Type plan: bestemmingsplan
Naam van het plan: Geestweg en Floraweg
Status: vastgesteld
Plan identificatie: NL.IMRO.1884.BPGEESTENFLORAWEG-VAS1

4.3 Milieu

4.3.1 Luchtkwaliteit
In de Wet Milieubeheer gaat paragraaf 5.2 over luchtkwaliteit. Deze paragraaf vervangt het Besluit Luchtkwaliteit 2005 en staat ook wel bekend als de ‘Wet luchtkwaliteit’. De Wet luchtkwaliteit introduceert het onderscheid tussen 'kleine' en 'grote' projecten. Kleine projecten dragen 'niet in betekenende mate' (NIBM) bij aan de verslechtering van de luchtkwaliteit. Een paar honderd grote projecten dragen juist wel 'in betekenende mate' bij aan de verslechtering van de luchtkwaliteit. Het gaat hierbij vooral om bedrijventerreinen en infrastructuur (wegen).
 
Wat het begrip 'in betekenende mate' precies inhoudt, staat in een de algemene maatregel van bestuur ‘Niet in betekenende mate bijdragen’ (Besluit NIBM). Op hoofdlijnen komt het erop neer dat 'grote' projecten die jaarlijks meer dan 3 procent bijdragen aan de jaargemiddelde norm voor fijn stof en stikstofdioxide (1,2 microgram per m3) een 'betekenend' negatief effect hebben op de luchtkwaliteit. 'Kleine' projecten die minder dan 3 procent bijdragen, kunnen doorgaan zonder toetsing. Dat betekent bijvoorbeeld dat lokale overheden een woonwijk van minder dan 1.500 huizen niet hoeven te toetsen aan de normen voor luchtkwaliteit. Deze kwantitatieve vertaling naar verschillende functies is neergelegd in de Regeling 'niet in betekenende mate bijdragen'.
 
Een belangrijk onderdeel voor de verbetering van de luchtkwaliteit is het Nationale Samenwerkingsprogramma Luchtkwaliteit (NSL). Binnen dit NSL, dat sinds 1 augustus 2009 in werking is, werken het Rijk, de provincies en gemeenten samen om de Europese eisen voor luchtkwaliteit te realiseren.
 
Besluit gevoelige bestemmingen
Op 16 januari 2009 is het Besluit gevoelige bestemmingen in werking getreden. Het Besluit gevoelige bestemmingen is gebaseerd op artikel 5.16a van de Wet milieubeheer. Met het Besluit wordt de vestiging van zogeheten 'gevoelige bestemmingen' in de nabijheid van provinciale- en rijkswegen beperkt. Dit heeft consequenties voor de ruimtelijke ordening.
Het Besluit is gericht op bescherming van mensen met een verhoogde gevoeligheid voor fijn stof (PM10) en stikstofdioxide (NO2), in het bijzonder kinderen, ouderen en zieken. Indien een project betrekking heeft op een gevoelige bestemming en geheel of gedeeltelijk is gelegen op een afstand van 300 meter aan weerszijden van rijkswegen en 50 meter langs provinciale wegen (gemeten vanaf de rand van de weg) mag het totaal aantal mensen dat hoort bij een gevoelige bestemming niet toenemen als overschrijding van de grenswaarden voor PM10 of NO2 dreigt/plaatsvindt.
 
De volgende gebouwen met de bijbehorende terreinen zijn aangemerkt als gevoelige bestemming:        
  • scholen;  
  • kinderdagverblijven; 
  • verzorgings-, verpleeg- en bejaardentehuizen.
Het gaat hierbij niet om bestemmingen in de meest enge zin van het woord, maar om alle vergelijkbare functies, ongeacht de exacte aanduiding ervan in bestemmingsplannen en andere besluiten.
 
In het kader van het opstellen van een projectbesluit moeten er twee aspecten in beeld gebracht worden. Ten eerste of de luchtkwaliteit de nieuwe functie toelaat. Ten tweede moet bekeken worden of het plan de luchtkwaliteit ‘niet in betekenende mate’ verslechtert. Indien het plan wel ‘in betekenende mate’ bijdraagt aan verslechtering van de luchtkwaliteit, is het van belang om te toetsen of de grenswaarden niet overschreden worden. Indien geen overschrijding van de grenswaarden plaatsvindt, kan het plan alsnog gerealiseerd worden.
 
