Tegelijk
met de Visie Ruimte en Mobiliteit (VRM) hebben Provinciale Staten van
Zuid-Holland ook de Verordening Ruimte 2014 vastgesteld.
Provinciale Staten hebben de Verordening ruimte 2014 op 16
december 2015 op onderdelen gewijzigd. Deze wijzigingen zijn op 4
februari 2016 in werking getreden. In de verordening stelt de
provincie regels aan ruimtelijke ontwikkelingen. De Verordening Ruimte
draagt bij aan het realiseren van de provinciaal ruimtelijke beleid
zoals dat benoemd zijn in de VRM. De verordening omvat in aanvulling op
de Visie Ruimte en Mobiliteit toetsbare criteria waaraan planvorming
moet voldoen.
Planspecifiek
In
de VRM is het plangebied aangewezen als stads- of dorpsrand
tussen het bestaand dorpsgebied en het glastuinbouwgebied. Een van
de ijkpunten van de stads- of dorpsrandzone is de kwaliteit in de
overlap ('contact'). Het VRM duidt op een geleidelijke overgang tussen
bebouwd gebied en achterliggend landschap waar stedelijke en landelijke
programma's in elkaar over vloeien. Voorbeelden zijn recreatiegebieden,
sportvelden en volktuincomplexen. Er wordt een geïntegreerde
ontwikkeling beoogd van woon-, werk, productie- en
vrijetijdslandschappen die zoveel mogelijk aansluiten bij de
ruimtelijke kwaliteiten van het omringende landschap. Onderhavig plan
beoogd deze 'contacterende' functie
tussen bestaand dorpsgebied en glastuinbouw in te vullen.
Initiatiefnemer
gebruikt een deel van de gronden in het plangebied zelf voor de
productie van bloemen en dergelijke. Waar mogelijk zal hij allianties
aangaan met de omliggende bedrijven en zodoende het aanbod uit de
omgeving koppelen aan de vraag uit de omgeving. Daarnaast versterkt het
tuincentrum de identiteit en adressering van het plangebied. Om
aan te tonen dat er geen onevenredige aantasting plaatsvindt van de
omvang en de bruikbaarheid van het omliggende glastuinbouwgebied heeft
de Stichting Stibos Advies onderzoek gedaan. Dit onderzoek is als
bijlage bij de voorliggende toelichting opgenomen. In het onderzoek
wordt geconcludeerd dat, kijkend naar alle drie de fasen zoals benoemd
in
toelichting paragraaf 2.2,
het plangebied onvoldoende toekomstperspectief heeft voor duurzame
volwaardige glastuinbouw. Ook het Platform Tuinbouw Veenstreek en LTO
Noord zijn deze mening toegedaan en hebben dit schriftelijk
kenbaar gemaakt bij het college van de gemeente Kaag en Braassem
(eveneens opgenomen als bijlage). Het Stibos sluit haar advies af met
het verzoek medewerking te verlenen aan de voorliggende ontwikkeling.
Onderdeel van de wijzigingen van de Verordening Ruimte 2014
die ingegaan zijn per 4 februari 2016 is dat het plangebied
buiten de aanduiding 'glastuinbouwgebied' op de kaart Teeltgebieden' is
komen te liggen en zodoende niet meer getoetst hoeft te worden aan de
betreffende regels.
Detailhandel
Voorliggend
plan maakt detailhandel mogelijk. Het tuincentrumconcept wordt in
drie fasen ontwikkeld. De eerste fase vanaf 2016 betreft een
kleinschalig pand van circa 310 m² bruto vloeroppervlak (nr. 5 op
schets in
toelichting paragraaf 2.2),
een ruimte voor de interne werkprocessen (nr. 4 op schets),
circa 160 m² bruto vloeroppervlak aan buitenpresentatie (nr.
2 op schets) met daarnaast een kleine koepelkas van circa 245
m² (nr. 1 op schets). Deze 1e fase van circa 1.010
m² bruto vloeroppervlak wordt, naar schatting, na enkele jaren
geleidelijk gevolgd door een 2e fase, waarbij een nieuwe kas wordt
gebouwd van circa 1.500 m² bruto vloeroppervlak (nr. 3 op schets).
Deze groei naar een grotere kas hangt af van zaken als de lokale
naamsbekendheid en de omzetontwikkeling. In totaal is er dan 2.510
m² bruto vloeroppervlak. Er wordt voor fase 2 o.a. gedacht aan een
‘pluktuin’ (voor het zelf plukken van fruit en bloemen),
een theeschenkerij (hiervoor is contact met een organisatie van
gehandicapten), een kleinschalige kinderboerderij en, zoals voorgaand
genoemd, een grotere verkoopkas.
In
de Verordening Ruimte is in artikel 2.1.4 lid 3 sub e bepaald dat
een tuincentrum buiten een bestaande winkelconcentratie een minimum
omvang van 1.000 m² bruto vloeroppervlak moet hebben omdat
kleinere vestigingen prima in een centra ondergebracht kunnen worden.
Met de gefaseerde ontwikkeling wordt al vanaf fase 1 met circa 1.010
m² bruto vloeroppervlak aan deze randvoorwaarde voldaan.
In
artikel 2.1.4 lid 4 is bepaald dat een bestemmingsplan meer dan
1.000 m² bruto vloeroppervlak aan detailhandel mogelijk kan
maken indien is aangetoond dat het woon- en leefklimaat niet
onevenredig wordt aangetast en geen onaanvaardbare leegstand ontstaat.
