direct naar inhoud van Artikel 1 begrippen
Plan: Geleenbeekdal
Status: vigerend
Plantype: ex art. 10 WRO beheer/ontwikkeling
IMRO-idn: NL.IMRO.18830000Geleenbeekdal-

Artikel 1 begrippen

1.1. het plan:

het bestemmingsplan "Geleenbeekdal" van de gemeente Sittard-Geleen;

 

1.2. de plankaart:

De geometrisch bepaalde planobjecten als vervat in het GML-bestand NL.IMRO met de bijbehorende regels (en eventuele bijlagen);

 

1.3. aanduiding:

een geometrisch bepaald vlak of figuur, waarmee gronden zijn aangeduid, waar ingevolge de regels regels worden gesteld ten aanzien van het gebruik en/of het bebouwen van deze gronden;

 

1.4. aanduidingsgrens:

de grens van een aanduiding indien het een vlak betreft;

 

1.5. agrarisch bedrijf:

een bedrijf dat is gericht op het voortbrengen van producten door middel van het telen van gewassen en/of het houden van dieren;

 

1.6. agrarisch bouwperceel:

een bouwperceel waarop geconcentreerde bebouwing ten behoeve van één agrarisch bedrijf is toegestaan;

 

1.7. agrarisch hulp- en nevenbedrijf:

een niet-industrieel bedrijf voor productie of levering van goederen of diensten ten behoeve van agrarische bedrijven, respectievelijk voor ver- of bewerking, op- of overslag, vervoer of verhandeling van agrarische producten;

 

1.8. agrarische doeleinden van ondergeschikte betekenis:

niet bedrijfsmatige agrarisch getinte activiteiten van ondergeschikte betekenis en niet vallend onder het regime van de Wet milieubeheer;

1.9. ambacht(elijke):

het bedrijfsmatig, geheel of overwegend door middel van handwerk vervaardigen, bewerken of herstellen en het installeren van goederen, alsook het verkopen en/of leveren, als ondergeschikte activiteit, van goederen die ter plaatse worden vervaardigd, ver- of bewerkt;

 

1.10. ander bouwwerk:

bouwwerk, geen gebouw zijnde;

 

1.11. archeologische waarde:

de aan een gebied toegekende waarde in verband met de kennis en de studie van de in dat gebied voorkomende overblijfselen van menselijke aanwezigheid of activiteit uit oude tijden;

 

1.12. bebouwing:

één of meer gebouwen en/of bouwwerken, geen gebouwen zijnde;

 

1.13. bedrijfsactiviteiten:

vormen van bedrijf vergelijkbaar met of zoals opgenomen in bijlage 2 bij de voorschriften: toegesneden lijst van bedrijfstypen, uit bijlage B. van de VNG-publicatie "Bedrijven en milieuzonering";

 

1.14. bedrijfsgebouw:

een gebouw dat dient voor de uitoefening van een of meer bedrijfsactiviteiten;

 

1.15. bedrijfswoning:

een woning in of bij een gebouw of op een terrein, kennelijk slechts bedoeld voor (het huishouden van) een persoon, wiens huisvesting daar gelet op de bestemming van het gebouw of het terrein noodzakelijk is;

 

1.16. beeldbepalend pand:

te handhaven gebouw of bouwwerk gezien de betekenis voor het stedenbouwkundig beeld ter plaatse.