Planspecifiek
Het plangebied is in het totaal 1.338.844m² (134 ha.) groot. Hiervan is 31.273m² (3 ha.) bestemd als verkeer en 77.803m² (8 ha.) bestemd als water. Deze gronden kunnen niet verder verhard of bebouwd worden. Op de overige gronden staat reeds 476.983m² (48 ha.) aan bebouwing. Hierdoor kan er feitelijk gezien maximaal 75,3 hectare gebouwd worden. Planologisch is dit oppervlakte reeds in het vigerende plan mogelijk.
 
Voor de verkeersgeneratie van het glastuinbouwgebied zijn geen kencijfers van het CROW beschikbaar. Kencijfers gehanteerd door Provincie Noord-Brabant (bron: Oranjewoud, 25 mei 2010, Agro en Food Cluster West Brabant - Achtergrondrapport verkeersgegevens PIP, in opdracht van Provincie Noord-Brabant) lopen beperkt uiteen: 7,5 - 8,0 mvt/etmaal per bruto hectare glastuinbouw. Voor deze ontwikkeling is uitgegaan van het hoogste: 8,0 mvt/etmaal. Uit de broncijfers blijkt dat 85% licht verkeer is. De overige 15% is vrachtverkeer.
 
De NIBM-rekentool laat zien of dit plan in betekende mate of niet in beketende mate bijdraagt aan de luchtkwaliteit. Hiervoor zijn bovenstaande gegevens gebruikt. Voor het omrekenen van de etmaalwaarde naar een weekdaggemiddelde (input voor de rekentool) is, vanwege het ontbreken van een kencijfers, uitgegaan van de omrekenfactor van 0,91 zoals op de wegvakken van de provinciale wegen (bron: Oranjewoud, 25 mei 2010, Agro en Food Cluster West Brabant - Achtergrondrapport verkeersgegevens PIP, in opdracht van Provincie Noord-Brabant)blijkt.
 
Totaal plangebied:            
 Norm per hectare 
Aantal
hectaren 
Totaal
aantal 
 Vrachtverkeer
Etmaalgemiddelde75,360395
Weekdag gemiddelde7,28idem 54986
 Tabel extra verkeersbewegingen
 
De NIBM-rekentool van de Rijksoverheid verplicht bij deze gevallen nader onderzoek te doen. De bijdrage van het extra verkeer is mogelijk in betekende mate. Uitgevoerd onderzoek 1 leert dat de bijdrage van het extra autoverkeer als gevolg van de 75,3 hectare glastuinbouw op de concentratie stikstofdioxide (NO2) met 0,9 µg/m3 lager dan de 1,2 µg/m3 van de NIBM norm is. De bijdrage is beperkt (niet betekenend) en dit betekent dat voldaan wordt aan het besluit NIBM. Een nadere onderzoek naar de luchtkwaliteit is niet nodig. Het bestemmen en realiseren van de glastuinbouw voldoet aan het besluit NIBM, verdere toetsing is niet noodzakelijk. Er wordt voldaan aan de extra ambities voor luchtkwaliteit uit het Regionaal beleidskader voor de duurzame stedenbouw.
4.3.2 Geluid
De mate waarin het geluid, het woonmilieu mag belasten, is geregeld in de Wet geluidhinder (Wgh). De kern van de wet is dat geluidsgevoelige objecten worden beschermd tegen geluidhinder uit de omgeving. In de Wgh worden de volgende objecten beschermd (artikel 1 Wgh):
  • woningen;
  • geluidsgevoelige terreinen (terreinen die behoren bij andere gezondheidszorggebouwen dan categorale en academische ziekenhuizen, verpleeghuizen, woonwagenstandplaatsen);
  • andere geluidsgevoelige gebouwen, waaronder onderwijsgebouwen, ziekenhuizen en verpleeghuizen, andere gezondheidszorggebouwen dan ziekenhuizen en verpleeghuizen die zijn aangegeven in artikel 1.2 van het Besluit geluidhinder (Bgh): 
    • verzorgingstehuizen;
    • psychiatrische inrichtingen;
    • medisch centra;
    • poliklinieken;
    • medische kleuterdagverblijven.
Het beschermen van deze geluidsgevoelige objecten gebeurt aan de hand van vastgestelde zoneringen. De belangrijkste geluidsbronnen die in de Wet geluidhinder worden geregeld zijn: industrielawaai, wegverkeerslawaai en spoorweglawaai. Verder gaat deze wet onder meer ook in op geluidwerende voorzieningen en geluidbelastingkaarten en actieplannen.
 
