Type plan: bestemmingsplan
Naam van het plan: Molenkade 2
Status: vastgesteld
Plan identificatie: NL.IMRO.1884.BPMOLENKADE22010-VAS1

4.7 Flora en fauna

Sinds 1 april 2002 is de Flora- en faunawet in werking getreden. Deze wet biedt het juridisch kader voor de bescherming van dier- en plantensoorten in Nederland en bevat onder andere de implementatie van de Europese Vogel- en Habitatrichtlijnen. In de wet zijn algemene en specifieke verboden vastgelegd ten aanzien van beschermde dier- en plantsoorten. Naast een aantal in de wet (en daarop gebaseerde besluiten) vermelde specifieke mogelijkheden om ontheffing te verlenen van in de wet genoemde verboden, geeft de wet een algemene ontheffingsbevoegdheid aan de minister van LNV (artikel 75, lid 3).
 
Bij ruimtelijke ingrepen, zoals het realiseren van woningbouw, dient rekening te worden gehouden met de natuurwaarden ter plaatse. Daarbij wordt onderscheid gemaakt tussen gebiedsbescherming en soortenbescherming.
Gebiedsbescherming kan volgen uit de aanwijzing van een gebied in het kader van bijvoorbeeld de Habitat- of Vogelrichtlijn. Wat betreft soortbescherming is de Flora- en faunawet van toepassing. Hier wordt onder andere de bescherming van dier- en plantsoorten geregeld. Bij ruimtelijke ontwikkelingen dient te worden getoetst of er sprake is van negatieve effecten op de aanwezige natuurwaarden. Als hier sprake van is, moet ontheffing of vrijstelling worden aangevraagd.
 
Ligging plangebied ten opzichte van Natuurbeschermingsgebieden, vogel- en habitatrichtlijnen.
Nederland heeft sinds 1998 een nieuwe natuurbeschermingswet, die zich alleen richt op de bescherming van gebieden. De verplichtingen die voortkomen uit Europese regelgeving ten aanzien van de bescherming van soorten zijn opgenomen in de Flora- en faunawet. Sinds 1 oktober 2005 is de Natuurbeschermingswet gewijzigd en zijn de bepalingen vanuit de Europese Habitat- en Vogelrichtlijn, aangevuld met de vroegere Beschermde- en Staatsnatuurmonumenten in de wet verwerkt.
In de Natuurbeschermingswet zijn de volgende gronden aangewezen en beschermd:     
  • Natura 2000-gebieden (Vogelrichtlijn- en Habitatrichtlijngebieden);  
  • beschermde Natuurmonumenten;      
  • wetlands.
De Ecologische Hoofdstructuur (EHS)
De Ecologische Hoofdstructuur (EHS) is een samenhangend netwerk van belangrijke natuurgebieden in Nederland. Het bestaat uit bestaande natuurgebieden, nieuwe natuurgebieden en ecologische verbindingszones. Er is daarnaast onderscheid te maken tussen de ‘droge’ en de ‘natte’ EHS.
Nieuwe ruimtelijke ontwikkelingen die in welke vorm dan ook enige vorm van afbreuk veroorzaken aan de bestaande EHS zijn niet toegestaan.
 
De EHS draagt bij aan het bereiken van de hoofddoelstelling van het Nederlandse natuurbeleid, namelijk: ‘Natuur en landschap behouden, versterken en ontwikkelen, als bijdrage aan een leefbaar Nederland en een duurzame samenleving’. Om hier voldoende aan bij te dragen stelt de regelgeving in het kader van de EHS drie uitgangspunten:    
  • Vergroten: het areaal natuur uitbreiden en zorgen voor grotere aaneengesloten gebieden;  
  • Verbinden: natuurgebieden zoveel mogelijk met elkaar verbinden;
  • Verbeteren: de omgeving zo beïnvloeden dat in natuurgebieden een zo hoog mogelijke natuurkwaliteit haalbaar is.
 
Een deel van de EHS loopt door de provincie Zuid-Holland. Zuid-Holland heeft de aanwezige natuur, dat valt onder de EHS, voor haar provincie in kaart gebracht in de ‘Ecologische Hoofdstructuur. Onderstaande afbeelding toont een uitsnede van de EHS waarin de betrokken gronden zijn weergegeven.
 