1.17. beschermde monumenten:

Onroerende monumenten welke zijn ingeschreven in de, ingevolge van de Monumentenwet 1988, vastgestelde registers, welke van algemeen belang zijn wegens hun schoonheid, hun betekenis voor de wetenschap of hun cultuurhistorische waarde, alsmede terreinen van algemeen belang wegens aanwezigheid daar van voornoemde zaken;

 

1.18. bestaand:

bij bouwwerken:

bestaand ten tijde van de terinzagelegging van het bestemmingsplan als ontwerp;

 

bij gebruik:

bestaand ten tijde van het van kracht worden van het betreffende gebruiksverbod;

 

1.19. bestemmingsgrens:

de grens van een bestemmingsvlak;

 

1.20. bestemmingsvlak:

een geometrisch bepaald vlak met eenzelfde bestemming;

 

1.21. bijgebouw:

een gebouw, dat in functioneel en architectonisch opzicht ondergeschikt is aan een op hetzelfde bouwperceel gelegen hoofdgebouw en ten dienste staat aan dat hoofdgebouw;

 

1.22. bijzondere objecten categorie I:

  • bejaardentehuizen, verpleeginrichtingen;
  • scholen en winkelcentra;
  • kantoren en hotels, bestemd voor meer dan 50 personen;
  • objecten met een hoge infrastructurele waarde, zoals computer- en telefooncentrales, gebouwen met vluchtleidingsapparatuur;
  • objecten die door secundaire effecten een verhoogd risico met zich meebrengen zoals bovengrondse installaties en opslagtanks voor brandbare, explosieve en/of giftige stoffen;

1.23. boogkas:

elke constructie van hout, metaal of ander materiaal welke met plastic of in gebruik daarmee overeenstemmend materiaal is afgedekt ter bescherming, vervroeging of verlenging van tuinbouw- en fruitteeltproducten;

 

1.24. bouwen:

het plaatsen, het geheel of gedeeltelijk oprichten, vernieuwen of veranderen en het vergroten van een bouwwerk, alsmede het geheel of gedeeltelijk oprichten, vernieuwen of veranderen van een standplaats;

 

1.25. bouwgrens:

de grens van een bouwvlak;

 

1.26. bouwlaag:

een doorlopend gedeelte van een gebouw, dat door op gelijke of bij benadering gelijke hoogte liggende vloeren of balklagen is begrensd, zulks met inbegrip van de begane grond en met uitsluiting van onderbouw en zolder;

 

1.27. bouwperceel:

een aaneengesloten stuk grond, waarop ingevolge de regels een zelfstandige, bij elkaar horende bebouwing is toegelaten;

 

1.28. bouwperceelgrens:

de grens van een bouwperceel;

 

1.29. bouwvlak:

een geometrisch bepaald vlak, waarmee gronden zijn aangeduid, waar ingevolge de regels bepaalde gebouwen en bouwwerken geen gebouwen zijnde, zijn toegelaten;

 

1.30. bouwwerk:

elke constructie van enige omvang van hout, steen, metaal of ander materiaal, die hetzij direct of indirect steun vindt in of op de grond;

1.31. buisleidingstrook:

een doorgaande strook grond met een breedte van 45 m bestemd voor meerdere toekomstige hoofdtransportleidingen;

 

1.32. buitenplaats:

een strategische plaats met een zeer lage woningdichtheid en een hoge dichtheid van veel verschillende functies: wonen, beperkte wegen en voorzieningen, recreatief medegebruik en natuurversterking. Het geheel is een samenspel van exclusieve gebouwen en gronden, welke een architectonische allure krijgen.

 

1.33. cultuurhistorische waarde:

de aan een bouwwerk of een gebied toegekende waarde gekenmerkt door het beeld dat is ontstaan door het gebruik dat de mens in de loop van de geschiedenis heeft gemaakt van dat bouwwerk of dat gebied;

 

1.34. detailhandel:

het bedrijfsmatig te koop aanbieden, waaronder begrepen de uitstalling ten verkoop, het verkopen en/of leveren van goederen aan personen die goederen kopen voor gebruik, verbruik of aanwending anders dan in de uitoefening van een beroeps- of bedrijfsactiviteit;

 

1.35. dienstverlening:

het bedrijfsmatig verlenen van diensten;

 

1.36. erosiebestrijding:

het beperken of tegengaan van verplaatsing van bodembestanddelen onder invloed van afstroming van oppervlaktewater;

 

