Type plan: bestemmingsplan
Naam van het plan: Veegplan
Status: vastgesteld
Plan identificatie: NL.IMRO.1883.bpVeegplan-VA01

Regels

1 Inleidende regels
Artikel 1 Begrippen

 
1.1 plan
het bestemmingsplan Veegplan met identificatienummer NL.IMRO.1883.bpVeegplan-VA01 van de gemeente Sittard-Geleen.
 
1.2 bestemmingsplan
de geometrisch bepaalde planobjecten met de bijbehorende regels en bijlagen.
 
1.3 verbeelding
de verbeelding van het bestemmingsplan Veegplan, bestaande uit een digitale en analoge verbeelding met identificatienummer NL.IMRO.1883.bpVeegplan-VA01.
 
1.4 aanduiding
een geometrisch bepaald vlak of figuur, waarmee gronden zijn aangeduid, waar ingevolge de regels, regels worden gesteld ten aanzien van het gebruik en/of het bebouwen van deze gronden.
 
1.5 aanduidingsgrens
de grens van een aanduiding indien het een vlak betreft.
 
1.6 aan huis gebonden bedrijf
een bedrijf, gericht op het beroepsmatig verlenen van diensten en zorg of het uitoefenen van (ambachtelijke) bedrijvigheid door middel van handwerk, dat door de bewoner(s) van een woning in of vanuit die woning of een bijbehorend bouwwerk dan wel, in geval van een meergezinswoning of bovenwoning, vanuit de begane grond van een gebouw wordt uitgeoefend, waarbij de woning in hoofdzaak de woonfunctie behoudt.
 
1.7 aan huis gebonden beroep
een bedrijf, gericht op het beroepsmatig verlenen van diensten op administratief, zakelijk, maatschappelijk, juridisch, (para)medisch, therapeutisch, lichaamsverzorgend, ontwerptechnisch of kunstzinnig of hiermee gelijk te stellen gebied, dat door de bewoner(s) van een woning in of vanuit die woning of een bijbehorend bouwwerk dan wel, in geval van een meergezinswoning of bovenwoning, vanuit de begane grond van een gebouw wordt uitgeoefend, waarbij de woning in hoofdzaak de woonfunctie behoudt, een kapsalon hieronder begrepen.
 
1.8 afhankelijke woonruimte
een bijgebouw dat qua ligging een ruimtelijke eenheid vormt met de woning waarin een gedeelte van de huishouding uit een oogpunt van mantelzorg gehuisvest is.
 
1.9 agrarisch bedrijf
een bedrijf dat in hoofdzaak is gericht op het voortbrengen van producten door middel van:
  • het telen of veredelen van gewassen, waaronder begrepen houtteelt en fruitteelt;
  • en/of het houden of fokken van vee, pluimvee of pelsdieren.  
nader te onderscheiden in:
  • grondgebonden bedrijf;
  • glastuinbouwbedrijf;
  • niet-grondgebonden bedrijf, niet zijnde intensieve veehouderij;
  • intensieve veehouderij.
     
1.10 agrarisch bedrijfsgebouw
een (gedeelte van een) gebouw, dat dient voor de uitoefening van een agrarisch bedrijf.
 
1.11 agrarische bedrijfswoning
een woning, krachtens het plan toegestaan binnen een agrarisch bouwvlak, en kennelijk slechts bedoeld voor (het huishouden van) een persoon of gezin, wiens huisvesting daar gelet op de aard van de agrarische bedrijfsvoering noodzakelijk is.
 
1.12 agrarische waarden
de waarden die rechtstreeks verband houden met de mogelijkheden voor de uitoefening van een doelmatige, agrarische bodem- en/of bedrijfsexploitatie.
 
1.13 antenne-installatie
installatie bestaande uit een antenne, een antennedrager, de bedrading en de al dan niet in een techniekkast opgenomen apparatuur, met de daarbij behorende bevestigingsconstructie.
 
1.14 archeologisch monument
terrein dat van algemeen belang is wegens daar aanwezige zaken als hun schoonheid, hun betekenis voor de wetenschap of hun cultuurhistorische waarde en die daarom op grond van de Monumentenwet worden beschermd.
 
1.15 archeologische verwachting
de aan een gebied toegekende verwachting in verband met de kans op het voorkomen van archeologische relicten (resten uit het verleden).
 
1.16 archeologische waarde
de aan een gebied toegekende waarde in verband met de kennis en de studie van de in dat gebied voorkomende overblijfselen van menselijke aanwezigheid of activiteiten uit oude tijden.
 
1.17 archeologisch onderzoek
onderzoek verricht door een dienst, bedrijf of instelling, beschikkend over een opgravingsvergunning ex artikel 45 van de Monumentenwet (of voor de betreffende werkzaamheden een vergunning heeft van de Minister van OCW) en werkend volgens de Kwaliteitsnorm voor de Nederlandse Archeologie (KNA).
 
1.18 bebouwing
één of meer gebouwen en/of bouwwerken, geen gebouwen zijnde.
 
1.19 bebouwingspercentage
de gezamenlijke oppervlakte van gebouwen op een bouwperceel, dan wel binnen een bestemmingsvlak of bouwvlak, zoals nader bepaald in deze regels, in procenten van de oppervlakte van dat bouwperceel, bestemmingsvlak respectievelijk bouwvlak.
 
1.20 bedrijf
een inrichting of instelling gericht op het bedrijfsmatig voortbrengen, vervaardigen, bewerken, opslaan, installeren en/of herstellen van goederen dan wel het bedrijfsmatig verlenen van diensten, aan huis gebonden beroepen daaronder niet begrepen.
 
1.21 bedrijfsgebouw
een gebouw, niet zijnde een kas, dat dient voor de uitoefening van een bedrijf.
 
1.22 bedrijfsvloeroppervlak
een inpandige en overdekte ruimte die wordt benut in verband met de uitoefening van een bedrijf.
 
1.23 bedrijfswoning
een woning in of bij een gebouw of op een terrein, die kennelijk slechts is bedoeld voor de huisvesting van (het huishouden van) een persoon wiens huisvesting daar, gelet op de bestemming van de grond, noodzakelijk moet worden geacht.
 
1.24 beeldbepalend pand
gebouw of onderdeel van een gebouw dat kenmerkend is voor het cultuurhistorische beeld en van cultuurhistorische waarde is vanwege de historische verschijningsvorm, de historische ruimtelijke samenhang en/of historische betekenis, zoals die is aangegeven op de verbeelding en wordt beschermd via deze regels.
 
1.25 beeldkwaliteit
het optimaal op elkaar afstemmen van bebouwing met de karakteristieken van de locatie en omgeving door middel van aandacht voor stedenbouwkundige aspecten, architectuur, cultuurhistorie en landschap.
 
1.26 begane grond
de bouwlaag van een gebouw, die rechtstreeks ontsloten wordt vanaf het straatniveau, dan wel waarvan de bovenkant van de vloer maximaal 1,50 meter boven peil is gelegen.
 
1.27 beperkt kwetsbaar object
object zoals omschreven in artikel 1 van het Besluit externe veiligheid inrichtingen (Bevi).
 
1.28 beschermd gezicht
een gemeentelijk stads- of dorpsgezicht als bedoeld in artikel 1, sub 1 onder d. van Erfgoedverordening Sittard-Geleen 2012.
 
1.29 bestaande situatie
  1. bebouwing: bebouwing, zoals aanwezig op het tijdstip van de terinzagelegging van het ontwerp van het bestemmingsplan, dan wel mag worden gebouwd krachtens een voor dat tijdstip aangevraagde omgevingsvergunning;
  2. gebruik: het gebruik van gronden en opstallen, zoals aanwezig op het tijdstip waarop het bestemmingsplan rechtskracht heeft verkregen.
1.30 bestemmingsgrens
de grens van een bestemmingsvlak.
 
1.31 bevoegd gezag
bevoegd gezag als bedoeld in artikel 2.4 van de Wet algemene bepalingen omgevingsrecht (Wabo).
 
1.32 bijbehorend bouwwerk
uitbreiding van een hoofdgebouw dan wel functioneel met een zich op hetzelfde perceel bevindend hoofdgebouw verbonden, daar al dan niet tegen aangebouwd gebouw, of ander bouwwerk, met een op hetzelfde bouwperceel staand hoofdgebouw.
 
1.33 bijgebouw (inclusief aan- en uitbouw)
een al dan niet vrijstaand gebouw, dat door zijn constructie en/of afmetingen ondergeschikt is aan een op hetzelfde bouwperceel staand hoofdgebouw.
 
1.34 bouwen
het plaatsen, het geheel of gedeeltelijk oprichten, vernieuwen of veranderen en het vergroten van een bouwwerk.
 
1.35 bouwgrens
de grens van een bouwvlak.
 
1.36 bouwhoogte
de hoogte van een bouwwerk.
 
1.37 bouwlaag
een doorlopend gedeelte van een gebouw dat door op gelijke of bij benadering gelijke hoogte liggende vloeren of balklagen is begrensd, zulks met inbegrip van de begane grond en met uitsluiting van onderbouw en zolder.
 
1.38 bouwperceel
een aaneengesloten stuk grond, waarop ingevolge de regels een zelfstandige bij elkaar behorende bebouwing is toegelaten.
 
1.39 bouwperceelsgrens
de grens van een bouwperceel.
 
1.40 bouwvlak
een geometrisch bepaald vlak, waarmee gronden zijn aangeduid, waar ingevolge de regels bepaalde gebouwen en bouwwerken, geen gebouwen zijnde zijn toegelaten.
 
1.41 bouwwerk
elke constructie van enige omvang van hout, steen, metaal of ander materiaal, die hetzij direct of indirect met de grond verbonden is, hetzij direct of indirect steun vindt in of op de grond.
 
1.42 bouwwerk, geen gebouw zijnde
een bouwwerk, niet zijnde een voor mensen toegankelijke, overdekte, geheel of gedeeltelijk met wanden omsloten ruimte.
 
1.43 bovenwoning
een woning, die zich geheel of nagenoeg geheel bevindt boven de begane grond van een gebouw.
 
1.44 cultuur en ontspanning
het al dan niet bedrijfsmatig verrichten van activiteiten gericht op cultuur en ontspanning, zoals muziek, feesten, en kermis, tevens daaronder begrepen de volgende functies:
  • ateliers; en/of
  • bioscopen; en/of
  • bowlingbanen; en/of
  • creativiteitscentra; en/of
  • dansscholen; en/of
  • musea; en/of
  • muziekscholen; en/of
  • muziektheaters; en/of
  • theater; en/of
  • wellness.
     
1.45 cultuurhistorie
de beschavingsgeschiedenis: de overblijfselen van de geschiedenis van de door de mens gemaakte en beïnvloede leefomgeving. Het betreft het onroerende deel van het cultureel erfgoed, waarin archeologie (bodemarchief), historische geografie (cultuurlandschap), historische stedenbouw, historisch groen, architectuur- en bouwhistorie (gebouwen en complexen) worden betrokken.
 
1.46 cultuurhistorische waarde
de aan een bouwwerk of gebied toegekende waarde, gekenmerkt door het beeld dat is ontstaan en door het gebruik dat de mens in de loop van de geschiedenis van dat bouwwerk of dat gebied heeft gemaakt, zoals dat ondermeer tot uitdrukking komt in de beplanting, het reliëf, de verkaveling, het sloten- of wegenpatroon en/of de architectuur, waaronder monumenten.
 
1.47 dagrecreatie
recreatieve activiteit die plaatsvindt binnen een periode van een uur voor zonsopgang tot een uur na zonsondergang.
 
1.48 deskundige op het terrein van de archeologische monumentenzorg
een door het college van burgemeester en wethouders aan te wijzen deskundige op het gebied van archeologie. Deze dient in ieder geval te voldoen aan de in de KNA gestelde kwalificaties van senior archeoloog.
 
1.49 detailhandel
het bedrijfsmatig te koop aanbieden, waaronder de uitstalling ten verkoop, verkopen en of (af)leveren van goederen aan diegenen die deze goederen kopen voor gebruik en/of verbruik of aanwending anders dan in de uitoefening van beroeps- of bedrijfsactiviteiten.
 
1.50 dienstverlenend bedrijf/zakelijke dienstverlening
een kantoor of een bedrijf met een publieksgerichte functie dat in hoofdzaak is gericht op het ter plaatse bedrijfsmatig verlenen van diensten aan of ten gerieve van bedrijven/personen, zoals een voorlichtings-, advies-, reis- en uitzendbureau, een makelaars- en of verzekeringskantoor of bank.
 
1.51 diepploegen
het vermengen, keren van (alle) lagen in het bodemprofiel met een diepte van minimaal 30 cm (gemeten vanaf het peil) ten behoeve van agrarisch gebruik. Ploegen minder dan 30 cm diep wordt beschouwd als normaal onderhoud en beheer.
 
1.52 erf
een al dan niet omheind stuk grond, in ruimtelijk opzicht behorende bij, in functioneel opzicht ten dienste van en in feitelijk opzicht direct aansluitend aan een woning of een ander gebouw, waarop ingevolge de regels van het plan geen hoofdbebouwing is toegestaan en dat in beginsel behoort tot de kavel(s) waarop de woning of het andere gebouw is geplaatst, zoals dat blijkt uit kadastrale gegevens.
 
1.53 erfafscheiding
bouwwerk, geen gebouw zijnde of groenvoorziening bedoeld om het erf af te bakenen van een buurerf, de weg of openbaar groen.
 
1.54 erker
een uitbreiding van het hoofdgebouw op de begane grond, geen afzonderlijke ruimte zijnde, waarvan de bestemming overeenkomt met de bestemming van het hoofdgebouw.
 
1.55 erosie
het proces van slijtage van een vast oppervlak waarbij materiaal wordt verplaatst of geheel verdwijnt. Erosie gebeurt vooral door de werking van wind, stromend water en ijs.
 
1.56 extensief dagrecreatief medegebruik
alle vormen van recreatief medegebruik die wat betreft hun lage intensiteit, beperkte omvang en frequentie inpasbaar zijn en gericht zijn op natuur- en landschapsbeleving, zoals wandelen, fietsen en vissen.
 
1.57 extensieve recreatie
vormen van recreatie welke in hoofdzaak zijn gericht op natuur- en landschapsbeleving, zoals wandelen en fietsen.
 
1.58 garagebedrijf
een bedrijf dat uitsluitend of in hoofdzaak is bestemd voor verkoop, onderhoud en reparatie van motorvoertuigen, met dien verstande dat de verkoop van motorbrandstoffen is uitgezonderd.
 
1.59 gebouw
een bouwwerk dat een voor mensen toegankelijke, overdekte geheel of gedeeltelijk met wanden omsloten ruimte vormt.
 
1.60 gebouwde elementen
objecten of bouwwerken met cultuurhistorische waarde, zoals muren, kapellen, kruisen, straatmeubilair, kunstwerken e.d., zoals die zijn aangewezen op de verbeelding en worden beschermd via deze regels.
 
1.61 gebruiken
het doen gebruiken, laten gebruiken en gebruik geven.
 
1.62 geluidzoneringsplichtige inrichting
een inrichting, waarbij op grond van artikel 40 van de Wet geluidhinder rondom het terrein van vestiging in een bestemmingsplan een zone moet worden vastgesteld.
 
1.63 gemeentelijk monument
onroerend monument als bedoeld in het eerste lid onder c. van de Erfgoedverordening Sittard-Geleen 2012.
 
1.64 gevel
het gedeelte dat vanaf de straat zichtbaar is, van plint tot kap; indien de kap vanaf de straatzijde zichtbaar is en bijdraagt aan het totale historisch waardevolle gevelbeeld, valt deze ook onder het begrip gevel; als er sprake is van een zijgevel en deze aan de straat ligt, valt deze ook onder begrip gevel; met gevel wordt ook aangeduid een gedeelte van de gevel van een bouwvlak dat toegerekend kan worden aan de eigenaar van een pand.
 
1.65 gevellijn
een denkbeeldige lijn, waar de voorgevel van een hoofdgebouw op moet zijn georiënteerd.
 
1.66 geveltype
de wijze waarop de gevel van een gebouw is opgebouwd, onderverdeeld en geleed en waardoor gevels zich van elkaar onderscheiden in verschillende typen.
 
1.67 gevelwand
straatwand bestaande uit een aantal gevels van panden.
 
1.68 grondgebonden bedrijf
een agrarisch bedrijf waarvan de productie geheel of overwegend afhankelijk is van het voortbrengend vermogen van de bij het bedrijf behorende open grond, waaronder ook begrepen grond met tijdelijke tunnels of andere teeltvoorzieningen, zoals bijvoorbeeld een melkveehouderij.
 
1.69 hartlijn
het midden van de leiding.
 
1.70 historisch waardevolle groenstructuur
een bijzondere beschermenswaardige, in de loop der geschiedenis ontstane, (ruimtelijke) opbouw van het groen in een bepaald gebied met een bijzondere samenhang, schoonheid en/of cultuurhistorische waarde.
 
1.71 historisch waardevolle haag
bijzondere beschermenswaardige haag met een bijzondere samenhang, schoonheid en/of cultuurhistorische waarde.
 
1.72 hoofdgebouw
een gebouw dat op een bouwperceel, door zijn constructie, bouwmassa, ruimtelijke uitstraling en/of afmetingen dan wel gelet op de bestemming als het belangrijkste bouwwerk is aan te merken.
 
1.73 horeca
het bedrijfsmatig verstrekken van ter plaatse te nuttigen voedsel en dranken, het bedrijfsmatig exploiteren van een zaalaccommodatie en/of het bedrijfsmatig verstrekken van nachtverblijf.
 
1.74 horeca van categorie 1 (fastservicesector-winkelgebonden)
een horecabedrijf, dat qua exploitatievorm aansluit bij de openingstijden van de winkelvoorzieningen en waar, naast overwegend niet ter plaatse bereide kleinere etenswaren, in hoofdzaak alcoholvrije drank wordt verstrekt. Daaronder worden begrepen:
  1. broodjeszaken;
  2. lunchroom;
  3. konditorei;
  4. ijssalon/-winkel;
  5. koffie- en/of theeschenkerij;
  6. eetwinkels;
  7. crêperie.
1.75 horeca van categorie 2 (fastservicesector-avondgebonden)
een inrichting die geheel of in overwegende mate gericht is op het verstrekken van spijzen en/of kleinere maaltijden of etenswaren die ter plaatse dienen of kunnen worden genuttigd. Daaronder worden begrepen:
  1. cafetaria/snackbar/shoarmazaak;
  2. fastfoodrestaurant.
1.76 horeca van categorie 3 (restaurantsector)
een inrichting die geheel of in overwegende mate gericht is op het verstrekken van maaltijden of etenswaren die ter plaatse dienen of kunnen worden genuttigd. Daaronder worden begrepen:
  1. restaurant;
  2. bistro;
  3. cafe-restaurant.
1.77 horeca van categorie 4 (drankensector)
een inrichting die geheel of in overwegende mate gericht is op het verstrekken van (alcoholische) dranken voor consumptie ter plaatse, alsmede het verstrekken van maaltijden of etenswaren die ter plaatse genuttigd plegen te worden. Daaronder worden begrepen:
  1. café;
  2. bar;
  3. grand-café;
  4. eetcafé;
  5. pub.
1.78 horeca van categorie 5 (discotheken en partycentra)
een inrichting die geheel of in overwegende mate gericht is op het bieden van vermaak en ontspanning (niet zijnde een recreatieve voorziening) en/of het geven van gelegenheid tot de dansbeoefening, al dan niet met live muziek en al dan niet met de verstrekking van dranken en kleine etenswaren. Daaronder worden begrepen:
  1. discotheek/dancing;
  2. nacht-café;
  3. zalencentrum (met nachtvergunning).
1.79 horeca van categorie 6 (hotelsector)
een inrichting die geheel of in overwegende mate gericht is op het verstrekken van nachtverblijf. Daaronder worden begrepen:
  1. hotel;
  2. motel;
  3. pension;
  4. overige logiesverstrekkers.
1.80 huishouden
de bewoning van een woning door:
  • een persoon;
  • meerdere personen in de vorm van een samenlevingsverband, niet zijnde kamerverhuur.
     
1.81 intensieve veehouderij
de bedrijfsmatige verhuur van onzelfstandige woonruimten binnen een bestaand (woon)gebouw, niet bestemd voor recreatieve bewoning.
 
1.82 kamerverhuur
de bedrijfsmatige verhuur van onzelfstandige woonruimten binnen een bestaand (woon)gebouw, niet bestemd voor recreatieve bewoning.
 
1.83 kampeermiddel
  • een tent, tentwagen, een kampeerauto, toercaravan, vouwwagen, camper of huifkar;
  • enig ander onderkomen of ander voertuig, gewezen voertuig of gedeelte daarvan, voor zover geen bouwwerk zijnde, waarvoor ingevolge artikel 2.1, lid 1a van de Wabo een omgevingsvergunning voor het bouwen vereist is, een en ander voor zover genoemde onderkomens of voertuigen geheel of gedeeltelijk blijvend zijn bestemd of opgericht dan wel worden of kunnen worden gebruikt voor recreatief nachtgebruik.
     
1.84 kantoor
een ruimte of een complex van ruimten welke is bestemd om te worden gebruikt voor administratieve werkzaamheden.
 
1.85 kunstwerken
een civieltechnische constructie of installatie in de infrastructuur die één of meer functies vervult zoals onderdoorgangen, duikers en overkluizingen.
 
1.86 kwetsbaar object
object zoals omschreven in artikel 1 van het Besluit externe veiligheid inrichtingen (Bevi).
 
1.87 landschappelijke inpassing
het optimaal op elkaar afstemmen van bebouwing en beplanting, rekening houdend met de ter plaatse voorkomende landschappelijke en cultuurhistorische waarden, om zo te komen tot een landschappelijke inpassing van nieuwe bebouwing.
 
1.88 landschappelijke waarde
bijzondere landschappelijke kenmerken van een gebied of object in de zin van aantrekkelijkheid, herkenbaarheid/identiteit en diversiteit bestaande uit aardkundige, cultuurhistorische en visueel-ruimtelijke waarden, afzonderlijk of in onderlinge samenhang.
 
1.89 maatschappelijke voorzieningen
voorzieningen bestemd voor medische en verzorgende, sociaal-culturele, religieuze, militaire, educatieve en openbare dienstverlenende instellingen.
 
1.90 mantelzorg
intensieve zorg of ondersteuning, die niet in het kader van een hulpverlenend beroep wordt geboden aan een hulpbehoevende, ten behoeve van zelfredzaamheid of participatie, rechtstreeks voortvloeiend uit een tussen personen bestaande sociale relatie, die de gebruikelijke hulp van huisgenoten voor elkaar overstijgt, en waarvan de behoefte met een verklaring van een huisarts, wijkverpleegkundige of andere door de gemeente aangewezen sociaal-medisch adviseur kan worden aangetoond.
 
1.91 meergezinswoning
een gebouw dat dient voor de huisvesting van meerdere huishoudens in afzonderlijke woonruimten.
 
1.92 nadere eis
een nadere eis als bedoeld in artikel 3.6, eerste lid, sub c. van de Wet ruimtelijke ordening, zoals deze luidt op het moment van terinzagelegging van het ontwerpplan.
 
1.93 natuurhistorische waarde
een waarde die wordt toegekend aan karakteristieke elementen en patronen in het landschap alsmede sporen die de natuur en de mens in het landschap hebben achtergelaten, met cultuurhistorische waarde, zoals bomen, struiken, hagen, holle wegen, grafheuvels, poelen, grachten en vijvers.
 
1.94 natuurlijke waarde
de aan een gebied toegekende waarde in verband met de aanwezige biotopen, bijzondere flora en fauna, ecologische samenhangen en structuren.
 
1.95 nevenactiviteit
activiteiten waarvoor een gedeelte van de vloeroppervlakte van de bedrijfsgebouwen als zodanig mag worden gebruikt en die uitgevoerd worden naast het eigenlijke beroep of de hoofdactiviteit. Deze activiteiten zijn ondergeschikt aan de primair toegekende functie.
 
1.96 nutsvoorziening
gebouwen en overkappingen ten behoeve van de waterhuishouding, de energievoorziening en naar de aard daarmee gelijk te stellen openbare nutsvoorzieningen, niet zijnde geluidzoneringsplichtige inrichtingen, risicovolle inrichtingen en/of vuurwerkbedrijven.
 
1.97 omgevingsvergunning
een vergunning voor het uitvoeren van een project dat invloed heeft op de fysieke leefomgeving, op grond van de Wet algemene bepalingen omgevingsrecht (Wabo).
 
1.98 omgevingsvergunning voor het afwijken
omgevingsvergunning voor het gebruiken van gronden of bouwwerken in strijd met dit plan met toepassing van de in dit plan opgenomen regels inzake afwijking, op grond van artikel 2.1, lid 1 onder c. j.o. artikel 2.12, lid 1, sub a. onder 1 van de Wet algemene bepalingen omgevingsrecht (Wabo).
 
1.99 omgevingsvergunning voor het bouwen
omgevingsvergunning voor het bouwen van een bouwwerk, op grond van artikel 2.1, lid 1 onder a. van de Wet algemene bepalingen omgevingsrecht (Wabo).
 
1.100 omgevingsvergunning voor het uitvoeren van werken, geen bouwwerk zijnde, of van werkzaamheden
omgevingsvergunning voor het uitvoeren van een werk, geen bouwwerk zijnde, of werkzaamheden, op grond van artikel 2.1, lid 1, onder b. van de Wet algemene bepalingen omgevingsrecht (Wabo).
 
1.101 onderbouw
een gedeelte van een gebouw, dat wordt afgedekt door een vloer waarvan de bovenkant minder dan 1,20 meter boven het peil is gelegen.
 
1.102 ondergeschikte bouwdelen
bouwdelen van beperkte afmetingen, die buiten de hoofdmassa van het hoofdgebouw uitsteken, zoals schoorstenen, antennemasten, windvanen, vlaggenmasten, wolfseinden en andere ondergeschikte dakopbouwen.
 
1.103 ondergeschikt (functie)
een functie die qua omvang en uitstraling ten dienste staat van een op dezelfde plaats voorkomende (hoofd)functie.
 
