Type plan: bestemmingsplan
Naam van het plan: Geestweg en Floraweg
Status: vastgesteld
Plan identificatie: NL.IMRO.1884.BPGEESTENFLORAWEG-VAS1

4.5 Flora en fauna

Bij ruimtelijke ingrepen dient rekening te worden gehouden met de natuurwaarden ter plaatse. Daarbij wordt onderscheid gemaakt tussen gebiedsbescherming en soortenbescherming. Gebiedsbescherming kan volgen uit de aanwijzing van een gebied. Wat betreft soortenbescherming is de Flora- en Faunawet van toepassing. Hier wordt onder andere de bescherming van plant- en diersoorten geregeld. Bij ruimtelijke ontwikkelingen dient te worden getoetst of er sprake is van negatieve effecten op de aanwezige natuurwaarden. Indien hiervan sprake is, moet ontheffing of vrijstelling worden aangevraagd.
 
Gebiedsbescherming
De Natuurbeschermingswet richt zich op de bescherming van gebieden. In de Natuurbeschermingswet zijn de volgende gronden aangewezen en beschermd:      
  • Natura 2000-gebieden (Habitat- en Vogelrichtlijngebieden);    
  • beschermde Natuurmonumenten; 
  • wetlands. 
Naast deze drie soorten gebieden is de (Provinciale) Ecologische Hoofdstructuur ((P)EHS) in het kader van de gebiedsbescherming van belang is. De (P)EHS is een samenhangend netwerk van belangrijke natuurgebieden in Nederland en omvat bestaande natuurgebieden, nieuwe natuurgebieden en ecologische verbindingszones. De EHS draagt bij aan het bereiken van de hoofddoelstelling van het Nederlandse natuurbeleid, namelijk: 'Natuur en landschap behouden, versterken en ontwikkelen, als bijdrage aan een leefbaar Nederland en een duurzame samenleving'. Hiertoe zijn de volgende uitgangspunten van belang:        
  • vergroten: het areaal natuur uitbreiden en zorgen voor grotere aaneengesloten gebieden;      
  • verbinden: natuurgebieden zoveel mogelijk met elkaar verbinden;   
  • verbeteren: de omgeving zo beïnvloeden dat in natuurgebieden een zo hoog mogelijke natuurkwaliteit haalbaar is.
Soortenbescherming
De Flora- en faunawet regelt de bescherming van de in het wild voorkomende inheemse planten en dieren: de soortenbescherming. De wet richt zich vooral op het in stand houden van populaties van soorten die bescherming behoeven. In de wet zijn algemene en specifieke verboden vastgelegd ten aanzien van beschermde dier- en plantensoorten. Naast een aantal in de wet (en daarop gebaseerde besluiten) vermelde specifieke mogelijkheden om ontheffing te verlenen van in de wet genoemde verboden, geeft de wet een algemene ontheffingsbevoegdheid aan de minister van LNV (artikel 75, lid 3). Bekeken moet worden in hoeverre ruimtelijke plannen negatieve gevolgen hebben op beschermde dier- en plantensoorten en of er compenserende of mitigerende maatregelen genomen moeten worden.
 
Daarnaast geldt voor iedereen in Nederland altijd, dus ook los van het voorliggende beoogde ruimtelijke project, dat de zorgplicht nageleefd moet worden bij het verrichten van werkzaamheden. Voor menig soort geldt dat indien deze zorgplicht nagekomen een bepaald beoogd project uitvoerbaar is.
 
Planspecifiek 
Middels een quick scan flora en fauna (bijlage 1) heeft onderzoeksbureau Laneco onderzoek uitgevoerd naar de ecologie in het plangebied. Hierin wordt geconcludeerd dat er in het kader van gebiedsbescherming geen gevolgen zijn te verwachten als gevolg van dit bestemmingsplan. De ligging van de EHS is op zodanige afstand dat er geen effecten op dit gebied zijn te verwachten.
  
Ligging EHS (kaart 3 PRV)
 
Als gevolg van het opnemen van de enkele ontwikkelingsmogelijkheden kunnen er wel effecten optreden op stikt beschermde soorten uit de Flora- en faunawet. Nader onderzoek (bijlage 2) naar de functie van het plangebied voor onder andere vleermuizen, steenuilen, vissen en rugstreeppadden resulteert in de verwachting dat er geen negatieve effecten op strikt beschermde soorten in het kader van de Flora- en faunawet zijn.  
 
Daarmee zijn er ook geen procedurele consequenties ten aanzien van Natuurwetgeving te verwachten bij dit bestemmingsplan. In het kader van de Zorgplicht wordt wel aanbevolen bij het dempen van watergangen te werken volgens de Gedragscode voor de Waterschappen en/of volgens de voorwaarden gesteld in het onderzoek. Verder gelden altijd de voorwaarden ten aanzien van broedende vogels; er mag zonder gericht onderzoek niet in het broedseizoen (15 maart tot 15 juli) worden gestart met werkzaamheden. Het aspect ecologie vormt met deze nadere voorwaarden geen belemmering voor de uitvoerbaarheid van het bestemmingsplan.