Type plan: bestemmingsplan
Naam van het plan: Geestweg en Floraweg
Status: vastgesteld
Plan identificatie: NL.IMRO.1884.BPGEESTENFLORAWEG-VAS1

2.2 Gewenste ontwikkelingen

Nadat uit hoofdstuk 3 van de toelichting gebleken is dat de provincie en de gemeente het plangebied hebben aangewezen als glastuinbouwgebied. Door de aanwijzing van het gebied als glastuinbouwgebied moet duurzame glastuinbouw mogelijk zijn. Glastuinbouw die kan inspelen op de veranderende en sterk concurrerende markt. Daarbij is de ligging van het gebied, nabij de door het Rijk aangewezen Greenports van Aalsmeer, Bollenstreek en Boskoop, optimaal.
2.2.1 Moderne glastuinbouw
Bestemmingsplan "Geestweg-Floraweg" 2007
De gemeente Kaag en Braassem heeft conform het provinciale beleid in 2007 een bestemmingsplan "Geestweg en Floraweg" vastgesteld. Het College van Gedeputeerde Staten heeft echter goedkeuring aan dit plan onthouden omdat het plan economisch niet uitvoerbaar wordt geacht. Geconstateerd is dat de ontwikkelingen in de tuinbouw op gespannen voet staan met de smalle kavels in het gebied en de gehanteerde hoogtematen voor kassen en bedrijfsgebouwen. De provincie stelt daarbij dat nieuwe glastuinbouwbedrijven een grootte kennen van 15 hectare. Recente ontwikkelen gaan zelfs tot 30 hectare. Provincie Zuid-Holland geeft aan dat voor de te telen producten in Roelofardendsveen kleinere kavels van 2 tot 5 hectare optimaal zijn. Door de smalle kavels binnen het plangebied van het bestemmingsplan "Geestweg en Floraweg" zijn echter kavels met een grootte van 1,5 hectare uitzonderlijk groot te noemen. Gelet op deze aspecten heeft de provincie vastgesteld dat door het handhaven van de oorspronkelijke waterstructuur en de beperking van de bouwhoogte het plan uit 2007 niet kan voldoen aan de ontwikkelingen in de moderne glastuinbouw. Het beoogde behoud en de versterking van de glastuinbouw in het plangebied is hierdoor in geding, waardoor het plan niet uitvoerbaar is. Aan het plan is door GS dan ook om die reden goedkeuring onthouden. In 2008 is dit besluit herbevestigd door de behandeling van het door de gemeente ingestelde beroep bij de Afdeling Bestuursrechtspraak van de Raad van State.
 
Ontwikkeling
Om te kunnen blijven concurreren met andere gebieden in binnen- en buitenland dient het gebied zich verder te ontwikkelen. Daarbij vraagt hedendaagse moderne en duurzame kassenbouw om o.a. schaalvergroting. Echter, het is niet mogelijk de gewenste kassengrootte te realiseren en tegelijkertijd de bestaande verkavelingsstructuur te handhaven. De verkavelingsstructuur zal dus aanpast dienen te worden om ruimte te bieden aan de ontwikkelingen in de tuinbouw en daarmee het glastuinbouwgebied te behouden / verder te ontwikkelen.
 
Impressie ontwikkeling glastuinbouw (bron: Visiedocument Platform Tuinbouw Veenstreek)
 
De gewenste ontwikkeling heeft ook invloed op de bouwhoogte van kassen. Te zien is op bovenstaande afbeeldingen dat een gemaximaliseerde bouwhoogte van 6 meter, zoals opgenomen in het vigerende plan, niet meer voldoet aan de eisen voor moderne en duurzame glastuinbouw. Moderne glastuinbouw kent een bouwhoogte van 10 meter.
 
Water
Het plangebied maakt deel uit van de Veender- en Lijkerpolder buiten de bedijking. Het hoogheemraadschap van Rijnland heeft in haar legger de waterstructuur vast gelegd. Reden daarvoor is dat deze polder, vanwege de veengronden, een hoge waterstand kent. Immers, als de waterstand verlaagd wordt zullen de gronden inklinken waardoor de bodem verder zal dalen. 
 