1.104 ondergeschikte horeca - als nevenactiviteit
een horecabedrijf dat in overwegende mate is gericht op het bedrijfsmatig verstrekken van kleine etenswaren, voedingsmiddelen en maaltijden die ter plaatse kunnen worden genuttigd. Verder, maar niet uitsluitend, worden ook niet-alcoholische en licht-alcoholische dranken verstrekt die ter plaatse worden genuttigd. De horecafunctie is onlosmakelijk verbonden met de hoofdactiviteit en heeft een ondergeschikte betekenis binnen het bedrijf of de voorziening. In ieder geval bedraagt de oppervlakte van deze functie maximaal 20% van de aanwezige bedrijfsvloeroppervlakte. Onder dit begrip vallen bijvoorbeeld de volgende voorzieningen:
  1. kantine bij een recreatief bedrijf;
  2. kantine bij een sportvoorziening;
  3. boerderijterras;
  4. proeflokaal bij een wijngaard.
1.105 ondergronds
beneden het peil.
 
1.106 onzelfstandige woonruimte
woonruimte in een pand met één hoofdingang, één huisnummer en meerdere verhuurbare kamers, waarin bewoners wezenlijke voorzieningen zoals douche/badkamer/toilet en/of (woon)keuken delen.
 
1.107 ornament
niet-zelfstandig decoratief element, dat is aangebracht op een voorwerp of gebouw om dit te versieren.
 
1.108 overkapping
een bijbehorend bouwwerk, omsloten door maximaal één wand en voorzien van een gesloten dak, waaronder begrepen een carport.
 
1.109 peil
de gemiddelde hoogte van een aansluitend, afgewerkt terrein ter plaatse van het bouwperceel.
 
1.110 prostitutiebedrijf
een inrichting of instelling gericht op het tegen betaling doen plaatsvinden van seksuele omgang met prostituees op een naar buiten toe kenbare wijze, zoals een bordeel of escortservice.
 
1.111 Rijksmonument
beschermd monument als bedoeld in artikel 1 onder d. van de Monumentenwet 1988, met uitzondering van een beschermd archeologisch monument als bedoeld in artikel 1, onder c. van die wet en als bedoeld in artikel 1.1, eerste lid, van de Wabo.
 
1.112 ruimtelijk historisch beeld
een bepaald in de loop van de geschiedenis ontstaan beeld van verscheidenheid, samenhang en afwisseling in het ruimtegebruik in een gebied als totaliteit.
 
1.113 ruimtelijk historische belevingswaarde
de mate waarin de gebruiker het verblijf of het gebruik van een gebied als historisch kwalitatief ervaart.
 
1.114 ruimtelijke historische structuur
een bepaald in de loop van de geschiedenis ontstaan patroon van verscheidenheid, samenhang en afwisseling in het ruimtegebruik in een gebied als totaliteit.
 
1.115 seks- en/of pornobedrijf
een inrichting of instelling gericht op het doen plaatsvinden van voorstellingen en/of vertoningen van erotische en/of pornografische aard dan wel voor detailhandel in seks- en/of pornoartikelen, zoals een seksbioscoop, seksclub, seksautomaat of sekswinkel.
 
1.116 seksinrichting
een voor het publiek toegankelijke besloten ruimte waarin bedrijfsmatig, of in een omvang alsof zij bedrijfsmatig was, seksuele handelingen worden verricht, of vertoningen van erotisch-pornografische aard plaatsvinden. Onder een seksinrichting wordt in ieder geval verstaan, al dan niet in combinatie met elkaar:
  1. bordeel;
  2. erotische massagesalon;
  3. parenclub;
  4. (raam)prostitutiebedrijf;
  5. seksautomatenhal;
  6. seksbioscoop;
  7. sekssauna;
  8. sekstheater.
1.117 staat van bedrijfsactiviteiten
een als bijlage bij deze regels behorende en daarvan onderdeel uitmakende lijst van bedrijven en instellingen.
 
1.118 standplaats
een kavel bestemd voor het plaatsen van een woonwagen, waarop voorzieningen aanwezig zijn die op het leidingnet van de openbare nutsbedrijven, andere instellingen of van gemeenten kunnen worden aangesloten.
 
1.119 supermarkt
detailhandelsvestiging waar voedsel en dagelijkse goederen ten verkoop aan de consument worden aangeboden.
 
1.120 teeltondersteunende voorzieningen
een voorziening in, op of boven de grond die door agrarische bedrijven met plantaardige teelten wordt gebruikt om de volgende doelen na te streven:
  • verbetering van de productie, onder meer door teeltvervroeging- en verlating, terugdringing van onkruidgroei en beperking van vraatschade;
  • verbetering van de arbeidsomstandigheden, onder meer door gewassen verhoogd te telen;
  • bereiken van positieve effecten op milieu en water (bodembescherming, terugdringen van onkruidbestrijding, effectief omgaan met water);  
In de vorm van:
  • permanente teeltondersteunende voorzieningen zijn voorzieningen waarvan de overkapping van de teelt meer dan 6 maanden per jaar aanwezig is;
  • tijdelijke teeltondersteunende voorzieningen zijn voorzieningen die op dezelfde locatie gebruikt kunnen worden zo lang de teelt dit vereist, waarvan de overkapping maximaal 6 maanden per jaar aanwezig is, al dan niet in een aaneengesloten periode. Deze tijdelijke voorzieningen hebben een directe relatie met het grondgebruik. Hieronder worden verstaan folies, insectengaas, acryldoek, boogkassen, wandelkappen, schaduwhallen en hagelnetten.
     
1.121 tuin
de gronden van een bouwperceel behorende bij een woning, die feitelijk zijn ingericht ten dienste van het gebruik van de woning.
 
1.122 uitvoeren
het doen uitvoeren, laten uitvoeren en in uitvoering geven.
 
1.123 verblijfsrecreatie
vormen van recreatie die hoofdzakelijk gericht zijn op het verstrekken van nachtverblijf.
 
1.124 verbrede landbouw
het ontplooien van (neven)activiteiten bij een agrarisch bedrijf, zoals kleinschalige recreatieve activiteiten, die ruimtelijk inpasbaar en verbonden zijn aan de bestaande te behouden agrarische bedrijfsvoering.
 
1.125 verharden van wegen
het aanbrengen van een dichte deklaag in de vorm van bijvoorbeeld klinkers, asfalt of beton.
 
1.126 voorgevel
gevel aan de voorzijde van een gebouw gerelateerd aan de grens van het bouwvlak die is gericht naar de weg en waarop de bebouwing is georiënteerd.
 
1.127 voorgevelrooilijn
denkbeeldige lijn die strak loopt langs de voorgevel van een gebouw tot aan de perceelsgrenzen.
 
1.128 voorerfgebied
deel van het erf dat geen deel uitmaakt van het achtererfgebied, gelegen aan de voorkant en naar openbaar toegankelijk gebied gekeerde zijkant dan wel op minder dan 1 meter van de voorkant van het hoofdgebouw.
 
1.129 voorste bouwgrens
de naar het verkeers- of verblijfsgebied gekeerde bouwgrens.
 
1.130 Wgh
Wet geluidhinder.
 
1.131 wonen
wonen in een woning, zijnde een complex van ruimten, uitsluitend bedoeld voor de huisvesting van één huishouden.
 
1.132 woning
een (gedeelte van een) gebouw dat dient voor de huisvesting van één huishouden.
 
1.133 woonmilieu
kwaliteit van de woonomgeving, gelet op omgevingsfactoren als geur, stof, geluid en gevaar.
 
1.134 woonwagen
een voor bewoning bestemd gebouw, dat is geplaatst op een standplaats en dat in zijn geheel of in delen kan worden verplaatst.
 
1.135 zakelijke dienstverlening
een kantoor of een bedrijf met een publieksgerichte functie dat in hoofdzaak is gericht op het ter plaatse bedrijfsmatig verlenen van diensten aan of ten gerieve van bedrijven/personen, zoals een voorlichtings/, advies-, reis- en uitzendbureau, een makelaars- en/of verzekeringskantoor of bank.
Artikel 2 Wijze van meten

Bij toepassing van deze regels wordt als volgt gemeten:
 
2.1 de afstand van een bouwwerk tot de zijdelingse grens
tussen de zijdelingse grens van een bouwperceel en een bepaald punt van het bouwwerk, waar die afstand het kortst is.
 
2.2 de goothoogte van een bouwwerk
vanaf het peil tot aan de bovenkant van de goot, c.q. de druiplijn, het boeibord, of een daarmee gelijk te stellen constructiedeel.
 
2.3 de bouwhoogte van een bouwwerk
vanaf het peil tot aan het hoogste punt van een gebouw of van een bouwwerk, geen gebouw zijnde, met uitzondering van ondergeschikte bouwdelen, zoals schoorstenen, antennes, en naar de aard daarmee gelijk te stellen bouwonderdelen.
 
2.4 de inhoud van een bouwwerk
tussen de onderzijde van de begane grondvloer, de buitenzijde van de gevels (en/of het hart van de scheidingsmuren) en de buitenzijde van daken en dakkapellen.
 
2.5 de oppervlakte van een bouwwerk
tussen de buitenwerkse gevelvlakken en/of de harten van gemeenschappelijke scheidingsmuren en op het peil, zulks met inbegrip van erkers.
 
2.6 de horizontale diepte van een bouwwerk
tussen het voorste en het achterste punt van het bouwwerk, gemeten tussen de buitenwerkse gevelvlakken en/of de harten van gemeenschappelijke scheidingsmuren dan wel scheidingslijnen en op het peil.
 
2.7 de verticale diepte van een ondergronds bouwwerk
vanaf het peil tot aan de bovenzijde van de afgewerkte vloer van het ondergrondse (deel van het) bouwwerk.
2 Bestemmingsregels
Artikel 3 Agrarisch
 
3.1 Bestemmingsomschrijving
 
De voor Agrarisch aangewezen gronden zijn bestemd voor:
  1. agrarisch grondgebruik, waaronder begrepen het gebruik als hobbydierenweide;
  2. een volkstuin, uitsluitend ter plaatse van de aanduiding 'volkstuin' (vt);
  3. extensief dagrecreatief medegebruik;
  4. agrarisch natuurbeheer; 
met de daarbij behorende:
  1. paden, wegen en parkeervoorzieningen;
  2. water en waterhuishoudkundige voorzieningen.
3.2 Bouwregels
 
Binnen de bestemming Agrarisch mag niet worden gebouwd, met uitzondering van:
  1. bouwwerken, geen gebouwen zijnde, die ter plaatse noodzakelijk zijn uit een oogpunt van een doelmatige agrarisch gebruik, dan wel uit een oogpunt van beheer en onderhoud overeenkomstig de bestemmingsomschrijving, waaronder begrepen beperkte voorzieningen ten behoeve van extensief recreatief medegebruik;
  2. de maximale bouwhoogte van bouwwerken, geen gebouwen zijnde bedraagt 2,00 meter, met uitzondering van terreinafscheidingen, waarvan de hoogte maximaal 1,50 meter bedraagt.
3.3 Specifieke gebruiksregels

 
3.3.1 Strijdig gebruik
Tot een strijdig gebruik van gronden en bouwwerken wordt in ieder geval verstaan het gebruik:
  1. voor detailhandel;
  2. voor het houden van evenementen;
  3. voor kamperen;
  4. als staanplaats of ligplaats voor onderkomens en/of kampeermiddelen;
  5. als sport- en wedstrijdterrein, parkeerterrein, buitenmanege of lig- en speelweide;
  6. voor het beproeven van voertuigen, de beoefening van de motorsport en het houden van wedstrijden met motorvoertuigen;
  7. voor het racen of crossen met motorvoertuigen;
  8. als staanplaats voor wagens, geschikt en bestemd voor de uitoefening van handel;
  9. voor militaire oefeningen, met uitzondering van marsoefeningen waarbij geen gebruik wordt gemaakt van voertuigen;
  10. voor het plaatsen van mestzakken of daarmee vergelijkbare voorzieningen;
  11. voor opslag van goederen en materialen buiten het bouwvlak;
  12. als paardenbakken;
  13. voor permanente of tijdelijke bewoning van gebouwen, inclusief aan het wonen gerelateerde activiteiten en direct daarmee verband houdend gebruik van voorzieningen zoals gemeenschappelijke verblijfsruimte, sanitair en kook- en wasgelegenheid;
  14. voor tijdelijke lage teeltondersteunende voorzieningen en/of opslag van daarvoor gebruikt materiaal.  
3.4 Omgevingsvergunning voor het uitvoeren van werken, geen bouwwerk zijnde, of van werkzaamheden

 
3.4.1 Verbod
Het is verboden zonder of in afwijking van een omgevingsvergunning van het bevoegd gezag de volgende werken en/of werkzaamheden uit te voeren:
  1. het aanbrengen van ondergrondse of bovengrondse transport-, energie- of telecommunicatieleidingen en de daarmee verband houdende constructies, installaties of apparatuur, tenzij dit noodzakelijk is voor of verband houdt met het op de bestemming gerichte gebruik van de grond;
  2. het aanbrengen van hoog opgaande beplanting, anders dan ten behoeve van de ecologische hoofdstructuur;
  3. het bebossen van gronden;
  4. het verwijderen van graften, bosstroken en/of grasbanen.
3.4.2 Uitzonderingen
Het verbod als bedoeld in artikel 3 lid 4.1 geldt niet voor het uitvoeren van:
  1. werken en/of werkzaamheden, die van geringe omvang zijn dan wel het normale onderhoud en beheer betreffen;
  2. werken en/of werkzaamheden, welke op het tijdstip waarop het plan in werking treedt, in uitvoering zijn;
  3. werken en/of werkzaamheden die mogen worden uitgevoerd krachtens een reeds verleende vergunning.
3.4.3 Afwegingskader
De werken en/of werkzaamheden als bedoeld in artikel 3 lid 4.1 zijn slechts toelaatbaar, mits uitvoering van de werken en/of werkzaamheden niet leidt tot onevenredige schade aan landschaps-, natuur- en cultuurhistorische waarden.
 
Artikel 4 Agrarisch - Grondgebonden

 
4.1 Bestemmingsomschrijving
 
De voor Agrarisch - Grondgebonden aangewezen gronden zijn bestemd voor:
  1. een agrarische bedrijfsvoering in de vorm van een volwaardig grondgebonden bedrijf;
  2. wonen in een bedrijfswoning binnen het bouwvlak, uitsluitend ter plaatse van de aanduiding 'bedrijfswoning' (bw);
  3. een mestplaat, uitsluitend ter plaatse van de aanduiding ‘specifieke vorm van agrarisch – mestplaat’ (sa-mp);
  4. ter plaatse van de aanduiding 'specifieke vorm van waarde - rijksmonument' (swr-rm), tevens voor de bescherming van het (de) op deze gronden aanwezige Rijksmonument;
  5. verkoop van zelfvoortgebrachte producten of streekeigen producten als ondergeschikte nevenactiviteit;
  6. extensief dagrecreatief medegebruik;
  7. teeltondersteunende voorzieningen binnen het bouwvlak;
  8. waterbassins binnen het bouwvlak, met dien verstande dat waterbassins die op een natuurlijke wijze zijn vormgegeven als onderdeel van de landschappelijke inpassing van het bedrijf ook gerealiseerd kunnen worden binnen het bestemmingsvlak;  
met de daarbij behorende:
  1. paden, wegen en parkeervoorzieningen;
  2. water en waterhuishoudkundige voorzieningen.
4.2 Bouwregels

 
4.2.1 Algemeen
  1. gebouwen, bouwwerken, geen gebouwen zijnde en parkeervoorzieningen mogen uitsluitend binnen het bouwvlak worden opgericht, met uitzondering van erf- en terreinafscheidingen, waarvan de bouwhoogte maximaal 2,00 meter bedraagt en omheiningen rond een paardenbak in de vorm van een open of dichte afscheiding met een maximale bouwhoogte van 1,00 meter;
  2. permanente hoge teeltondersteunende voorzieningen mogen uitsluitend binnen het bouwvlak worden opgericht, met dien verstande dat de oppervlakte van kassen als ondersteunend glas bij tuinbouwbedrijven maximaal 2.500 m² mag bedragen;
  3. permanente lage teeltondersteunende voorzieningen mogen ook binnen het bestemmingsvlak worden opgericht.
4.2.2 Bedrijfsgebouwen binnen het bouwvlak
Voor het bouwen van bedrijfsgebouwen binnen het bouwvlak gelden de volgende bepalingen:
  1. de maximale goothoogte van bedrijfsgebouwen bedraagt 6,00 meter en de maximale bouwhoogte bedraagt 11,00 meter;
  2. de afstand tot de perceelsgrens dient minimaal 5,00 meter te bedragen;
  3. de minimale afstand tot de as van de weg bedraagt 15,00 meter;
  4. de maximale vloeroppervlakte van gebouwen of gedeelten daarvan ten behoeve van de verkoop van zelfvoortgebrachte of streekeigen producten (boerderijwinkel) bedraagt 100 m².
4.2.3 Bedrijfswoningen en bijbehorende bouwwerken binnen het bouwvlak
Voor het bouwen van bedrijfswoningen en bijbehorende bouwwerken gelden de volgende bepalingen:
  1. ter plaatse van de aanduiding 'bedrijfswoning' (bw) is een bedrijfswoning toegestaan; 
  2. de voorgevel van een bedrijfswoning dient te worden gebouwd in de voorgevelrooilijn of maximaal 4 meter daaruit;
  3. de inhoud van een bedrijfswoning mag niet meer bedragen dan 850 m³ exclusief onderkeldering;
  4. een onderkeldering is alleen toegestaan direct onder de contouren van de woning en/of de bijbehorende bouwwerken;
  5. de maximale goothoogte van bedrijfswoningen bedraagt 6,50 meter en de maximale bouwhoogte bedraagt 11,00 meter;
  6. de afstand van de bedrijfswoning tot de perceelsgrens dient minimaal 5,00 meter te bedragen;
  7. bijbehorende bouwwerken mogen uitsluitend worden gebouwd in het achtererfgebied, met uitzondering van overkappingen vóór de voorgevelrooilijn, als bedoeld onder sub l.;
  8. de maximale oppervlakte aan bijbehorende bouwwerken bedraagt 100 m²;
  9. de maximale goothoogte van bijbehorende bouwwerken bedraagt 3,30 meter;
  10. de maximale bouwhoogte van bijbehorende bouwwerken bedraagt 6,00 meter;
  11. de afstand tussen hoofdgebouwen en bijbehorende bouwwerken mag niet meer dan 15,00 meter bedragen;
  12. de grenzen van het bouwvlak mogen worden overschreden door erkers, luifels, balkons en dergelijke, mits:
    1. de diepte maximaal 1,50 meter bedraagt;
    2. de breedte maximaal 50% van de breedte van de voorgevel van de woning bedraagt;
    3. de goothoogte maximaal gelijk is aan de hoogte van de eerste verdiepingsvloer + 0,30 meter;
    4. de afstand tot de perceelsgrens aan de zijde van de weg minimaal 3,50 meter bedraagt.
4.2.4 Bouwwerken, geen gebouwen zijnde
Voor het bouwen van bouwwerken, geen gebouwen zijnde gelden de volgende bepalingen:
  1. bouwwerken, geen gebouwen zijnde, mogen uitsluitend worden gebouwd in het achtererfgebied, behoudens erf- en terreinafscheidingen;
  2. de bouwhoogte van bouwwerken, geen gebouwen zijnde, bedraagt maximaal 8,00 meter, met uitzondering van:
    1. erf- en terreinafscheidingen, waarvan de bouwhoogte in het achtererfgebied maximaal 2,00 meter bedraagt en waarvan de bouwhoogte in het voorerfgebied maximaal 1,00 meter bedraagt;
    2. vlaggen-, reclame- en lichtmasten, waarvan de bouwhoogte maximaal 12,00 meter bedraagt;
    3. voedersilo's, graansilo's en kunstmestsilo's, waarvan de bouwhoogte maximaal 12,00 meter bedraagt;
  3. de afstand tot de perceelsgrens dient minimaal 3,00 meter te bedragen, met uitzondering van erf- en terreinafscheidingen;
  4. per bedrijfswoning is maximaal 1 niet-overdekt zwembad toegestaan, mits de afstand tussen de woning en het zwembad maximaal 15,00 meter bedraagt en de oppervlakte maximaal 15 m² bedraagt.
 
4.3 Nadere eisen
 
Burgemeester en wethouders kunnen nadere eisen stellen aan de plaats en afmetingen van de bebouwing en aan de inrichting van het bestemmingsvlak:
  1. ter voorkoming van onevenredige aantasting van de gebruiksmogelijkheden en het woon- en leefklimaat van aangrenzende gronden en bouwwerken;
  2. ter waarborging van de stedenbouwkundige kwaliteit en beeldkwaliteit van de naaste omgeving, waaronder geconcentreerd bouwen;
  3. ter waarborging van de verkeersveiligheid;
  4. ter waarborging van de sociale veiligheid;
  5. ter waarborging van de brandveiligheid en rampenbestrijding;
  6. ter waarborging van een goede landschappelijke inpassing;
  7. in het belang van een verantwoorde afvoer van het hemelwater (infiltratie of retentie).
4.4 Afwijken van de bouwregels
 
Burgemeester en wethouders kunnen middels een omgevingsvergunning afwijken van het bepaalde in artikel 4 lid 2.1 voor het bouwen van bouwwerken buiten het bouwvlak, met dien verstande dat:
  1. het bestemmingsvlak niet wordt overschreden;
  2. het bouwvlak met maximaal 5,00 meter wordt overschreden over een lengte van maximaal 10,00 meter;
  3. de noodzaak van de overschrijding in het belang van optimalisatie van de bedrijfsvoering wordt aangetoond;
  4. de overschrijding gepaard moet gaan met een verbetering van de omgevingskwaliteit. Hiertoe wordt een landschappelijk inpassingsplan overlegd waaruit blijkt dat de overschrijding van het bouwvlak landschappelijk is en/of wordt ingepast met gebiedseigen beplanting;
  5. er voorzieningen dienen te worden getroffen voor de afkoppeling van hemelwater met het oog op de hemelwaterproblematiek;
  6. de overschrijding niet ten koste gaat van de voor het bedrijf noodzakelijke parkeerruimte.
4.5 Specifieke gebruiksregels

 
4.5.1 Verkoop zelfvoortgebrachte of streekeigen producten
De verkoop van zelfvoortgebrachte en/of streekeigen producten als ondergeschikte nevenactiviteit is toegestaan in bestaande gebouwen, mits wordt voldaan aan de volgende voorwaarden:
  1. de oppervlakte van de verkoopruimte bedraagt maximaal 25% van het vloeroppervlak van de totale bestaande bebouwing, met dien verstande dat de oppervlakte maximaal 100 m² bedraagt;
  2. parkeren ten behoeve van de verkoopactiviteiten dient op eigen terrein en binnen het bestemmingsvlak plaats te vinden.
4.5.2 Strijdig gebruik
Tot een strijdig gebruik van gronden en bouwwerken wordt in ieder geval gerekend het gebruik:
  1. als geluidzoneringsplichtige inrichting;
  2. voor detailhandel, met uitzondering van de verkoop van zelfvoortgebrachte en/of streekeigen producten, zoals bepaald in artikel 4 lid 1 sub e  en in artikel 4 lid 5.1;
  3. als seksinrichting;
  4. als staanplaats of ligplaats voor onderkomens en/of kampeermiddelen;
  5. als sport- en wedstrijdterrein, parkeerterrein, buitenmanege of lig- en speelweide;
  6. voor het beproeven van voertuigen, de beoefening van de motorsport en het houden van wedstrijden met motorvoertuigen;
  7. voor het racen of crossen met motorvoertuigen;
  8. voor de opslag van goederen en materialen buiten het bouwvlak, behoudens voor zover dit noodzakelijk is in verband met het op de bestemming gerichte gebruik van de grond;
  9. van gebouwen, behoudens de bedrijfswoning(en), voor permanente of tijdelijke bewoning en direct daarmee verband houdend gebruik van voorzieningen, zoals gemeenschappelijke verblijfsruimte, sanitair, kook- en wasgelegenheid;
  10. van de bedrijfswoning als burgerwoning.
4.6 Afwijken van de gebruiksregels