Planspecifiek
Voorliggend bestemmingsplan voorziet niet in de toevoeging van nieuwe woningen. De aanwezige geluidsgevoelige objecten (woningen) kunnen wel te maken krijgen met een toename aan verkeer wegens de uitbereiding van het glasareaal. Deze uitbreiding betreft een feitelijke uitbreiding en geen planologische oppervlaktevergroting. In § 4.3.2 is berekend dat er de maximale toename 603 voertuigenbewegingen bedraagt. De toename aan verkeer kan leiden tot een overschrijding van de grenswaarden. Adviesburo Weel heeft derhalve onderzoek (bijlage 2) gedaan naar de geluidsbelasting ingevolge het weg- en railverkeer.
 
Geluidbelasting vanwege de Floraweg
De geluidbelasting vanwege het wegverkeer op de Floraweg is betrekkelijk laag. De hoogste geluidbelasting bedraagt 51 dB. De voorkeursgrenswaarde wordt met ten hoogste 3 dB overschreden. Op een beperkt aantal woningen treedt een kleine overschrijding op van de voorkeursgrenswaarde voor wegverkeerslawaai van 1 a 2 dB. Een Hogere waardeprocedure is niet nodig. Gezien de geringe overschrijding kan worden gesproken van een goede ruimtelijke ordening.

Geluidbelasting vanwege het wegverkeer op de Geestweg
Het wegverkeer op de Geestweg leidt niet tot een overschrijding van de voorkeursgrenswaarde.

Geluidbelasting vanwege het wegverkeer op de A4
Wegverkeer op de Rijksweg A4 leidt tot een overschrijding van de voorkeursgrenswaarde van maximaal 6 dB bij enkele woningen aan het
Hazenpad en de Geestweg. De overschrijding is meer dan toegestaan zou worden in het hypothetische geval dat het om een nieuw te bouwen woning zou gaan. De maximale ontheffingswaarde van 53 dB wordt met 1 dB overschreden. De vraag of hier sprake is van een goede ruimtelijke ordening dient dan ook te worden gesteld.

Geluidbelasting vanwege het spoorwegverkeer op de HSL
Het spoorwegverkeer op de HSL leidt tot een overschrijding van de voorkeursgrenswaarde van maximaal 59 dB ter plaatse van een woning aan de
Floraweg 18. Bij de overige woningen zijn de overschrijdingen lager, of wordt deze niet aanwezig. De voorkeursgrenswaarde wordt derhalve met maximaal 4 dB overschreden.
 
Overzicht
De volgende tabel toont de overschrijdingen van de voorkeursgrenswaarde van de woningen aan het Hazenpad, de Geestweg en de Floraweg vanwege de Floraweg en de Geestweg, en de geluidbelasting vanwege de A4 en de HSL.
 
Geluidbelasting per (spoor-)weg, inclusief aftrek, peiljaar 2022 (Overschrijdingen van de voorkeursgrenswaarde)
 
De overschrijdingen van de voorkeursgrenswaarde zijn in alle gevallen laag te noemen. De voorkeursgrenswaarde voor wegverkeerslawaai van 48 dB wordt met maximaal 6 dB overschreden. Voor enkele woningen aan de Floraweg wordt de maximale ontheffingswaarde van 53 dB ten gevolge van het wegverkeer op de A4 met 1 dB overschreden. De voorkeursgrenswaarde voor railverkeerslawaai van 55 dB wordt met maximaal 4 dB overschreden.
 
Hogere waarden procedure
Vanuit de goede ruimtelijke ordening geredeneerd, waarvan de toepassing wordt betwist, het gaat hier om een lang bestaande situatie, is niet in alle gevallen sprake van een ideale woonsituatie. Circa 9 woningen aan de Floraweg hebben geen geluidluwe gevel (geluidbelasting minder dan de voorkeursgrenswaarde) en zijn daarom niet gunstig gelegen. Gezien de bestaande situatie, er valt niets ruimtelijk te ordenen, zal men deze feiten moeten accepteren. De Wet geluidhinder vormt hierin geen obstakel; er hoeft geen Hogere waardeprocedure te worden doorlopen.
 
