Waterbeleid voor de 21e eeuw
De Commissie Waterbeheer 21ste eeuw heeft in augustus 2000 advies uitgebracht over het toekomstige waterbeleid in Nederland. De adviezen van de commissie staan in het rapport ‘Anders omgaan met water, Waterbeleid voor de 21ste eeuw’ (WB21). De kern van het rapport WB21 is dat water de ruimte moet krijgen, voordat het die ruimte zelf neemt. In het Waterbeleid voor de 21e eeuw worden twee principes (drietrapsstrategieën) voor duurzaam waterbeheer geïntroduceerd:
  • vasthouden, bergen en afvoeren: dit houdt in dat overtollig water zoveel mogelijk bovenstrooms wordt vastgehouden in de bodem en in het oppervlaktewater. Vervolgens wordt zo nodig het water tijdelijk geborgen in bergingsgebieden en pas als vasthouden en bergen te weinig opleveren wordt het water afgevoerd.
  • schoonhouden, scheiden en zuiveren: hier gaat het erom dat het water zoveel mogelijk schoon wordt gehouden. Vervolgens worden schoon en vuil water zoveel mogelijk gescheiden en als laatste komt het zuiveren van verontreinigd water aan het bod.
Waterwet
Centraal in de Waterwet staat een integraal waterbeheer op basis van de ‘watersysteembenadering’. Deze benadering gaat uit van het geheel van relaties binnen watersystemen. Denk hierbij aan de relaties tussen waterkwaliteit, -kwantiteit, oppervlakte- en grondwater, maar ook aan de samenhang tussen water, grondgebruik en watergebruikers.
Het doel van de waterwet is het integreren van acht bestaande wetten voor waterbeheer. Door middel van één watervergunning regelt de wet het beheer van oppervlaktewater en grondwater en de juridische implementatie van Europese richtlijnen, waaronder de Kaderrichtlijn Water. Via de Waterwet gelden verschillende algemene regels. Niet alles is onder algemene regels te vangen en daarom is er de integrale watervergunning. In de integrale watervergunning gaan zes vergunningen uit eerdere wetten (inclusief keurvergunning) op in één aparte watervergunning.
 
Nationaal Waterplan
Op basis van de Waterwet is het Nationaal Waterplan vastgesteld door het kabinet. Het Nationaal Waterplan geeft op hoofdlijnen aan welk beleid het Rijk in de periode 2009 - 2015 voert om te komen tot een duurzaam waterbeheer. Het Nationaal Waterplan richt zich op bescherming tegen overstromingen, beschikbaarheid van voldoende en schoon water en de diverse vormen van gebruik van water. Het geeft maatregelen die in de periode 2009-2015 genomen moeten worden om Nederland ook voor toekomstige generaties veilig en leefbaar te houden en de kansen die water biedt te benutten. 
 
Beleid Hoogheemraadschap van Rijnland
Taken en bevoegdheden van Rijnland als waterbeheerder
Het Hoogheemraadschap van Rijnland is in het plangebied het bevoegd gezag voor het beheer van waterkeringen, oppervlaktewater en (ondiep) grondwater.
 
De drie hoofddoelen van dit beheer zijn veiligheid tegen overstromingen, voldoende water en gezond water. Wat betreft veiligheid is cruciaal dat de waterkeringen voldoende hoog en stevig zijn én blijven en dat rekening wordt gehouden met mogelijk toekomstige dijkverbeteringen. Wat betreft voldoende water gaat het erom het complete watersysteem goed in te richten en te beheren. Daarbij wil Rijnland dat watergangen en kunstwerken zoals gemalen op orde en toekomstvast worden gemaakt, rekening houdend met klimaatverandering.
Rijnlands taken en bevoegdheden op het gebied van gezond water betreffen het zuiveren van afvalwater en het reguleren van lozingen op oppervlaktewater. Europese regelgeving (de Kaderrichtlijn Water) is hierbij kaderstellend. Het voorkómen van verontreiniging en een goede inrichting van oppervlaktewateren dragen in belangrijke mate bij aan gezond water.
 
Met het oog op het zuiveren van afvalwater beheert Rijnland rioolgemalen, persleidingen en zuiveringsinstallaties. Aan de hand van het Waterbeheersplan werkt Rijnland aan zijn ambities. In het proces van ruimtelijke planvorming heeft Rijnland een adviserende rol. In de uitvoerings- en beheersfase van ruimtelijke plannen heeft Rijnland een regelgevende rol.
 