 
4.6.1 Nevenactiviteit en verbrede landbouw
Burgemeester en wethouders kunnen middels een omgevingsvergunning afwijken van het bepaalde in artikel 4 lid 5.2 voor nevenactiviteiten en verbrede landbouw, mits wordt voldaan aan de volgende voorwaarden:
  1. de agrarische bedrijvigheid dient als hoofdfunctie aanwezig te zijn en te blijven;
  2. het gezamenlijk oppervlak van de bedrijfsbebouwing van het desbetreffende agrarische bedrijf mag niet worden vergroot;
  3. verblijfsrecreatie is toegestaan:
    1. op een kleinschalig kampeerterrein, mits het kampeerterrein op een goede manier landschappelijk wordt ingepast met gebiedseigen beplanting, ter beoordeling van burgemeester en wethouders;
    2. in de vorm van kleinschalig logeren tot maximaal 25% van de totale bestaande bedrijfsbebouwing tot maximaal 10 bedden/slaapplaatsen, met dien verstande dat de totale oppervlakte van de hiervoor benodigde gebouwen maximaal 100 m² bedraagt;
  4. dagrecreatie is toegestaan tot maximaal 25% van de totale bedrijfsbebouwing en/of tot maximaal 25% van de oppervlakte van het bouwvlak;
  5. ondergeschikte horeca is toegestaan tot maximaal 25% van de totale bestaande bedrijfsbebouwing tot maximaal 100 m²;
  6. aan het agrarisch bedrijf verbonden zorgfuncties zijn toegestaan tot maximaal 25% van de totale bestaande bedrijfsbebouwing tot maximaal 250 m²;
  7. educatiefunctie is toegestaan tot maximaal 25% van de totale bestaande bedrijfsbebouwing tot maximaal 100 m²;
  8. stalling van auto's, boten en/of caravans is toegestaan, met dien verstande dat:
    1. de stalling uitsluitend is toegestaan in bestaande gebouwen, niet zijnde kassen;
    2. het gebouw bereikbaar is via een weg die voor alle verkeer toegankelijk is;
  9. de hiervoor onder artikel 4 lid 6.1 sub c., d., e. en g. genoemde maximaal toegestane oppervlakten zijn cumulatief van aard, hetgeen impliceert dat bij cumulatie van meerdere vormen van verbrede landbouw en/of nevenactiviteiten het maximum van 100 m² niet mag worden overschreden. Zorgfuncties en stalling van auto's, boten en/of caravans zijn van de cumulatie uitgesloten;
  10. de agrarische functie van aangrenzende, niet bij het bedrijf behorende gronden en bebouwing mag niet worden aangetast/belemmerd;
  11. er mag geen onevenredig grotere verkeersbelasting op wegen en paden plaatsvinden;
  12. de bestaande, natuurlijke, landschappelijke, cultuurhistorische, aardkundige en/of abiotische waarden mogen niet onevenredig worden aangetast;
  13. er dient te zijn voorzien in voldoende parkeergelegenheid binnen het bestemmingsvlak;
  14. de nevenactiviteiten en verbrede landbouw dienen milieuhygiënisch verantwoord te zijn.
4.6.2 Ondergeschikte nevenactiviteit bed & breakfast
Burgemeester en wethouders kunnen middels een omgevingsvergunning afwijken van het bepaalde in artikel 4 lid 5.2 voor een bed & breakfast als ondergeschikte nevenactiviteit, mits wordt voldaan aan de volgende voorwaarden:
  1. de bedrijfswoning waarin de bed & breakfast wordt aangeboden dient een voor wonen bestemd hoofdgebouw te zijn;
  2. de exploitanten van de bed & breakfast moeten hoofdbewoner zijn en er daadwerkelijk wonen;
  3. de kamers waarin de bed & breakfast wordt aangeboden maken deel uit van de woning of van een bij de woning behorend vrijstaand of aangebouwd bijbehorend bouwwerk;
  4. alleen bijbehorende bouwwerken die op niet meer dan 15,00 meter afstand van de woning liggen mogen worden gebruikt voor bed & breakfast;
  5. de woning dient minimaal een inhoud van 450 m³ te hebben en een bewoonbare oppervlakte van minimaal 120 m²;
  6. maximaal 25% van het bewoonde oppervlak mag ingericht worden voor deze voorziening, met dien verstande dat maximaal vier slaapplaatsen in maximaal twee slaapkamer gerealiseerd mogen worden;
  7. er mogen geen onevenredig nadelige gevolgen voor het woon- en leefklimaat van omwonenden en de bedrijfsvoering van omliggende bedrijven ontstaan;
  8. de parkeerbalans in de directe omgeving mag niet nadelig worden beïnvloed;
  9. parkeren dient op eigen terrein plaats te vinden;
  10. door de bouwkundige opzet, indeling en maatvoering mag de bed & breakfast voorziening niet functioneren als een zelfstandige woning.
4.6.3 Bewoning als afhankelijke woonruimte
Burgemeester en wethouders kunnen door middel van een omgevingsvergunning afwijken van het bepaalde in artikel 4 lid 5.2 voor bewoning van een deel van de bedrijfswoning als afhankelijke woonruimte, mits wordt voldaan aan de volgende voorwaarden:
  1. de bewoning dient noodzakelijk te zijn uit een oogpunt van mantelzorg;
  2. er mag geen tweede woning ontstaan;
  3. per woning kan maar éénmaal gebruik worden gemaakt van de inwoningsregeling;
  4. een eigen voordeur aan de voor- of zijgevel is niet toegestaan;
  5. alle bijbehorende bouwwerken en verbouwingen dienen te voldoen aan de ten tijde van de aanvraag geldende eisen van het Bouwbesluit en de Bouwverordening;
  6. er mogen geen nadelige gevolgen voor het woon- en leefklimaat van omwonenden en de bedrijfsvoering van omliggende bedrijven ontstaan;
  7. ten behoeve van de inwoning mag geen aparte aansluiting op de nutsvoorzieningen worden aangelegd. Hiervoor moet gebruik worden gemaakt van de reeds bestaande aansluiting;
  8. na beëindiging van de situatie dient het gebruik als afhankelijke woonruimte te worden beëindigd en kan het bevoegd gezag de omgevingsvergunning intrekken;
  9. het gedeelte dat ten behoeve van inwoning wordt gebruikt, dient aansluitend aan de woning een onderlinge verbinding te hebben met de woning, niet zijnde een verbinding buitenom.
4.7 Wijzigingsbevoegdheid

 
4.7.1 Wijzigen bestemming Agrarisch - Grondgebonden ten behoeve van vormverandering van een bestemmings- en/of bouwvlak
Burgemeester en wethouders zijn bevoegd de bestemming te wijzigen ten behoeve van een vormverandering van het bestemmings- en/of bouwvlak, onder gelijktijdige wijziging van de gebiedsbestemming waarin het bestemmings-/bouwvlak is gelegen, mits wordt voldaan aan de volgende voorwaarden:
  1. de noodzaak voor een doelmatige agrarische bedrijfsvoering is aangetoond;
  2. er is sprake van een volwaardig agrarisch bedrijf;
  3. gebouwen mogen niet buiten het bouwvlak komen te liggen;
  4. het bouwvlak dient voor ten minste 50% dezelfde gronden te blijven omvatten zoals aangegeven op de verbeelding;
  5. de oppervlakte van het bestemmingsvlak en het bouwvlak mag niet toenemen;
  6. er wordt gezorgd voor een goede landschappelijke inpassing met gebiedseigen beplanting, ter beoordeling van burgemeester en wethouders;
  7. de verandering dient in milieuhygiënisch opzicht aanvaardbaar te zijn;
  8. de bestaande natuurlijke, landschappelijke, cultuurhistorische en/of abiotische waarden mogen niet onevenredig worden aangetast;
  9. de ontwikkeling dient hydrologisch neutraal te zijn.
4.7.2 Wijzigen Agrarisch - Grondgebonden ten behoeve van wonen
Burgemeester en wethouders zijn bevoegd de bestemming met een bouwvlak en de bestaande bedrijfswoning te wijzigen in:
  1. de bestemming 'Wonen';
  2. de gebiedsbestemming waarin het bouwvlak ligt.  
mits wordt voldaan aan de volgende voorwaarden:
  1. aangetoond wordt dat het gebruik als agrarisch bedrijf redelijkerwijs niet meer rendabel is;
  2. het agrarisch bedrijf dient te zijn beëindigd;
  3. uitsluitend het deel van het perceel met de bestaande woning en het erf/de tuin mag worden gewijzigd in de bestemming 'Wonen', met dien verstande dat de totale oppervlakte van het bestemmingsvlak na wijziging maximaal 1.000 m² mag bedragen. De resterende grond moet gelijktijdig worden gewijzigd in de gebiedsbestemming waarin het bouwvlak ligt;
  4. kenmerkende architectonische eigenschappen dienen te worden behouden;
  5. de wijziging mag geen onevenredige beperking opleveren van de bedrijfsvoering en ontwikkelingsmogelijkheden van omliggende agrarische bedrijven;
  6. het gebruik van de woning dient aanvaardbaar te zijn uit een oogpunt van een milieuhygiënisch verantwoord woon- en leefklimaat;
  7. de bestaande natuurlijke, landschappelijke, cultuurhistorische en/of abiotische waarden worden niet onevenredig aangetast;
  8. overtollige (bedrijfs)bebouwing dient te worden gesloopt, behalve wanneer deze bebouwing een monument betreft. De oppervlakte aan bijbehorende bouwwerken bedraagt na wijziging maximaal 150 m², behoudens monumentale bebouwing;
  9. er dient sprake te zijn van een goede landschappelijke inpassing met gebiedseigen beplanting, ter beoordeling van burgemeester en wethouders;
  10. het aantal woningen mag niet toenemen, behalve indien sprake is van beeldbepalende panden waarvan wordt aangetoond dat deze cultuurhistorische waarden bezitten. In dat geval kan de bestemming zodanig worden gewijzigd dat binnen aaneengesloten bebouwing van een bestaande bewoning maximaal 2 wooneenheden gerealiseerd kunnen worden, mits wordt voldaan aan de volgende voorwaarden:
    1. de maatvoering van het hoofdgebouw wordt niet vergroot;
    2. hoofdgebouwen kunnen worden gesplitst in maximaal 2 woningen;
    3. de inhoud per woning bedraagt maximaal 450 m³;
    4. de bestaande (agrarische) verschijningsvorm blijft gehandhaafd;
    5. er vindt geen onevenredige aantasting van de in de naaste omgeving aanwezige ruimtelijke functies en waarden;
    6. de cultuurhistorische waarde van de woning blijft behouden en/of wordt versterkt;
    7. de woning dient te zijn gelegen buiten milieucirkels;
    8. de nieuwe woning dient te voldoen aan de geldende geluidsnormering;
    9. per wooneenheid mag maximaal 60 m² aan bijbehorende bouwwerken worden gerealiseerd c.q. aanwezig zijn;
    10. er mag geen onevenredige aantasting plaatsvinden van:
      1.  de woonsituatie;
      2. het straat- en bebouwingsbeeld;
      3. de verkeersveiligheid;
      4. de sociale veiligheid;
      5. de gebruiksmogelijkheden van aangrenzende gronden.
    11. verzekerd is dat gelijktijdig elders in de regio minimaal één woning wordt gesloopt.
4.7.3 Wijzigen bestemming Agrarisch - Grondgebonden ten behoeve van een niet-agrarisch bedrijf
 Burgemeester en wethouders zijn bevoegd de bestemming te wijzigen in:
  1. de bestemming Bedrijf ten behoeve van de vestiging van een niet-agrarisch bedrijf in de categorie 1 en 2 conform de Lijst van bedrijfsactiviteiten in bijlage 1;
  2. de gebiedsbestemming waarin het bestemmingsvlak ligt; 
mits voldaan wordt aan de volgende voorwaarden:
  1. aangetoond wordt dat het gebruik als agrarisch bedrijf redelijkerwijs niet meer rendabel is;
  2. het agrarisch bedrijf dient te zijn beëindigd;
  3. de oppervlakte van het bestemmingsvlak bedraagt na wijziging maximaal 2.500 m², met dien verstande dat uitsluitend het deel van het perceel met de voor het bedrijf benodigde bedrijfsgebouwen en de daarbij behorende bedrijfswoning en bijbehorend erf/tuin mag worden gewijzigd in de bestemming Bedrijf. De resterende grond moet gelijktijdig worden gewijzigd in de gebiedsbestemming waarin het bestemmingsvlak ligt;
  4. de wijziging dient milieuhygiënisch aanvaardbaar te zijn en mag geen belemmeringen opleveren voor nabijgelegen functies;
  5. het gebruik mag zich uitsluitend beperken tot de voormalige agrarische bedrijfslocatie;
  6. de wijziging is milieuhygiënisch aanvaardbaar en levert geen belemmeringen op voor nabijgelegen functies;
  7. overtollige bedrijfsbebouwing dient te worden gesloopt, behalve wanneer deze bebouwing een monument dan wel een cultuurhistorisch waardevol gebouw betreft;
  8. er mag geen sprake zijn van een onevenredige verkeersaantrekkende werking;
  9. het nieuwe bedrijf dient landschappelijk goed te worden ingepast met gebiedseigen beplanting, ter beoordeling van burgemeester en wethouders.
Artikel 5 Agrarisch - Intensieve veehouderij

 
5.1 Bestemmingsomschrijving
 
De voor 'Agrarisch - Intensieve veehouderij' aangewezen gronden zijn bestemd voor:
  1. een agrarische bedrijfsuitoefening in de vorm van een volwaardige intensieve veehouderij, al dan niet in combinatie met een grondgebonden bedrijfstak, met uitzondering van een pelsdierenhouderij;
  2. wonen in een bedrijfswoning binnen het bouwvlak;
  3. verkoop van zelfvoortgebrachte producten of streekeigen producten als ondergeschikte nevenactiviteit;
  4. extensief dagrecreatief medegebruik;
  5. water- of mestbassins binnen het bouwvlak, met dien verstande dat waterbassins die op een natuurlijke wijze zijn vormgegeven als onderdeel van de landschappelijke inpassing van het bedrijf ook gerealiseerd kunnen worden binnen het bestemmingsvlak;
met de daarbij behorende;
  1. paden, wegen en parkeervoorzieningen;
  2. water en waterhuishoudkundige voorzieningen.
 
5.2 Bouwregels

 
5.2.1 Algemeen
  1. gebouwen, bouwwerken, geen gebouwen zijnde en parkeervoorzieningen mogen uitsluitend binnen het bouwvlak worden opgericht, met uitzondering van erfafscheidingen waarvan de bouwhoogte maximaal 2 meter bedraagt;
  2. permanente hoge teeltondersteunende voorzieningen ten behoeve van een grondgebonden bedrijfstak mogen uitsluitend binnen het bouwvlak worden opgericht, met dien verstande dat de oppervlakte van kassen als ondersteunend glas bij tuinbouwbedrijven maximaal 2.500 m² mag bedragen
  3. permanente lage teeltondersteunende voorzieningen ten behoeve van een grondgebonden bedrijfstak mogen ook binnen het bestemmingsvlak worden opgericht, met dien verstande dat containervelden uitsluitend zijn toegestaan binnen de aanduiding 'specifieke vorm van agrarisch - containervelden'.
5.2.2 Bedrijfsgebouwen binnen het bouwvlak
  1. de maximale goothoogte van bedrijfsgebouwen bedraagt 6 meter en de maximale bouwhoogte 11 meter;
  2. de afstand tot de perceelsgrens dient minimaal 5 meter te bedragen;
  3. de minimale afstand tot de as van de weg bedraagt 15 meter;
  4. de maximale verkoopvloeroppervlakte van gebouwen of gedeelten daarvan ten behoeve van de verkoop van zelfvoortgebrachte of streekeigen producten (boerderijwinkel) bedraagt 100 m².
5.2.3 Bedrijfswoningen
Het oprichten van bedrijfswoningen is niet toegestaan.
 
5.2.4 Bouwwerken, geen gebouwen zijnde
  1. bouwwerken, geen gebouwen zijnde, mogen uitsluitend worden gebouwd in het achtererfgebied, behoudens erf- en terreinafscheidingen;
  2. de bouwhoogte van bouwwerken, geen gebouwen zijnde, bedraagt maximaal 8 meter, met uitzondering van:
    1. erf- en terreinafscheidingen, waarvan de bouwhoogte in het achtererfgebied maximaal 2 meter bedraagt en waarvan de bouwhoogte in het voorerfgebied maximaal 1 meter bedraagt;
    2. vlaggen-, reclame- en lichtmasten, waarvan de bouwhoogte maximaal 12 meter bedraagt;
    3. voedersilo's, graansilo's en kunstmestsilo's, waarvan de bouwhoogte maximaal 12 meter bedraagt;
  3. de afstand tot de perceelsgrens dient minimaal 3 meter te bedragen met uitzondering van erf- en terreinafscheidingen.
5.3 Nadere eisen
 
Burgemeester en wethouders kunnen nadere eisen stellen aan de plaats en de afmetingen van de bebouwing en aan de inrichting van het bestemmingsvlak:
  1. ter voorkoming van onevenredige aantasting van de gebruiksmogelijkheden en het woon- en leefklimaat van aangrenzende gronden en bouwwerken;
  2. ter waarborging van de stedenbouwkundige kwaliteit en beeldkwaliteit van de naaste omgeving, waaronder geconcentreerd bouwen;
  3. ter waarborging van de verkeersveiligheid;
  4. ter waarborging van de sociale veiligheid;
  5. ter waarborging van de brandveiligheid en rampenbestrijding;
  6. ter waarborging van een goede landschappelijke inpassing;
  7. in het belang van een verantwoorde afvoer van hemelwater (infiltratie of retentie).
5.4 Afwijken van de bouwregels
 
Het bevoegd gezag kan middels een omgevingsvergunning afwijken van het bepaalde in artikel 5 lid 2.1 voor het bouwen van bouwwerken buiten het bouwvlak, met dien verstande dat:
  1. het bestemmingsvlak niet wordt overschreden;
  2. het bouwvlak met maximaal 5 meter wordt overschreden over een lengte van maximaal 10 meter;
  3. de noodzaak van de overschrijding in het belang van optimalisatie van de bedrijfsvoering wordt aangetoond;
  4. de overschrijding gepaard moet gaan met een verbetering van de omgevingskwaliteit. Hiertoe wordt een landschappelijk inpassingsplan overgelegd waaruit blijkt dat de overschrijding van het bouwvlak landschappelijk is en/of wordt ingepast met gebiedseigen beplanting;
  5. er voorzieningen dienen te worden getroffen voor de afkoppeling van hemelwater met het oog op de hemelwaterproblematiek;
  6. de overschrijding niet ten koste gaat van de voor het bedrijf noodzakelijke parkeerruimte.

5.5 Specifieke gebruiksregels

 
5.5.1 Verkoop zelfvoortgebrachte of streekeigen producten
De verkoop van zelfvoortgebrachte en/of streekeigen producten als ondergeschikte nevenactiviteit is toegestaan in bestaande gebouwen, mits wordt voldaan aan de volgende voorwaarden:
  1. de oppervlakte van de verkoopruimte bedraagt maximaal 25% van het vloeroppervlak van de totale bestaande bebouwing, met dien verstande dat de oppervlakte maximaal 100 m² bedraagt;
  2. parkeren ten behoeve van de verkoopactiviteiten dient op eigen terrein binnen het bestemmingsvlak plaats te vinden.
5.5.2 Strijdig gebruik
Tot een strijdig gebruik van gronden en bouwwerken wordt in elk geval gerekend het gebruik:
  1. voor geluidszoneringsplichtige inrichtingen;
  2. voor detailhandel, met uitzondering van de verkoop van zelfvoortgebrachte en/of streekeigen producten zoals bepaald in artikel 5 lid 1 sub h en in artikel 5 lid 5.1;
  3. als seksinrichtingen;
  4. als staanplaats of ligplaats voor onderkomens en/of kampeermiddelen;
  5. als sport- en wedstrijdterrein, parkeerterrein, buitenmanege of lig- en speelweide;
  6. voor het beproeven van voertuigen, de beoefening van de motorsport, het houden van wedstrijden met motorvoertuigen;
  7. voor het racen of crossen met motorvoertuigen;
  8. voor opslag van goederen en materialen buiten het bouwvlak, behoudens voor zover dit noodzakelijk is in verband met het op de bestemming gerichte gebruik van de grond;
  9. van gebouwen, behoudens de bedrijfswoning(en), voor permanente of tijdelijke bewoning en direct daarmee verband houdend gebruik van voorzieningen zoals gemeenschappelijke verblijfsruimte, sanitair, kook- en wasgelegenheid;
  10. van gronden en gebouwen voor de pelsdierenhouderij.
5.6 Afwijken van de gebruiksregels

 
5.6.1 Nevenactiviteiten en verbrede landbouw
Het bevoegd gezag kan middels een omgevingsvergunning afwijken van het bepaalde in artikel 5 lid 5.2 voor nevenactiviteiten en verbrede landbouw, mits wordt voldaan aan de volgende voorwaarden:
  1. de agrarische bedrijvigheid als hoofdfunctie dient aanwezig te zijn en te blijven;
  2. het gezamenlijk oppervlak van de bedrijfsbebouwing van het desbetreffende agrarisch bedrijf mag niet worden vergroot;
  3. verblijfsrecreatie is toegestaan:
    1. op een kleinschalig kampeerterrein, mits het kampeerterrein op een goede manier landschappelijk wordt ingepast met gebiedseigen beplanting, ter beoordeling van het bevoegd gezag. Camperplaatsen worden niet toegestaan;
    2. in de vorm van kleinschalig logeren tot maximaal 25% van de totale bestaande bedrijfsbebouwing tot maximaal 10 bedden/slaapplaatsen, met dien verstande dat de totale oppervlakte van de hiervoor benodigde gebouwen maximaal 100 m² bedraagt;
  4. dagrecreatie is toegestaan tot maximaal 25% van de totale bestaande bedrijfsbebouwing en/of tot maximaal 25% van de oppervlakte van het bouwvlak;
  5. ondergeschikte horeca is toegestaan tot maximaal 25% van de totale bestaande bedrijfsbebouwing tot maximaal 100 m²;
  6. aan het agrarisch bedrijf verbonden zorgfuncties zijn toegestaan tot maximaal 25% van de totale bestaande bedrijfsbebouwing tot maximaal 250 m²;
  7. educatiefunctie is toegestaan tot maximaal 25% van de totale bestaande bedrijfsbebouwing tot maximaal 100 m²;
  8. stalling van auto's, boten en/of caravans is toegestaan, met dien verstande dat:
    1. de stalling uitsluitend is toegestaan in bestaande gebouwen, niet zijnde kassen;
    2. het gebouw bereikbaar is via een weg die voor alle verkeer toegankelijk is;
  9. de hierboven onder c.2, d, e en g genoemde maximaal toegestane oppervlakten zijn cumulatief van aard wat impliceert dat bij cumulatie van meerdere vormen van verbrede landbouw en/of nevenactiviteiten het maximum van 100 m² niet mag worden overschreden. Zorgfuncties en stalling van auto's, boten en/of caravans zijn van de cumulatie uitgesloten;
  10. de agrarische functie van aangrenzende, niet bij het bedrijf behorende gronden en bebouwing mag niet worden aangetast/belemmerd;
  11. er mag geen onevenredig grotere verkeersbelasting op wegen en paden plaatsvinden;
  12. de bestaande natuurlijke, landschappelijke, cultuurhistorische, aardkundige en/of abiotische waarden niet onevenredig worden aangetast;
  13. er dient te zijn voorzien in voldoende parkeergelegenheid binnen het bestemmingsvlak;
  14. de nevenactiviteiten en verbrede landbouw dienen milieuhygiënisch verantwoord te zijn.
5.7 Wijzigingsbevoegdheid