Ten tijde van zware regenval dient er voldoende bergingscapaciteit binnen het plangebied te zijn om het extra hemelwater op te vangen. Gelet op de reeds hoge waterstand is een tijdelijke verhoging van het peil met enkele centimeters in enkele gevallen al problematisch. De tijdelijke verhoging zal kunnen leiden tot ongewenste natte voeten bij bewoners en gebruikers. Het dempen van de dwarssloten leidt tot een afname van de bergingscapaciteit en is daardoor voor het Hoogheemraadschap Rijnland ontoelaatbaar. Daarnaast, in verband met inklinking van het veen, dienen er volgens het Hoogheemraadschap minimaal om de 80 meter dwarssloten te zijn. Anders wordt het veen te droog. Deze beperkingen aan het gebied en de opgave binnen het gebied ruimte te bieden aan moderne tuinbouw leven op gespannen voet.
 
Oplossing
In overleg met gemeente, provincie, enkele agrariërs en het hoogheemraadschap is gekeken wat de minimale afmetingen zijn voor de kavels om ruimte te kunnen bieden aan de gewenste moderne glastuinbouw. Daarbij heeft het hoogheemraadschap in de haar beleidregels bepaald wat de maximale kavelbreedte kan zijn zodat de veengronden niet overmatig inklinken. Het dempen van dwarssloten kan alleen mits de percelen niet breder worden dan 80 m (zie § 4.4 van voorliggend document) of mits er adequaat drainage oplossingen getroffen zijn. Aangezien deze afweging alleen gemaakt kan worden door Hoogheemraadschap van Rijnland valt deze afweging buiten het bestemmingsplan. Ondernemers die bouwplannen ambiëren waardoor dwarssloten gedempt zullen worden dienen zelf bij Rijnland de benodigde vergunningen aan te vragen.  
 
Het dempen van sloten en het oprichten van nieuwe kassen dient, conform de regels van hoogheemraadschap Rijnland, gecompenseerd te worden. Onderhavig bestemmingsplan voorziet niet in een regeling voor deze compensatie daar:
  • er betreft het dempen van sloten een doublure ontstaat met de Keur;
  • het hoogheemraadschap, ten tijde van het opstellen van dit plan, nog geen duidelijkheid kan geven over de minimale compensatienorm voor extra verharding.
Mocht er op eigen terrein niet gecompenseerd kunnen worden voor het dempen van de sloten kunnen compensatiemeters gekocht worden elders in het plangebied. De Waterbank, die een convenant voor het plangebied met het hoogheemraadschap gesloten heeft, geeft de mogelijkheid extra meters oppervlakte water binnen het peilgebied te realiseren zodat de waterbergingscapaciteit gehandhaafd blijft. Deze bank kan restkavel van onder meer agrariërs kopen om deze vervolgens af te graven en om te zetten in water. Ontwikkelende agrariërs kunnen vervolgens compensatiemeters afnemen om zo te voldoen aan de compensatienorm van het hoogheemraadschap.
2.2.2 Woningen
2.2.2.1 Afstand woning - agrarisch bedrijf
Een reëel gevolg van de gewenste modernisering van de glastuinbouw is dat voormalige bedrijfswoningen
overbodig worden en dat deze bedrijfswoningen bewoond worden als zijnde burgerwoningen. Immers; als het aantal hectare per bedrijf zal stijgen zal het aantal bedrijven afnemen. Daarmee vervalt de functie van een deel van de huidige bedrijfswoningen. De aanwezigheid van een burgerwoning zal echter met zich meebrengen dat de uitbreidingsmogelijkheden, alsmede de uitoefening van het nabij liggende bedrijf, in bepaalde mate gefrustreerd en beperkt kunnen worden.
 
De gemeenteraad heeft in zijn besluit van 17 mei 2005 het afstandscriterium voor het bestemmingsplan Geestweg en Floraweg vastgesteld op tien meter. Tien meter is de huidige grens waarbinnen glastuinbouw valt onder het Besluit glastuinbouw, dan wel milieuvergunningplichtig is. Op deze wijze worden de bestaande glastuinbouwbedrijven niet in hun bedrijvigheid gehinderd en blijven de glastuinbouwbedrijven, conform de uitgangspunten van het bestemmingsplan, beschermd.
 