Keur en uitvoeringsregels
Op grond van de Waterwet is Rijnland als waterschap bevoegd via een eigen verordening, de Keur, regels te stellen aan handelingen die het watersysteem beïnvloeden.
Denk hierbij aan handelingen in of nabij:
  • waterkeringen (onder andere duinen, dijken en kaden),
  • watergangen (onder andere kanalen, rivieren, sloten, beken),
  • andere waterstaatswerken (o.a. bruggen, duikers, stuwen, sluizen en gemalen)
  • de bodem van kwelgevoelige gebieden
Maar ook aan:
  • Onttrekken en lozen van grondwater
  • Het aanbrengen van verhard oppervlak
 
De Keur vermeldt expliciet welke handelingen vergunningplichtig zijn en welke aan algemene regels of aan de zorgplicht moeten voldoen.
Wie bv. op een waterkering wil bouwen, moet een watervergunning aanvragen bij Rijnland (én een omgevingsvergunning bij de gemeente).
In de uitvoeringsregels die bij de Keur horen is dit nader uitgewerkt. De regels zijn te vinden op www.rijnland.net/regels.
 
Riolering en afkoppelen
Voor zover het bestemmingsplan nieuwe ontwikkelingen mogelijk maakt, is het van belang dat er met Rijnland afstemming plaatsvindt over het omgaan met afvalwater en hemelwater. Overeenkomstig het rijksbeleid gaat Rijnland uit van een voorkeursvolgorde voor de omgang met deze waterstromen. Deze houdt in dat allereerst geprobeerd moet worden het ontstaan van (verontreinigd) afvalwater te voorkomen, bijvoorbeeld door het toepassen van niet uitlogende bouwmaterialen en het vermijden van vervuilende activiteiten op straat zoals auto’s wassen en chemische onkruidbestrijding. Vervolgens is het streven vuil water te scheiden van schoon water, bijvoorbeeld door het afkoppelen van hemelwaterafvoeren van gemengde rioolstelsels. De laatste stap in de voorkeursvolgorde is het zuiveren van het afvalwater. De doelmatigheid daarvan wordt vergroot door het scheiden van de schone en de vuile stromen.
De gemeente kan gebruik maken van deze voorkeursvolgorde bij de totstandkoming van het gemeentelijk rioleringsplan (GRP), waarin de uiteindelijke afweging wordt gemaakt en waarbij doelmatigheid van de oplossing centraal staat.
 
Watertoets
De ‘watertoets’ is een instrument dat waterhuishoudkundige belangen expliciet en op evenwichtige wijze laat meewegen bij het opstellen van ruimtelijke plannen en besluiten. Het is geen technische toets maar een proces dat de initiatiefnemer van een ruimtelijk plan en de waterbeheerder met elkaar in gesprek brengt in een zo vroeg mogelijk stadium. In de waterparagraaf worden de watertoets en de uitkomsten van een eventueel overleg opgenomen.
 
Planspecifiek
Voorliggend bestemmingsplan heeft een conserverend karakter. Alle watergangen en waterpartijen worden positief bestemd. Met voorliggend bestemmingsplan worden, los van de ruimtelijke ontwikkelingen zoals onderbouwd in de bijlage, geen ontwikkelingen mogelijk gemaakt die van invloed kunnen zijn op de waterhuishouding of strijdig zijn met het beleid van de waterbeheerders. Voor de nieuwe ontwikkelingen zijn, in de betreffende ruimtelijke onderbouwingen, aparte watertoetsen opgenomen. Deze zijn als bijlage bij dit bestemmingsplan gevoegd.
5.5 Archeologie
In 1992 is in Valletta (Malta) het Europees Verdrag inzake de bescherming van het archeologisch erfgoed (Verdrag van Malta) ondertekend. Het Verdrag van Malta voorziet in bescherming van het Europees archeologisch erfgoed onder meer door de risico's op aantasting van dit erfgoed te beperken. Deze bescherming is in Nederland wettelijk verankerd in de Monumentenwet. Op basis van deze wet zijn mogelijke (toevals)vondsten bij het verrichten van werkzaamheden in de bodem altijd beschermd. Er geldt een meldingsplicht bij het vinden van (mogelijke) waardevolle zaken. Dat melden dient terstond te gebeuren. In het kader van een goede ruimtelijke ordening in relatie tot de Monumentenwet kan vooronderzoek naar mogelijke waarden nodig zijn zodat waar nodig die waarden veiliggesteld kunnen worden en/of het initiatief aangepast kan worden.
 
Planspecifiek
De gemeenteraad van de gemeente Kaag en Braassem heeft op 23 mei 2011 het gemeentelijk archeologiebeleid vastgesteld. In dit beleid is de verwachting en archeologische bescherming in kaart gebracht en onderbouwd. Op de volgende afbeelding is een uitsnede van de archeologische beleidsadvieskaart weergegeven. Deze kaart is richtinggevend bij de ontwikkeling van nieuwe, of het aanpassen van bestaande, ruimtelijke plannen.  
 