1.37. extensief recreatief medegebruik:

vormen van recreatief medegebruik gericht op landschapsbeleving, die plaatsvinden in gebieden met weinig of geen recreatieve voorzieningen en waarbij per oppervlakte-eenheid relatief weinig mensen aanwezig zijn;

1.38. gebouw:

elk bouwwerk, dat een voor mensen toegankelijke, overdekte, geheel of gedeeltelijk met wanden omsloten ruimte vormt;

 

1.39. graft:

taludvormig hoogteverschil van minimaal 0,75 meter in maaiveldhoogte met een hellingpercentage van meer dan 25% tussen de voet en de kruin van het talud met een voetlengte van minimaal 10 meter;

 

1.40. grasbaan:

een grasstrook met een minimumbreedte van 5 meter die gelegen of aangelegd is in een dalbodem en/of stroombaan in een droogdal, met als specifieke functie geulerosie te voorkomen met de mogelijkheid van sedimentatie van geërodeerd bodemmateriaal.

 

1.41. groenstrook:

strook of zone die doorgaans dwars op de helling en evenwijdig met de hoogtelijnen is gelegen en voornamelijk begroeid is met grassen en kruiden met als bijzondere functie te voorzien in een remmende werking voor afstromend oppervlaktewater en sedimentatie van bodemmateriaal;

 

1.42. grondgebonden agrarische bedrijfsvoering:

een agrarische bedrijfsvoering, waarbij hoofdzakelijk gebruik wordt gemaakt van open grond;

 

1.43. groothandel:

het bedrijfsmatig te koop aanbieden, waaronder begrepen de uitstalling ten verkoop, het verkopen en/of leveren van goederen aan wederverkopers, dan wel aan instellingen of personen ter aanwending in een andere beroeps- of bedrijfsactiviteit;

 

1.44. hoofdgebouw:

een gebouw, dat op een bouwperceel door zijn constructie of afmetingen dan wel gelet op de bestemming als het belangrijkste gebouw valt aan te merken;

1.45. hoofdtransportleiding:

een doorgaande leiding voor het vervoeren van stoffen over grotere afstand tussen, van en naar in het algemeen belangrijke woon- en industriële centra, alsmede de leiding welke deel uitmaakt van het hoofdtransportnet van de Gasunie en een diameter heeft

van 18" of groter;

 

1.46. horecabedrijf:

een bedrijf of instelling waar bedrijfsmatig dranken en etenswaren voor gebruik ter plaatse worden verstrekt en/of waarin bedrijfsmatig logies wordt verstrekt;

 

1.47. industrie(ële):

een bedrijf dat is gericht op het vervaardigen c.q. bewerken van goederen, producten en/of stoffen middels of grotendeels middels machines, installaties of anderszins via een geautomatiseerd proces;

 

1.48. kampeeraccommodatie:

een bouwwerk, ter beschikking gesteld voor het houden van recreatief nachtverblijf, niet zijnde een hotel, een pension of een woning, anders dan een zomerhuis;

 

1.49. kampeermiddelen:

tent, tentwagen, kampeerauto of caravan dan wel enig ander onderkomen of enig ander voertuig of gewezen voertuig of gedeelte daarvan, voor zover geen bouwwerk zijnde, waarvoor ingevolge artikel 47 van de Woningwet een bouwvergunning vereist is; een en ander voor zover deze onderkomens of voertuigen geheel of ten dele blijvend zijn bestemd of opgericht dan wel worden of kunnen worden gebruikt voor recreatief nachtverblijf;

 

1.50. kampeerterrein:

terrein of plaats, geheel of gedeeltelijk ingericht, en blijkens die inrichting bestemd, om daarop gelegenheid te geven tot het plaatsen of geplaatst houden van kampeermiddelen ten behoeve van recreatief nachtverblijf;

1.51. landschappelijke waarde:

de aan een gebied toegekende waarde gekenmerkt door het waarneembare deel van het aardoppervlak, die wordt bepaald door de onderlinge samenhang en beïnvloeding van de levende en niet-levende natuur;