Voorliggend bestemmingsplan voorziet in de mogelijkheid om bedrijfswoningen om te zetten in burgerwoningen als gevolg van schaalvergroting. Deze schaalvergroting kan:
  • het aanwenden van de op dat perceel aanwezige glasopstanden voor een naast of nabijliggend glastuinbouwbedrijf behelzen;
  • of het aanwenden van (delen van) dat perceel voor waterbergingsdoeleinden behelzen zodat elders een toevoeging van verharding in de vorm van extra bedrijfsbebouwing of glasopstanden mogelijk gemaakt kan worden.
 
2.2.2.2 Hersituering woningen
De toegenomen lengte van de vrachtwagentrailers heeft gevolgen voor draaicirkels en daarmee de maatvoering van de opritten naar de kassen toe. Van oudsher zijn de woningen veelal direct naast de opritten van de glastuinbouwbedrijven gelegen. Deze situering geeft in toenemende mate problemen in combinatie met het groter geworden vrachtverkeer. Bij sloop/nieuwbouw van de (bedrijfs)woning moet het daarom mogelijk zijn om deze woning op een andere plek binnen het bestaande lint van de Floraweg of Geestweg te situeren.
 
Voorliggend bestemmingsplan voorziet in de mogelijkheid om bedrijfswoningen of reguliere woningen te hersitueren in het bestaande lint. Gelet op de opbouw van het lint zal de naar de weggekeerde gevel van de woning zich moeten bevinden op een afstand van 10 tot 15 meter uit de as van de weg.
 
De maat is bepaald met behulp van een lint-analyse. In de hiernavolgende afbeelding is deze analyse weergegeven. Gekeken is naar de huidige afstandsmaten tussen de gevels en de wegas. Aangezien de linten van de Floraweg en de Geestweg in stedenbouwkundig opzicht veel gemeen hebben is er gekozen voor één generieke regel voor het gehele plangebied.
 
Uit de analyse komt een gemiddelde van 12,3 m tussen de weg gekeerde gevel en de wegas. Vanwege stedenbouwkundige redenen is een uniforme maat niet gewenst, bovendien zal zo'n maat de uitvoerbaarheid van de wijzigingsbevoegdheid onder druk zetten. Derhalve is gekozen voor een bereik van 10 tot 15 meter.
 
Lint-analyse Geestweg-Floraweg
2.2.2.3 Omzetting bedrijfswoningen
Achtergrond
Het gebied Geestweg en Floraweg is aangewezen als glastuinbouw concentratiegebied. De ontwikkeling van glastuinbouw heeft daarmee prioriteit. Zoals reeds in paragraaf 2.2.1 geschetst dient schaalvergroting dan mogelijk te zijn. Een reëel gevolg van schaalvergroting is echter dat voormalige bedrijfswoningen overbodig worden en dat deze woningen bewoond worden als zijnde burgerwoningen. De aanwezigheid van een burgerwoning zal de agrarische bedrijfsvoering op veel plekken frustreren en beperken (zie paragraaf 2.2.2.1).
 
Strijdig gebruik als burgerwoning langer dan 10 jaar
Conform het gemeentelijke handhavingsbeleid zal er niet opgetreden worden indien gebruik in strijd met het bestemmingsplan op 1 augustus 2003 aantoonbaar ouder is dan tien jaar. In casu is gebleken dat zich in het plangebied een aantal bedrijfswoningen bevinden waarvan aantoonbaar is gemaakt dat het strijdige gebruik langer dan tien jaar plaatsvindt (met inachtname van peildatum).
 
