direct naar inhoud van Artikel 11 Agrarische bedrijfsdoeleinden
Plan: Munstergeleen en Windraak
Status: vastgesteld
Plantype: ex art. 10 WRO beheer/ontwikkeling
IMRO-idn: NL.IMRO.18830000MunstergelWind-

Artikel 11 Agrarische bedrijfsdoeleinden

11.1 Doeleindenomschrijving
  • A. De op de verbeelding voor “Agrarische bedrijfsdoeleinden AB” aangewezen gronden zijn bestemd voor:
  • a. de uitoefening van een agrarisch bedrijf;
  • b. detailhandel, uitsluitend ter plaatse van de aanduiding “D” (Detailhandel toegestaan) op de verbeelding;
  • c. bestaande (inpandige) dienstwoningen, behorende bij het ter plaatse gevestigde bedrijf.
    alsmede voor:
  • d. erven;
  • e. nutsvoorzieningen;
  • f. parkeervoorzieningen;
  • g. water en voorzieningen ten behoeve van de waterhuishouding;
  • h. overige bijbehorende voorzieningen;
    met bijbehorende:
  • i. gebouwen;
  • j. bouwwerken, geen gebouwen zijnde die bij de bestemming passen.
  • B. De in dit lid bedoelde gronden zijn tevens bestemd voor de doeleinden en bouwmogelijkheden die in hoofdstuk 3 voor de betrokken bestemming zijn aangegeven, inclusief de daarin opgenomen ontheffings- en/of wijzigingsbevoegdheden en/of aanlegvergunningvereisten.
  • C. Ten aanzien van de in lid 1 sub A genoemde detailhandel geldt dat hiervoor maximaal 45 m2 van het vloeroppervlak mag worden aangewend.
  • D. De bestaande grondgebonden agrarische bedrijven mogen binnen het bouwkavel uitbreiden met grondgebonden agrarische activiteiten met inachtneming van de regels zoals opgenomen in de POL-uitwerking BOM+. Het omschakelen naar een andere tak van agrarische bedrijvigheid (niet-grondgebonden) is niet toegestaan.
11.2 Bouwregels

Bouwen is uitsluitend toegestaan ten dienste van de in lid 1. omschreven doeleinden en met inachtneming van de volgende regels:

  • a. hoofdgebouwen mogen uitsluitend binnen de op de verbeelding aangegeven bouwvlakken worden gebouwd;
  • b. ter plaatse van de op de verbeelding aangegeven aanduiding “onderdoorgang” mag slechts bebouwing worden opgericht indien de begane grondlaag vrij blijft van bebouwing met een doorgangsruimte van ten minste 3 m;
  • c. de goothoogte en bouwhoogte van gebouwen alsmede de gezamenlijke oppervlakte van gebouwen op een bouwvlak bedraagt maximaal de op de verbeelding aangegeven goothoogte, bouwhoogte respectievelijk bebouwingspercentage.
  • d. dienstwoningen mogen uitsluitend worden gebouwd binnen het bouwvlak, ter plaatse van de aanduiding 'dienstwoning toegestaan' op de verbeelding.
  • e. per bouwperceel is één dienstwoning vrijstaand dan wel opgenomen in de bedrijfsbebouwing toegestaan, onder de volgende voorwaarden:
    • 1. bij een vrijstaande dienstwoning zijn de volgende regels van toepassing:
      • de inhoud van de woning mag niet meer bedragen dan 650 m3;
      • de goothoogte mag niet meer bedragen dan 6 m;
      • de (nok)hoogte mag niet meer bedragen dan 10 m.
    • 2. bij een in de bedrijfsbebouwing opgenomen dienstwoning zijn de volgende regels van toepassing:
      • de inhoud van de woning mag niet meer bedragen dan 650 m3.
      • de goot- en nokhoogte zoals toegestaan voor bedrijfsgebouwen, mag niet worden overschreden.
  • f. de hoogte van bouwwerken, geen gebouw zijnde, mag ten hoogste bedragen:
    • 1. van erfafscheidingen voor de voorste bouwgrens 1 m;
    • 2. van erfafscheidingen in of achter de voorste bouwgrens 2 m;
    • 3. van overige bouwwerken, geen gebouwen zijnde 3 m.
11.3 Bijzondere gebruiksregels
  • A. Onder verboden gebruik als bedoeld onder artikel 7.10 van de Wet ruimtelijke ordening wordt tevens verstaan het gebruik van (vrijstaande) bijgebouwen als zelfstandige woning en/of als afhankelijke woonruimte.
  • B. Onder verboden gebruik als bedoeld in artikel 7.10 van de Wet ruimtelijke ordening wordt tevens verstaan het gebruik van door splitsing van oorspronkelijke hoofdgebouwen ontstane meerdere zelfstandige woningen.
  • C. Burgemeester en wethouders zijn bevoegd ontheffing te verlenen van het onder A onder 1 bepaalde voor het gebruik van een (vrijstaand) bijgebouw als afhankelijke woonruimte, mits:
  • a. een dergelijke bewoning plaatsvindt in het kader van mantelzorg;
  • b. het gebruik beperkt blijft tot de in lid 2 onder a en b genoemde bouwmogelijkheden voor bijgebouwen;
  • c. de belangen van de rechthebbenden op de aan het bouwperceel grenzende gronden niet onevenredig worden geschaad;
  • d. gebruik wordt gemaakt van het dichtst bij het hoofdgebouw gelegen bijgebouw, tenzij op grond van doelmatigheidsmotieven een ander op het perceel gelegen bijgebouw meer geschikt is;
  • e. de afhankelijke woonruimte wordt bewoond door degene(n) die zorg nodig heeft/hebben;
  • f. geen extra ontsluiting wordt toegevoegd;
  • g. het parkeren op eigen erg plaatsvindt.
11.4 Ontheffing
  • A. Burgemeester en wethouders zijn bevoegd ontheffing te verlenen van het bepaalde in lid 2 onder e voor de realisatie van erfafscheidingen voor de voorste bouwgrens met een hoogte van maximaal 2 m.
11.5 Nadere eisen

Burgemeester en wethouders zijn bevoegd nadere eisen te stellen ten aanzine van:

  • de situering, de oppervalkte, de (goot)hoogte van bebouwing;
  • de aard, de hoogte en de situering van erfafscheidingen;
  • de aard, situering en oppervlakte van verhardingen;
  • voorzieningen ter voorkoming van hemelwaterproblematiek in verband met de nieuwe bebouwing;

een en ander op basis van een landschappelijk inpassingsplan (en / of stedenbouwkundig ontwerp) en met inachtneming van de regels zoals deze gesteld zijn in de POL-uitwerking BOM+.