Fragment archeologische beleidsadvieskaart
 
In het plangebied zijn de volgende gebieden aanwezig:
  • Historische kernen;
  • Ontginningsassen;
  • Middelhoge verwachting;
  • Lage verwachting.
In de volgende tabel zijn de doelstellingen, voorwaarden en maatregelen weergegeven die bij deze gebieden horen.  
 
 Doelstelling voor behoudVoorwaarde voor behoudIndien niet aan voorwaarde wordt voldaan
Historische kernenBehoud in huidige staat van eventuele restenGeen bodemingrepen groter dan 150 m² en dieper dan 30 cm onder maaiveldBij planvorming en voorafgaand aan vergunningverlening vroegtijdig archeologisch onderzoek laten uitvoeren en streven naar inpassing van terreinen met archeologische waarden
OntginningsassenBehoud in huidige staat van eventuele restenGeen bodemingrepen groter dan 150 m² en
dieper dan 30 cm onder maaiveld
Bij planvorming en voorafgaand aan vergunningverlening vroegtijdig archeologisch
onderzoek laten uitvoeren en streven naar inpassing van terreinen met archeologische waarden
Middelhoge verwachtingBehoud in huidige staat van eventuele restenGeen bodemingrepen groter dan 2.500 m² en dieper dan 30 cm onder maaiveldBij planvorming en voorafgaand aan vergunningverlening vroegtijdig archeologisch
onderzoek laten uitvoeren en streven naar inpassing van terreinen met archeologische waarden
Lage verwachtingGeenGeen 
 
Medio 2012 is het gemeentelijke archeologiebeleid geëvalueerd (The Missing Link Notitie TML513; Evaluatie beleid Kaag en Braassem). In de evaluatie concludeert onderzoeksbureau The Missing Link onder meer dat er afgeweken kan worden van de ondergrens van 100 m² in de beschermingsregeling.
 
De verschillende verwachtingswaarden zijn in voorliggend bestemmingsplan vertaald in verschillende dubbelbestemmingen met bijbehorende regels. Op basis van deze regels kan het zijn dat archeologisch onderzoek verplicht is als er bodemingrepen plaatsvinden.
 
Daarnaast is het nog steeds mogelijk dat, indien een archeologisch onderzoek niet noodzakelijk is, archeologische resten gevonden worden. De wet verplicht vondsten van oudheidkundige betekenis te melden, de zogenaamde ‘meldingsplicht’ (artikel 53 Monumentenwet 1988): 'Degene die anders dan bij het doen van opgravingen een zaak vindt, waarvan hij weet dan wel redelijkerwijs moet vermoeden dat het een monument is, meldt die zaak zo spoedig mogelijk bij Onze minister.'
   
5.6 Cultuurhistorie
Sinds 1 januari 2012 is het opnemen van een cultuurhistorische paragraaf verplicht. In de toelichting van het bestemmingsplan dient een beschrijving te worden opgenomen van de wijze waarop met de in het gebied aanwezige cultuurhistorische waarden en in de grond aanwezige of te verwachten monumenten rekening is gehouden. De opsteller en vaststeller van het bestemmingsplan is daarmee dus verplicht om breder te kijken dan alleen naar het facet archeologie. Ook de facetten historische (stede)bouwkunde en historische geografie dienen te worden meegenomen in de belangenafweging. Hierbij gaat het om zowel beschermde als niet formeel beschermde objecten en structuren.
 
Planspecifiek
De gemeente Kaag en Braassem is onderdeel van een grootschalig veengebied, de Rijnstreek genaamd. Het is een typisch Hollands landschap, met een sterk door de mens bepaalde ontstaansgeschiedenis. De historische stedenbouwkundige structuur en de cultuurhistorische bebouwing zoals molens, boerderijen, gemalen, pastorieën, kerken en bijzondere woonhuizen zijn karakteristiek voor het veenlandschap van Kaag en Braassem. Ze bepalen in sterke mate de sfeer in de kernen en het landelijk gebied. In de kernen is de lintstructuur beeldbepalend, in het landelijk gebied zijn dat vaker de individuele monumentale gebouwen.
 
De Kerkstraat, Veerstraat en Plantage vormen één van de oorspronkelijke bebouwingslinten in de gemeente Kaag en Braassem. De oorspronkelijke bebouwingslinten vormen waardevolle elementen in het huidige beeld van de gemeente. De linten hebben een kleinschalige verkaveling, waardoor het dorpse karakter herkenbaar is. In de linten staan met name vrijstaande en 2/1 kapwoningen uit verschillende perioden. De gebouwen staan in hoofdzaak met de voorgevel naar de straat. De rooilijn heeft over het algemeen een verspringend verloop. De vrijstaande woningen zijn individueel en afwisselend vormgegeven en bestaan veelal uit één bouwlaag met een kap. De kappen zijn eveneens wisselend georiënteerd en verschillend in vorm. Zowel de horizontale en verticale geledingen zijn zeer divers. In hoofdzaak zijn er traditionele materialen gebruikt zoals baksteen en hout.  
 