Strijdig gebruik als burgerwoning korter dan 10 jaar
Momenteel zijn er ook bedrijfswoningen korter dan tien jaar in gebruik als burgerwoning. Ten aanzien van deze ‘korter dan tien jaar’-gevallen dient per geval onderzocht te worden in hoeverre een bedrijfswoning een bestemming ‘Wonen”kan en mag verkrijgen. In het voorliggende bestemmingsplan is hiervoor een wijzigingsbevoegdheid opgenomen. Daartoe zijn in de planregels de volgende voorwaarden geformuleerd:
  1. er schaalvergroting of reconstructie heeft plaatsgevonden;
  2. de agrarische functie van de bedrijfswoning niet langer noodzakelijk is;
  3. de ligging van de af te splitsen bedrijfswoning niet zodanig is dat hierdoor toekomstige reconstructies alsmede huidige omliggende agrarische bedrijfsuitoefening kunnen worden belemmerd;
  4. per bedrijf tenminste 1 bedrijfswoning aanwezig blijft;
  5. de af te splitsen kavel niet groter is dan 1.000 m2;
  6. er een positief advies is van een onafhankelijke agrarische deskundige;
  7. de nieuwe functie uit milieuhygiënisch oogpunt geen belemmeringen met zich mee brengt voor de bedrijfsvoering van de omliggende agrarische bedrijven.
Hierdoor wordt afgedwongen dat de wijziging van bedrijfswoning naar burgerwoning een minimaal negatief effect heeft op de duurzaamheid van het glastuinbouwgebied.
 
Strijdig gebruik als noodwoning
Een laatste categorie waarin strijdig gebruik met het bestemmingsplan plaatsvindt is die van noodwoningen. In het verleden zijn voor het oprichten van noodwoningen tijdelijke vergunningen afgegeven middels vrijstellingen voor maximaal 5 jaar. Momenteel is een groot aantal van deze woningen nog niet gesloopt terwijl de vergunning reeds is verlopen. Volgens het gemeentelijke handhavingsbeleid wordt er niet opgetreden tegen bouwwerken zonder of in afwijking van bouwvergunningen, welke op grond van de peildatum (verloopdatum tijdelijke vergunning) aantoonbaar ouder zijn dan vijf jaar. Zodra dit wel het geval is kan middels een bouwkundige toets, immers, het bouwwerk moet voldoen aan de relevante wet- en bouwregelgeving, een woonbestemming worden verkregen.
 
Overzicht
Inventarisatie en onderzoek, op basis van de hiervoor vermelde richtlijnen, tijdens de planvormingsfase van bestemmingsplan "Geestweg-Floraweg" (2007) heeft geleid tot het hiernavolgende overzicht.
 
Straatnaam
HuisnummersWoonplaats
Hazenpad1a, 1, 3Roelofarendsveen
Geestweg4, 6, 20/22, 38, 54, 68, 76Roelofarendsveen
Geestweg1, 27, 29, 45, 61 Roelofarendsveen
Floraweg 18, 32, 40, 44, 48, 50, 64, 66, 74, 76, 78, 80, 84, 92, 96, 104, 106a, 112, 120Roelofarendsveen 
Floraweg 25, 27, 29, 35, 45/45a, 51a, 57, 59, 61, 71, 75, 77, 85, 109, 109a, 111aRoelofarendsveen 
 
De planologische omzetting van bedrijfswoning naar burgerwoning bij Floraweg 84 heeft reeds middels een omgevingsvergunning plaatsgevonden. Middels het voorliggende bestemmingsplan worden de overige woningen omgezet van een agrarische bestemming naar een reguliere woonbestemming.
2.2.2.4 Plattelandswoningen
Met ingang van 1 januari 2013 is de Wet 'plattelandswoningen' in werking getreden. De officiele wetstitel luidt "Wet van 12 juli 2012 tot wijziging van de Wet algemene bepalingen omgevings-recht en enkele andere wetten om de planologische status van gronden en opstallen bepalend te laten zijn voor de mate van milieubescherming alsmede om de positie van agrarische bedrijfswoningen aan te passen (plattelandswoningen)". Deze wet bevat een tweetal onderdelen. Om te beginnen wordt geregeld dat bij verschillende wetten zoals bij de Wabo (Omgevingsvergunning milieu) het planologische regime, en niet langer het feitelijk gebruik, bepalend wordt voor de bescherming die een gebouw of functie
geniet tegen negatieve milieueffecten. Het tweede element van het wetsvoorstel heeft specifiek betrekking op zogenaamde plattelandswoningen. Dat zijn (voormalige) agrarische bedrijfswoningen die (tevens) door derden mogen worden bewoond. De Wet 'plattelandswoningen' regelt dat deze woningen niet worden beschermd tegen milieugevolgen van het bijbehorende bedrijf.
 