 

1.52. lijnvormig element:

een groenstrook of graft, doorgaans dwars op de helling en evenwijdig met de hoogtelijnen gelegen;

 

1.53. monumentale waarde:

waarden van zaken of welke van algemeen belang zijn wegens hun schoonheid, hun betekenis voor de wetenschap of hun cultuurhistorische waarde;

 

1.54. natuurlijke waarde:

de aan een gebied toegekende waarde gekenmerkt door geologische, geomorfologische, bodemkundige en biologische elementen, zowel afzonderlijk als in onderlinge samenhang;

 

1.55. niet grondgebonden agrarische bedrijfsvoering:

een agrarische bedrijfsvoering, waarbij hoofdzakelijk geen gebruik wordt gemaakt van open grond;

 

1.56. onderbouw:

een gedeelte van een gebouw, dat wordt afgedekt door een vloer waarvan de bovenkant minder dan 1.20 m boven straatpeil is gelegen;

 

1.57. onderkomens:

voor verblijf geschikte, al dan niet aan hun bestemming onttrokken voer- en vaartuigen, waaronder begrepen woonwagens, woonschepen, caravans, stacaravans, kampeerauto's, alsook tenten, schuilhutten en keten, al dan niet ingericht ten behoeve van een recreatief buitenverblijf, voor zover deze niet als bouwwerken zijn aan te merken;

1.58. peil:

voor een bouwwerk waarvan de hoofdtoegang direct aan een weg grenst:

de hoogte van de weg ter plaatse van die hoofdtoegang;

 

voor een bouwwerk waarvan de hoofdtoegang niet direct aan een weg grenst:

de hoogte van het terrein ter plaatse van die hoofdtoegang bij voltooiing van de bouw;

 

1.59. permanente bewoning:

bewoning van een ruimte als hoofdverblijf;

 

1.60. praktijkvestiging:

een gebouw of gedeelte daarvan, waarin een beroep wordt uitgeoefend of dienstverlening wordt verricht op administratief, juridisch, medisch, therapeutisch, kunstzinnig, of daarmee gelijk te stellen gebied;

 

1.61. recreatief medegebruik:

het medegebruik van gronden voor routegebonden recreatieve activiteiten, zoals wandelen, fietsen, ruitersport en kanovaren, en voor plaatsgebonden recreatieve activiteiten, zoals voor sportvisserij, alsmede voor route-ondersteunende voorzieningen, zoals picknick-, uitzicht-, rust- en informatieplaatsen, voor zover de overige functies van de gronden dit toelaten;

 

1.62. seksinrichting:

de voor publiek toegankelijke, besloten ruimte waarin bedrijfsmatig, of in een omvang alsof zij bedrijfsmatig was, seksuele handelingen worden verricht, of vertoningen van erotisch-pornografische aard plaatsvinden. Onder een seksinrichting worden in elk geval verstaan: een (raam)prostitutiebedrijf, waaronder begrepen een erotische massagesalon, een seksbioscoop, seksautomatenhal, sekstheater of een parenclub, al dan niet in combinatie met elkaar.

1.63. stedenbouwkundig beeld:

ruimtelijke verschijningsvorm van de bestaande bebouwing, die wordt bepaald door de situering, de bouwmassa's, de gevelindeling en de dakvormen;

 

1.64. waterbuffer:

van nature aanwezige of kunstmatig aangelegde voorziening waarin afstromend water samenstroomt en/of wordt opgevangen en die dit water tijdelijk vast houdt met een vertraagde leegstroom;

 

1.65. wateroverlast:

periodieke bovennormale oppervlaktewaterafvoer die stroomafwaarts tot schade en/of overlast leidt of kan leiden;

 

1.66. woning:

een complex van ruimten, uitsluitend bedoeld voor de huisvesting van één afzonderlijk huishouden.