Beschermd Dorpsgezicht
De lintbebouwing langs de Kerkstraat, de Veerstraat en een gedeelte van de Plantage is heel herkenbaar en heeft haar oorspronkelijke karakter nog grotendeels behouden. Om die reden is dat gebied aangemerkt als beschermd dorpsgezicht.
5.7 Flora en fauna
Bij ruimtelijke ingrepen dient rekening te worden gehouden met de natuurwaarden ter plaatse. Daarbij wordt onderscheid gemaakt tussen gebiedsbescherming en soortenbescherming. Gebiedsbescherming kan volgen uit de aanwijzing van een gebied. Wat betreft soortenbescherming is de Flora- en Faunawet van toepassing. Hier wordt onder andere de bescherming van plant- en diersoorten geregeld. Bij ruimtelijke ontwikkelingen dient te worden getoetst of er sprake is van negatieve effecten op de aanwezige natuurwaarden. Indien hiervan sprake is, moet ontheffing of vrijstelling worden aangevraagd.
 
Gebiedsbescherming
De Natuurbeschermingswet richt zich op de bescherming van gebieden. In de Natuurbeschermingswet zijn de volgende gronden aangewezen en beschermd:
  • Natura 2000-gebieden (Habitat- en Vogelrichtlijngebieden);
  • beschermde Natuurmonumenten;
  • wetlands.
Naast deze drie soorten gebieden is de Ecologische Hoofdstructuur (EHS) in het kader van de gebiedsbescherming van belang. De EHS is een samenhangend netwerk van belangrijke natuurgebieden in Nederland en omvat bestaande natuurgebieden, nieuwe natuurgebieden en ecologische verbindingszones. De EHS draagt bij aan het bereiken van de hoofddoelstelling van het Nederlandse natuurbeleid, namelijk: 'Natuur en landschap behouden, versterken en ontwikkelen, als bijdrage aan een leefbaar Nederland en een duurzame samenleving'. Hiertoe zijn de volgende uitgangspunten van belang: 
  • vergroten: het areaal natuur uitbreiden en zorgen voor grotere aaneengesloten gebieden;
  • verbinden: natuurgebieden zoveel mogelijk met elkaar verbinden;
  • verbeteren: de omgeving zo beïnvloeden dat in natuurgebieden een zo hoog mogelijke natuurkwaliteit haalbaar is.
Soortenbescherming
De Flora- en faunawet regelt de bescherming van de in het wild voorkomende inheemse planten en dieren: de soortenbescherming. De wet richt zich vooral op het in stand houden van populaties van soorten die bescherming behoeven. In de wet zijn algemene en specifieke verboden vastgelegd ten aanzien van beschermde dier- en plantensoorten. Naast een aantal in de wet (en daarop gebaseerde besluiten) vermelde specifieke mogelijkheden om ontheffing te verlenen van in de wet genoemde verboden, geeft de wet een algemene ontheffingsbevoegdheid aan de minister van LNV (artikel 75, lid 3). Bekeken moet worden in hoeverre ruimtelijke plannen negatieve gevolgen hebben op beschermde dier- en plantensoorten en of er compenserende of mitigerende maatregelen genomen moeten worden.
 
Daarnaast geldt voor iedereen in Nederland altijd, dus ook los van het voorliggende beoogde ruimtelijke project, dat de zorgplicht nageleefd moet worden bij het verrichten van werkzaamheden. Voor menig soort geldt dat indien deze zorgplicht nagekomen wordt een bepaald beoogd project uitvoerbaar is.
 
Planspecifiek
Op de volgende afbeelding zijn de te beschermen gebieden in/rondom het plangebied weergegeven.
 
Beschermde gebieden
 
Binnen het plangebied zijn geen beschermde natuurgebieden gelegen. De EHS is daarentegen wel in de omgeving van het plangebied aanwezig. Omdat de EHS geen externe werking heeft en voorliggend bestemmingsplan geen grootschalige ontwikkelingen mogelijk maakt vormt deze structuur geen belemmering voor de uitvoerbaarheid van het bestemmingsplan. Gezien het overwegend conserverend karakter van het bestemmingsplan is het niet de verwachting dat mogelijk aanwezige beschermde soorten worden aangetast. De verschillende ontwikkelingen die het bestemmingsplan mogelijk maakt zijn in de betreffende ruimtelijke onderbouwingen getoetst aan het aspect flora en fauna.
 