 
5.7.1 Wijzigen bestemming Agrarisch - Intensieve veehouderij ten behoeve van vormverandering van het bouwvlak
Burgemeester en wethouders zijn bevoegd de bestemming te wijzigen ten behoeve van een vormverandering van het bestemmings- en/of bouwvlak, onder gelijktijdige wijziging van de gebiedsbestemming waarin het bestemmings-/bouwvlak is gelegen, mits wordt voldaan aan de volgende voorwaarden:
  1. de noodzaak voor een doelmatige agrarische bedrijfsvoering is aangetoond;
  2. er sprake is van een volwaardig agrarisch bedrijf;
  3. gebouwen mogen niet buiten het bouwvlak komen te liggen;
  4. het bouwvlak dient voor ten minste 50% dezelfde gronden te blijven omvatten zoals aangegeven op de verbeelding;
  5. de oppervlakte van het bestemmingsvlak en van het bouwvlak mag niet toenemen;
  6. er zorg gedragen wordt voor een goede landschappelijke inpassing met gebiedseigen beplanting, ter beoordeling van burgemeester en wethouders;
  7. de verandering milieuhygiënisch aanvaardbaar is;
  8. daardoor de bestaande natuurlijke, landschappelijke, cultuurhistorische en/of abiotische waarden niet onevenredig worden aangetast;
  9. de ontwikkeling dient hydrologisch neutraal te zijn.
5.7.2 Wijzigen bestemming Agrarisch - Intensieve veehouderij ten behoeve van omschakeling naar grondgebonden agrarisch bedrijf
Burgemeester en wethouders zijn bevoegd de bestemming te wijzigen in:
  1. de bestemming 'Agrarisch - Grondgebonden';
  2. de gebiedsbestemming waarin het bestemmingsvlak ligt;
mits wordt voldaan aan de volgende voorwaarden:
  1. uitsluitend het deel van het perceel met de voor het bedrijf benodigde bedrijfsgebouwen en de daarbij behorende bedrijfswoning en bijbehorend erf/tuin mag worden gewijzigd in de bestemming 'Agrarisch - Grondgebonden'. De resterende grond moet gelijktijdig worden gewijzigd in de gebiedsbestemming waarin het bestemmings- en bouwvlak is gelegen;
  2. het hergebruik zich beperkt tot de voormalige agrarische bedrijfslocatie;
  3. er geen onevenredige verkeersaantrekkende werking plaatsvindt;
  4. de omschakeling milieuhygiënisch aanvaardbaar is;
  5. daardoor de bestaande natuurlijke, landschappelijke, cultuurhistorische en/of abiotische waarden niet onevenredig worden aangetast;
  6. er wordt gezorgd voor een goede landschappelijke inpassing met gebiedseigen beplanting, ter beoordeling van burgemeester en wethouders;
  7. overtollige (bedrijfs)bebouwing dient te worden gesloopt, behalve wanneer deze bebouwing een monument dan wel een cultuurhistoristorisch waardevol gebouw betreft;
  8. de ontwikkeling dient hydrologisch neutraal te zijn.
5.7.3 Wijzigen bestemming Agrarisch - Intensieve veehouderij ten behoeve van wonen
Burgemeester en wethouders zijn bevoegd de bestemming met een bouwvlak en de bestaande bedrijfswoning te wijzigen in:
  1. de bestemming 'Wonen';
  2. de gebiedsbestemming waarin het bestemmingsvlak ligt;
mits wordt voldaan aan de volgende voorwaarden:
  1. aangetoond wordt dat het gebruik als agrarisch bedrijf redelijkerwijs niet meer rendabel is;
  2. het agrarisch bedrijf dient te zijn beëindigd;
  3. uitsluitend het deel van het perceel met de bestaande woning en het erf/de tuin mag worden gewijzigd in de bestemming 'Wonen' met dien verstande dat de totale oppervlakte van het bestemmingsvlak na wijziging maximaal 1.000 m² mag bedragen. De resterende grond moet gelijktijdig worden gewijzigd in de gebiedsbestemming waarin het bestemmingsvlak ligt;
  4. kenmerkende architectonische eigenschappen dienen te worden behouden;
  5. de wijziging mag geen onevenredige beperking opleveren van de bedrijfsvoering en ontwikkelingsmogelijkheden van omliggende agrarische bedrijven;
  6. het gebruik van de woning dient aanvaardbaar te zijn uit een oogpunt van een milieuhygiënisch verantwoord woon- en leefklimaat;
  7. daardoor de bestaande natuurlijke, landschappelijke, cultuurhistorische en/of abiotische waarden niet onevenredig worden aangetast;
  8. overtollige (bedrijfs)bebouwing dient te worden gesloopt, behalve wanneer deze bebouwing een monument betreft. De oppervlakte aan bijbehorende bouwwerken bedraagt na wijziging maximaal 150 m², behoudens monumentale bebouwing;
  9. er dient sprake te zijn van een goede landschappelijke inpassing met gebiedseigen beplanting, ter beoordeling van burgemeester en wethouders;
  10. wijziging niet plaatsvindt indien binnen het bouwvlak de aanduiding 'bedrijfswoning uitgesloten' of de aanduiding dat het maximum aantal wooneenheden '0' bedraagt is opgenomen.
  11. het aantal woningen mag niet toenemen, behalve indien sprake is van beeldbepalende panden waarvan wordt aangetoond dat deze cultuurhistorische waarde bezitten. In dat geval kan de bestemming zodanig worden gewijzigd dat binnen aaneengesloten bebouwing van een bestaande bewoning, maximaal 2 wooneenheden gerealiseerd kunnen worden, mits wordt voldaan aan de volgende voorwaarden:
    1. de maatvoering van het hoofdgebouw niet wordt vergroot;
    2. hoofdgebouwen kunnen worden gesplitst in maximaal 2 woningen;
    3. de inhoud per woning minimaal 450 m² bedraagt;
    4. de bestaande (agrarische) verschijningsvorm blijft gehandhaafd;
    5. er geen onevenredige aantasting plaatsvindt van de in de naaste omgeving aanwezige ruimtelijke functies en waarden;
    6. de cultuurhistorische waarde van de woning behouden blijft en/of versterkt wordt;
    7. de woning dient te zijn gelegen buiten een milieucirkel;
    8. de nieuwe woning dient te voldoen aan de geldende geluidsnormering;
    9. per wooneenheid mag maximaal 60 m² aan bijbehorende bouwwerken worden gerealiseerd c.q. aanwezig zijn;
    10. er mag geen onevenredige aantasting plaatsvinden van:
      1. de woonsituatie
      2. het straat- en bebouwingsbeeld
      3. de verkeersveiligheid
      4. de sociale veiligheid
      5. de gebruiksmogelijkheden van aangrenzende gronden.
    11. verzekerd is dat gelijktijdig elders in de regio minimaal een woning wordt afgebroken.
5.7.4 Wijzigen bestemming Agrarisch - Intensieve veehouderij ten behoeve van een niet agrarisch bedrijf
Burgemeester en wethouders zijn bevoegd de bestemming te wijzigen in:
  1. de bestemming 'Bedrijf' ten behoeve van de vestiging van een niet agrarisch bedrijf in de categorie 1 en 2 conform de Lijst van bedrijfsactiviteiten in bijlage 9;
  2. de gebiedsbestemming waarin het bestemmingsvlak ligt,
mits wordt voldaan aan de volgende voorwaarden:
  1. aangetoond wordt dat het gebruik als agrarisch bedrijf redelijkerwijs niet meer rendabel is;
  2. het agrarisch bedrijf dient te zijn beëindigd;
  3. de oppervlakte van het bestemmingsvlak bedraagt na wijziging maximaal 2.500 m², met dien verstande dat uitsluitend het deel van het perceel met de voor het bedrijf benodigde bedrijfsgebouwen en de daarbij behorende bedrijfswoning en bijbehorend erf/tuin mag worden gewijzigd in de bestemming 'Bedrijf'. De resterende grond moet gelijktijdig worden gewijzigd in de gebiedsbestemming waarin het bestemmingsvlak ligt;
  4. de wijziging milieuhygiënisch aanvaardbaar is en geen belemmering oplevert voor nabijgelegen functies;
  5. het hergebruik mag zich uitsluitend beperken tot de voormalige agrarische bedrijfslocatie;
  6. hergebruik mag uitsluitend plaatsvinden binnen de bestaande bebouwingsmassa;
  7. overtollige bedrijfsbebouwing dient te worden gesloopt, behalve wanneer deze bebouwing een monument dan wel een cultuurhistorisch waardevol gebouw betreft;
  8. er mag geen sprake zijn van een onevenredige verkeersaantrekkende werking;
  9. het nieuwe bedrijf dient landschappelijk goed te worden ingepast met gebiedseigen beplanting, ter beoordeling van burgemeester en wethouders.
5.7.5 Wijzigen bestemming Agrarisch - Intensieve veehouderij ten behoeve van kleinschalig kamperen
Burgemeester en wethouders zijn bevoegd de bestemming met een bouwvlak met een bestaand kleinschalig kampeerterrein te wijzigen in:
  1. de bestemming 'Recreatie' met de aanduiding 'specifieke vorm van recreatie - kleinschalig kamperen' zoals opgenomen in het vigerende bestemmingsplan 'Buitengebied Sittard' met identificatienummer NL.IMRO.1883.BUITENGSITTARD-VA01;
  2. de gebiedsbestemming waarin het bestemmingsvlak ligt;
mits wordt voldaan aan de volgende voorwaarden:
  1. aangetoond wordt dat het gebruik als agrarisch bedrijf redelijkerwijs niet meer rendabel is;
  2. het agrarisch bedrijf dient te zijn beëindigd;
  3. kenmerkende architectonische eigenschappen dienen te worden behouden;
  4. de wijziging mag geen onevenredige beperking opleveren van de bedrijfsvoering en ontwikkelingsmogelijkheden van omliggende agrarische bedrijven;
  5. daardoor de bestaande natuurlijke, landschappelijke, cultuurhistorische en/of abiotische waarden niet onevenredig worden aangetast;
  6. overtollige (bedrijfs)bebouwing dient te worden gesloopt, behalve wanneer deze bebouwing een monument betreft. De oppervlakte aan bijbehorende bouwwerken bij de woning bedraagt na wijziging maximaal 150 m², behoudens monumentale bebouwing;
  7. er dient sprake te zijn van een goede landschappelijke inpassing met gebiedseigen beplanting, ter beoordeling van burgemeester en wethouders;
  8. per kleinschalig kampeerterrein zijn maximaal 15 kampeermiddelen toegestaan;
  9. de exploitanten van het kleinschalig kampeerterrein moeten hoofdbewoner zijn en er daadwerkelijk wonen;
  10. de parkeerbalans in de directe omgeving niet nadelig wordt beïnvloed;
  11. parkeren dient op eigen terrein plaats te vinden;
  12. de bestaande natuurlijke, landschappelijke, cultuurhistorische, archeologische en/of abiotische waarden niet onevenredig worden aangetast;
  13. er geen onevenredige verkeerskundige effecten ontstaan;
  14. er zorg gedragen wordt voor een goede landschappelijke inpassing met gebiedseigen beplanting, ter beoordeling van burgemeester en wethouders;
  15. aangetoond wordt dat het gebruik als agrarisch bedrijf redelijkerwijs niet meer rendabel is;
  16. het aantal woningen mag niet toenemen.
Artikel 6 Agrarisch met waarden - Agrarisch bedrijf

 
6.1 Bestemmingsomschrijving
 
De voor Agrarisch met waarden - Agrarisch bedrijf aangewezen gronden zijn bestemd voor:
  1. de uitoefening van een agrarisch bedrijf;
  2. een bestaande (inpandige) bedrijfswoning, uitsluitend ter plaatse van de aanduiding 'bedrijfswoning' (bw);
  3. een mestbassin, uitsluitend ter plaatse van de aanduiding 'specifieke vorm van agrarisch met waarden - mestbassin' (saw-mb);
alsmede voor:
  1. erven;
  2. nutsvoorzieningen;
  3. parkeervoorzieningen;
  4. water en waterhuishoudkundige voorzieningen;
  5. overige bijbehorende voorzieningen;  
met bijbehorende:
  1. gebouwen;
  2. bouwwerken, geen gebouwen zijnde.
6.2 Bouwregels
 
6.2.1 Algemeen
Bouwen is uitsluitend toegestaan ten dienste van de bestemming.
 
6.2.2 Gebouwen
Voor het bouwen van gebouwen gelden de volgende bepalingen:
  1. hoofdgebouwen mogen uitsluitend binnen het bouwvlak worden gebouwd;
  2. ter plaatse van de aanduiding 'maximum goothoogte (m), maximum bouwhoogte (m)', 'dakhelling' en 'maximum bebouwingspercentage' mogen de goot- en bouwhoogte, dakhelling en bebouwingspercentage niet meer bedragen dan op de verbeelding is aangegeven.
6.2.3 Bedrijfswoningen
Voor het bouwen van bedrijfswoningen gelden de volgende bepalingen:
  1. bedrijfswoningen mogen uitsluitend worden gebouwd binnen het bouwvlak;
  2. per bouwperceel is maximaal één bedrijfswoning (vrijstaand dan wel opgenomen in de bedrijfsbebouwing) toegestaan, onder de volgende voorwaarden:
    1. bij een vrijstaande bedrijfswoning zijn de volgende regels van toepassing:
      1. de inhoud van de bedrijfswoning mag niet meer bedragen dan 650 m³;
      2. de goothoogte van de bedrijfswoning mag niet meer bedragen dan 6,00 meter;
      3. de bouwhoogte van de bedrijfswoning mag niet meer bedragen dan 10,00 meter;
    2. bij een bedrijfswoning opgenomen in de bedrijfsbebouwing zijn de volgende regels van toepassing:
      1. de inhoud van de bedrijfswoning mag niet meer bedragen dan 650 m³;
      2. de maximale goot- en bouwhoogte die is toegestaan voor de bedrijfsbebouwing mag niet worden overschreden.
6.2.4 Bouwwerken, geen gebouwen zijnde
Voor het bouwen van bouwwerken, geen gebouwen zijnde gelden de volgende bepalingen:
  1. de bouwhoogte van erf- en terreinafscheidingen vóór de voorste bouwgrens bedraagt maximaal 1,00 meter;
  2. de bouwhoogte van erf- en terreinafscheidingen in of achter de voorste bouwgrens bedraagt maximaal 2,00 meter;
  3. de bouwhoogte van overige bouwwerken, geen gebouwen zijnde bedraagt maximaal 3,00 meter.
6.3 Nadere eisen
 
Burgemeester en wethouders zijn bevoegd nadere eisen te stellen ten aanzien van:
  1. de situering, de oppervlakte en de (goot)hoogte van bebouwing;
  2. de aard, de hoogte en de situering van erfafscheidingen;
  3. de aard, situering en oppervlakte van verhardingen;
  4. voorzieningen ter voorkoming van hemelwaterproblematiek in verband met de nieuwe bebouwing;
  5. een en ander op basis van een landschappelijk inpassingsplan en/of stedenbouwkundig ontwerp.
6.4 Afwijken van de bouwregels
 
Burgemeester en wethouders kunnen afwijken van het bepaalde in artikel 6 lid 2.4 sub a voor de realisatie van erf- en terreinafscheidingen vóór de voorste bouwgrens met een hoogte van maximaal 2,00 meter.
 
6.5 Specifieke gebruiksregels

 
6.5.1 Verboden gebruik
Onder verboden gebruik wordt in ieder geval verstaan:
  1. het gebruik van (vrijstaande) bijgebouwen als zelfstandige en/of afhankelijke woonruimte;
  2. het gebruik van gronden als kampeer- of caravanterrein;
  3. het gebruik van door splitsing van oorspronkelijke hoofdgebouwen ontstane meerdere zelfstandige woningen.
6.6 Afwijken van de gebruiksregels

 
6.6.1 Afhankelijke woonruimte
Burgemeester en wethouders kunnen afwijken van het bepaalde in artikel 6 lid 5.1 sub a voor het gebruik van een (vrijstaand) bijgebouw als afhankelijke woonruimte, mits:
  1. een dergelijke bewoning plaatsvindt in het kader van mantelzorg;
  2. het gebruik beperkt blijft tot de in artikel 6 lid 2.2 genoemde bouwmogelijkheden voor gebouwen;
  3. de belangen van rechthebbenden op de aan het bouwperceel grenzende gronden niet onevenredig worden geschaad;
  4. gebruik wordt gemaakt van het dichtst bij het hoofdgebouw gelegen bijgebouw, tenzij op grond van doelmatigheidsmotieven een ander op het perceel gelegen bijgebouw meer geschikt is;
  5. de afhankelijke woonruimte wordt bewoond door degene(n) die zorg nodig heeft/hebben;
  6. geen extra ontsluiting wordt toegevoegd;
  7. het parkeren op eigen terrein plaatsvindt.
6.6.2 Huisvesting seizoensarbeiders
Burgemeester en wethouders kunnen afwijken van het bepaalde in artikel 6 lid 5.1 sub a voor het tijdelijk huisvesten van seizoensarbeiders, mits:
  1. een dergelijke huisvesting noodzakelijk is in vanuit het oogpunt van de tijdelijke grote behoefte aan arbeiders in het betreffende bedrijf;
  2. er elders onvoldoende structurele voorzieningen zijn voor tijdelijke huisvesting;
  3. uitsluitend werknemers gehuisvest worden die in het betreffende agrarische bedrijf werkzaam zijn;
  4. de huisvesting niet langer dan 6 maanden per kalenderjaar bedraagt;
  5. huisvesting plaatsvindt in bestaande gebouwen of in maximaal 5 units binnen het bestaande bouwkavel;
  6. de gezamenlijke oppervlakte voor de tijdelijke huisvesting niet meer bedraagt dan 120 m²;
  7. niet meer dan 20 tijdelijke werknemers op deze wijze gehuisvest zijn;
  8. de goothoogte van de units niet meer dan 3,00 meter bedraagt;
  9. het gebruik niet leidt tot belemmeringen voor de bedrijfsontwikkeling van omliggende bedrijven;
  10. het woon- en leefklimaat niet onevenredig wordt aangetast;
  11. de afstand tussen de kassen de boomgaarden van derden minstens 50,00 meter bedraagt;
  12. voldaan wordt aan de bepalingen in de Wet geluidhinder;
  13. er sprake is van een goede landschappelijke inpassing.
6.6.3 Seizoenskamperen
Burgemeester en wethouders kunnen afwijken van het bepaalde in artikel 6 lid 5.1 sub b voor het plaatsen van maximaal 15 kampeermiddelen ten behoeve van seizoenskamperen, mits:
  1. het recreatieve gebruik geen onevenredige schade toebrengt aan de nabijgelegen bestemmingen;
  2. nabijgelegen bedrijven niet beperkt worden in hun bedrijfsvoering;
  3. kampeermiddelen op het bestemmingsvlak zodanig worden gesitueerd dat er sprake is van een goede stedenbouwkundige, cultuurhistorische en landschappelijke inpassing;
  4. voorzieningen ter voorkoming van hemelwaterproblematiek worden gerealiseerd in verband met de nieuwe bebouwing.
Artikel 7 Bedrijf

 
7.1 Bestemmingsomschrijving
 
De voor Bedrijf aangewezen gronden zijn bestemd voor:
  1. ter plaatse van de aanduiding 'bedrijf tot en met categorie 3.1' (b≤3.1): bedrijven voor zover deze voorkomen in categorie 3.1 van de Staat van Bedrijfsactiviteiten, die als bijlage 2 bij deze regels is opgenomen;
  2. een bedrijfswoning, uitsluitend ter plaatse van de aanduiding 'bedrijfswoning' (bw);
  3. ter plaatse van de aanduiding 'specifieke vorm van bedrijf - hondenpension' (sb-hp): een hondenpension;
  4. ter plaatse van de aanduiding 'specifieke vorm van recreatie-klimhal' (sr-kh): een klimhal;
alsmede voor:
  1. erven;
  2. nutsvoorzieningen;
  3. parkeervoorzieningen;
  4. water en waterhuishoudkundige voorzieningen;
  5. groenvoorzieningen;
  6. overige bijbehorende voorzieningen;
met bijbehorende:
  1. gebouwen;
  2. bouwwerken, geen gebouwen zijnde.
   
7.2 Bouwregels
 
7.2.1 Algemeen
Bouwen is uitsluitend toegestaan ten dienste van de bestemming.
 
7.2.2 Gebouwen
Voor het bouwen van gebouwen gelden de volgende bepalingen:
  1. gebouwen mogen uitsluitend binnen de bouwvlakken worden gebouwd; 
  2. de afstand van gebouwen tot de zijdelingse bouwperceelsgrens dient minimaal 3,00 meter te bedragen;
  3. de goot- en bouwhoogte mag niet meer bedragen dan is aangegeven ter plaatse van de aanduiding 'maximum goothoogte (m), maximum bouwhoogte (m);
  4. het bebouwingspercentage van het perceel bedraagt maximaal het ter plaatse van de aanduiding 'maximum bebouwingspercentage' aangegeven percentage;
  5. bij een bedrijfswoning zijn bijgebouwen toegestaan, met dien verstande dat:
    1. deze zowel aangebouwd als vrijstaand mogen worden gebouwd;
    2. de gezamenlijke oppervlakte aan bijgebouwen per bedrijfswoningen maximaal 50 m² mag bedragen;
    3. de maximale goothoogte van bijgebouwen 3,00 meter bedraagt;
7.2.3 Bouwwerken, geen gebouwen zijnde
Voor het bouwen van bouwwerken, geen gebouwen zijnde gelden de volgende bepalingen:
  1. de bouwhoogte van erf- en terreinafscheidingen mag maximaal 2,00 meter bedragen;
  2. de bouwhoogte van bedrijfsinstallaties mag maximaal 8,00 meter bedragen;
  3. de bouwhoogte van overige bouwwerken, geen gebouwen zijnde mag maximaal 3,00 meter bedragen.
 
7.3 Specifieke gebruiksregels

 
7.3.1 Buitenopslag van goederen
Buitenopslag van goederen is uitsluitend toegestaan achter de voorgevelrooilijn of het verlengde daarvan, tot een hoogte van maximaal 6,00 meter.
Artikel 8 Bedrijventerrein

 
8.1 Bestemmingsomschrijving
 
De voor Bedrijventerrein aangewezen gronden zijn bestemd voor:
  1. de vestiging van bedrijven gericht op distributie en op- en overslag, daaronder begrepen bedrijven waarbij lichte assemblage kan plaatsvinden en (dienstverlenende) bedrijven ten behoeve van of in een directe relatie met bovengenoemde bedrijven en die voorkomen in milieucategorieën 2 en 3 van de Staat van Bedrijfsactiviteiten die als bijlage 3 bij deze regels is opgenomen en bedrijven die geheel of gedeeltelijk gebruikmaken van de door de rail- en/of bargeterminal aangeboden dienstverlening;
  2. bijbehorende wegen, paden, verblijfsgebieden, groenvoorzieningen en parkeeraccommodatie en ontsluitingsmogelijkheden;
  3. water en waterhuishoudkundige voorzieningen.
8.2 Bouwregels
 
8.2.1 Algemeen
Bouwen is uitsluitend toegestaan ten dienste van de bestemming.
 
8.2.2 Gebouwen
Voor het bouwen van gebouwen gelden de volgende bepalingen: 
  1. gebouwen dienen binnen het bestemmingsvlak te worden gebouwd;
  2. ter plaatse van de aanduiding 'maximum goothoogte (m), maximum bouwhoogte (m)', 'dakhelling' en 'maximum bebouwingspercentage' mogen de goot- en bouwhoogte, dakhelling en bebouwingspercentage niet meer bedragen dan op de verbeelding is aangegeven;
  3. bedrijfsgebouwen dienen minimaal 10,00 meter uit de naar de openbare weg gekeerde bestemmingsgrens te zijn gesitueerd;
  4. bedrijfsgebouwen dienen minimaal 5,00 meter uit de naar de A2-oprit gekeerde bestemmingsgrens te zijn gesitueerd;
  5. bedrijfsgebouwen dienen minimaal 5,00 uit de niet naar de openbare weg gekeerde bestemmingsgrens te zijn gesitueerd.
8.2.3 Bouwwerken, geen gebouwen zijnde
De bouwhoogte van bouwwerken, geen gebouwen zijnde mag maximaal 20,00 meter bedragen, met dien verstande dat erf- en terreinafscheidingen maximaal 3,00 meter hoog mogen zijn.
 
8.3 Afwijken van de bouwregels
 
Burgemeester en wethouders kunnen door middel van het verlenen van een omgevingsvergunning afwijken van het bepaalde in:  
  1. artikel 8 lid 2.2 sub b en een bouwhoogte van minimaal 3,00 meter en/of een bouwhoogte van maximaal 20,00 meter toestaan, mits geen onevenredige afbreuk wordt gedaan aan:
    1. de belangen van derden;
    2. de ruimtelijke kwaliteit en het stedenbouwkundige beeld;
    3. en mits de bedrijfseconomische en bedrijfstechnische noodzaak kan worden aangetoond.
       
  2. artikel 8 lid 2.3 en een hogere bouwhoogte voor bouwwerken, geen gebouwen zijnde toestaan tot maximaal 30,00 meter, mits geen onevenredige afbreuk wordt gedaan aan:
    1. de belangen van derden;
    2. de ruimtelijke kwaliteit en het stedenbouwkundige beeld;
    3. en mits de bedrijfseconomische en bedrijfstechnische noodzaak kan worden aangetoond.
8.4 Specifieke gebruiksregels
 
De onderstaande gebruiksregels zijn van toepassing:
  1. bedrijfswoningen, detailhandel en zelfstandige kantoorvestigingen zijn niet toegestaan;
  2. Wgh-inrichtingen zijn niet toegestaan;
  3. Bevi-inrichtingen zijn niet toegestaan;
  4. het is niet toegestaan verharding aan te brengen binnen zone van 5,00 meter gemeten vanuit de grens van de bestemming 'Verkeer', met uitzondering van verharding noodzakelijk voor ontsluitingswegen van het bouwperceel;
  5. er dient per bouwperceel te worden voldaan aan de parkeernorm van 0,4 parkeerplaatsen per 100 m² bvo;
  6. het parkeren dient landschappelijk ingepast te worden;
  7. buitenopslag is niet toegestaan.
8.5 Afwijken van de gebruiksregels
 
Burgemeester en wethouders kunnen afwijken van het bepaalde in artikel 8 lid 1 sub a:
  1. om bedrijven toe te laten uit ten hoogste één categorie hoger dan in bepaald in artikel 8 lid 1 sub a, voor zover op basis van milieutechnisch onderzoek het betrokken bedrijf naar aard en in invloed op de omgeving (gelet op de specifieke werkwijze of bijzondere verschijningsvorm) geacht kan worden te behoren tot de categorieën zoals genoemd in artikel 8 lid 1 sub a
  2. om bedrijven toe te laten die niet in de milieucategorieën zijn genoemd, voor zover het betrokken bedrijf naar aard en invloed op de omgeving geacht kan worden te behoren tot de categorieën, zoals genoemd in artikel 8 lid 1 sub a
8.6 Wijzigingsbevoegdheid
 
Burgemeester en wethouders zijn bevoegd de als bijlage 3 bij deze regels opgenomen Staat van Bedrijfsactiviteiten te wijzigen, voor wat betreft:
  1. het onderbrengen van bedrijfsactiviteiten in een andere categorie, indien op grond van technologische ontwikkelingen de in de Staat van Bedrijfsactiviteiten vermelde categorie niet meer de juiste is;
  2. het toevoegen van bedrijfsactiviteiten, geen seksinrichtingen zijnde, aan een bepaalde categorie van de Staat van Bedrijfsactiviteiten, mits deze activiteit naar aard en invloed op de omgeving kan worden gelijkgesteld met de in de betreffende categorie opgenomen bedrijfsactiviteiten.
Artikel 9 Centrum-1

 
9.1 Bestemmingsomschrijving
 
De voor Centrum-1 aangewezen gronden zijn bestemd voor:
  1. wonen, uitsluitend op de verdiepingen;
  2. detailhandel, uitsluitend ter plaatse van de aanduiding 'detailhandel' (d);
  3. een aan detailhandel ondergeschikte kantoor- en opslagruimte, uitsluitend op de verdiepingen, ter plaatse van de aanduiding ‘specifieke vorm van detailhandel – kantoor en opslag tbv detailhandel op de verdieping’ (sdh-kov);
  4. horeca van horecacategorie 1, uitsluitend ter plaatse van de aanduiding 'horeca tot en met categorie 1' (h≤1);
  5. horeca tot en met horecacategorie 2, uitsluitend ter plaatse van de aanduiding 'horeca tot en met categorie 2' (h≤2);
  6. zakelijke dienstverlening;
  7. maatschappelijke voorzieningen;
alsmede voor:
  1. terrassen;
  2. erven;
  3. nutsvoorzieningen;
  4. parkeervoorzieningen;
  5. water en waterhuishoudkundige voorzieningen;
  6. groenvoorzieningen;
  7. overige bijbehorende voorzieningen; 
met bijbehorende:
  1. gebouwen;
  2. bouwwerken, geen gebouwen zijnde.
9.2 Bouwregels

 
9.2.1 Algemeen
Bouwen is uitsluitend toegestaan ten dienste van de bestemming.
 
9.2.2 Gebouwen
Voor het bouwen van gebouwen gelden de volgende bepalingen:
  1. gebouwen mogen uitsluitend binnen het bouwvlak worden gebouwd;
  2. de goothoogte van gebouwen mag niet meer bedragen dan ter plaatse van de aanduiding 'maximum goothoogte (m), maximum bouwhoogte (m)' is aangegeven;
  3. de bouwhoogte van gebouwen mag niet meer bedragen dan ter plaatse van de aanduiding 'maximum goothoogte (m), maximum bouwhoogte (m)' is aangegeven.  
9.2.3 Bouwwerken, geen gebouwen zijnde
Voor het bouwen van bouwwerken, geen gebouwen zijnde gelden de volgende bepalingen:
  1. de bouwhoogte van erf- en terreinafscheidingen vóór de voorste bouwgrens bedraagt maximaal 1,00 meter;
  2. de bouwhoogte van erf- en terreinafscheidingen in of achter de voorste bouwgrens bedraagt maximaal 2,00 meter;
  3. de bouwhoogte van overige bouwwerken, geen gebouwen zijnde bedraagt maximaal 3,00 meter;
  4. nutsvoorzieningen mogen binnen en buiten de op aangegeven bouwvlakken worden gebouwd, met dien verstande dat:
    1. de oppervlakte niet meer bedraagt dan 15 m²;
    2. de hoogte niet meer bedraagt dan 3,00 meter.
9.3 Afwijken van de bouwregels
 
Burgemeester en wethouders kunnen afwijken van het bepaalde in artikel 9 lid 2.3 sub a voor de realisatie van erf- en terreinafscheidingen vóór de voorste bouwgrens met een hoogte van maximaal 2,00 meter.
Artikel 10 Centrum-2

 
10.1 Bestemmingsomschrijving
 
De voor Centrum-2 aangewezen gronden zijn bestemd voor:
 
uitsluitend op de begane grond:
  1. dienstverlening;
  2. maatschappelijke voorzieningen;
  3. culturele en ontspannende voorzieningen;
  4. bedrijven in de categorieën A en B als vermeld in de Staat van Bedrijfsactiviteiten, die als bijlage 4 bij de regels is gevoegd;
  5. horeca tot en met horecacategorie 3, uitsluitend ter plaatse van de aanduiding 'horeca tot en met categorie 3' (h≤3);  
op de begane grond en verdieping:
  1. wonen; 
alsmede voor:
  1. erven;
  2. terrassen;
  3. nutsvoorzieningen;
  4. water en waterhuishoudkundige voorzieningen;
  5. groenvoorzieningen;
  6. overige bijbehorende voorzieningen;  
met bijbehorende:
  1. hoofdgebouwen;
  2. bijgebouwen;
  3. bouwwerken, geen gebouwen zijnde.
10.2 Bouwregels

 
10.2.1 Algemeen
Bouwen is uitsluitend toegestaan ten dienste van de bestemming.
 
10.2.2 Gebouwen
 Voor het bouwen van gebouwen gelden de volgende bepalingen:
  1. gebouwen mogen uitsluitend binnen het bouwvlak worden gebouwd;
  2. de goothoogte mag niet meer bedragen dan is aangegeven ter plaatse van de aanduiding 'maximum goothoogte (m), maximum bouwhoogte (m);
  3. de bouwhoogte mag niet meer bedragen dan is aangegeven ter plaatse van de aanduiding 'maximum goothoogte (m), maximum bouwhoogte (m)';
  4. het bebouwingspercentage van het perceel bedraagt maximaal het ter plaatse van de aanduiding 'maximum bebouwingspercentage' aangegeven percentage.
10.2.3 Bijbehorende bouwwerken
Voor het bouwen van bijbehorende bouwwerken gelden de volgende bepalingen:
  1. op een bouwperceel waar uitsluitend een woning aanwezig is, mag de gezamenlijke oppervlakte aan bijbehorende bouwwerken achter de achtergevellijn niet meer bedragen dan 75 m², waarbij het aantal vrijstaande bijbehorende bouwwerken maximaal 2 bedraagt en de oppervlakte per bijbehorend bouwwerk niet meer dan 45 m² bedraagt;
  2. de bouwhoogte van erf- en terreinafscheidingen mag niet meer dan 2,00 meter bedragen, met dien verstande dat de bouwhoogte van erf- en terreinafscheidingen vóór de naar de weg gekeerde gevel niet meer mag bedragen dan 1 meter;
  3. de bouwhoogte van overige bouwwerken, geen gebouwen zijnde mag niet meer bedragen dan 3,00 meter.
 