Voor deze verruiming van de bewoningsmogelijkheden van agrarische bedrijfswoningen geldt dat er een ruimtelijk besluit van de gemeente nodig is. Hiertoe heeft het college van de gemeente Kaag en Braassem op 5 maart 2013 beleidsregels voor plattelandswoningen vastgesteld. Deze beleidsregels zijn in het voorliggende bestemmingsplan, onder meer middels een wijzigingsbevoegdheid, opgenomen.
    
Beleidsregels
Het beleid omtrent plattelandswoningen is vormgegeven middels 10 vastgestelde beleidsregels. Een overzicht, inclusief toelichting is direct hiernavolgend opgenomen.
  1. Toekenning gebeurt uitsluitend op verzoek.
Voor het toekennen van de status ‘plattelandswoning’ is een specifiek besluit nodig. Een dergelijk besluit kan enkel aangevraagd worden door personen die kunnen beschikken over de betreffende gronden. De kosten voor een benodigde planologische maatregel komen voor rekening van de aanvrager.
  1. De aanduiding ‘plattelandswoning’ wordt uitsluitend toegekend aan reeds aanwezige en als zodanig bestemde of vergunde agrarische bedrijfswoningen. De hoofdbestemming blijft Agrarisch.
Meer ruimte geeft de wet niet, de aanduiding plattelandswoning kan alleen gebruikt worden om burgerbewoning van bestaande agrarische bedrijfswoningen mogelijk te maken. De ‘plattelandswoning’ is geen middel om ongewenste illegale bebouwing te legaliseren. De regeling kan niet gebruikt worden voor reguliere bedrijfswoningen met bijvoorbeeld de bestemming Bedrijf, Recreatie of Horeca. Als een voormalige agrarische bedrijfswoning in eerder stadium tot burgerwoning is ombestemd, is het ook mogelijk deze weer bij het bedrijf te betrekken en als plattelandswoning te bestemmen om zo eventuele milieubeperkingen voor het bedrijf te vermijden.
  1. De aanduiding ‘plattelandswoning’ wordt uitsluitend toegekend indien de agrarische bedrijfswoning gebruikt zal gaan worden (of in gebruik is) als burgerwoning en het bedrijf waartoe de bedrijfswoning behoort de bedrijfsactiviteiten niet heeft beëindigd, of het bedrijf overgenomen wordt (is) en de werkzaamheden ter plaatse (gedeeltelijk) voortgezet worden (zijn).
De status plattelandswoning biedt enkel ‘vrijstelling’ ten opzichte van hinder veroorzaakt door het bijbehorende agrarische bedrijf, het bedrijf moet actief zijn. De recente bestemmingsplannen buitengebied kennen een regeling voor vervolgfuncties voor gevallen van bedrijfsbeëindiging, voorkomende regeling zullen aangehouden moeten worden. In bepaalde gevallen ligt een reguliere woonbestemming voor het voormalige agrarische bedrijf (en de bijbehorende agrarische bedrijfswoningen) het meest voor de hand, verschillende bestemmingsplannen kennen een wijzigingsbevoegdheid die dit mogelijk maakt. In deze gevallen moet rekening gehouden worden met ‘derde’ bedrijven, inclusief de ‘omgekeerde werking’.
  1. De ‘plattelandswoning’ wordt aangeduid op de plankaart middels een nadere aanduiding ‘plattelandswoning’ (omlijning), deze aanduiding wordt getrokken rond het ‘erf’ dat bij de betreffende ‘plattelandswoning’ hoort. Bij glastuinbouwbedrijven meet een dergelijk erf maximaal 1000 m² bij overige agrarische bedrijven is het erf maximaal 750 m² groot.
Deze regel is opgenomen om te zorgen dat plattelandswoningen op een correcte en uniforme wijze op de plankaart weergegeven worden. De genoemde oppervlakten van de erven sluiten aan bij de oppervlakten die gelden in recente bestemmingsplannen voor vergelijkbare regelingen.