5.8 Verkeer en parkeren
Voor de geplande wat grotere nieuwe woningbouwontwikkelingen zijn ruimtelijke onderbouwingen opgenomen in de bijlagen. In die ruimtelijke onderbouwingen wordt ook aandacht geschonken aan het aspect verkeer en parkeren.
De mogelijkheden, die het bestemmingsplan verder biedt zijn van ondergeschikte aard en hebben geen negatieve invloed op de wegenstructuur en/of de parkeermogelijkheden in het plangebied.
   
6 Planopzet
Voor het bestemmingsplan is gebruik gemaakt van de in de Wet ruimtelijke ordening opgenomen standaardvorm van de Standaard Vergelijkbare Bestemmingplannen 2012 (SVBP 2012).     
 
Dit bestemmingsplan bestaat uit een verbeelding, planregels en een toelichting. De verbeelding en de planregels vormen samen het juridisch bindende gedeelte van het bestemmingsplan. Beide planonderdelen dienen in onderlinge samenhang te worden bezien en toegepast. Op de verbeelding zijn de bestemmingen aangewezen. Aan deze bestemmingen zijn bouwregels en regels betreffende het gebruik gekoppeld.
De toelichting heeft geen rechtskracht, maar vormt niettemin een belangrijk onderdeel van het plan. De toelichting van dit bestemmingsplan geeft een weergave van de beweegredenen, de onderzoeksresultaten en de beleidsuitgangspunten die aan het bestemmingsplan ten grondslag liggen. Ook is de toelichting van wezenlijk belang voor een juiste interpretatie en toepassing van het bestemmingsplan. Tot slot maakt een eventuele bijlage onlosmakelijk deel uit van het bestemmingsplan.   
 
6.1 Verbeelding
Op de verbeelding worden de bestemmingen weergegeven met daarbij andere bepalingen als gebiedsaanduidingen, bouwaanduidingen, bouwvlakken etc.. Daarbij is gebruik gemaakt van een digitale ondergrond (Grootschalige Basiskaart en/of kadastrale kaart).
 
6.2 Planregels
De planregels zijn onderverdeeld in vier hoofdstukken. Hoofdstuk I bevat de inleidende regels voor het hele plangebied. Hoofdstuk II geeft de bestemmingsregels. Hoofdstuk III geeft vervolgens de algemene regels waaronder (mogelijke) flexibiliteitsbepalingen in de vorm van wijzigings- en afwijkingsbevoegdheden. In dit derde hoofdstuk kunnen belangrijke algemene bepalingen zijn opgenomen die van invloed zijn op het bepaalde in hoofdstuk II. Ten slotte regelt Hoofdstuk IV de overgangs- en slotbepalingen. In de volgende paragraaf worden de afzonderlijke bestemmingen behandeld.
 
Voor de planregels is de gestandaardiseerde opbouw uit de Standaard Vergelijkbare Bestemmingsplannen 2012 gebruikt. In de planregels is een standaard hoofdstukindeling aangehouden die begint met 'Inleidende regels' (begrippen en wijze van meten), vervolgens met de 'Bestemmingsregels', de 'Algemene regels' (de regels die voor alle bestemmingen gelden) en de 'Overgangs- en slotregels'. In het tweede hoofdstuk, de Bestemmingsregels, staan de verschillende bestemmingen op alfabetische volgorde.
Ook de regels van een bestemming kennen een standaardopbouw en worden als volgt benoemd:
  • Bestemmingsomschrijving (in elk bestemmingsplan);
  • Bouwregels (bestemmingsplanafhankelijk);
  • Nadere eisen (bestemmingsplanafhankelijk);
  • Afwijken van de bouwregels (bestemmingsplanafhankelijk);
  • Specifieke gebruiksregels (bestemmingsplanafhankelijk);
  • Afwijken van de gebruiksregels (bestemmingsplanafhankelijk);
  • Omgevingsvergunning voor het uitvoeren van een werk, geen bouwwerk zijnde, of van werkzaamheden (bestemmingsplanafhankelijk).
6.3 Bestemmingsmethodiek
Bedrijf
De bestemming 'Bedrijf' is opgenomen voor de solitaire bedrijven binnen het plangebied. Conform het kernenplan ‘Leimuiden - Rijnsaterwoude’ zijn categorie 1 en 2 bedrijven bij recht toegestaan. De regelgeving omtrent de bedrijfswoningen komt overeen met het vigerende plan. Hier wordt een maximale inhoud van 500 m³ gesteld, inclusief de bijbehorende bouwwerken. Het bouwvlak mag geheel worden volgebouwd met bedrijfsgebouwen, overkappingen en bouwwerken geen gebouwen zijnde.
 