10.3 Afwijken van de bouwregels
 
Burgemeester en wethouders kunnen een omgevingsvergunning verlenen voor het afwijken van het bepaalde in artikel 10 lid 2.3 sub b voor de realisatie van erfafscheidingen voor de voorste bouwgrens met een hoogte van maximaal 2,00 meter, met dien verstande dat de omgevingsvergunning alleen kan worden verleend indien een positief advies van de gemeentelijke Welstandscommissie is ontvangen.
 
10.4 Specifieke gebruiksregels

 
10.4.1 Verboden gebruik
Onder verboden gebruik wordt in ieder geval verstaan:
  1. het gebruik van hoofd- of bijgebouwen voor de uitoefening van een prostitutiebedrijf, dan wel een seks- en/of pornobedrijf;
  2. het gebruik van (vrijstaande) bijgebouwen als zelfstandige woning en/of als afhankelijke woonruimte;
  3. het gebruik van bebouwing voor de uitoefening van een aan huis gebonden beroep of een aan huis gebonden bedrijf.
10.5 Afwijken van de gebruiksregels

 
10.5.1 Aan huis gebonden beroep
Burgemeester en wethouders kunnen een omgevingsvergunning voor het afwijken van het bepaalde in artikel 10 lid 4.1 sub c voor de uitoefening van een aan huis gebonden beroep, mits:
  1. de uitoefening van het aan huis gebonden beroep plaatsvindt in:
    1. in een eengezinswoning of een tot deze woning behorend bijgebouw;
    2. op de begane grondverdieping van een meergezinswoning;
    3. op de begane grondverdieping behorende tot een bovenwoning;
  2. het ten behoeve van het aan huis gebonden beroep in gebruik te nemen vloeroppervlak niet meer bedraagt dan 30 m², met dien verstande dat de woonfunctie primair en in ruimtelijke zin gehandhaafd blijft;
  3. het gebruik geen onevenredige afbreuk veroorzaakt op de verkeersafwikkeling en de parkeerbalans;
  4. geen horeca en geen detailhandel plaatsvindt, uitgezonderd een beperkte verkoop ondergeschikt aan de uitoefening van het aan het huis gebonden beroep;
  5. de aard en activiteiten van het bedrijf niet leiden tot een onevenredige hinder voor het woonmilieu en een onevenredige afbreuk van het woon- en leefklimaat in de omgeving.
10.5.2 Aan huis gebonden bedrijf
Burgemeester en wethouders kunnen een omgevingsvergunning verlenen voor het afwijken van het bepaalde in artikel 10 lid 4.1 sub c voor de uitoefening van een aan huis gebonden bedrijf, mits:
  1. de uitoefening van het aan huis gebonden bedrijf plaatsvindt:
    1. in een eengezinswoning of een tot deze woning behorend bijgebouw;
    2. op de begane grondverdieping van een meergezinswoning;
    3. op de begane grondverdieping behorende tot een bovenwoning;
  2. het ten behoeve van het aan huis gebonden beroep in gebruik te nemen vloeroppervlak niet meer bedraagt dan 30 m², met dien verstande dat de woonfunctie primair en in ruimtelijke zin gehandhaafd blijft;
  3. het aan huis gebonden bedrijf voorkomt in milieucategorie 1 of 2 van de Staat van Bedrijfsactiviteiten bijlage 7 bij deze regels of, voor wat betreft de aard en omvang van de milieuhinder die het veroorzaakt, gelijk gesteld kan worden aan een bedrijf behorende tot één van die milieucategorieën;
  4. het gebruik geen onevenredige afbreuk veroorzaakt op de verkeersafwikkeling en de parkeerbalans;
  5. geen horeca en geen detailhandel plaatsvindt, uitgezonderd een beperkte verkoop ondergeschikt aan de uitoefening van het aan huis gebonden bedrijf;
  6. de aard en de activiteiten van het bedrijf niet leiden tot een onevenredige hinder voor het woonmilieu en een onevenredige afbreuk van het woon- en leefklimaat in de omgeving.
Artikel 11 Centrum-3

 
11.1 Bestemmingsomschrijving
 
De voor Centrum-3 aangewezen gronden zijn bestemd voor:
 
uitsluitend op de begane grond:
  1. detailhandel;
  2. horeca tot en met horecacategorie 2, uitsluitend ter plaatse van de aanduiding 'horeca tot en met categorie 2' (h≤2);
  3. zakelijke dienstverlening;
  4. maatschappelijke voorzieningen;
op de begane grondvloer en op de verdiepingen:
  1. wonen;  
alsmede voor:
  1. erven;
  2. terrassen;
  3. nutsvoorzieningen;
  4. parkeervoorzieningen;
  5. water en waterhuishoudkundige voorzieningen;
  6. groenvoorzieningen;
  7. overige bijbehorende voorzieningen; 
met bijbehorende:
  1. gebouwen;
  2. bouwwerken, geen gebouwen zijnde.
 
11.2 Bouwregels

 
11.2.1 Algemeen
Bouwen is uitsluitend toegestaan ten dienste van de bestemming.
 
11.2.2 Gebouwen
Voor het bouwen van gebouwen gelden de volgende bepalingen:
  1. gebouwen mogen uitsluitend binnen het bouwvlak worden gebouwd;
  2. de goothoogte van gebouwen mag niet meer bedragen dan ter plaatse van de aanduiding 'maximum goothoogte (m), maximum bouwhoogte (m)' is aangegeven;
  3. de bouwhoogte van gebouwen mag niet meer bedragen dan ter plaatse van de aanduiding 'maximum goothoogte (m), maximum bouwhoogte (m)' is aangegeven.  
11.2.3 Bouwwerken, geen gebouwen zijnde
Voor het bouwen van bouwwerken, geen gebouwen zijnde gelden de volgende bepalingen:
  1. de bouwhoogte van erf- en terreinafscheidingen vóór de voorste bouwgrens bedraagt maximaal 1,00 meter;
  2. de bouwhoogte van erf- en terreinafscheidingen in of achter de voorste bouwgrens bedraagt maximaal 2,00 meter;
  3. de bouwhoogte van overige bouwwerken, geen gebouwen zijnde bedraagt maximaal 3,00 meter;
  4. nutsvoorzieningen mogen binnen en buiten de op aangegeven bouwvlakken worden gebouwd, met dien verstande dat:
    1. de oppervlakte niet meer bedraagt dan 15 m²;
    2. de hoogte niet meer bedraagt dan 3,00 meter.

11.3 Afwijken van de bouwregels
 
Burgemeester en wethouders kunnen een omgevingsvergunning verlenen voor het afwijken van het bepaalde in artikel 9 lid 2.3 sub b voor de realisatie van erfafscheidingen voor de voorste bouwgrens met een hoogte van maximaal 2,00 meter, met dien verstande dat de omgevingsvergunning alleen kan worden verleend indien een positief advies van de gemeentelijke Welstandscommissie is ontvangen.
 
11.4 Specifieke gebruiksregels

 
11.4.1 Verboden gebruik
Onder verboden gebruik wordt in ieder geval verstaan:
  1. het gebruik van (vrijstaande) bijgebouwen als zelfstandige en/of afhankelijke woonruimte;
  2. het uitoefenen van een aan huis gebonden beroep of bedrijf.
11.5 Afwijken van de gebruiksregels

 
11.5.1 Afhankelijke woonruimte
Burgemeester en wethouders kunnen afwijken van het bepaalde in artikel 6 lid 5.1 sub a voor het gebruik van een (vrijstaand) bijgebouw als afhankelijke woonruimte, mits:
  1. een dergelijke bewoning noodzakelijk is vanuit het oogpunt van mantelzorg;
  2. de bijgebouwen behoren tot een woning;
  3. het gebruik beperk blijft tot de in artikel 11 lid 2.2 genoemde bouwmogelijkheden voor bijgebouwen;
  4. de belangen van de rechthebbenden op de aan het bouwperceel grenzende gronden niet onevenredig worden geschaad;
  5. gebruik wordt gemaakt van het dichtst bij het hoofdgebouw gelegen bijgebouw, tenzij op grond van doelmatigheidsmotieven een ander op het bouwperceel gelegen bijgebouw meer geschikt is;
  6. de afhankelijke woonruimte wordt bewoond door degene(n) die zorg nodig heeft/hebben;
  7. geen extra ontsluiting wordt toegevoegd;
  8. het parkeren op eigen terrein plaatsvindt.
11.5.2 Aan huis gebonden beroep
Burgemeester en wethouders kunnen afwijken van het bepaalde in artikel 11 lid 4.1 sub b voor de uitoefening van een aan huis gebonden beroep, mits:
  1. de uitoefening van het aan huis gebonden beroep plaatsvindt:
    1. in een eengezinswoning of een tot deze woning behorend bijgebouw;
    2. op de begane grondverdieping van een meergezinswoning;
    3. op de begane grond verdieping behorend tot een bovenwoning;
  2. het ten behoeve van het aan huis gebonden beroep in gebruik te nemen vloeroppervlak niet meer bedraagt dan 30 m², met dien verstande dat de woonfunctie primair en in ruimtelijke zin gehandhaafd blijft;
  3. het gebruik geen onevenredige afbreuk veroorzaakt op de verkeersafwikkeling en de parkeerbalans;
  4. geen horeca en geen detailhandel plaatsvindt, uitgezonderd een beperkte verkoop ondergeschikt aan de uitoefening van het aan huis gebonden beroep;
  5. de aard en de activiteiten van het bedrijf niet leiden tot een onevenredige hinder voor het woonmilieu en een onevenredige afbreuk van het woon- en leefklimaat in de omgeving.
11.5.3 Aan huis gebonden bedrijf
Burgemeester en wethouders kunnen afwijken van het bepaalde in artikel 11 lid 4.1 sub b voor de uitoefening van een aan huis gebonden bedrijf, mits:
  1. de uitoefening van het aan huis gebonden beroep plaatsvindt:
    1. in een eengezinswoning of een tot deze woning behorend bijgebouw;
    2. op de begane grondverdieping van een meergezinswoning;
    3. op de begane grond verdieping behorend tot een bovenwoning;
  2. het ten behoeve van het aan huis gebonden bedrijf in gebruik te nemen bedrijfsvloeroppervlak niet meer bedraagt dan 30 m², met dien verstande dat de woonfunctie primair en in ruimtelijke zin gehandhaafd blijft;
  3. het aan huis gebonden bedrijf voorkomt in milieucategorie 1 of 2 in de Staat van Bedrijfsactiviteiten, zoals opgenomen in bijlage 5 bij deze regels, of, voor wat betreft de aard en omvang van de milieuhinder die het veroorzaakt, gelijk gesteld kan worden aan een bedrijf behorende tot één van die milieucategorieën;
  4. het gebruik geen onevenredige afbreuk veroorzaakt op de verkeersafwikkeling en de parkeerbalans;
  5. geen horeca en geen detailhandel plaatsvindt, uitgezonderd een beperkte verkoop ondergeschikt aan de uitoefening van het aan huis gebonden bedrijf;
  6. de aard en de activiteiten van het bedrijf niet leiden tot een onevenredige hinder voor het woonmilieu en een onevenredige afbreuk van het woon- en leefklimaat in de omgeving.
11.5.4 Zakelijke dienstverlening op de verdiepingen
Burgemeester en wethouders kunnen afwijken van het bepaalde in artikel 11 lid 1 sub c voor het toestaan van zakelijke dienstverlening op de verdiepingen, mits:
  1. het aantal voorzieningen niet wordt vergroot;
  2. is aangetoond dat uitbreiding wegens een doelmatige bedrijfsvoering noodzakelijk is;
  3. is aangetoond dat er geen uitbreidingsmogelijkheden op de begane grond zijn;
  4. de uitbreiding geen onevenredige afbreuk veroorzaakt op de verkeersafwikkeling en de parkeerbalans;
  5. de uitbreiding geen onevenredige afbreuk veroorzaakt op het woon- en leefklimaat in de omgeving.
Artikel 12 Gemengd

 
12.1 Bestemmingsomschrijving
 
De voor Gemengd aangewezen gronden zijn bestemd voor:
  1. detailhandel;
  2. dienstverlening;
  3. horeca tot en met categorie 1, uitsluitend ter plaatse van de aanduiding 'horeca tot en met categorie 1' (h≤1);
  4. wonen;
alsmede voor:
  1. terrassen;
  2. erven;
  3. nutsvoorzieningen;
  4. parkeervoorzieningen;
  5. water en waterhuishoudkundige voorzieningen;
  6. overige bijbehorende voorzieningen; 
met bijbehorende:
  1. hoofdgebouwen;
  2. bijgebouwen;
  3. bouwwerken, geen gebouwen zijnde.
12.2 Bouwregels

 
12.2.1 Algemeen
Bouwen is uitsluitend toegestaan ten dienste van de bestemming.
 
12.2.2 Gebouwen
Voor het bouwen van gebouwen gelden de volgende bepalingen:
  1. gebouwen mogen uitsluitend binnen het bouwvlak worden gebouwd;
  2. de goothoogte van gebouwen mag niet meer bedragen dan is aangegeven ter plaatse van de aanduiding 'maximum goothoogte (m), maximum bouwhoogte (m)';
  3. de bouwhoogte van gebouwen mag niet meer bedragen dan is aangegeven ter plaatse van de aanduiding 'maximum goothoogte (m), maximum bouwhoogte (m)';
  4. de voorgevel van het hoofdgebouw mag uitsluitend in de voorste bouwgrens worden gebouwd;
  5. de horizontale diepte van het hoofdgebouw mag ten hoogste bedragen:
    1. op de begane grond/eerste bouwlaag: 15 meter;
    2. op de volgende bouwlagen: 12,5 meter.
  6. de afstand tussen de achtergevel en de achterste grens van het bouwperceel dient minimaal 5 meter te bedragen.
 
12.2.3 Bouwwerken, geen gebouwen zijnde
Voor het bouwen van bouwwerken, geen gebouwen zijnde gelden de volgende bepalingen:
  1. de bouwhoogte van erf- en terreinafscheidingen mag niet meer dan 2 meter bedragen, met dien verstande dat de bouwhoogte van erf- en terreinafscheidingen vóór de naar de weg gekeerde gevel niet meer mag bedragen dan 1 meter;
  2. de bouwhoogte van nutsvoorzieningen mag niet meer bedragen dan 3 meter, met dien verstande dat de totale oppervlakte niet meer dan 15 m² mag bedragen;
  3. de bouwhoogte van overige bouwwerken, geen gebouwen zijnde mag niet meer bedragen dan 3 meter.
12.3 Afwijken van de bouwregels
 
Burgemeester en wethouders kunnen een omgevingsvergunning verlenen voor het realiseren van erfafscheidingen voor de voorste bouwgrens met een hoogte van maximaal 2,00 meter.
 
12.4 Specifieke gebruiksregels

 
12.4.1 Verboden gebruik
Onder verboden gebruik wordt in ieder geval verstaan:
  1. het gebruik van (vrijstaande) bijgebouwen als zelfstandige woning en/of als onafhankelijke woonruimte;
  2. het gebruik van bebouwing voor de uitoefening van een aan huis gebonden beroep of een aan huis gebonden bedrijf.
12.5 Afwijken van de gebruiksregels

 
12.5.1 Afhankelijke woonruimte
Burgemeester en wethouders kunnen afwijken van het bepaalde in artikel 12 lid 4.1 sub a voor het gebruik van een (vrijstaand) bijgebouw als afhankelijke woonruimte, mits:
  1. een dergelijke bewoning noodzakelijk is vanuit het oogpunt van mantelzorg;
  2. de bijgebouwen behoren tot een woning;
  3. het gebruik beperk blijft tot de in artikel 12 lid 2.2 genoemde bouwmogelijkheden voor bijgebouwen;
  4. de belangen van de rechthebbenden op de aan het bouwperceel grenzende gronden niet onevenredig worden geschaad;
  5. gebruik wordt gemaakt van het dichtst bij het hoofdgebouw gelegen bijgebouw, tenzij op grond van doelmatigheidsmotieven een ander op het bouwperceel gelegen bijgebouw meer geschikt is;
  6. de afhankelijke woonruimte wordt bewoond door degene(n) die zorg nodig heeft/hebben;
  7. geen extra ontsluiting wordt toegevoegd;
  8. het parkeren op eigen terrein plaatsvindt.
12.5.2 Aan huis gebonden beroep
Burgemeester en wethouders kunnen een omgevingsvergunning voor het afwijken van het bepaalde in artikel 10 lid 4.1 sub c voor de uitoefening van een aan huis gebonden beroep, mits:
  1. de uitoefening van het aan huis gebonden beroep plaatsvindt in:
    1. in een eengezinswoning of een tot deze woning behorend bijgebouw;
    2. op de begane grondverdieping van een meergezinswoning;
    3. op de begane grondverdieping behorende tot een bovenwoning;
  2. het ten behoeve van het aan huis gebonden beroep in gebruik te nemen vloeroppervlak niet meer bedraagt dan 30 m², met dien verstande dat de woonfunctie primair en in ruimtelijke zin gehandhaafd blijft;
  3. het gebruik geen onevenredige afbreuk veroorzaakt op de verkeersafwikkeling en de parkeerbalans;
  4. geen horeca en geen detailhandel plaatsvindt, uitgezonderd een beperkte verkoop ondergeschikt aan de uitoefening van het aan het huis gebonden beroep;
  5. de aard en activiteiten van het bedrijf niet leiden tot een onevenredige hinder voor het woonmilieu en een onevenredige afbreuk van het woon- en leefklimaat in de omgeving.
12.5.3 Aan huis gebonden bedrijf
Burgemeester en wethouders kunnen een omgevingsvergunning verlenen voor het afwijken van het bepaalde in artikel 10 lid 4.1 sub c voor de uitoefening van een aan huis gebonden bedrijf, mits:
  1. de uitoefening van het aan huis gebonden bedrijf plaatsvindt:
    1. in een eengezinswoning of een tot deze woning behorend bijgebouw;
    2. op de begane grondverdieping van een meergezinswoning;
    3. op de begane grondverdieping behorende tot een bovenwoning;
  2. het ten behoeve van het aan huis gebonden beroep in gebruik te nemen vloeroppervlak niet meer bedraagt dan 30 m², met dien verstande dat de woonfunctie primair en in ruimtelijke zin gehandhaafd blijft;
  3. het aan huis gebonden bedrijf voorkomt in milieucategorie 1 of 2 van de Staat van Bedrijfsactiviteiten bijlage 6 bij deze regels of, voor wat betreft de aard en omvang van de milieuhinder die het veroorzaakt, gelijk gesteld kan worden aan een bedrijf behorende tot één van die milieucategorieën;
  4. het gebruik geen onevenredige afbreuk veroorzaakt op de verkeersafwikkeling en de parkeerbalans;
  5. geen horeca en geen detailhandel plaatsvindt, uitgezonderd een beperkte verkoop ondergeschikt aan de uitoefening van het aan huis gebonden bedrijf;
  6. de aard en de activiteiten van het bedrijf niet leiden tot een onevenredige hinder voor het woonmilieu en een onevenredige afbreuk van het woon- en leefklimaat in de omgeving.
Artikel 13 Groen

 
13.1 Bestemmingsomschrijving
 
De voor Groen aangewezen gronden zijn bestemd voor:
  1. groenvoorzieningen;
  2. ontsluitingswegen;
  3. voorzieningen voor langzaam verkeer;
  4. water en waterhuishoudkundige voorzieningen;
 
13.2 Bouwregels
 
Op de tot Groen aangewezen gronden mag niet worden gebouwd.
 
Artikel 14 Horeca

 
14.1 Bestemmingsomschrijving
 
De voor Horeca aangewezen gronden zijn bestemd voor:
  1. horeca tot en met categorie 3, uitsluitend ter plaatse van de aanduiding 'horeca tot en met categorie 3' (h≤3);
  2. horeca tot en met categorie 4, uitsluitend ter plaatse van de aanduiding 'horeca tot en met categorie 4' (h≤4);
  3. wonen, uitsluitend op de verdiepingen;
alsmede voor:
  1. terrassen;
  2. erven;
  3. nutsvoorzieningen;
  4. parkeervoorzieningen;
  5. groenvoorzieningen;
  6. water en waterhuishoudkundige voorzieningen;
  7. overige bijbehorende voorzieningen;
14.2 Bouwregels

 
14.2.1 Algemeen
Bouwen is uitsluitend toegestaan ten dienste van de bestemming.
 
14.2.2 Gebouwen
Voor het bouwen van gebouwen gelden de volgende bepalingen:
  1. gebouwen mogen uitsluitend binnen het bouwvlak worden gebouwd;
  2. de goothoogte mag niet meer bedragen dan aangeduid ter plaatse van de aanduiding 'maximum goothoogte (m), maximum bouwhoogte (m)';
  3. de bouwhoogte mag niet meer bedragen dan aangeduid ter plaatse van de aanduiding 'maximum goothoogte (m), maximum bouwhoogte (m)';
  4. het bebouwingspercentage mag niet meer bedragen dan aangeduid ter plaatse van de aanduiding 'maximum bebouwingspercentage (%)'.
14.2.3 Bouwwerken, geen gebouwen zijnde
Voor het bouwen van bouwwerken, geen gebouwen zijnde gelden de volgende bepalingen:
  1. de bouwhoogte van erf- en terreinafscheidingen mag niet meer dan 2 meter bedragen, met dien verstande dat de bouwhoogte van erf- en terreinafscheidingen vóór de naar de weg gekeerde gevel niet meer mag bedragen dan 1 meter;
  2. de bouwhoogte van nutsvoorzieningen mag niet meer bedragen dan 3 meter, met dien verstande dat de totale oppervlakte niet meer dan 15 m² mag bedragen;
  3. de bouwhoogte van overige bouwwerken, geen gebouwen zijnde mag niet meer bedragen dan 3 meter.
14.3 Afwijken van de bouwregels
 
Burgemeester en wethouders kunnen een omgevingsvergunning verlenen voor het afwijken van het bepaalde in artikel 16 lid 2.3 sub a voor de realisatie van erfafscheidingen voor de voorste bouwgrens met een hoogte van maximaal 2,00 meter.
 
14.4 Afwijken van de gebruiksregels
 
Burgemeester en wethouders kunnen een omgevingsvergunning verlenen voor het afwijken van artikel 14 lid 1 sub a voor:
  1. de vestiging van horecabedrijven in een lagere categorie dan aangegeven;
  2. horeca-activiteiten die niet zijn vermeld in artikel 1.73 tot en met artikel 1.78, mits:
    1. de horeca-activiteiten voor wat betreft de aard en omvang van de milieuhinder die zij veroorzaken, gelijk gesteld kunnen worden aan horeca-activiteiten als genoemd in artikel 1.73 tot en met artikel 1.78;
    2. de horeca-activiteiten niet leiden tot een onevenredige inbreuk op het woon- en leefklimaat in de omgeving. 
Artikel 15 Maatschappelijk

 
15.1 Bestemmingsomschrijving
 
De voor Maatschappelijk aangewezen gronden zijn bestemd voor:
  1. instellingen en voorzieningen op medisch, sociaal-cultureel, educatief of religieus gebied dan wel op het gebied van sport en recreatie of openbaar bestuur, waaronder begrepen bejaarden- en verzorgingstehuizen;  
alsmede voor:
  1. bestaande woning(en), uitsluitend ter plaatse van de aanduiding 'wonen' (w);
  2. erven;
  3. nutsvoorzieningen;
  4. parkeervoorzieningen;
  5. water en waterhuishoudkundige voorzieningen;
  6. overige bijbehorende voorzieningen;
alsmede voor:
  1. gebouwen;
  2. bouwwerken, geen gebouwen zijnde.
 