Mogelijke maatregelen
Maatregelen om de geluidbelasting te verlagen liggen buiten de competentie van de gemeente voor zover het geluid afkomstig is van de A4 en de HSL. Gemeentelijke wegen zouden in theorie van geluidarm asfalt kunnen worden voorzien. Gezien de lichte overschrijdingen vanwege het wegverkeer op de Floraweg is dit echter buiten proportie. De kosten per woning zouden te hoog zijn. Eventueel kan de gemeente SMA 0/6 aanleggen op de Floraweg op het moment dat het wegdek aan het eind van zijn levensduur is. Op dat moment zijn de meerkosten van de aanleg ten opzichte van fijn asfalt laag. Daarmee wordt een reductie behaald van circa 1,6 dB(A). Deze maatregel valt buiten de werking van het bestemmingsplan.
 
Conclusie
Voorliggend bestemmingsplan omvat geen strijdigheden met de Wet geluidhinder en is in het kader van een goede ruimtelijke ordening niet strijdig op het gebied van geluid (akoestiek).
 
4.3.3 Bedrijven en milieuzonering
Het aspect bedrijven en milieuzonering gaat in op de invloed die bedrijven kunnen hebben op hun omgeving. Deze invloed is afhankelijk van de afstand tussen een gevoelige bestemming en de bedrijvigheid. Milieugevoelige bestemmingen zijn gebouwen en terreinen die naar hun aard bestemd zijn voor het verblijf van personen gedurende de dag of nacht of een gedeelte daarvan (bijvoorbeeld woningen). Daarnaast kunnen ook landelijke gebieden en/of andere landschappen belangrijk zijn bij een zonering tot andere, minder gevoelige, functies zoals bedrijven.
Bij een ruimtelijke ontwikkeling kan sprake zijn van reeds aanwezige bedrijvigheid en van nieuwe bedrijvigheid. Milieuzonering zorgt er voor dat nieuwe bedrijven een juiste plek in de nabijheid van de gevoelige functie krijgen en dat de (nieuwe) gevoelige functie op een verantwoorde afstand van bedrijven komen te staan. Doel hiervan is het waarborgen van de veiligheid en het garanderen van de continuïteit van de bedrijven als ook een goed klimaat voor de gevoelige functie.
Milieuzonering beperkt zich tot milieuaspecten met een ruimtelijke dimensie zoals: geluid, geur, gevaar en stof. De mate waarin de milieuaspecten gelden en waaraan de milieucontour wordt vastgesteld, is voor elk type bedrijvigheid verschillend. De 'Vereniging van Nederlandse Gemeenten' (VNG) geeft sinds 1986 de publicatie 'Bedrijven en Milieuzonering' uit. In deze publicatie is een lijst opgenomen, met daarin de minimale richtafstanden tussen een gevoelige bestemming en bedrijven. Indien van deze richtafstanden afgeweken wordt dient een nadere motivatie gegeven te worden waarom dat wordt gedaan.
Het belang van milieuzonering wordt steeds groter aangezien functiemenging steeds vaker voorkomt. Hierbij is het motto: 'scheiden waar het moet, mengen waar het kan'. Het scheiden van milieubelastende en milieugevoelige bestemmingen dient twee doelen:
  • het reeds in het ruimtelijk spoor voorkomen of zoveel mogelijk beperken van hinder en gevaar bij gevoelige bestemmingen;
  • het bieden van voldoende zekerheid aan de milieubelastende activiteiten (bijvoorbeeld bedrijven) zodat zij de activiteiten duurzaam, en binnen aanvaardbare voorwaarden, kunnen uitoefenen.
Planspecifiek
De uitbreiding van de glastuinbouw heeft gevolgen voor de in het gebied aanwezige gevoelige bestemmingen zoals woningen. Conform het beleid beschreven in hoofdstuk 2.2.2 van de toelichting zal er tussen de gevoelige bestemming (woning) en het agrarische bedrijf een zone van 10 meter moeten bevinden. Deze zone is geregeld in het Besluit glastuinbouw en zal bij de omgevingsvergunning voor de activiteit bouwen worden gecontroleerd door gemeente of gemeentelijke milieudienst.
 