Gelet op de gewenste flexibiliteit is in het plan een afwijking opgenomen om bedrijven toe te staan in categorie 3 op de Staat van bedrijfsactiviteiten indien blijkt dat het betrokken bedrijf naar aard en invloed op de omgeving geacht kan worden te behoren tot de categorie 1 en 2. Door middel van het treffen van technische maatregelen kan dit mogelijk zijn. Binnen de bestemming is verder geen regeling voor vervolgfuncties opgenomen anders dan de bedrijfsfuncties. Indien deze vraag bestaat zal de gemeente dit traject kunnen faciliteren middels een bestemmingsplan op aanvraag of uitgebreide Wabo procedure. Daarmee is per definitie ruimte voor een goede belangenafweging en de gewenste overlegmomenten zoals de inspraak- en zienswijzemogelijkheid bij het (voor)ontwerp bestemmingsplan.
 
Detailhandel
De bestemming 'Detailhandel' is opgenomen voor de bestaande winkelvestigingen in het plangebied en het tuincentrum aan de Veerstraat 45. De bouwmarkt in het uiterste noorden van het plangebied is bestemd tot Bedrijf en voorzien van de aanduiding "detailhandel volumineus" teneinde deze vorm van detailhandel als zodanig ter plaatse toe te laten.
 
Gemengd
De bestemming 'Gemengd' is opgenomen voor een aantal locaties, waar sprake is van meervoudig ruimtegebruik. Als voorbeeld kan de winkelvoorzieningen aan de Meerkreuk genoemd worden, die zich bevinden in de "plint" van een gebouw, waar de overige bouwlagen benut worden voor woondoeleinden.
   
Groen
De bestemming ‘Groen’ is opgenomen voor het openbaar groen in het plangebied. Het betreft hier in hoofdzaak een aantal speelterreinen en enkele grotere oevers/bermen langs watergangen. Ondergeschikt groen is in veel gevallen ondergebracht binnen de bestemming ‘Verkeer’. De bestemming Groen maakt het niet mogelijk dat de gronden in gebruik worden genomen als tuin ten behoeve van de naastgelegen percelen.
 
Horeca
De bestemming ‘Horeca’ is opgenomen voor de bestaande horecavoorzieningen in het plangebied.
 
Maatschappelijk
De bestemming 'Maatschappelijk' is opgenomen voor de maatschappelijke voorzieningen in het plangebied. Daaronder vallen onder meer de kerken en de schoolvoorzieningen.
 
Tuin 
De tuinen in het plangebied zijn ondergebracht in de bestemming Tuin. Binnen deze gronden laat het bestemmingsplan geen bebouwing toe. een deel van de gronden, gelegen tussen de Googermolenweg en de watergang is bestemd tot "Tuin" met de nadere aanduiding "bebouwing voor woonboten". Op deze manier hebben de aanliggende woonboten de mogelijkheid om "op de wal" nog bouwwerken te realiseren, behorende bij de woonboot. Daarnaast blijft het wel mogelijk om op de gronden met de bestemming "Tuin", op grond van het Besluit omgevingsrecht, vergunningsvrij het een en ander te realiseren.  
 
Verkeer
De bestemming Verkeer is opgenomen voor de wegen en paden in het plangebied. Ondergeschikt groen is ook ondergebracht onder de bestemming Verkeer.
 
Water
De bestemming Water is opgenomen voor het open water in het plangebied.   Daarbij zijn alle watergangen, die op de Legger van het Hoogheemraadschap Rijnland zijn aangegeven als "primaire watergang" of "overige watergangen" bestemd tot Water.
De bestaande jachthaven is door middel van een nadere aanduiding op de plankaart als zodanig bestemd.
Daarnaast is door middel van een nadere aanduiding op de plankaart aangegeven waar zich ligplaatsen van woonschepen bevinden (recreatief, dan wel permanent). Een deel van de Oude Wetering is voorzien van de gebiedsaanduiding "vrijwaringszone-vaarweg", teneinde de balangen van de scheepvaart veilig te stellen.
   
Wonen 
De bestemming Wonen is de meest voorkomende bestemming voor de bestaande bebouwing in het plangebied. Typologisch is er voor gekozen bestaande gestapelde woningen, vrijstaande woningen, twee-aaneen woningen en rijwoningen vast te leggen. Waar geen aanduiding is opgenomen zijn uitsluitend rijwoningen toegestaan. Bij deze woningen wordt het maximum aantal wooneenheden op de verbeelding aangegeven. Voor de overige twee typologieën wordt het maximum geregeld in de regelgeving middels de aanduiding op de verbeelding.
 
