direct naar inhoud van Artikel 22 Leidingen
Plan: Munstergeleen en Windraak
Status: vastgesteld
Plantype: ex art. 10 WRO beheer/ontwikkeling
IMRO-idn: NL.IMRO.18830000MunstergelWind-

Artikel 22 Leidingen

22.1 Doeleindenomschrijving

De op de verbeelding voor "leidingen" aangewezen gronden zijn primair bestemd voor:

  • a. een ondergrondse gastransportleiding ter plaatse van de subbestemming “hogedruk gastransportleiding”;
  • b. een ondergrondse gasvoedingsleiding ter plaatse van de subbestemming “hogedruk gasvoedingsleiding”.
    alsmede voor:
  • c. binnen een afstand van 5 m ter weerszijden van de subbestemming “hogedruk gastransportleiding” en binnen een afstand van 4 m ter weerszijden van de subbestemming “hogedruk gasvoedingsleiding”: het beheer van de in sub a bedoelde leidingen;
  • d. de bescherming van het aangrenzende woon- en leefklimaat in verband met de in sub a bedoelde leiding;
  • e. overige bijbehorende voorzieningen;
    met bijbehorende:
  • f. gebouwen;
  • g. bouwwerken, geen gebouwen zijnde.
22.2 Bouwregels

In afwijking van het bepaalde in hoofdstuk 2 van deze planregels, is bouwen uitsluitend toegestaan ten dienste van de in lid 1 omschreven doeleinden, met inachtneming van de volgende regels:

  • a. de oppervlakte van gebouwen bedraagt maximaal 25 m2;
  • b. de bouwhoogte van gebouwen bedraagt maximaal 3,5 m;
  • c. de hoogte van bouwwerken, geen gebouwen zijnde, bedraagt maximaal 2 m.
22.3 Ontheffing
  • A. Burgemeester en wethouders zijn bevoegd ontheffing te verlenen van het bepaalde in lid 3, voor het bouwen in overeenstemming met het bepaalde in hoofdstuk 2 van deze planregels.
  • B. Een ontheffing als bedoeld onder A. wordt niet verleend dan nadat burgemeester en wethouders daarover een advies hebben ingewonnen van de beheerder van de betreffende leiding.
22.4 Aanlegvergunning
  • A. Het is verboden zonder of in afwijking van een aanlegvergunning van burgemeester en wethouders op de in lid 1. bedoelde gronden de volgende andere-werken uit te voeren:
  • a. het vergraven en afgraven van gronden tot een diepte van meer dan 0,30 m beneden het peil;
  • b. het egaliseren van gronden;
  • c. het aanbrengen van diepwortelende beplantingen;
  • d. het aanleggen, verbreden en verharden van wegen, paden, parkeergelegenheden en andere oppervlakteverhardingen.
  • B. Een aanlegvergunning als bedoeld in lid 4 onder A. mag alleen en moet worden geweigerd indien door het uitvoeren van de andere-werken, dan wel door de daarvan hetzij direct, hetzij indirect te verwachten gevolgen blijvend onevenredig afbreuk wordt gedaan aan de mogelijkheid van een adequaat beheer of de veiligheid van de ondergrondse leidingen en hieraan door het stellen van voorwaarden niet of onvoldoende tegemoet kan worden gekomen.
  • C. Een aanlegvergunning als bedoeld in lid 4 onder A wordt niet verleend dan nadat burgemeester en wethouders daarover een advies hebben ingewonnen van de beheerder van de ondergrondse leiding.
  • D. Een aanlegvergunning als bedoeld in lid 4 onder A. is niet vereist voor:
  • a. andere-werken, die behoren tot het normale onderhoud en beheer;
  • b. andere-werken, die op het tijdstip van het van kracht worden van het plan in uitvoering waren of konden worden uitgevoerd krachtens een vóór dat tijdstip geldende dan wel aangevraagde vergunning.