15.2 Bouwregels

 
15.2.1 Algemeen
Bouwen is uitsluitend toegestaan ten dienste van de bestemming.
 
15.2.2 Gebouwen
Voor het bouwen van gebouwen gelden de volgende bepalingen:
  1. gebouwen mogen uitsluitend binnen het aangegeven bouwvlak worden gebouwd;
  2. de goothoogte van gebouwen mag niet meer bedragen dan is aangegeven ter plaatse van de aanduiding 'maximum goothoogte (m), maximum bouwhoogte (m)';
  3. de bouwhoogte van gebouwen mag niet meer bedragen dan is aangegeven ter plaatse van de aanduiding 'maximum goothoogte (m), maximum bouwhoogte (m)';
  4. de gezamenlijke oppervlakte aan gebouwen mag niet meer bedragen dan is aangegeven ter plaatse van de aanduiding 'maximum bebouwingspercentage (%)'.
 
15.2.3 Bouwwerken, geen gebouwen zijnde
Voor het bouwen van bouwwerken, geen gebouwen zijnde gelden de volgende bepalingen:
  1. de bouwhoogte van erf- en terreinafscheidingen mag niet meer dan 2,00 meter bedragen, met dien verstande dat de bouwhoogte van erf- en terreinafscheidingen vóór de naar de weg gekeerde gevel niet meer mag bedragen dan 1 meter;
  2. de bouwhoogte van overige bouwwerken, geen gebouwen zijnde mag niet meer dan 3,00 meter bedragen;
  3. nutsvoorzieningen mogen binnen en buiten de aangegeven bouwvlakken worden gebouwd, met dien verstande dat:
    1. de oppervlakte niet meer bedraagt dan 15 m²;
    2. de hoogte niet meer bedraagt dan 2,00 meter.
15.3 Nadere eisen
 
Burgemeester en wethouders kunnen nadere eisen stellen aan de plaats en de afmetingen van de bebouwing:
  1. ter voorkoming van onevenredige aantasting van de gebruiksmogelijkheden en het woon- en werkklimaat van aangrenzende gronden en bouwwerken;
  2. ter waarborging van de stedenbouwkundige kwaliteit en beeldkwaliteit van de naaste omgeving;
  3. ter waarborging van de verkeersveiligheid;
  4. ter waarborging van de sociale veiligheid;
  5. ter waarborging van de brandveiligheid en de rampenbestrijding.
15.4 Afwijken van de bouwregels
 
Burgemeester en wethouders kunnen een omgevingsvergunning verlenen voor het afwijken van het bepaalde in artikel 15 lid 2.3 sub a voor de realisatie van erfafscheidingen voor de voorste bouwgrens met een hoogte van maximaal 2,00 meter.
 
15.5 Specifieke gebruiksregels
 
15.5.1 Verboden gebruik
Onder verboden gebruik wordt ten minste verstaan het gebruik van opstallen voor:
  1. wonen, behoudens (een) bestaande woning(en) ter plaatse van de aanduiding 'wonen' (w);
  2. ambachtelijke en/of industriële doeleinden;
  3. groothandel;
  4. detailhandel;
  5. dienstverlening.
Artikel 16 Sport

 
16.1 Bestemmingsomschrijving
 
De voor Sport aangewezen gronden zijn bestemd voor:
  1. binnen- en buitensportbeoefening;
  2. sportvoorzieningen; 
alsmede voor:
  1. ondergeschikte horeca en detailhandel ten dienste van de onder sub a. genoemde doeleinden;
  2. speelvoorzieningen;
  3. groenvoorzieningen;
  4. water en waterhuishoudkundige voorzieningen;
  5. parkeervoorzieningen;
  6. nutsvoorzieningen;
  7. voorzieningen ten behoeve van de telecommunicatie;
  8. overige bijbehorende voorzieningen; 
met bijbehorende:
  1. gebouwen;
  2. bouwwerken, geen gebouwen zijnde.
16.2 Bouwregels

 
16.2.1 Algemeen
Bouwen is uitsluitend toegestaan ten dienste van de bestemming.
 
16.2.2 Hoofdgebouwen
Voor het bouwen van hoofdgebouwen gelden de volgende bepalingen:
  1. hoofdgebouwen mogen uitsluitend binnen het bouwvlak worden gebouwd;
  2. de goothoogte van hoofdgebouwen mag niet meer bedragen dan is aangegeven ter plaatse van de aanduiding 'maximum goothoogte (m), maximum bouwhoogte (m)';
  3. de bouwhoogte van hoofdgebouwen mag niet meer bedragen dan is aangegeven ter plaatse van de aanduiding 'maximum goothoogte (m), maximum bouwhoogte (m)'. 
16.2.3 Bouwwerken, geen gebouwen zijnde
Voor het bouwen van bouwwerken, geen gebouwen zijnde gelden volgende bepalingen:
  1. de bouwhoogte van erf- en terreinafscheidingen mag niet meer dan 2,00 meter bedragen;  
  2. de bouwhoogte van speelvoorzieningen mag niet meer dan 6,00 meter bedragen;
  3. de bouwhoogte van lichtmasten mag niet meer dan 9,00 meter bedragen;
  4. de bouwhoogte van telecommunicatiemasten mag niet meer dan 20,00 meter;
  5. de bouwhoogte van nutsvoorzieningen mag niet meer bedragen dan 3,00 meter, met dien verstande dat de totale oppervlakte niet meer dan 15 m² mag bedragen;
  6. de bouwhoogte van overige bouwwerken, geen gebouwen zijnde mag niet meer bedragen dan 3,00 meter.
Artikel 17 Tuin

 
17.1 Bestemmingsomschrijving
 
De voor Tuin aangewezen gronden zijn bestemd voor:
  1. tuin;  
alsmede voor:
  1. water en waterhuishoudkundige voorzieningen;
  2. nutsvoorzieningen;
  3. parkeervoorzieningen;  
met de bijbehorende:
  1. bestaande bijbehorende bouwwerken ten behoeve van de bestemming Wonen;
  2.  bouwwerken, geen gebouwen zijnde.
 
17.2 Bouwregels

 
17.2.1 Algemeen
Bouwen is uitsluitend toegestaan ten dienste van de bestemming.
 
17.2.2 Gebouwen
Het bouwen van gebouwen is niet toegestaan.
 
17.2.3 Bijbehorende bouwwerken
Uitsluitend bestaande bijbehorende bouwwerken mogen worden gehandhaafd en herbouwd in maximaal de bestaande bouwhoogte.
 
17.2.4 Bouwwerken, geen gebouwen zijnde
Voor het bouwen van bouwwerken, geen gebouwen zijnde gelden de volgende bepalingen:
  1. de bouwhoogte van erf- en terreinafscheidingen mag niet meer dan 2,00 meter bedragen, met dien verstande dat de bouwhoogte van erf- en terreinafscheidingen vóór de naar de weg gekeerde gevel niet meer dan 1,00 meter mag bedragen;
  2. de bouwhoogte van overige bouwwerken, geen gebouwen zijnde mag niet meer dan 3,00 meter bedragen.
17.3 Afwijken van de bouwregels
 
Burgemeester en wethouders kunnen een omgevingsvergunning verlenen voor het afwijken van het bepaalde in artikel 17 lid 2.4 sub a voor de realisatie van erfafscheidingen voor de voorste bouwgrens met een hoogte van maximaal 2,00 meter.
 
Artikel 18 Verkeer

 
18.1 Bestemmingsomschrijving
 
De voor Verkeer aangewezen gronden zijn bestemd voor:
  1. wegen en voet- en fietspaden ten behoeve van doorgaand en overig verkeer;
  2. een watergang, uitsluitend ter plaatse van de aanduiding 'water' (wa);  
alsmede voor:
  1. parkeervoorzieningen en openbare ruimten;
  2. groenvoorzieningen;
  3. kunstuitingen;
  4. water en waterhuishoudkundige voorzieningen;
  5. nutsvoorzieningen;
  6. overige bijbehorende voorzieningen; 
met bijbehorende:
  1. overige bouwwerken, geen gebouwen zijnde.
  
18.2 Bouwregels

 
18.2.1 Algemeen
Bouwen is uitsluitend toegestaan ten dienste van de bestemming.
 
18.2.2 Gebouwen
Voor het bouwen van gebouwen gelden de volgende bepalingen;
  1. het bouwen van gebouwen is niet toegestaan, met uitzondering van gebouwen ten behoeve van nutsvoorzieningen, met dien verstande dat:
    1. de oppervlakte niet meer bedraagt dan 15 m²;
    2. de bouwhoogte niet meer bedraagt dan 3,00 meter.
18.2.3 Bouwwerken, geen gebouwen zijnde
Voor het bouwen van bouwwerken, geen gebouwen zijnde gelden de volgende regels:
  1. de bouwhoogte van voorzieningen ten behoeve van de verlichting bedraagt maximaal 6,00 meter;
  2. de bouwhoogte van voorzieningen ten behoeve van de verkeersgeleiding bedraagt maximaal 10,00 meter;
  3. de bouwhoogte van kunstuitingen bedraagt maximaal 12,00 meter;
  4. de bouwhoogte van overige bouwwerken, geen gebouwen zijnde bedraagt maximaal 2,00 meter.
Artikel 19 Wonen

 
19.1 Bestemmingsomschrijving
 
De voor Wonen bestemde gronden zijn bestemd voor:
  1. wonen;
  2. een pedicuresalon aan huis, uitsluitend ter plaatse van de aanduiding 'specifieke vorm van bedrijf - pedicure' (sb-p);  
  3. het behoud van monumentale waarden, ter plaatse van de aanduiding 'specifieke bouwaanduiding - rijksmonument' (sba-rm);
alsmede voor:
  1. erven;
  2. water en waterhuishoudkundige voorzieningen;
  3. nutsvoorzieningen;
  4. parkeervoorzieningen;
  5. overige bijbehorende voorzieningen;  
met bijbehorende:
  1. hoofdgebouwen;
  2. bijgebouwen;
  3. bouwwerken, geen gebouwen zijnde.
19.2 Bouwregels

 
19.2.1 Algemeen
Bouwen is uitsluitend toegestaan ten dienste van de bestemming.
 
19.2.2 Hoofdgebouwen
Voor het bouwen van hoofdgebouwen gelden de volgende bepalingen:
  1. hoofdgebouwen mogen uitsluitend binnen het bouwvlak worden gebouwd, waarbij:  
    1. ter plaatse van de aanduiding 'aaneengebouwd' uitsluitend aaneengebouwde woningen mogen worden opgericht;
    2. ter plaatse van de aanduiding 'twee-aaneen' uitsluitend twee-aaneengebouwde woningen mogen worden opgericht; ter plaatse van de aanduiding 'gestapeld' uitsluitend gestapelde woningen mogen worden opgericht.
    3. het aantal woningen mag niet meer bedragen dan is aangegeven ter plaatse van de aanduiding 'maximum aantal wooneenheden';
    4. de goothoogte van hoofdgebouwen mag niet meer bedragen dan op de verbeelding is aangegeven ter plaatse van de aanduiding 'maximum goothoogte (m), maximum bouwhoogte (m)';
    5. de bouwhoogte van hoofdgebouwen mag niet meer bedragen dan op de verbeelding is aangegeven ter plaatse van de aanduiding 'maximum goothoogte (m), maximum bouwhoogte (m)';
    6. nieuwbouw van hoofdgebouwen is niet toegestaan, met uitzondering van vervangende nieuwbouw;
    7. de voorgevel van hoofdgebouwen mag uitsluitend in de voorste bouwgrens worden gebouwd;
    8. de horizontale diepte van het hoofdgebouw mag ten hoogste bedragen:
      1. op de begane grond/eerste bouwlaag: 15,00 meter;
      2. op de volgende bouwlagen: 12,50 meter;
      3. met dien verstande dat de diepte van het hoofdgebouw groter mag zijn indien het bouwvlak dat toelaat en met dien verstande dat de afstand van de achtergevel tot de achterste grens van het bouwperceel minimaal 5,00 meter bedraagt.
19.2.3 Bijgebouwen en bouwwerken, geen gebouwen zijnde
Voor het bouwen van bijgebouwen en bouwwerken, geen gebouwen zijnde, gelden de volgende bepalingen:
  1. het gezamenlijk te bebouwen oppervlak van bijgebouwen mag per bouwperceel maximaal 50% bedragen van de gronden gelegen buiten de bouwvlakken, tot een oppervlakte van maximaal 70 m², met dien verstande dat het oppervlak aan vrijstaande bijgebouwen maximaal 50 m² mag bedragen;
  2. bijgebouwen mogen uitsluitend op een afstand van ten minste 2,00 meter achter de voorste bouwgrens of de denkbeeldige lijn in het verlengde daarvan worden gebouwd, met dien verstande dat:
    1. ter plaatse van de bouwaanduiding 'bijgebouwen' [bg] bijgebouwen uitsluitend ter plaatse van het aanduidingsvlak mogen worden gebouwd;
  3. de goot- en bouwhoogte van bijgebouwen en bouwwerken, geen gebouwen zijnde, mag ten hoogste bedragen:
     
    Goothoogte
    Bouwhoogte
    van aangebouwde bijgebouwen
    goothoogte eerste bouwlaag hoofdgebouw + 0,25 meter
    goothoogte + afstand tot perceelsgrens, tot een maximum van 5,00 meter
    van vrijstaande bijgebouwen
    3,00 meter
    goothoogte + afstand tot perceelsgrens, tot een maximum van 5,00 meter
    van erfafscheidingen in of achter de voorste bouwgrens
    -         
     
    2,00 meter
     
    van erfafscheidingen voor de achterste bouwgrens
    -         
     
    1,00 meter
    van overige bouwwerken, geen gebouwen zijnde
    -         
     
    3,00 meter.
 
19.3 Afwijken van de bouwregels
 
Burgemeester en wethouders kunnen een omgevingsvergunning verlenen voor het afwijken van het bepaalde in artikel 19 lid 2.3 sub c voor het bouwen van erfafscheidingen vóór de voorste bouwgrens met een hoogte van maximaal 2,00 meter.
 
19.4 Specifieke gebruiksregels

 
19.4.1 Verboden gebruik
Onder verboden gebruik wordt verstaan:
  1. het gebruik van (vrijstaande) bijgebouwen als zelfstandige woning en/of als afhankelijke woonruimte;
  2. het gebruik van bebouwing voor de uitoefening van een aan huis gebonden beroep of een aan huis gebonden bedrijf, met uitzondering van een aan huis gebonden bedrijf als bedoeld in artikel 19 lid 1.  
19.5 Afwijken van de gebruiksregels

 
19.5.1 Afhankelijke woonruimte
Burgemeester en wethouders kunnen een omgevingsvergunning verlenen voor het afwijken van het bepaalde in artikel 19 lid 4.1 sub a voor het gebruik van een (vrijstaand) bijgebouw als afhankelijke woonruimte, mits:
  1. een dergelijke bewoning noodzakelijk is uit het oogpunt van mantelzorg;
  2. het gebruik beperkt blijft tot de in artikel 19 lid 2.3 genoemde bouwmogelijkheden voor bijgebouwen;
  3. de belangen van de rechthebbenden op de aan het bouwperceel grenzende gronden niet onevenredig worden geschaad;  
De omgevingsvergunning wordt geacht door burgemeester en wethouders te zijn ingetrokken op het moment dat de noodzaak tot mantelzorg (als gevolg van verhuizen of overlijden) is komen te vervallen.
 
19.5.2 Aan huis gebonden beroep
Burgemeester en wethouders kunnen een omgevingsvergunning voor het afwijken van het bepaalde in artikel 19 lid 4.1 sub b voor de uitoefening van een aan huis gebonden beroep, mits:
  1. de uitoefening van het aan huis gebonden beroep plaatsvindt in:
    1. in een eengezinswoning of een tot deze woning behorend bijgebouw;
    2. op de begane grondverdieping van een meergezinswoning;
    3. op de begane grondverdieping behorende tot een bovenwoning;
  2. het ten behoeve van het aan huis gebonden beroep in gebruik te nemen vloeroppervlak niet meer bedraagt dan 30 m², met dien verstande dat de woonfunctie primair en in ruimtelijke zin gehandhaafd blijft;
  3. het gebruik geen onevenredige afbreuk veroorzaakt op de verkeersafwikkeling en de parkeerbalans;
  4. geen horeca en geen detailhandel plaatsvindt, uitgezonderd een beperkte verkoop ondergeschikt aan de uitoefening van het aan het huis gebonden beroep;
  5. de aard en activiteiten van het bedrijf niet leiden tot een onevenredige hinder voor het woonmilieu en een onevenredige afbreuk van het woon- en leefklimaat in de omgeving.
19.5.3 Aan huis gebonden bedrijf
Burgemeester en wethouders kunnen een omgevingsvergunning verlenen voor het afwijken van het bepaalde in artikel 19 lid 4.1 sub b voor de uitoefening van een aan huis gebonden bedrijf, mits:
  1. de uitoefening van het aan huis gebonden bedrijf plaatsvindt:
    1. in een eengezinswoning of een tot deze woning behorend bijgebouw;
    2. op de begane grondverdieping van een meergezinswoning;
    3. op de begane grondverdieping behorende tot een bovenwoning;
  2. het ten behoeve van het aan huis gebonden beroep in gebruik te nemen vloeroppervlak niet meer bedraagt dan 30 m², met dien verstande dat de woonfunctie primair en in ruimtelijke zin gehandhaafd blijft;
  3. het aan huis gebonden bedrijf voorkomt in milieucategorie 1 of 2 van de Staat van Bedrijfsactiviteiten bijlage 7 bij deze regels of, voor wat betreft de aard en omvang van de milieuhinder die het veroorzaakt, gelijk gesteld kan worden aan een bedrijf behorende tot één van die milieucategorieën;
  4. het gebruik geen onevenredige afbreuk veroorzaakt op de verkeersafwikkeling en de parkeerbalans;
  5. geen horeca en geen detailhandel plaatsvindt, uitgezonderd een beperkte verkoop ondergeschikt aan de uitoefening van het aan huis gebonden bedrijf;
  6. de aard en de activiteiten van het bedrijf niet leiden tot een onevenredige hinder voor het woonmilieu en een onevenredige afbreuk van het woon- en leefklimaat in de omgeving.
Artikel 20 Wonen - Wonen en detailhandel

 
20.1 Bestemmingsomschrijving
 
De voor Wonen - Wonen en detailhandel aangewezen gronden zijn bestemd voor:
 
op de begane grond en de verdieping:
  1. wonen;  
uitsluitend op de begane grond:
  1. detailhandel;
  2. maatschappelijke voorzieningen, uitsluitend ter plaatse van de aanduiding 'maatschappelijk' (m); 
alsmede voor:
  1. erven en tuinen;
  2. water en waterhuishoudkundige voorzieningen;
  3. nutsvoorzieningen;
  4. parkeervoorzieningen;
  5. overige bijbehorende voorzieningen; 
met bijbehorende:
  1. hoofdgebouwen;
  2. bijgebouwen;
  3. bouwwerken, geen gebouwen zijnde.
 
20.2 Bouwregels

 
20.2.1 Algemeen
Bouwen is uitsluitend toegestaan ten dienste van de bestemming.
 
20.2.2 Hoofdgebouwen
Voor het bouwen van hoofdgebouwen gelden de volgende bepalingen:
  1. hoofdgebouwen mogen uitsluitend binnen het bouwvlak worden gebouwd;
  2. de voorgevel van hoofdgebouwen mag uitsluitend in de voorste bouwgrens worden gebouwd;
  3. de horizontale diepte van het hoofdgebouw mag ten hoogste bedragen:
    1. op de begane grond/eerste bouwlaag: 15,00 meter;
    2. op de volgende bouwlagen: 12,50 meter;
    3. met dien verstande dat de diepte van het hoofdgebouw groter mag zijn indien het bouwvlak dat toelaat en met dien verstande dat de afstand van de achtergevel tot de achterste grens van het bouwperceel minimaal 5,00 meter bedraagt.
20.2.3 Bijgebouwen en bouwwerken, geen gebouwen zijnde
Voor het bouwen van bijgebouwen en bouwwerken, geen gebouwen zijnde, gelden de volgende bepalingen:
  1. het gezamenlijk te bebouwen oppervlak van bijgebouwen mag per bouwperceel maximaal 50% bedragen van de gronden gelegen buiten de bouwvlakken, tot een oppervlakte van maximaal 70 m², met dien verstande dat het oppervlak aan vrijstaande bijgebouwen maximaal 50 m² mag bedragen;
  2. bijgebouwen mogen uitsluitend op een afstand van ten minste 2,00 meter achter de voorste bouwgrens of de denkbeeldige lijn in het verlengde daarvan worden gebouwd;
  3. de goot- en bouwhoogte van bijgebouwen en bouwwerken, geen gebouwen zijnde, mag ten hoogste bedragen:
 
Goothoogte
Bouwhoogte
van aangebouwde bijgebouwen
goothoogte eerste bouwlaag hoofdgebouw + 0,25 meter
goothoogte + afstand tot perceelsgrens, tot een maximum van 5,00 meter
van vrijstaande bijgebouwen
3,00 meter
goothoogte + afstand tot perceelsgrens, tot een maximum van 5,00 meter
van erfafscheidingen in of achter de voorste bouwgrens
-         
 
2,00 meter
 
van erfafscheidingen voor de achterste bouwgrens
-         
 
1,00 meter
van overige bouwwerken, geen gebouwen zijnde
-         
 
3,00 meter.
 
20.3 Afwijken van de bouwregels
 
Burgemeester en wethouders kunnen een omgevingsvergunning verlenen voor het afwijken van het bepaalde in:
  1. artikel 20 lid 2.3 sub c voor de realisatie van erfafscheidingen voor de voorste bouwgrens met een hoogte van maximaal 2,00 meter;
  2. artikel 20 lid 2.3 sub c voor de realisatie van erfafscheidingen in of achter de voorste bouwgrens met een hoogte van maximaal 2,50 meter, mits de gebruiksmogelijkheden van de aangrenzende gronden niet onevenredig worden aangetast.
20.4 Specifieke gebruiksregels

 
20.4.1 Verboden gebruik
Onder verboden gebruik wordt in ieder geval verstaan:
  1. het gebruik van (vrijstaande) bijgebouwen als zelfstandige woning en/of als afhankelijke woonruimte;
  2. het gebruik van bebouwing voor de uitoefening van een aan huis gebonden beroep of een aan huis gebonden bedrijf.
 