De bebouwingsregeling voor bijbehorende bouwwerken is afgestemd op het vigerende recht.  
Naast de woonfunctie is het toegestaan een gedeelte van de woning te gebruiken voor een aan huis verbonden beroep. Na afwijking is een bedrijf aan huis mogelijk. 
De bestaande botenloods op het perceel Plantage 15 is dooor middel van een specifieke bouwaanduiding "botenloods" als zodanig bestemd.
 
Leiding - Hoogspanning
De gronden waarin de 50kV-kabelverbinding is gelegen heeft een dubbelbestemming gekregen, voorzien van passende bouwregels en een
omgevingsvergunningstelsel voor het uitvoeren van een werk of werkzaamheden, ter bescherming van de verbindingen.
 
Waarde - Archeologie-1 en Waarde - Archeologie 3
De dubbelbestemmingen Waarde - Archeologie-1 en Waarde Archeologie-3 zijn opgenomen om de aanwezige en mogelijk te verwachten archeologische waarden in het plangebied te beschermen. Bij ingrepen in de bodem is in verschillende gevallen een aanvullende omgevingsvergunning nodig.
 
Waarde - Beschermd dorpsgezicht
Een behoorlijk deel van het historische lint is gelegen in een door de gemeente beschermd dorpsgezicht. Deze gronden zijn in het voorliggende plan voorzien van de dubbelbestemming Waarde - Beschermd dorpsgezicht. Voor het bouwen en slopen van gebouwen binnen deze zone is een aanvullende omgevingsvergunning noodzakelijk. Bij de afgifte van deze vergunning wordt nader advies ingewonnen bij een door het college aan te wijzen deskundige.
Aanwezige gemeentelijke en/of rijksmonumenten (gelegen binnen en buiten de begrenzing van het beschermde dorpsgezicht) zijn voorzien van een nadere aanduiding "gemeentelijk monument" of "rijksmonument".
 
Waterstaat - Waterkering
Deze dubbelbestemming voorziet in een beschermingsregeling voor de waterkering en de bijbehorende beschermingszone. Voor werkzaamheden binnen deze zone is een aanvullende omgevingsvergunning noodzakelijk. Bij de afgifte van deze vergunning wordt nader advies ingewonnen bij het Hoogheemraadschap van Rijnland.
 
7 Uitvoerbaarheid
7.1 Economische uitvoerbaarheid
Bij de voorbereiding van een bestemmingsplan dient, op grond van artikel 3.1.6 lid 1, sub f van het Bro, onderzoek plaats te vinden naar de (economische) uitvoerbaarheid van het plan. In principe dient bij vaststelling van een ruimtelijk besluit tevens een exploitatieplan vastgesteld te worden om verhaal van plankosten zeker te stellen. Op basis van ‘afdeling 6.4 grondexploitatie', artikel 6.12, lid 2 van de Wro kan de gemeenteraad bij het besluit tot vaststelling van het bestemmingsplan echter besluiten geen exploitatieplan vast te stellen indien:
  • het verhaal van kosten van de grondexploitatie over de in het plan of besluit begrepen gronden anderszins verzekerd is;
  • het bepalen van een tijdvak of fasering als bedoeld in artikel 6.13, eerste lid, onder c, 4°, onderscheidenlijk 5°, niet noodzakelijk is;
  • het stellen van eisen, regels, of een uitwerking van regels als bedoeld in artikel 6.13, tweede lid, onderscheidenlijk b, c of d, niet noodzakelijk is.
Planspecifiek
De nieuwe bouwplannen die het voorliggende bestemmingsplan mogelijk gemaakt zijn in de bijlage onderbouwd. In deze onderbouwingen is tevens aangegeven hoe is omgegaan met de economische uitvoerbaarheid. Conform de gemeentelijke werkwijze is door het sluiten van een anterieure overeenkomst geen noodzaak voor het opstellen van een exploitatieplan. Bij de vaststelling van dit bestemmingsplan kan derhalve besloten worden geen exploitatieplan vast te stellen.
 
Bij nieuwe ontwikkelingen kan alsnog een exploitatieplan verlangd worden als er geen anterieure overeenkomst wordt gesloten of het kostenverhaal niet via de leges is geregeld.
 
7.2 Handhaving
Een bestemmingsplan is bindend voor zowel de (gemeentelijke) overheid als de burger. De primaire verantwoordelijkheid voor daadwerkelijke controle en handhaving ligt bij de gemeente.
 