Voorliggend plan voorziet in de omzetting van een aantal bedrijfswoningen naar burgerwoningen. De beoogde bestemming (wonen) is conform het huidige gebruik. Hiertoe heeft geen nader onderzoek plaatsgevonden.
4.3.4 Externe veiligheid
Sommige activiteiten brengen risico's op zware ongevallen met mogelijk grote gevolgen voor de omgeving met zich mee. Externe veiligheid richt zich op het beheersen van deze risico's. Het gaat daarbij om onder meer de productie, opslag, transport en het gebruik van gevaarlijke stoffen. Dergelijke activiteiten kunnen een beperking opleggen aan de omgeving. Door voldoende afstand tot de risicovolle activiteiten aan te houden kan voldaan worden aan de normen. Aan de andere kant is de ruimte schaars en het rijksbeleid erop gericht de schaarse ruimte zo efficiënt mogelijk te benutten. Het ruimtelijk beleid en het externe veiligheidsbeleid moeten dus goed worden afgestemd. De wetgeving rond externe veiligheid richt zich op de volgende risico’s:      
  • inrichtingen vallende onder het Besluit externe veiligheid inrichtingen (Bevi);      
  • vervoer gevaarlijke stoffen door buisleidingen;     
  • vervoer gevaarlijke stoffen over weg, water of spoor.
Daarnaast wordt er in de wetgeving onderscheid gemaakt tussen de begrippen kwetsbaar en beperkt kwetsbaar en plaatsgebonden risico en groepsrisico.
 
Kwetsbaar en beperkt kwetsbaar
Kwetsbaar zijn onder meer woningen, onderwijs- en gezondheidsinstellingen, en kinderopvang- en dagverblijven, en grote kantoorgebouwen (>1500 m²). Beperkt kwetsbaar zijn onder meer kleine kantoren, winkels, horeca en parkeerterreinen. De volledige lijst wat onder (beperkt) kwetsbaar wordt verstaan is in het Besluit externe veiligheid inrichtingen (Bevi) opgenomen.
 
Plaatsgebonden risico en groepsrisico
Het plaatsgebonden risico (voorheen individueel risico) wordt uitgedrukt in een contour van 10-6 als grenswaarde. Het realiseren van kwetsbare objecten binnen deze contour is niet toegestaan. Het realiseren van beperkt kwetsbare objecten binnen deze contour is in principe ook niet toegestaan. Echter, voor beperkte kwetsbare objecten is deze 10-6 contour een richtwaarde. Mits goed gemotiveerd kan worden afgeweken van deze waarde tot de 10-5 contour.
Bij groepsrisico is niet een contour bepalend, maar het aantal mensen dat zich gedurende een bepaalde periode binnen de effectafstand van een risicovolle activiteit ophoudt. Bij groepsrisico wordt gewerkt met een oriëntatiewaarde en niet met een grenswaarde. Hoe meer mensen dicht op de bron zijn bij een bepaalde calamiteit, hoe groter het effect. Hierbij is de 1% letaliteit belangrijk. Zolang deze oriëntatiewaarde niet overschreden wordt, is er geen specifieke motivatie noodzakelijk (let wel: er is dus wel een risico!). Indien de 1% letaliteit wel overschreden wordt dient in de ruimtelijke planvorming dit risicoaspect bewust geaccepteerd te worden met daarbij de motivatie waarom dat acceptabel gevonden wordt. Via inrichtingsmaatregelen (op basis van de gebruiksvergunning en de bouwverordening) en rampenplannen e.a. kan het effect bij een calamiteit beperkt worden.
 
(Bevi-)inrichtingen
De regelgeving omtrent externe veiligheid bij inrichtingen (bedrijven) is geregeld in het Bevi. Het Bevi legt veiligheidsnormen op aan bedrijven die een risico vormen voor mensen buiten de inrichting. Het Bevi is opgesteld om de risico's waaraan burgers in hun leefomgeving worden blootgesteld vanwege risicovolle bedrijven te beperken. Het besluit heeft tot doel zowel individuele als groepen burgers een minimaal (aanvaard) beschermingsniveau te bieden. Via een bijhorende ministeriële regeling (Revi) worden diverse veiligheidsafstanden tot kwetsbare en beperkt kwetsbare objecten gegeven.
   