  1. De bouwregels zoals die gelden voor de reguliere agrarische bedrijfswoning blijven van toepassing op de ‘plattelandswoning’. Bij het ontbeken van bouwregels voor bedrijfswoningen worden de regels van het meest actuele bestemmingsplan buitengebied of glastuinbouw gehanteerd.
Dit biedt enige flexibiliteit ten behoeve van bij- en aanbouwen zonder dat bedrijfsvoering van ‘derde’ bedrijven beperkt wordt. In het geval het vigerende bestemmingsplan geen specifieke bijgebouwen regeling bij voor de reeds aanwezige agrarische bedrijfswoningen kent.
  1. Bij bedrijven waarbij eenmaal een ‘plattelandswoning’ is toegestaan worden geen nieuwe agrarische bedrijfswoningen toegestaan.
Dit ongeacht de eventueel veranderde eigendomsverhoudingen, eigenaar verkoopt in betreffend geval willens en wetens een agrarische bedrijfswoning. Het mag geen sluiproute worden om een bijvoorbeeld een tweede, derde of vierde bedrijfswoning mogelijk te maken.
  1. Er dient sprake te zijn van een aanvaardbaar woon- en leefklimaat.
Dit geldt ook voor reguliere agrarische bedrijfswoningen. Voor reeds bestemde of vergunde agrarische bedrijfswoningen is deze afweging reeds gemaakt, niet alleen ten opzichte van het bijbehorende bedrijf maar ook wat betreft woon- en leefklimaat in relatie tot ‘derde’ bedrijven. Er kan dus zonder verdere ruimtelijke afweging medewerking verleend worden aan het aanduiden van de woning als ‘plattelandswoning’.
  1. Niet bij intensieve veehouderij.
Ter plaatse van intensieve veehouderij is er de geurhinder zodanig dat een goed woon- en leefklimaat ten behoeve van burgerbewoning niet aan de orde is. Op deze bedrijven wordt geen medewerking verleend aan het toekennen van de status ‘plattelandswoning’ aan voormalige agrarische bedrijfswoningen.
  1. ‘Derde’ bedrijven mogen niet verder dan in de bestaande situatie beperkt worden in hun bedrijfsvoering.
Er zijn verschillende situaties waarbij bestemming van de reeds aanwezige en als zodanig bestemde agrarische bedrijfswoningen aangemerkt kunnen worden als gevoelige bestemming op het gebied van specifieke geluids-, geur- en/of luchtkwaliteitswet- en regelgeving. Daar de plattelandswoningen een zelfde bescherming genieten als de reeds aanwezige agrarische bedrijfswoningen worden eventueel aanwezige ‘derde’ bedrijven niet verder in hun bedrijfsvoering beperkt. Voor het toekennen van de aanduiding ‘plattelandswoning’ aan agrarische bedrijfswoningen is dus geen verdere inhoudelijk afweging noodzakelijk.
  1. Bij twijfel moeten aanvragers de aanwezigheid van een feitelijk bijbehorend bedrijf aantonen.
Aanvrager moet aannemelijk maken dat het bijbehorende bedrijf nog steeds actief is. Dit kan aan de hand van bijvoorbeeld Kamer van Koophandelgegevens of middels het overleggen van actuele ‘milieu’vergunningen. Aanvrager kan er ook voor kiezen een en ander aan te tonen middels een agrarisch advies. Een dergelijk advies moet via de gemeente (middels een formulier) aangevraagd worden, aan een agrarisch advies zijn legeskosten verbonden.
Overzicht
Tijdens de voorbereiding van het bestemmingsplan Geestweg - Floraweg is gebleken dat reeds drie woningen voldoen aan de 10 eerder genoemde beleidsregels. Deze woningen hebben, middels een aanduiding op de verbeelding, de status plattelandswoning gekregen. Het betreft de volgende woningen:
 