Ecologische hoofdstructuur Zuid Holland
 
Uit raadpleging van de kaart van de Ecologische Hoofdsctructuur van de provincie blijkt dat het westelijk deel van het plangebied is aangeduid als een belangrijk Weidevogelgebied.  Dit heeft echter geen nadelige gevolgen voor de ontwikkeling van onderhavig plan. Er dient bij de planvorming rekening te worden gehouden met het feit dat de ontwikkleing geen nadelige invloed heeft op de condities voor de instandhouding van weidevogels.
 
Conclusie natuurbescherming
Het westelijk deel van plangebied is gelegen binnen een belangrijk weidevogelgebied. Bij de uitwerking van onderhavig plan is het van belang dat er geen afbreuk wordt gedaan aan de condities van het weidevogel gebied. Het plan omvat de zorgvuldige inpassing van twee extra bouwvlakken ten behoeve van de functie wonen. Uitgaande van de beoogde situering van de nieuwe woningen doet het plan geen afbreuk aan de condities van het weidevogelgebied.
 
Soortenbescherming
Sinds 1 april 2002 regelt de Flora- en faunawet de bescherming van in het wild voorkomende inheemse planten en dieren. De wet richt zich vooral op het in stand houden van populaties van soorten die bescherming behoeven. Sinds de inwerkingtreding van de AMvB (2005) worden er drie categorieën beschermingsniveaus onderscheiden waarop het ontheffingsregime is gebaseerd. Wanneer plannen worden ontwikkeld voor ruimtelijke ingrepen of voornemens ontstaan om werkzaamheden uit te voeren, dient vooraf te worden beoordeeld of er mogelijke nadelige consequenties voor beschermde inheemse soorten zijn.
Er zijn een tweetal algemene voorwaarden vanuit de Flora- en faunawet van toepassing:
  1. in het broedseizoen van vogels (half maart tot half juli) mogen de vegetatie, bosjes en opstallen in het projectgebied niet worden verwijderd. De start van werkzaamheden tijdens deze periode zouden leiden tot directe verstoring van broedvogels en het broedsucces. Alle vogels zijn beschermd. Er is geen vrijstelling te verkrijgen in het kader van de Flora- en faunawet voor activiteiten die vogels in hun broedseizoen zouden kunnen verstoren. Daarnaast zijn van sommige soorten de nesten jaarrond beschermd, o.m. uilen, gierzwaluw en huismus. Er is geen vrijstelling te verkrijgen in het kader van de Flora- en faunawet voor activiteiten die vogels in hun broedseizoen zou kunnen verstoren;
  2. op basis van de zorgplicht volgens artikel 2 van de Flora- en faunawet dient bij de uitvoering van de werkzaamheden voldoende zorg in acht te worden genomen voor de in het wild levende dieren en hun leefomgeving. Dit houdt in dat bij het uitvoeren van werkzaamheden altijd rekening moet worden gehouden met aanwezige planten en dieren.
Zo dienen maatregelen te worden getroffen om bijvoorbeeld verstoring tot een minimum te beperken. Dieren moeten de gelegenheid hebben om uit te wijken en mogen niet opzettelijk worden gedood. Dit kan door:
  • het beperken van verlichting tijdens de avonduren in zomer, voorjaar en herfst ten behoeve van vleermuizen en andere nachtdieren;
  • het slopen en rooien starten buiten het voortplantingsseizoen en het winter(slaap)seizoen. Zodat het projectgebied ongeschikt is voor dieren.
In het kader van een goede ruimtelijke onderbouwing dienen er ten behoeve van het aspect flora en fauna twee standaard aanbevelingen te worden gedaan. Ten eerste ten aanzien van de vleermuizen. Een mogelijk voorkomende soortgroep zijn namelijk de beschermde vleermuizensoorten. Voor deze soorten geldt bij aantasting van vaste rust- en verblijfsplaatsen een ontheffingplicht in het kader van de Flora- en faunawet. Een verdere aanbeveling geldt voor de rugstreeppad. Rugstreeppadden overwinteren in braakliggende en opgespoten, vergraafbare (zandige) terreinen. Bij grondwerkzaamheden en als er zand wordt opgespoten, wordt het terrein geschikt voor deze strikt beschermde soort. In het kader van de zorgplicht wordt daarom aanbevolen het terrein niet langer dan strikt noodzakelijk braak te laten liggen. Speciale aandacht gaat hierbij uit naar de periode augustus-april.
 