7.3 Maatschappelijke uitvoerbaarheid
Bij de voorbereiding van een voorontwerp bestemmingsplan dient op grond van artikel 3.1.6 lid 1 Wro sub c overleg te worden gevoerd als bedoeld in artikel 3.1.1 Bro. Op basis van het eerste lid van dit artikel wordt overleg gevoerd met waterschappen en met die diensten van provincie en Rijk die betrokken zijn bij de zorg voor de ruimtelijke ordening of belast zijn met de behartiging van belangen welke in het plan in het geding zijn. Voor een ieder wordt een voorontwerpbestemmingsplan ter visie gelegd waarop inspraakreacties kunnen worden ingediend.
 
Een ontwerpbestemmingsplan dient conform afdeling 3.4 Awb gedurende 6 weken ter inzage gelegd worden. Hierbij is er de mogelijkheid voor een ieder om zienswijzen in te dienen op het plan. Na vaststelling door de Raad wordt het vaststellingsbesluit bekend gemaakt. Het bestemmingsplan ligt na bekendmaking 6 weken ter inzage. Gedurende deze termijn is er de mogelijkheid beroep in te dienen bij de Afdeling bestuursrechtspraak Raad van State. Het bestemmingsplan treedt vervolgens daags na afloop van de tervisielegging in werking als er geen beroep is ingesteld. Is er wel beroep ingesteld dan treedt het bestemmingsplan ook in werking, tenzij naast het indienen van een beroepschrift ook om een voorlopige voorziening is gevraagd. De schorsing van de inwerkingtreding eindigt indien de voorlopige voorziening wordt afgewezen. De procedure eindigt met het besluit van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State. 
 
7.3.1 Inspraakprocedure en overleg ex art. 3.1.1 Bro
Inspraak
Vanaf donderdag 14 april tot en met woensdag 25 mei 2016 heeft het voorontwerpbestemmingsplan 'Oude Wetering' voor een periode van 6 weken voor een ieder ter inzage gelegen. Een ieder heeft de mogelijkheid gekregen inspraakreacties in te dienen. Daarnaast was er een toelichting voor belangstellenden op dinsdagavond 19 april 2016.
Binnen de inspraakperiode zijn 36 inspraakreacties ontvangen. In de Nota van Beantwoording zijn de ingediende inspraakreacties verwoord en voorzien van een gemeentelijke beantwoording. De Nota van Beantwoording is als bijlagen bij toelichting bijlage 13 bij het bestemmingsplan toegevoegd.
De reacties hebben geleid tot aanpassingen in de toelichting, de regels en de verbeelding van het bestemmingsplan. Deze zijn in de Nota van Beantwoording benoemd.
 
Overleg ex artikel 3.1.1. Bro
Van de volgende overlegpartners is een overlegreactie ontvangen:
  • Gemeente Haarlemmermeer;
  • Provincie Zuid-Holand;
  • Omgevingsdienst West-Holland;
  • Hoogheemraadschap van Rijnland.
 
In de Nota van Beantwoording zijn de ingediende overlegreacties verwoord en voorzien van een gemeentelijke beantwoording (zie bijlagen bij toelichting bijlage 13). De reacties hebben geleid tot aanpassingen in de toelichting, de regels en de verbeelding van het bestemmingsplan.
7.3.2 Zienswijzeprocedure
Vanaf donderdag 12 januari 2017 tot en met woensdag 22 februari 2017 heeft het ontwerpbestemmingsplan ‘Oude Wetering’ voor een periode van 6 weken voor een ieder ter inzage gelegen in het gemeentehuis, Westeinde 1 te Roelofarendsveen en op de website ruimtelijkeplannen.nl was het plan in te zien.
 
In de Nota van Beantwoording (zie bijlagen bij toelichting bijlage 14) zijn de ingediende zienswijzen verwoord en inhoudelijk behandeld. Er zijn 11 zienswijzen ontvangen.
 
De reacties hebben geleid tot aanpassingen in de toelichting, de regels en de verbeelding van het bestemmingsplan. Ook zijn er nog verschillende ambtshalve wijzigingen doorgevoerd. De wijzigingen betreffen het volgende:
  • De botenloods op het adres Plantage 6 is op de verbeelding weer bestemd als schuur.
  • Voor het adres Plantage 1 is op de verbeelding het bouwvlak conform de feitelijke situatie (zonder botenloods) opgenomen;
  • In het bestemmingsplan is een wijzigingsbevoegdheid opgenomen ten behoeve van het initiatief op de voormalige locatie van de voormalige begraafplaats aan de Zuidschans te Oude Wetering;
  • In het bestemmingsplan is een wijzigingsbevoegdheid opgenomen ten behoeve van het initiatief op de locatie Veerstraat 20 te Oude Wetering;
  • Voor het adres Kerkstraat 33 is de nokhoogte van de bestaande woning op de verbeelding aangepast naar 7 meter. Voor de nieuwe woning is de goothoogte gesteld op 4 meter.