Straatnaam
HuisnummersWoonplaats
Hazenpad-Roelofarendsveen
Geestweg44Roelofarendsveen
Geestweg9Roelofarendsveen
Floraweg -Roelofarendsveen 
Floraweg 37Roelofarendsveen 
2.2.3 Nevenactiviteiten
Van oudsher zijn agrarische bedrijven gericht op het verkrijgen van een gezinsinkomen door middel van de teelt van gewassen en/of het houden van vee. De laatste jaren richten agrarische bedrijven zich in toenemende mate ook op andere dan deze reguliere agrarische activiteiten. Te denken valt aan tuincentrumachtige functies, bepaalde horecagelegenheden of leisure/recreatieve voorzieningen. 
 
Tevens wordt met deze nieuwe activiteiten ingespeeld op veranderende wensen van de consument. Dit wordt ook wel landbouw met verbrede doelstelling genoemd en vormt een wezenlijk onderdeel van plattelandsvernieuwing. Door deze verbreding kan de sociaal-economische basis van de agrarische sector en van het buitengebied over het algemeen worden versterkt.
 
Een neventak kan voor de agrariër een welkome aanvulling betekenen op het inkomen en de agrariër zo in staat stellen om de agrarische activiteiten (de kernactiviteiten) voort te zetten. De primaire bedrijfsvoering blijft echter de agrarische tak. De nevenactiviteiten dienen daardoor ruimtelijk ondergeschikt te zijn. Ondergeschiktheid op basis van de bedrijfseconomische situatie is ruimtelijk niet van belang en hoort derhalve niet thuis in een bestemmingsplan.

Gelet op de doelstelling van het voorliggende plan om het plangebied te ontwikkelen tot duurzaam glastuinbouwgebied zullen de nevenactiviteiten agrarisch gelieerd moeten zijn. Hierbij versterkt de nevenactiviteit het agrarische karakter van het gebied. Daarnaast zijn er diverse mogelijkheden voor recreatieve invullingen. Deze invulling ondersteunt de recreatieve identiteit van de gemeente. De nevenactiviteiten mogen niet leiden tot schade aan de belangen van derden. Concreet kan dit o.a. betekenen dat (de bedrijfsvoering op) naastliggende percelen geen hinder mogen ondervinden van geparkeerde auto's, ongenodigde gasten of geluidsoverlast. In de hiernavolgende paragraaf is onderbouwd waarom besloten is binnen dit bestemmingsplan geen lijst van agrarisch gelieerde bedrijvigheid op te nemen.
2.2.4 Vervolgfuncties
Door bedrijfsbeëindiging na schaalvergroting is het mogelijk dat bedrijfsgebouwen leeg komen te staan. De achterliggende gronden van een perceel worden gebruikt ten behoeve van schaalvergroting terwijl de bedrijfsgebouwen en de bedrijfswoning in eigendom blijven. Nieuwe functies in deze gebouwen passen veelal niet binnen de nevenfunctie regeling. De agrarische functie is immers beëindigd waardoor er geen sprake meer is van ruimtelijke ondergeschiktheid. Voorliggend bestemmingsplan maakt het mogelijk in deze bebouwing nieuwe functies te ontwikkelen. Dit kan echter alleen als deze functie agrarisch gelieerd is of er sprake is van een recreatieve functie. Hierdoor wordt het karakter en vestigingsklimaat van/als agrarisch glastuinbouwgebied verder versterkt en wordt de recreatieve identiteit van de gemeente Kaag en Braassem ondersteund. Gelet op de hoofddoelstelling om moderne glastuinbouw mogelijk te maken is de ontplooiing van vervolgfuncties enkel mogelijk op restkavels. Een door het college aan te wijzen agrarisch deskundige zal beoordelen of er sprake is van een zogenaamde kavel.
 
Voorliggend bestemmingsplan voorziet niet in een lijst van bedrijfsactiviteiten die agrarisch gelieerd zijn. De beslissing of een activiteit agrarisch gelieerd is ligt bij de gemeente. In de praktijk zal immers blijken dat een vooraf opgestelde lijst limitatief is en daardoor ongewenste beperkingen zal kunnen meebrengen.