Vervoer gevaarlijke stoffen door buisleidingen
Het huidige ruimtelijke beleid is beschreven in het Structuurschema buisleidingen (1985) en in twee circulaires (voor hogedrukaardgasleidingen in 1984 en voor brandbare vloeistoffen in 1991). Er is een nota Buisleidingen ontwikkeld ter vervanging van het Structuurschema buisleidingen en een AMvB ter vervanging van de circulaires.
De wet- en regelgeving omtrent buisleidingen schoot volgens het rijk op veel gebieden tekort. Op 9 februari 2007 heeft het kabinet ingestemd met een nieuwe aanpak voor buisleidingen in Nederland. De nieuwe aanpak moet zich met name richten op de veiligheidsafstand rond buisleidingen, het beheer en toezicht en de registratie van de ligging van buisleidingen. In de nieuwe AMvB wordt de regelgeving verder uitgewerkt en worden regels gesteld ten aanzien van risico's en zonering langs buisleidingen, het opnemen van regels in bestemmingsplannen, technische eisen, het aanwijzen van een toezichthouder, melding van incidenten en beschikbaarheid van noodplannen.
 
Vervoer gevaarlijke stoffen over weg, water en spoor
Het externe veiligheidsbeleid voor het vervoer van gevaarlijke stoffen is door het ministerie van Verkeer en Waterstaat vastgelegd in de nota Risiconormering vervoer gevaarlijke stoffen (nota Rnvgs). Er wordt gewerkt aan een nieuw besluit: het Besluit transportroutes externe veiligheid (Btev). Dit is bij het schrijven van dit stuk nog een concept, maar in het kader van een goede ruimtelijke ordening is het verstandig er al rekening mee te houden. Volgens het Btev mag op grond van een ruimtelijke besluit geen kwetsbaar object in de veiligheidszone worden gebouwd. Nieuwe beperkt kwetsbare objecten mogen alleen in uitzonderlijke gevallen in de veiligheidszone worden toegestaan. Het Btev gaat ook in op de hoogte van het groepsrisico. Ten opzichte van de Circulaire risiconormering vervoer gevaarlijke stoffen is een verantwoording van het groepsrisico niet meer verplicht als het aannemelijk is dat het groepsrisico ver beneden de oriëntatiewaarde blijft of nauwelijks toeneemt.
  
Planspecifiek
 
 
Uitsnede risicokaart provincie Zuid-Holland
 
De Omgevingsdienst West-Holland heeft de hoogte van het groepsrisico berekend (bijlage 3) voor het voorliggende bestemmingsplan. Hierbij zijn twee risicobronnen relevant: de Rijksweg A4 (vervoer gevaarlijke stoffen over weg) en Dobbe Transport (inrichtingen). Vervoer door buisleidingen is niet relevant daar het plangebied buiten het invloedsgebied blijft van de drietal buisleidingen (VROM-NPM, VROM-DPL en Gasunie) zoals weergegeven op de voorgaande uitsnede van de risicokaart.
 
Vervoer gevaarlijke stoffen over weg: Rijksweg A4
De A4 maakt deel uit van het Basisnet Weg. Voor wegen die onderdeel zijn van het Basisnet Weg zijn veiligheidsafstanden vastgelegd: de veiligheidszone en het plasbrandaandachts-gebied (PAG). Vanwege het wegtransport is geen sprake van een PR=10-6 risicocontour die realisatie van objecten in het plangebied in de weg staat. Binnen de veiligheidzone en het PAG wordt namelijk niet gebouwd.
 
Daarnaast is een groepsrisico berekend dat ruim onder de oriëntatiewaarde ligt (< 0,01 x OW). De resultaten van de berekening zijn getoetst aan de omgevingsvisie externe veiligheid Holland Rijnland. Daaruit blijkt dat het groepsrisico in de toekomstige situatie in het plangebied kan worden ingedeeld in Zone 4. Dit betekent dat de ontwikkelingen in het plangebied zonder meer mogelijk zijn. De verantwoording van het groepsrisico kan volstaan met de conclusie dat deze lager is dan 0,01 x OW en dat dit geen belemmeringen oplevert voor de ontwikkelingen in het plangebied.
 
(Bevi-)inrichtingen: Dobbe Transport
Ten noorden van het plangebied is Dobbe Transport gevestigd. Dit bedrijf valt onder het Bevi. Het plangebied ligt binnen de PR=10-6 risicocontour van het bedrijf. Het bedrijf beschikt over een omgevingsvergunning, activiteit Milieu, van voor oktober 2004 (vóór inwerkingtreding Bevi). Het bedrijf slaat onder andere gevaarlijke stoffen op.
 