20.5 Afwijken van de gebruiksregels
 
20.5.1 Afhankelijke woonruimte
Burgemeester en wethouders kunnen een omgevingsvergunning verlenen voor het afwijken van het bepaalde in artikel 20 lid 4.1 sub a voor het gebruik van een (vrijstaand) bijbehorend bouwwerk als afhankelijke woonruimte, mits:
  1. een dergelijke bewoning noodzakelijk is uit het oogpunt van mantelzorg;
  2. het gebruik beperkt blijft tot de in artikel 20 lid 2.3 genoemde bouwmogelijkheden voor bijbehorende bouwwerken;
  3. de belangen van de rechthebbende op de aan het bouwperceel grenzende gronden niet onevenredig worden geschaad;
  4. de afhankelijke woonruimte wordt ontmanteld zodra de noodzaak tot mantelzorg, als gevolg van verhuizen of overlijden, ophoudt.
20.5.2 Uitoefening aan huis gebonden beroep
Burgemeester en wethouders kunnen een omgevingsvergunning verlenen voor het afwijken van het bepaalde in artikel 10 lid 4.1 sub c voor de uitoefening van een aan huis gebonden beroep, mits: 
  1. de uitoefening van het aan huis gebonden beroep plaatsvindt:
    1. in een eengezinswoning of een tot deze woning behorend bijgebouw;
    2. op de begane grondvloer van een meergezinswoning;
    3. op de begane grondvloer behorende tot een bovenwoning;
  2. het ten behoeve van het aan huis gebonden beroep in gebruik te nemen vloeroppervlak niet meer bedraagt dan 30 m², met dien verstande dat de woonfunctie primair en in ruimtelijke zin gehandhaafd blijft;
  3. het gebruik geen onevenredige afbreuk wordt veroorzaakt op de verkeersafwikkeling en de parkeerbalans;
  4. geen horeca of detailhandel plaatsvindt, uitgezonderd een beperkte verkoop ondergeschikt aan de uitoefening van het aan huis gebonden beroep;
  5. de aard en de activiteiten van het bedrijf niet leiden tot een onevenredige hinder voor het woonmilieu en een onevenredige afbreuk van het woon- en leefklimaat in de omgeving.
20.5.3 Uitoefening aan huis gebonden bedrijf
Burgemeester en wethouders kunnen een omgevingsvergunning verlenen voor het afwijken van het bepaalde in artikel 10 lid 4.1 sub c voor de uitoefening van een aan huis gebonden bedrijf, mits: 
  1. de uitoefening van het aan huis gebonden bedrijf plaatsvindt:
    1. in een eengezinswoning of een tot deze woning behorend bijgebouw;
    2. op de begane grondvloer van een meergezinswoning;
    3. op de begane grondvloer behorende tot een bovenwoning.
  2. het ten behoeve van het aan huis gebonden bedrijf in gebruik te nemen vloeroppervlak niet meer bedraagt dan 30 m², met dien verstande dat de woonfunctie primair en in ruimtelijke zin gehandhaafd blijft;
  3. het aan huis gebonden bedrijf voorkomt in milieucategorie 1 of 2 in de Staat van bedrijfsactiviteiten die als bijlage 8 bij deze regels is opgenomen of, voor wat betreft de aard en omvang van de milieuhinder die het veroorzaakt, gelijk gesteld kan worden aan een bedrijf behorende tot één van die milieucategorieën;
  4. het gebruik geen onevenredige afbreuk veroorzaakt op de verkeersafwikkeling en de parkeerbalans;
  5. geen horeca en detailhandel plaatsvindt, uitgezonderd een beperkte verkoop ondergeschikt aan de uitoefening van het aan huis gebonden bedrijf;
  6. de aard en de activiteiten van het bedrijf niet leiden tot een onevenredige hinder voor het woonmilieu en een onevenredige afbreuk van het woon- en leefklimaat in de omgeving.
Artikel 21 Wonen - Wonen en zakelijke dienstverlening

 
21.1 Bestemmingsomschrijving
 
De voor Wonen - Wonen en zakelijke dienstverlening aangewezen gronden zijn bestemd voor:
  1. wonen;
  2. zakelijke dienstverlening, zowel op de begane grond als op de verdiepingen; 
  3. ter plaatse van de aanduiding 'specifieke bouwaanduiding - rijksmonument' [sba-rm], tevens voor de bescherming van het op deze gronden aanwezige Rijksmonument;
alsmede voor:
  1. erven en tuinen;
  2. water en waterhuishoudkundige voorzieningen;
  3. nutsvoorzieningen;
  4. parkeervoorzieningen;
  5. overige bijbehorende voorzieningen; 
met bijbehorende:
  1. hoofdgebouwen;
  2. bijgebouwen;
  3. bouwwerken, geen gebouwen zijnde.
21.2 Bouwregels

 
21.2.1 Algemeen
Bouwen is uitsluitend toegestaan ten dienste van de bestemming.
 
21.2.2 Hoofdgebouwen
Voor het bouwen van hoofdgebouwen gelden de volgende bepalingen:
  1. hoofdgebouwen mogen uitsluitend binnen het bouwvlak worden gebouwd;
  2. de goothoogte van hoofdgebouwen mag niet meer bedragen dan is aangegeven ter plaatse van de aanduiding 'maximum goothoogte (m), maximum bouwhoogte (m)';
  3. de bouwhoogte van hoofdgebouwen mag niet meer bedragen dan is aangegeven ter plaatse van de aanduiding 'maximum goothoogte (m), maximum bouwhoogte (m)';
  4. de voorgevel van het hoofdgebouw mag uitsluitend in de voorste bouwgrens worden gebouwd;
  5. de horizontale diepte van het hoofdgebouw mag ten hoogste bedragen:
    1. op de begane grond/eerste bouwlaag: 15 meter;
    2. op de volgende bouwlagen: 12,50 meter.
  6. de afstand tussen de achtergevel en de achterste grens van het bouwperceel dient minimaal 5 meter te bedragen.
21.2.3 Bijbehorende bouwwerken
Voor het bouwen van bijbehorende bouwwerken gelden de volgende bepalingen:
  1. de goothoogte van aangebouwde bijbehorende bouwwerken mag niet meer bedragen dan de hoogte van de eerste bouwlaag van het hoofdgebouw, vermeerderd met 0,25 meter;
  2. de bouwhoogte van aangebouwde bijbehorende bouwwerken mag niet meer bedragen dan 5 meter;
  3. de goothoogte van vrijstaande bijbehorende bouwwerken mag niet meer bedragen dan 3 meter;
  4. de bouwhoogte van vrijstaande bijbehorende bouwwerken mag niet meer bedragen dan de goothoogte van het hoofdgebouw vermeerderd met de afstand tot de perceelsgrens, tot een maximum van 5 meter;
  5. het gezamenlijk te bebouwen oppervlak van bijbehorende bouwwerken mag per bouwperceel maximaal 50% bedragen van de gronden gelegen buiten het bouwvlak, tot een oppervlakte van maximaal 70 m²;
  6. het oppervlak aan vrijstaande bijbehorende bouwwerken mag maximaal 50 m² bedragen;
  7. bijbehorende bouwwerken mogen uitsluitend op een afstand van ten minste 2 meter achter de voorste bouwgrens of in het verlengde daarvan worden gebouwd.
21.2.4 Bouwwerken geen gebouwen zijnde
Voor het bouwen van bouwwerken, geen gebouwen zijnde gelden de volgende bepalingen:
  1. de bouwhoogte van erf- en terreinafscheidingen mag niet meer dan 2,00 meter bedragen, met dien verstande dat de bouwhoogte van erf- en terreinafscheidingen vóór de naar de weg gekeerde gevel niet meer dan 1,00 meter mag bedragen;
  2. de bouwhoogte van overige bouwwerken, geen gebouwen zijnde mag niet meer dan 3,00 meter bedragen.
21.3 Afwijken van de bouwregels
 
Burgemeester en wethouders kunnen een omgevingsvergunning verlenen voor:
  1. het afwijken van het bepaalde in artikel 17 lid 2.4 sub a voor de realisatie van erf- en terreinafscheidingen in of achter de voorste bouwgrens met een hoogte van maximaal 2,50 meter, mits de gebruiksmogelijkheden van aangrenzende gronden niet onevenredig worden aangetast;
  2. het afwijken van het bepaalde in artikel 17 lid 2.4 sub b voor de realisatie van erf- en terreinafscheidingen vóór de voorste bouwgrens met een hoogte van maximaal 2,00 meter;
21.4 Specifieke gebruiksregels
 
21.4.1 Verboden gebruik
Onder verboden gebruik wordt in ieder geval verstaan:
  1. het gebruik van (vrijstaande) bijgebouwen als zelfstandige woning en/of als afhankelijke woonruimte;
  2. het gebruik van bebouwing voor de uitoefening van een aan huis gebonden beroep of een aan huis gebonden bedrijf.
 
21.5 Afwijken van de gebruiksregels

 
21.5.1 Afhankelijke woonruimte
Burgemeester en wethouders kunnen een omgevingsvergunning verlenen voor het afwijken van het bepaalde in artikel 20 lid 4.1 sub a voor het gebruik van een (vrijstaand) bijbehorend bouwwerk als afhankelijke woonruimte, mits:
  1. een dergelijke bewoning noodzakelijk is uit het oogpunt van mantelzorg;
  2. het gebruik beperkt blijft tot de in artikel 21 lid 2.3 genoemde bouwmogelijkheden voor bijbehorende bouwwerken;
  3. de belangen van de rechthebbende op de aan het bouwperceel grenzende gronden niet onevenredig worden geschaad;
  4. de afhankelijke woonruimte wordt ontmanteld zodra de noodzaak tot mantelzorg, als gevolg van verhuizen of overlijden, ophoudt.
 
21.5.2 Uitoefening aan huis gebonden beroep
Burgemeester en wethouders kunnen een omgevingsvergunning verlenen voor het afwijken van het bepaalde in artikel 10 lid 4.1 sub c voor de uitoefening van een aan huis gebonden beroep, mits:
  1. de uitoefening van het aan huis gebonden beroep plaatsvindt:
    1. in een eengezinswoning of een tot deze woning behorend bijgebouw;
    2. op de begane grondvloer van een meergezinswoning;
    3. op de begane grondvloer behorende tot een bovenwoning;
  2. het ten behoeve van het aan huis gebonden beroep in gebruik te nemen vloeroppervlak niet meer bedraagt dan 30 m², met dien verstande dat de woonfunctie primair en in ruimtelijke zin gehandhaafd blijft;
  3. het gebruik geen onevenredige afbreuk wordt veroorzaakt op de verkeersafwikkeling en de parkeerbalans;
  4. geen horeca of detailhandel plaatsvindt, uitgezonderd een beperkte verkoop ondergeschikt aan de uitoefening van het aan huis gebonden beroep;
  5. de aard en de activiteiten van het bedrijf niet leiden tot een onevenredige hinder voor het woonmilieu en een onevenredige afbreuk van het woon- en leefklimaat in de omgeving.
21.5.3 Uitoefening aan huis gebonden bedrijf
Het bevoegd gezag kan een omgevingsvergunning verlenen voor het afwijken van het bepaalde in artikel 10 lid 4.1 sub c voor de uitoefening van een aan huis gebonden bedrijf, mits:
  1. de uitoefening van het aan huis gebonden bedrijf plaatsvindt:
    1. in een eengezinswoning of een tot deze woning behorend bijgebouw;
    2. op de begane grondvloer van een meergezinswoning;
    3. op de begane grondvloer behorende tot een bovenwoning.
  2. het ten behoeve van het aan huis gebonden bedrijf in gebruik te nemen vloeroppervlak niet meer bedraagt dan 30 m², met dien verstande dat de woonfunctie primair en in ruimtelijke zin gehandhaafd blijft;
  3. het aan huis gebonden bedrijf voorkomt in milieucategorie 1 of 2 in de Staat van bedrijfsactiviteiten die als bijlage 8 bij deze regels is opgenomen of, voor wat betreft de aard en omvang van de milieuhinder die het veroorzaakt, gelijk gesteld kan worden aan een bedrijf behorende tot één van die milieucategorieën;
  4. het gebruik geen onevenredige afbreuk veroorzaakt op de verkeersafwikkeling en de parkeerbalans;
  5. geen horeca en detailhandel plaatsvindt, uitgezonderd een beperkte verkoop ondergeschikt aan de uitoefening van het aan huis gebonden bedrijf;
  6. de aard en de activiteiten van het bedrijf niet leiden tot een onevenredige hinder voor het woonmilieu en een onevenredige afbreuk van het woon- en leefklimaat in de omgeving.
Artikel 22 Leiding - Gas
 
22.1 Bestemmingsomschrijving
 
De voor Leiding - Gas aangewezen gronden zijn, behalve voor de andere daar voorkomende bestemming(en), mede bestemd voor de bescherming, het beheer en het onderhoud van de hogedruk gastransportleiding (Gasunie).
 
22.2 Bouwregels
 
Op of in de als Leiding - Gas bestemde gronden mag niet worden gebouwd.
 
22.3 Afwijken van de bouwregels
 
Burgemeester en wethouders kunnen door middel van het verlenen van een omgevingsvergunning afwijken van het bepaalde artikel 22 lid 2 ten behoeve van het realiseren van bebouwing, als toegestaan ingevolge de ter plaatse op de verbeelding aangewezen andere bestemmingen, indien door de bouw en situering van de betreffende bebouwing geen schade wordt of kan worden toegebracht aan de bedrijfsveiligheid van de leiding.
 
Deze omgevingsvergunning kan slechts worden verleend nadat advies is ingewonnen bij de beheersinstantie van de hogedruk gastransportleiding. De beslissing met betrekking tot deze omgevingsvergunning wordt aan de beheersinstantie medegedeeld.
 
22.4 Omgevingsvergunning voor het uitvoeren van werken, geen bouwwerk zijnde, of van werkzaamheden

 
22.4.1 Verbod
Het is verboden zonder of in afwijking van een omgevingsvergunning voor het uitvoeren van een werk, geen bouwwerk zijnde, of van werkzaamheden, op of in deze gronden de volgende werken, geen bouwwerken zijnde of werkzaamheden uit te voeren:
  1. het aanbrengen van gesloten verhardingen;
  2. aanbrengen, het vellen en/of rooien van beplantingen en/of bomen;
  3. het wijzigen van watergangen en het uitvoeren van afgravings- en ontgrondingswerkzaamheden, anders dan normaal spitwerk;
  4. het uitvoeren van heiwerken en/of het indrijven van scherpe voorwerpen in de bodem.
22.4.2 Uitzonderingen
Het bepaalde in artikel 22 lid 4.1 is niet van toepassing op:
  1. werkzaamheden, normale onderhoudswerkzaamheden zijnde;
  2. het rooien of vellen van bestaand houtgewas in het kader van normale verzorging en onderhoud;
  3. werken of werkzaamheden van ondergeschikte betekenis;
  4. werken of werkzaamheden binnen het kader van de normale bodemexploitatie en bodemgebruik;
  5. werken of werkzaamheden, welke op het tijdstip van het van kracht worden van het plan in uitvoering zijn dan wel krachtens een voor dat tijdstip aangevraagde vergunning, ontheffing of anderszins mogen worden uitgevoerd.
22.4.3 Afwegingskader
De omgevingsvergunning voor het uitvoeren van een werk, geen bouwwerk zijnde, of van werkzaamheden kan alleen worden verleend indien door de werken of werkzaamheden de bedrijfsveiligheid van de betreffende leiding kan worden gewaarborgd.
 
Tevens kan de omgevingsvergunning slechts worden verleend nadat advies is ingewonnen bij de beheersinstantie. De beslissing met betrekking tot de omgevingsvergunning wordt aan de beheersinstantie van de hogedruk gastransportleiding medegedeeld.
Artikel 23 Leiding - Riool

 
23.1 Bestemmingsomschrijving
 
De voor Leiding - Riool aangewezen gronden zijn, behalve voor de andere daar voorkomende bestemming(en), mede bestemd voor de bescherming, het beheer en het onderhoud van de rioolwatertransportleiding.
 
23.2 Bouwregels
 
Op of in de als Leiding - Riool aangewezen gronden mag niet worden gebouwd.
 
23.3 Afwijken van de bouwregels
 
Burgemeester en wethouders kunnen middels een omgevingsvergunning afwijken van het bepaalde in artikel 23 lid 2 ten behoeve van het oprichten van bouwwerken binnen de beschermingszone van de rioolwatertransportleiding, mits:
  1. het belang van de leiding niet onevenredig wordt aangetast;
  2. door deze werken en werkzaamheden geen schade wordt of kan worden toegebracht aan de bedrijfsveiligheid van de betreffende rioolwatertransportleiding;
  3. bebouwing mogelijk is op grond van de onderliggende bestemming;
  4. bebouwing nodig is voor de instandhouding van de rioolwatertransportleiding;
Deze omgevingsvergunning kan slechts worden verleend nadat advies is ingewonnen bij de beheersinstantie van de rioolwatertransportleiding, zijnde het Waterschap Limburg. De beslissing met betrekking tot deze omgevingsvergunning wordt aan de beheersinstantie medegedeeld.
 
23.4 Omgevingsvergunning voor het uitvoeren van werken, geen bouwwerk zijnde, of van werkzaamheden

 
23.4.1 Verbod
Het is verboden zonder of in afwijking van een omgevingsvergunning voor het uitvoeren van werken, geen bouwwerk zijnde, of van werkzaamheden op of in deze gronden de volgende werken, geen bouwwerken zijnde of werkzaamheden uit te voeren:
  1. het veranderen van het bodemniveau;
  2. het uitvoeren van afgravings- en ontgrondingswerkzaamheden, anders dan het normale spit- en ploegwerk;
  3. het aanbrengen van gesloten verhardingen;
  4. het aanbrengen of rooien van diepwortelende beplanting;
  5. uitvoeren van heiwerken en/of het indrijven van voorwerpen in de bodem.
23.4.2 Uitzonderingen
Het bepaalde in artikel 23 lid 4.1 is niet van toepassing op:
  1. werkzaamheden, normale onderhoudswerkzaamheden zijnde;
  2. het rooien of vellen van bestaand houtgewas, voor zover niet diepwortelend in het kader van normale verzorging en onderhoud;
  3. werken of werkzaamheden van ondergeschikte betekenis;
  4. werken of werkzaamheden binnen het kader van de normale bodemexploitatie en bodemgebruik;
  5. werken of werkzaamheden, welke op het tijdstip van het van kracht worden van het plan in uitvoering zijn dan wel krachtens een voor dat tijdstip aangevraagde vergunning, ontheffing of anderszins mogen worden uitgevoerd.
23.4.3 Afwegingskader
De in artikel 23 lid 4.2 genoemde omgevingsvergunning mag en moet worden geweigerd indien de beoogde werken en/of werkzaamheden de functie van de gronden onaanvaardbaar belemmeren.
  
Tevens kan de omgevingsvergunning slechts worden verleend nadat advies is ingewonnen bij de beheersinstantie. De beslissing met betrekking tot de omgevingsvergunning wordt aan de beheersinstantie van de riooltransportleiding medegedeeld.
Artikel 24 Waarde - Archeologie (A)

 
24.1 Bestemmingsomschrijving
 
De voor Waarde - Archeologie (A) aangewezen gronden zijn, behalve voor de andere daar voorkomende bestemming(en), mede bestemd voor de bescherming van de archeologische waarden in de bodem.
 
24.2 Bouwregels
 
Op of in de als Waarde - Archeologie (A) bestemde gronden mag niet worden gebouwd.
 
24.3 Afwijken van de bouwregels
 
Het bepaalde onder artikel 24 lid 2 is niet van toepassing voor:
  1. archeologisch vriendelijke gebouwen en andere bouwwerken binnen de bestemming 'Bedrijventerrein', met dien verstande dat:
    1. er een leeflaag aangelegd dient te worden, waarin eventuele verdiepingen van het maaiveld (zoals ten behoeve van de aanleg van docks, kabels en leidingen) of van bebouwing (zoals ten behoeve van funderingen) gerealiseerd kunnen worden, zonder dat deze verdiepingen een onevenredig nadelig effect kunnen hebben op de archeologische waarden of deze waarden (kunnen) aantasten;
    2. indien de leeflaag als bedoeld onder a. onvoldoende diep is voor het realiseren van afdoende fundering, de aanleg van (paal)funderingen beneden de leeflaag is toegestaan, mits hierdoor niet meer dan 1% verstoring van de archeologische waarden mag of kan optreden, hetgeen dient te worden aangetoond middels een specifiek daartoe uitgevoerd onderzoek.
  2. gebouwen en/of andere bouwwerken waarvan middels een geotechnisch en/of een archeologisch onderzoek is aangetoond, dat die door hun constructie en fundering geen onevenredig nadelige invloed hebben op de archeologische waarden in de bodem ter plaatse van de te realiseren gebouwen en/of andere bouwwerken.
24.4 Omgevingsvergunning voor het uitvoeren van werken, geen bouwwerk zijnde, of van werkzaamheden

 
24.4.1 Verbod
Het is verboden zonder of in afwijking van een omgevingsvergunning voor het uitvoeren van werken, geen bouwwerk zijnde, of van werkzaamheden, op of in deze gronden de volgende werken, geen bouwwerken zijnde, en/of werkzaamheden uit te voeren:
  1. het aanbrengen, het vellen en/of rooien van beplantingen en/of bomen;
  2. het wijzigen van watergangen;
  3. het uitvoeren van graaf- en ontgrondingswerkzaamheden, anders dan normaal spitwerk dieper dan 1,00 meter;
  4. het uitvoeren van heiwerken en/of het indrijven van scherpe voorwerpen in de bodem dieper dan 1,00 meter;
  5. het egaliseren van de in het kader van het landschapsontwerp gerealiseerde ophogingen.
24.4.2 Uitzonderingen
Het in artikel 24 lid 4.1 opgenomen verbod is niet van toepassing op:
  1. werkzaamheden, normale onderhoudswerkzaamheden zijnde;
  2. het rooien of vellen van bestaand houtgewas in het kader van normale verzorging en onderhoud;
  3. werken of werkzaamheden van ondergeschikte betekenis;
  4. werken of werkzaamheden binnen het kader van de normale bodemexploitatie en bodemgebruik;
  5. werken of werkzaamheden, welke op het tijdstip van het van kracht worden van het plan in uitvoering zijn dan wel krachtens een voor dat tijdstip aangevraagde vergunning, ontheffing of anderszins mogen worden uitgevoerd;
  6. het realiseren van (paal)funderingen ten behoeve van archeologisch vriendelijke bebouwing, mits wordt voldaan aan de voorwaarden zoals genoemd in artikel 24 lid 2;
  7. het aanbrengen van laanbeplanting langs de Holtum Noordweg, mits middels onderzoek is aangetoond, dat die laanbeplanting geen onevenredige nadelige invloed heeft op de archeologische waarden in de bodem ter plaatse van de te realiseren laanbeplanting;
  8. het uitvoeren van graaf- en ontgrondingswerkzaamheden ten behoeve van gebouwen en/of andere bouwwerken als bedoeld in artikel 24 lid 2, mits middels (geotechnisch en/of archeologisch) onderzoek is aangetoond, dat die gebouwen en/of andere bouwwerken door hun constructie en fundering geen onevenredige nadelige invloed hebben op de archeologische waarden in de bodem ter plaatse van de te realiseren gebouwen en/of andere bouwwerken;
  9. het uitvoeren van graaf- en ontgrondingswerkzaamheden ten behoeve van de aanleg van retentiebekkens, mits middels onderzoek is aangetoond dat die retentiebekkens door hun diepte en omvang geen onevenredig nadelige invloed hebben op de archeologische waarden in de bodem ter plaatse van de te realiseren retentiebekkens. 
24.4.3 Afwegingskader
De werken of werkzaamheden als bedoeld in artikel 24 lid 4.2 zijn slechts toelaatbaar, indien door archeologisch onderzoek is aangetoond dat geen onevenredig nadelige schade wordt of kan worden toegebracht aan archeologische waarden in de bodem.
 
24.5 Omgevingsvergunning voor het slopen van een bouwwerk
 
Voor het slopen van een bouwwerk is een omgevingsvergunning vereist. De omgevingsvergunning kan slechts worden verleend indien aangetoond is, dat het slopen van het bouwwerk geen onevenredig nadelige invloed heeft op de archeologische waarden in de bodem ter plaatse.
Artikel 25 Waarde - Archeologie (B)

 
25.1 Bestemmingsomschrijving
 
De voor Waarde - Archeologie (B) aangewezen gronden zijn, behalve voor de andere daar voorkomende bestemming(en), mede bestemd voor de bescherming van de aan de grond eigen zijnde archeologische waarden.
 
25.2 Bouwregels
 
Op de voor Waarde - Archeologie (B) aangewezen gronden mogen geen nieuwe gebouwen worden gebouwd met een oppervlakte van meer dan 50 m² en de oppervlakte van bestaande gebouwen mag niet worden vergroot met een oppervlakte van meer dan 50 m².
 
25.3 Afwijken van de bouwregels
 
Burgemeester en wethouders kunnen afwijken van het bepaalde in artikel 25 lid 2 voor het bouwen overeenkomstig de andere bestemmingen, mits geen onevenredige aantasting plaatsvindt van de archeologische waarden het gebied.
 
25.4 Omgevingsvergunning voor het uitvoeren van werken, geen bouwwerk zijnde, of van werkzaamheden

 
25.4.1 Verbod
Het is verboden zonder of in afwijking van een omgevingsvergunning voor het uitvoeren van een werk, geen bouwwerk zijnde of van werkzaamheden de volgende werken, geen bouwwerken zijnde of werkzaamheden uit te voeren:
  1. het ontgronden, vergraven, afgraven, egaliseren, diepploegen, woelen en mengen en ophogen van gronden;
  2. het aanleggen, verbreden en verharden van wegen, paden, banen, parkeervoorzieningen en andere oppervlakteverhardingen;
  3. het aanleggen, verdiepen, verbreden en dempen van sloten, watergangen en overige waterpartijen en het aanbrengen van drainage;
  4. het aanleggen van ondergrondse of bovengrondse transport-, energie- en/of telecommunicatieleidingen en daarmee verband houdende constructies, installaties en apparatuur;
  5. het aanbrengen of verwijderen van diepwortelende beplantingen, het bebossen van gronden en het rooien van bos of andere houtgewassen waarbij de stobben worden verwijderd;
  6. het scheuren van grasland.
25.4.2 Uitzonderingen
Het in artikel 25 lid 4.1 opgenomen verbod is niet van toepassing voor:
  1. andere werken, die het normale onderhoud, gebruik en beheer betreffen, mits de gronden niet dieper dan 0,30 meter worden geroerd (tenzij is aangetoond dat vanaf 0,30 meter diepte archeologische waarden ten gevolge van het gebruik van de gronden in het verleden reeds verloren zijn gegaan);
  2. andere werken, die op het tijdstip van het van kracht worden van het plan in uitvoering zijn of uitgevoerd kunnen worden op grond van een voor dat tijdstip aangevraagde dan wel verleende omgevingsvergunning;
  3. andere werken, als onderdeel van een ingreep in de bodem met een oppervlakte van maximaal 50 m²;
  4. andere werken waarvoor een omgevingsvergunning ingevolge de Monumentenwet 1988 nodig is.
25.5 Wijzigingsbevoegdheid
 
Burgemeester en wethouders kunnen het plan wijzigen voor het verwijderen van de dubbelbestemming Waarde - Archeologie (B), indien uit archeologisch onderzoek blijkt dat dit mogelijk is.  
Artikel 26 Waarde - Archeologie (C)

 
26.1 Bestemmingsomschrijving
 
De voor Waarde - Archeologie (C) aangewezen gronden zijn, behalve voor de andere daar voorkomende bestemming(en), mede bestemd voor de bescherming van de aan de gronden eigen zijnde archeologische waarden.
 
26.2 Omgevingsvergunning voor het uitvoeren van werken, geen bouwwerk zijnde, of van werkzaamheden

 
26.2.1 Verbod
Het is verboden op of in de gronden met de dubbelbestemming Waarde - Archeologie (C) zonder of in afwijking van een omgevingsvergunning de volgende werken, geen bouwwerken zijnde of werkzaamheden uit te voeren:
  1. het verrichten van bodemingrepen die dieper reiken dan 0,30 meter beneden het peil;
  2. het egaliseren van gronden;
  3. het aanbrengen of verwijderen van diepwortelende beplantingen;
  4. het aanleggen van ondergrondse leidingen en daarmee verband houdende constructies, installaties en apparatuur;
  5. het aanleggen en verharden van wegen, paden en parkeergelegenheden en andere oppervlakteverhardingen;
  6. het aanleggen van waterlopen en het vergraven, verruimen en dempen van bestaande waterlopen en vijvers.
26.2.2 Uitzonderingen
Het in artikel 26 lid 2.1 opgenomen verbod is niet van toepassing voor:
  1. andere werken, behorende bij het normale onderhoud, gebruik en beheer;
  2. andere werken, welke op het tijdstip van het van kracht worden van het plan in uitvoering waren of konden worden uitgevoerd krachtens een voor dat tijdstip geldende dan wel aangevraagde vergunning;
  3. andere werken, waarvoor een vergunning ingevolge de Monumentenwet 1988 is vereist.
26.2.3 Afwegingskader
Een omgevingsvergunning als bedoeld in artikel 26 lid 2.1 wordt geweigerd, tenzij:
  1. de gemeentelijk archeoloog anders beslist;
  2. uit archeologisch onderzoek blijkt dat er zich geen archeologische resten in het plangebied bevinden;
  3. uit archeologisch onderzoek blijkt dat de aanwezige archeologische resten niet bedreigd worden door de geplande ingreep;
  4. de archeologische resten opgegraven worden.
Artikel 27 Waarde - Archeologie 1

 
27.1 Bestemmingsomschrijving
 
De voor Waarde - Archeologie 1 aangewezen gronden zijn, behalve voor de andere voorkomende bestemming(en), mede bestemd voor de bescherming van de aan de gronden eigen zijnde archeologische waarden.
 