Maatregelen om kolonisatie door de rugstreeppad te voorkomen zijn:
  • paddenschermen plaatsen, als de bouw langere tijd wordt stil gelegd in braakliggende toestand;
  • afdekken of dempen van natte plekken.
Naast de twee standaard aanbevelingen dient op grond van de flora en fauna wetgeving onderzocht te worden in hoeverre ruimtelijke plannen negatieve gevolgen hebben op beschermde dier- en plantsoorten (de zogenaamde rode lijst) en of er compenserende of mitigerende maatregelen genomen moeten worden. Hiervoor is een quickscan [1] uitgevoerd door Laneco advies. Het onderzoek geeft aan dat er niet direct strikt beschermde soorten zijn aangetroffen voor zowel flora als fauna. Voor vleermuizen en de rugstreeppad kan dit niet uitgesloten worden. Daarom zal voor deze soorten nader onderzoek uitgevoerd worden.
 
Door Laneco is in 2010 vervolgens een veldonderzoek[2]  uitgevoerd. In en om het plangebied zijn tijdens gericht veldonderzoek geen rugstreeppadden aangetroffen. Effecten op deze soort als gevolg van de ingreep worden daarom niet verwacht. In het plangebied zijn tijdens onderzoek in de zomer en het najaar vier vleermuissoorten aangetroffen; de gewone dwergvleermuis, de ruige dwergvleermuis, de laatvlieger en de rosse vleermuis. De laatvlieger en de gewone dwergvleermuis foerageren in het plangebied. Beide andere soorten maken geen actief gebruik van het plangebied. Er zijn geen verblijfplaatsen of belangrijke onderdelen van het leefgebied van vleermuizen aangetroffen. Negatieve effecten en daarmee procedurele gevolgen, zijn uit te sluiten. Wel is in een knotpopulierenrij in het plangebied een paartje ransuilen met vliegvlugge jongen geconstateerd. Het gaat in ieder geval om een roestplaats, en gezien het vlieggedrag mogelijk ook om een nestplaats. Nestplaatsen van de ransuil zijn jaarrond beschermd in de Flora- en faunawet.
 
Om verstoring van de nestplaats te voorkomen dienen zware verstorende activiteiten als sloopwerkzaamheden, heien, werken met zwaar materieel enz. buiten het broedseizoen te worden uitgevoerd (half maart tot half juli). Dit om negatieve effecten op het broedsucces te voorkomen. Met inachtneming van de bovenstaande voorwaarden zijn er geen effecten op strikt beschermde soorten te verwachten als gevolg van deze ingreep. Wel gelden de voorwaarden met betrekking tot de zorgplicht en het broedseizoen (zie hiervoor de quick scan flora en fauna). Vanuit natuurwetgeving zijn er geen belemmeringen voor de realisatie van dit plan.
 
Conclusie
De locatie is middels een Quickscan flora en fauna onderzocht. Het onderzoek heeft geen strikt beschermde soorten in het gebied aangetoond. De afwezigheid is voor twee soorten, vleermuizen en de rugstreeppad, echter niet geheel uit te sluiten. Hierom zal er nader ecologisch onderzoek naar deze soorten uitgevoerd moeten worden.
Er is een vervolgonderzoek uitgevoerd door Laneco. Er zijn geen verblijfplaatsen of belangrijke onderdelen van het leefgebied van vleermuizen aangetroffen. Tevens zijn geen rugstreeppaden aangetroffen. Wel is een broedplaats van de ransuil nabij het plangebied aangetroffen. Hierdoor dienen zwarte activiteiten buiten het broedseizoen plaats te vinden. Vanuit natuurwetgeving zijn er geen belemmeringen voor de realisatie van dit plan.   
 

[1] Quickscan Flora &Fauna, Laneco, projectnummer 04.10.06, 10 juni 2010
[2] Veldonderzoek Flora & Fauna, Laneco, projectnummer 04.10.06, 19 november 2010