Mede met het oog hierop is advies noodzakelijk van het Regionaal
Economisch Overleg (REO) en is een distributieplanologisch onderzoek
vereist. Het distributieplanologisch onderzoek is opgesteld door
Adviesburo Kardol (zie bijlage). Het onderzoek is voorgelegd aan het
REO en akkoord bevonden. Dit akkoord is op 1 juni 2015 schriftelijk aan
de gemeente Kaag en Braassem bevestigd (REO advies 1 juni 2015,
kenmerk UIT-15-08844).
De
ondernemer heeft als basis de bewoners van de omliggende dorpen als
beoogde primaire doelgroep. (Sub)regionale aspiraties zijn in eerste
instantie beperkt, vooral vanwege de beoogde kleinschalige winkelunit
in de eerste fase (circa. 810 m² winkelvloeroppervlak). Maar toch
wordt rekening gehouden met regionale klanten. Met een grotere
winkelunit zal dit tuincentrum meer klanten uit een wijdere regio gaan
trekken. Met de bereikbaarheid en parkeervoorziening is het mogelijk om
dit te realiseren. Het is echter geen concept met een zeer
grote aantrekkingskracht qua aantallen, aangezien het een niche
markt betreft. De ruimtelijke situatie ter plaatse heeft in de maximale
vorm een goede omvang voor de plannen.
Uit het distributieplanologisch onderzoek blijkt ten eerste dat 'er
sprake is van een distributieve onderverzorging in de
tuincentra-branche. Ten tweede is er de geringe impact qua aantal
vierkante meters dat wordt toegevoegd in de branche tuincentra en ten
derde het bijzondere winkelconcept dat hier wordt ontwikkeld.
Distributief gezien zijn er dan ook geen belemmeringen voor de
toevoeging van een nieuw kleinschalig tuincentrum aan het Hazenpad in
Roelofarendsveen. Het tweede aspect is de impact van een kleinschalige
aanbieder. De effecten van deze toevoeging zullen nihil zijn, zeker
gezien het feit dat er slechts 1,3 % aan het aanbod wordt toegevoegd in
fase 1 en maximaal 3,2 % in fase 2. Er zullen zelfs geen waarneembare
marktverschuivingen gaan optreden. Daarbij komt nog dat dit nieuwe
tuincentrum de functie van het tuincentrum Van der Meer in het
naastgelegen dorp op termijn zal gaan overnemen. Tot slot is er het
winkelinitiatief zelf nadrukkelijk gekozen voor een innovatief
concept waarbij productie en verkoop in elkaars nabijheid komen te
liggen. Er wordt ingezet op het aanbieden van lokale producten. Dit
groencentrum kent een ‘duurzame’ en
‘natuurlijke’ component. Hierbij wordt direct aangehaakt op
enerzijds de specifieke ligging in het glastuinbouwgebied en anderzijds
op de huidige trends van het kopen van streekproducten en het willen
beleven van een bepaald winkelconcept. Dit gespecialiseerde
groencentrum zal zich richten op een speciale doelgroep in de markt,
naast de lokale consumenten is er een kleine duurzaam en groen
georiënteerde regionale klantengroep. Op alle bovengenoemde
vlakken liggen er veel mogelijkheden voor het nieuwe groencentrum.
Uiteindelijk zijn de winkelstructuur en de consument gebaat bij
innovatie...Het kleine en gespecialiseerde groencentrum zal een
uitstekende aanvulling zijn voor de grootschalige aanbodstructuur in de
tuincentrumsector in de regio Holland Rijnland.'
In het kader van
een gewenste ruimtelijke kwaliteit worden in artikel 2.2.1 voorwaarden
gesteld aan nieuwe ruimtelijke ontwikkelingen. Eén van deze
voorwaarden is dat de ruimtelijke ontwikkeling past binnen de aard en
schaal van het gebied en voldoet aan de richtpunten van de
kwaliteitskaart. In de Visie Ruimte en Mobiliteit wordt gesteld dat
glastuinbouwgebieden een uitstraling hebben van bedrijventerreinen.
Ontwikkelingen dienen bij te dragen aan een moderne, grootschalige en
functionele uitstraling. In het gebiedsprofiel worden aanvullende eisen
gesteld. Dit gebiedsprofiel wordt in
toelichting paragraaf 3.2.5 behandeld.
Kwaliteitskaart
Het
voorliggende bestemmingsplan heeft betrekking op de verplaatsing
en uitbreiding van een bestaand niet-agrarisch bedrijf
naar het glastuinbouwgebied Geestweg - Floraweg. Een uitbreiding
van meer dan 10 % van het bruto vloeroppervlak (in casu het geval)
wordt beschouwd als aanpassen (artikel 2.2.1 lid 1) van de
kwaliteitskaart, mits verplaatsing naar een bedrijventerrein geen
reële mogelijkheid is gebleken. Detailhandel op bedrijventerreinen
staat haaks op het provinciaal beleid en is dus geen reële
mogelijkheid, voorts is een tuincentrum binnen het glastuinbouwgebied
passend binnen de gemeentelijke beleidslijn omtrent
glastuinbouwondersteunende functies binnen het glastuinbouwgebied
Geestweg-Floraweg.
In
artikel 2.2.1. staat over het volgende over aanpassen van de
kwaliteitskaart: 'als de ruimtelijke ontwikkeling qua aard of schaal
niet past binnen het gebied (aanpassen), wordt deze uitsluitend
toegestaan mits de ruimtelijke kwaliteit per saldo ten minste gelijk
blijft door:
- zorgvuldige
inbedding van de ontwikkeling in de omgeving, rekening houdend met de
relevante richtpunten van de kwaliteitskaart, en
- het zo nodig treffen van aanvullende ruimtelijke maatregelen zoals bedoeld in het derde lid;