Op de activiteiten zijn de risicoafstanden van het Revi van kracht. De uit de Revi afgeleide PR=10-6 risicocontour bedraagt 570 meter. De contour ligt voor een groot deel over het plangebied. Artikel 5 van het Bevi geeft aan dat bij het vaststellen van bestemmingsplannen moet worden getoetst aan de grenswaarden voor het plaatsgebonden risico. Deze grenswaarde bedraagt 10-6 voor kwetsbare objecten. Voor beperkt kwetsbare objecten geldt de PR=10-6 risicocontour als richtwaarde. Kwetsbare objecten zijn onder andere woningen in het buitengebied met een dichtheid groter dan 2 per hectare. Uit het voorliggende bestemmingsplan heeft de Omgevingsdienst opgemaakt dat 67 bedrijfswoningen planologisch worden omgezet naar reguliere woningen. Met het vaststellen van het bestemmingsplan wordt de vestiging van meerdere nieuwe kwetsbare objecten mogelijk gemaakt. Hierdoor zou strijdigheid met het Bevi kunnen ontstaan.
 
Het bedrijf Dobbe Transport valt onder het Bevi vanwege de opslag van gevaarlijke stoffen waaroor het vóór 2004 een vergunning heeft verkregen. Met het bedrijf is recent overleg gevoerd over de aanwezigheid van de PR=10-6-contour in relatie tot de opslagactiviteiten van het bedrijf. Resultaat hiervan is dat Dobbe de gevaarlijke stoffen anders wil opslaan. Hierdoor zal, na bouwkundige wijzigingen, het bedrijf niet meer onder het Bevi vallen en niet meer vergunningplichtig zijn. Dobbe moet voor deze wijziging verzoeken zijn omgevingsvergunning in te trekken en gelijktijdig een melding indienen in het kader van het Activiteitenbesluit. Dit heeft het bedrijf nog niet gedaan. Zo lang de PR=10-6 contour van Dobbe over (te realiseren) kwetsbare objecten in het plangebied ligt, is vaststelling van het plan in zijn huidige omvang strijdig met het Bevi.
 
Deze strijdigheid met het Bevi wordt middels voorliggend plan niet verder vergroot. Weliswaar worden er woningen, binnen de risicocontour van Van Dobbe Transport, bestemd maar dit betreffen geen nieuwe woningen, enkel ombestemde bedrijfswoningen. Het aantal mensen binnen de risicocontour van Dobbe neemt derhalve niet verder toe. Gezien de verwachting dat de risicocontour binnenkort zal verdwijnen en het belang van de economische haalbaarheid van het bestemmingsplan worden de woningen binnen de contour niet wegbestemd.  
4.3.5 Bodem
In het kader van een bestemmingsplan dient aangetoond te worden dat de kwaliteit van de bodem en het grondwater in het plangebied in overeenstemming zijn met het beoogde gebruik. Dit is geregeld in de Wet Bodembescherming. De bodemkwaliteit kan namelijk van invloed zijn op de beoogde functie van het plangebied. Indien sprake is van een functiewijziging zal er in veel gevallen een bodemonderzoek moeten worden uitgevoerd op de planlocatie. Middels dit onderzoek kan in beeld worden gebracht of de bodemkwaliteit en de beoogde functie van het plangebied bij elkaar passen.
 
Planspecifiek
De gewenste modernisatieslag van de glastuinbouw brengt mogelijke demping van sloten en graven van compensatiewater met zich mee. De bodemkwaliteit wordt bij het afgraven middels de aanlegvergunning gewaarborgd. Daarbij blijft de bestemming agrarisch, waardoor er geen bestemmingswijziging optreedt. Hierdoor is bodemonderzoek niet noodzakelijk.
 
Bij toekomstige omzettingen van bedrijfswoningen in burgerwoningen dient de grondkwaliteit zodanig te zijn dat deze de bestemmingswijziging niet belemmert. Het voorliggende plan maakt deze bestemmingswijziging middels een wijzigingsbevoegdheid mogelijk. De bodemkwaliteit bij bedrijfswoningen dient aan dezelfde voorwaarden te voldoen als de bodemkwaliteit bij reguliere woningen. De omgevingsdienst dient te beoordelen of het noodzakelijk is om een bodemonderzoek te verrichten.