27.2 Bouwregels
 
Op de voor Waarde - Archeologie 1 aangewezen gronden mogen geen gebouwen worden gebouwd, met uitzondering van:
  1. ver-/nieuwbouw van bestaande gebouwen waarbij de bestaande oppervlakte van het gebouw, gelegen op minder dan 1,00 meter boven peil, niet wordt vergroot of veranderd;
  2. de bouw van een (bij)gebouw of een uitbreiding van een bestaand gebouw van ten hoogste 50 m² en graafwerkzaamheden dieper dan 0,30 meter.
27.3 Afwijken van de bouwregels
 
Burgemeester en wethouders kunnen een omgevingsvergunning voor het afwijken van het bepaalde in artikel 27 lid 2 voor het bouwen van gebouwen groter dan 50 m²:
  1. indien is gebleken dat het oprichten van het gebouw niet zal leiden tot een verstoring van de archeologische waarden;
  2. voor zover het oprichten van het bouwwerk, waarvoor een omgevingsvergunning wordt gevraagd, kan leiden tot een verstoring van archeologisch materiaal, kan het bevoegd gezag een omgevingsvergunning verlenen voor de afwijking, indien aan de omgevingsvergunning de volgende voorschriften worden verbonden:
    1. de verplichting tot het treffen van technische maatregelen, waardoor archeologische resten in de bodem kunnen worden behouden;
    2. de verplichting tot het doen van opgravingen, of;
    3. de verplichting de oprichting van het bouwwerk te laten begeleiden door een deskundige op het terrein van de archeologische monumentenzorg die voldoet aan door het bevoegd gezag bij de omgevingsvergunning te stellen kwalificaties. 
De omgevingsvergunning wordt niet verleend dan nadat de aanvrager een rapport heeft overlegd, waarin de archeologische waarde van het terrein dat blijkens de aanvraag zal worden verstoord, naar het oordeel van het bevoegd gezag in voldoende mate is vastgesteld.
 
27.4 Omgevingsvergunning voor het uitvoeren van werken, geen bouwwerk zijnde, of van werkzaamheden

 
27.4.1 Verbod
Het is verboden zonder of in afwijking van een omgevingsvergunning op de als Waarde - Archeologie 1 bedoelde gronden de volgende werken uit te voeren:
  1. het vergraven, afgraven en egaliseren van gronden, dieper dan 0,30 meter beneden het peil;
  2. het aanbrengen van diepwortelende beplantingen;
  3. het aanleggen van ondergrondse leidingen en de daarmee verband houdende constructies, installaties en apparatuur;
  4. het aanleggen, verbreden en verharden van wegen, paden, parkeergelegenheden en andere oppervlakteverhardingen;
  5. het heien, draineren en diepwoelen.
27.4.2 Weigeren
Een omgevingsvergunning als bedoeld artikel 27 lid 4.1 genoemde werken en werkzaamheden dan wel de directe of indirecte gevolgen van deze werken en werkzaamheden kunnen leiden tot een verstoring van archeologisch materiaal, kan de omgevingsvergunning worden verleend, indien aan de omgevingsvergunning de volgende voorschriften worden verbonden:
  1. de verplichting tot het treffen van technische maatregelen, waardoor archeologische resten in de bodem kunnen worden behouden;
  2. de verplichting tot het doen van opgravingen, of;
  3. de verplichting de oprichting van het bouwwerk te laten begeleiden door een deskundige op het terrein van de archeologische monumentenzorg die voldoet aan door het bevoegd gezag bij de omgevingsvergunning te stellen kwalificaties.  
De omgevingsvergunning wordt niet verleend dan nadat de aanvrager een rapport heeft overlegd, waarin de archeologische waarde van het terrein dat blijkens de aanvraag zal worden verstoord naar het oordeel van het bevoegd gezag in voldoende mate is vastgesteld.
 
27.4.3 Uitzonderingen
Een omgevingsvergunning als bedoeld in artikel 27 lid 4.1 is niet vereist indien:
  1. mede op basis van archeologisch onderzoek is aangetoond dat de archeologische waarden niet onevenredig worden of kunnen worden geschaad;
  2. mede op basis van archeologisch onderzoek is aangetoond dat archeologische waarden op de betrokken locatie niet aanwezig zijn;
  3. de werken een oppervlakte hebben tot ten hoogste 50 m² of smaller zijn dan 1,50 meter;
  4. er reeds een omgevingsvergunning of ontgrondingsvergunning is verleend;
  5. de werken reeds in uitvoering zijn op het tijdstip van inwerkingtreding van het plan;
  6. de werken behoren tot het normale onderhoud en beheer van de gronden;
  7. de werken ten dienste van archeologisch onderzoek worden uitgevoerd.
27.5 Wijzigingsbevoegdheid
 
Burgemeester en wethouders zijn bevoegd de dubbelbestemming Waarde - Archeologie 1 te wijzigen door de dubbelbestemming Waarde - Archeologie 1 geheel of gedeeltelijk te verwijderen, indien op basis van archeologisch onderzoek blijkt dat er geen sprake is van een verstoring van de archeologische waarden.
Artikel 28 Waarde - Archeologie 2

 
28.1 Bestemmingsomschrijving
 
De voor Waarde - Archeologie 2 aangewezen gronden zijn, behalve voor de andere voorkomende bestemming(en), mede bestemd voor de bescherming van archeologische waarden.
 
Deze bestemming is primair ten opzichte van de overige aan de gronden toegekende bestemmingen.
 
28.2 Bouwregels
  1. Op de voor Waarde - Archeologie 2 aangewezen gronden mogen uitsluitend bouwwerken, geen gebouwen zijnde worden gebouwd die voor archeologisch onderzoek noodzakelijk zijn;
  2. Op de voor Waarde - Archeologie 2 aangewezen gronden mogen geen bouwwerken ten behoeve van de overige aan deze gronden toegekende bestemmingen worden gebouwd, met uitzondering van:
    1. vervanging, vernieuwing of verandering van bestaande bebouwing, waarbij de oppervlakte voor zover gelegen op of onder peil niet wordt uitgebreid;
    2. een bouwwerk dat zonder graafwerkzaamheden dieper dan 0,30 meter en zonder heiwerkzaamheden kan worden geplaatst;
    3. een bouwwerk met een oppervlakte van ten hoogste 100 m².
28.3 Afwijken van de bouwregels
  1. Burgemeester en wethouders kunnen een omgevingsvergunning verlenen voor het afwijken van het bepaalde in artikel 28 lid 2, met inachtneming van de voor deze gronden geldende overige bouwregels;
  2. Een omgevingsvergunning als bedoeld onder a. wordt verleend, indien:
    1. op basis van een archeologisch onderzoek is aangetoond dat de archeologische waarden niet onevenredig worden of kunnen worden geschaad;
    2. op basis van archeologisch onderzoek is aangetoond dat archeologische waarden op de betrokken locatie niet aanwezig zijn;
  3. Een omgevingsvergunning als bedoeld onder a. wordt voorts verleend, indien mede op basis van archeologisch onderzoek is aangetoond dat mogelijke schade kan worden voorkomen door aan de omgevingsvergunning voorwaarden te verbinden gericht op:
    1. het treffen van technische maatregelen, waardoor archeologische resten in de bodem kunnen worden behouden;
    2. het doen van opgravingen, of;
    3. het laten begeleiden van de bodemverstorende activiteit door het deskundige op het terrein van de archeologische monumentenzorg die voldoet aan door het bevoegd gezag bij de omgevingsvergunning te stellen kwalificaties.
28.4 Omgevingsvergunning voor het uitvoeren van werken, geen bouwwerk zijnde, of van werkzaamheden

 
28.4.1 Verbod
Het is verboden op of in de gronden met de dubbelbestemming Waarde - Archeologie 2 zonder of in afwijking van een omgevingsvergunning de volgende werken, geen bouwwerken zijnde, of werkzaamheden uit te voeren:
  1. grondwerkzaamheden dieper dan 0,30 meter, waartoe worden gerekend het ophogen, afgraven, woelen, mengen, diepploegen, egaliseren en ontginnen van gronden, alsmede het vergraven, verruimen of dempen van sloten, vijvers en andere wateren en het aanleggen van drainage;
  2. het verlagen van het waterpeil;
  3. het rooien van bos of boomgaard, waarbij stobben worden verwijderd;
  4. het aanleggen van ondergrondse transport-, energie- of telecommunicatieleidingen en daarmee verband houdende constructies, installaties of apparatuur.
28.4.2 Uitzonderingen
Het in artikel 28 lid 4.1 opgenomen verbod is niet van toepassing indien:
  1. mede op basis van archeologisch onderzoek is aangetoond dat de archeologische waarden niet onevenredig worden of kunnen worden geschaad;
  2. mede op basis van archeologisch onderzoek is aangetoond dat archeologische waarden op de betrokken locatie niet aanwezig zijn;
  3. de werken een oppervlakte hebben tot ten hoogste 100 m² of smaller zijn dan 1,50 meter;
  4. er reeds een omgevingsvergunning of ontgrondingsvergunning is verleend;
  5. de werken reeds in uitvoering zijn op het tijdstip van de inwerkingtreding van het plan;
  6. de werken behoren tot het normale onderhoud en beheer van de gronden;
  7. de werken ten dienste van archeologisch onderzoek worden uitgevoerd.
28.4.3 Afwegingskader
Voor zover mede op basis van archeologisch onderzoek bepaald is dat de in artikel 28 lid 4.1 genoemde werken en werkzaamheden dan wel de directe of indirecte gevolgen van deze werken en werkzaamheden kunnen leiden tot een verstoring van archeologisch materiaal, kan de omgevingsvergunning worden verleend, indien aan de omgevingsvergunning de volgende voorwaarden worden verbonden:
  1. de verplichting tot het treffen van technische maatregelen, waardoor archeologische resten in de bodem kunnen worden behouden;
  2. de verplichting tot het doen van opgravingen, of;
  3. de verplichting de uitvoering van de bodemverstorende activiteit te laten begeleiden door een deskundige op het terrein van de archeologische monumentenzorg die voldoet aan door het bevoegd gezag bij de omgevingsvergunning te stellen kwalificaties.
28.5 Wijzigingsbevoegdheid
 
Burgemeester en wethouders zijn bevoegd met toepassing van artikel 3.6 van de Wet ruimtelijke ordening het plan te wijzigen door:
  1. de dubbelbestemming Waarde - Archeologie 2 geheel of gedeeltelijk te doen vervallen, indien op basis van archeologisch onderzoek is aangetoond dat:
    1. op de betrokken locatie geen archeologische waarden (meer) aanwezig zijn;
    2. wel aanwezige archeologische waarden in voldoende mate zijn veilig gesteld;
  2. de dubbelbestemming Waarde - Archeologie 2 toe te kennen aan gronden, grenzend aan deze dubbelbestemming, indien uit archeologisch onderzoek blijkt dat de begrenzing van bedoelde dubbelbestemming, gelet op de ter plaatse aanwezige archeologische waarden, aanpassing behoeft.
Artikel 29 Waarde - Archeologie 3

 
29.1 Bestemmingsomschrijving
 
De voor Waarde - Archeologie 3 aangewezen gronden zijn, behalve voor de andere daar voorkomende bestemming(en), mee bestemd voor doeleinden ter bescherming van de archeologische waarden.
 
Deze bestemming is primair ten opzichte van de overige aan de gronden toegekende bestemmingen.
 
29.2 Bouwregels
  1. Op de voor Waarde - Archeologie 3 aangewezen gronden mogen uitsluitend bouwwerken, geen gebouwen zijnde, worden gebouwd die voor archeologisch onderzoek noodzakelijk zijn;
  2. Op de voor Waarde - Archeologie 3 aangewezen gronden mogen geen bouwwerken ten behoeve van de overige aan deze gronden toegekende bestemmingen worden gebouwd, met uitzondering van:
    1. vervanging, vernieuwing of verandering van bestaande bebouwing, waarbij de oppervlakte voor zover gelegen op of onder peil niet wordt uitgebreid;
    2. een bouwwerk zonder graafwerkzaamheden dieper dan 0,30 meter en zonder heiwerkzaamheden kan worden geplaatst;
    3. een bouwwerk met een oppervlakte van ten hoogste 500 m².
29.3 Afwijken van de bouwregels
  1. Burgemeester en wethouders kunnen een omgevingsvergunning verlenen voor het afwijken van het bepaalde in artikel 29 lid 2 sub b, met inachtneming van de voor deze gronden geldende overige bouwregels;  
  2. Een omgevingsvergunning als bedoeld onder a. wordt verleend, indien:
    1. op basis van een archeologisch onderzoek is aangetoond dat de archeologische waarden niet onevenredig worden of kunnen worden geschaad;
    2. op basis van archeologisch onderzoek is aangetoond dat archeologische waarden op de betrokken locatie niet aanwezig zijn;
  3. Een omgevingsvergunning als bedoeld onder a. wordt voorts verleend, indien mede op basis van archeologisch onderzoek is aangetoond dat mogelijke schade kan worden voorkomen door aan de omgevingsvergunning voorwaarden te verbinden gericht op:
    1. het treffen van technische maatregelen, waardoor archeologische resten in de bodem kunnen worden behouden;
    2. het doen van opgravingen, of;
    3. het laten begeleiden van bodemverstorende activiteit door een deskundige op het terrein van de archeologische monumentenzorg, die voldoet aan door het bevoegd gezag bij de omgevingsvergunning te stellen kwalificaties.
29.4 Omgevingsvergunning voor het uitvoeren van werken, geen bouwwerk zijnde, of van werkzaamheden
 
29.4.1 Verbod
Het is verboden op of in de gronden met de dubbelbestemming Waarde - Archeologie 3 zonder of in afwijking van een omgevingsvergunning de volgende werken, geen bouwwerken zijnde, of werkzaamheden uit te voeren:
  1. grondwerkzaamheden dieper dan 0,30 meter, waartoe worden gerekend het ophogen, afgraven, woelen, mengen, diepploegen, egaliseren en ontginnen van gronden, alsmede het vergraven, verruimen of dempen van sloten, vijvers en andere wateren en het aanleggen van drainage;
  2. het verlagen van het waterpeil;
  3. het rooien van bos of boomgaard, waarbij de stobben worden verwijderd;
  4. het aanleggen van ondergrondse transport-, energie- of telecommunicatieleidingen en daarmee verband houdende constructies, installaties of apparatuur.
29.4.2 Uitzonderingen
Het in artikel 29 lid 4.1 opgenomen verbod is niet van toepassing indien:
  1. mede op basis van archeologisch onderzoek is aangetoond dat de archeologische waarden niet onevenredig worden of kunnen worden geschaad;
  2. mede op basis van archeologisch onderzoek is aangetoond dat archeologische waarden op de betrokken locatie niet aanwezig zijn;
  3. de weren een oppervlakte hebben tot ten hoogste 500 m² of smaller zijn dan 1,50 meter;
  4. er reeds een verleende omgevingsvergunning of ontgrondingsvergunning is verleend;
  5. de werken reeds in uitvoering zijn op het tijdstip van inwerkingtreding van het plan;
  6. de werken behoren tot het normale onderhoud en beheer van de gronden;
  7. de werken ten dienste van archeologisch onderzoek worden uitgevoerd.
29.4.3 Afwegingskader
Voor zover mede op basis van archeologisch onderzoek is bepaald dat de in artikel 29 lid 4.1 genoemde werken en werkzaamheden dan wel de directe of indirecte gevolgen van deze werken en werkzaamheden kunnen leiden tot een verstoring van archeologisch materiaal, kan de omgevingsvergunning worden verleend, indien aan de omgevingsvergunning de volgende voorwaarden worden verbonden:
  1. de verplichting tot het treffen van technische maatregelen, waardoor archeologische resten in de bodem kunnen worden behouden;
  2. de verplichting tot het doen van opgravingen, of;
  3. de verplichting de uitvoering van de bodemverstorende activiteit te laten begeleiden door een deskundige op het terrein van de archeologische monumentenzorg, die voldoet aan door het bevoegd gezag bij de omgevingsvergunning te stellen kwalificaties.
29.5 Wijzigingsbevoegdheid
 
Burgemeester en wethouders zijn bevoegd met toepassing van artikel 3.6 van de Wet ruimtelijke ordening het plan te wijzigen door:
  1. de dubbelbestemming Waarde - Archeologie 3 geheel of gedeeltelijk te doen vervallen, indien op basis van archeologisch onderzoek is aangetoond dat:
    1. op de betrokken locatie geen archeologische waarden (meer) aanwezig zijn;
    2. wel aanwezige archeologische waarden in voldoende mate zijn veilig gesteld;
  2. de dubbelbestemming Waarde - Archeologie 3 toe te kennen aan gronden, grenzend aan deze dubbelbestemming, indien uit archeologisch onderzoek blijkt dat de begrenzing van bedoelde dubbelbestemming, gelet op de ter plaatse aanwezige archeologische waarden, aanpassing behoeft.
Artikel 30 Waarde - Archeologie 4

 
30.1 Bestemmingsomschrijving
 
De voor Waarde - Archeologie 4 aangewezen gronden zijn, behalve voor de andere daar voorkomende bestemming(en), mede bestemd voor doeleinden ter bescherming van de archeologische waarden.
 
Deze bestemming is primair ten opzichte van de overige aan de gronden toegekende bestemmingen.
 
30.2 Bouwregels
  1. Op de voor Waarde - Archeologie 4 aangewezen gronden mogen uitsluitend bouwwerken, geen gebouwen zijnde worden gebouwd die voor archeologisch onderzoek noodzakelijk zijn;
  2. Op de voor Waarde - Archeologie 4 aangewezen gronden mogen geen bouwwerken ten behoeve van de overige aan deze gronden toegekende bestemmingen worden gebouwd, met uitzondering van:
    1. vervanging, vernieuwing of verandering van bestaande bebouwing, waarbij de oppervlakte voor zover gelegen op of onder peil niet wordt vergroot;
    2. een bouwwerk dat zonder graafwerkzaamheden dieper dan 0,30 meter en heiwerkzaamheden kan worden geplaatst;
    3. een bouwwerk met een oppervlakte van 500 m², met dien verstande dat, indien de graafwerkzaamheden plaatsvinden dieper dan 0,30 meter, burgemeester en wethouders de volgende voorwaarden kunnen verbinden aan de omgevingsvergunning:
      • het laten begeleiden van de bodemverstorende activiteit door een deskundige op het terrein van de archeologische monumentenzorg die voldoet aan door het bevoegd gezag bij de omgevingsvergunning te stellen kwalificaties.
30.3 Afwijken van de bouwregels
  1. Burgemeester en wethouders kunnen een omgevingsvergunning verlenen voor het afwijken van het bepaalde in artikel 30 lid 2 met inachtneming van de voor deze gronden geldende overige bouwregels;
  2. Een omgevingsvergunning als bedoeld onder a. wordt verleend, indien:
    1. op basis van archeologisch onderzoek is aangetoond dat archeologische waarden op de betrokken locatie niet onevenredig worden of kunnen worden geschaad;
    2. op basis van archeologisch onderzoek is aangetoond dat archeologische waarden op de betrokken locatie niet aanwezig zijn;
  3. Een omgevingsvergunning als bedoeld onder a. wordt voorts verleend, indien mede op basis van archeologisch onderzoek is aangetoond dat mogelijke schade kan worden voorkomen door aan de omgevingsvergunning voorwaarden te verbinden gericht op:
    1. het treffen van technische maatregelen, waardoor archeologische resten in de bodem kunnen worden behouden;
    2. het doen van opgravingen, of;
    3. het laten begeleiden van de bodemverstorende activiteit door een deskundige op het terrein van de archeologische monumentenzorg die voldoet aan door het bevoegd gezag bij de omgevingsvergunning te stellen kwalificaties.
30.4 Omgevingsvergunning voor het uitvoeren van werken, geen bouwwerk zijnde, of van werkzaamheden

 
30.4.1 Verbod
Het is verboden op of in de gronden met de dubbelbestemming Waarde - Archeologie 4 zonder of in afwijking van een omgevingsvergunning de volgende werken, geen bouwwerken zijnde, of werkzaamheden uit te voeren:
  1. grondwerkzaamheden dieper dan 0,30 meter, waartoe worden gerekend het ophogen, afgraven, woelen, mengen, diepploegen, egaliseren en ontginnen van gronden, alsmede het vergraven, verruimen of dempen van sloten, vijvers en andere wateren en het aanleggen van drainage;
  2. het verlagen van het waterpeil;
  3. het rooien van bos of boomgaard, waarbij stobben worden verwijderd;
  4. het aanleggen van ondergrondse transport-, energie- of telcommunicatieleidingen en daarmee verband houdende constructies, installaties of apparatuur.
30.4.2 Uitzonderingen
Het in artikel 30 lid 4.1 opgenomen verbod is niet van toepassing indien:
  1. mede op basis van archeologisch onderzoek is aangetoond dat de archeologische waarden niet onevenredig geschaad kunnen worden;
  2. mede op basis van archeologisch onderzoek is aangetoond dat de archeologische waarden op de betrokken locatie niet aanwezig zijn;
  3. de werken een oppervlakte hebben tot ten hoogste 500 m² of smaller zijn dan 1,5 meter;
  4. er reeds een verleende omgevingsvergunning of ontgrondingsvergunning is verleend;
  5. de werken reeds in uitvoering zijn op het tijdstip van inwerkingtreding van het plan;
  6. de werken behoren tot het normale onderhoud en beheer van de gronden;
  7. de werken ten dienste van archeologisch onderzoek worden uitgevoerd.
30.4.3 Afwegingskader
Voor zover mede op basis van archeologisch onderzoek bepaald is dat de in artikel 30 lid 4.1 genoemde werken en werkzaamheden kunnen leiden tot een verstoring van archeologisch materiaal, kan de omgevingsvergunning worden verleend, indien aan de omgevingsvergunning de volgende voorwaarden worden verbonden:
  1. de verplichting tot het treffen van technische maatregelen, waardoor archeologische resten in de bodem kunnen worden behouden;
  2. de verplichting tot het doen van opgravingen, of;
  3. de verplichting de uitvoering van de bodemverstorende activiteit te laten begeleiden door een deskundige op het terrein van de archeologische monumentenzorg die voldoet aan door het bevoegd gezag bij de omgevingsvergunning te stellen kwalificaties.
30.5 Wijzigingsbevoegdheid
 
Burgemeester en wethouders zijn bevoegd met toepassing van artikel 3.6 van de Wet ruimtelijke ordening het plan te wijzigen door:
  1. de dubbelbestemming Waarde - Archeologie 4 geheel of gedeeltelijk te doen vervallen, indien op basis van archeologisch onderzoek is aangetoond dat:
    1. op de betrokken locatie geen archeologische waarden (meer) aanwezig zijn;
    2. wel aanwezige archeologische waarden in voldoende mate zijn veilig gesteld;
  2. de dubbelbestemming Waarde - Archeologie 4 toe te kennen aan gronden, grenzend aan deze dubbelbestemming, indien uit archeologisch onderzoek blijkt dat de begrenzing van bedoeld dubbelbestemming, gelet op ter plaatse aanwezige archeologische waarden, aanpassing behoeft.
Artikel 31 Waarde - Archeologisch waardevol gebied

 
31.1 Bestemmingsomschrijving
 
De voor Waarde - Archeologisch waardevol gebied aangewezen gronden zijn, behalve voor de andere daar voorkomende bestemming(en), mede bestem voor doeleinden ter bescherming van de archeologische waarden.
 
Deze bestemming is primair ten opzichte van de overige aan de gronden toegekende bestemmingen.
 
31.2 Bouwregels
 
Op gronden met de dubbelbestemming Waarde - Archeologisch waardevol gebied mogen geen gebouwen worden gebouwd, met uitzondering van:
  1. ver-/nieuwbouw van bestaande gebouwen ten behoeve van andere bestemmingen, waarbij de bestaande oppervlakte van het gebouw, gelegen op minder dan 1,00 meter boven peil, niet worden vergroot of veranderd;
  2. de bouw van een (bij)gebouw of een uitbreiding van een bestaand gebouw van ten hoogste 2.500 m², mits er geen archeologische vondsten in een straal van 50 meter van het beoogde (bij)gebouw of uitbreiding zijn gedaan.
31.3 Afwijken van de bouwregels
 
Burgemeester en wethouders kunnen een omgevingsvergunning verlenen voor het afwijken van het bepaalde in artikel 31 lid 2 voor het bouwen van gebouwen in overeenstemming met het bepaalde in andere bestemmingen, groter dan 2.500 m², indien:
  1. is gebleken dat het oprichten van het gebouw niet zal leiden tot een verstoring van de archeologische waarden;
  2. de aanvrager een rapport heeft overlegd waarin de archeologische waarde van het terrein dat blijkens de aanvraag zal worden verstoord, naar het oordeel van burgemeester en wethouders in voldoende mate is vastgesteld;
  3. van Gedeputeerde Staten van Limburg een verklaring van geen bezwaar is ontvangen.
31.4 Omgevingsvergunning voor het uitvoeren van werken, geen bouwwerk zijnde, of van werkzaamheden

 
31.4.1 Verbod
Het is verboden zonder o in strijd met een omgevingsvergunning voor het uitvoeren van werken, geen bouwwerk zijnde, of van werkzaamheden de volgende werken, geen bouwwerken zijnde, of werkzaamheden uit te voeren:
  1. het vergraven, afgraven en egaliseren van gronden dieper dan 0,30 meter beneden het maaiveld;
  2. het aanbrengen van diepwortelende beplantingen;
  3. het aanleggen, verbreden en verharden van wegen, paden, parkeergelegenheden en andere oppervlakteverhardingen;
  4. heien, draineren en diepwoelen.
31.4.2 Uitzonderingen
Het in artikel 31 lid 4.1 opgenomen verbod is niet van toepassing voor:
  1. andere werken, die behoren tot het normale onderhoud en beheer;
  2. andere werken, die op het tijdstip van het van kracht worden van het plan in uitvoering waren of konden worden uitgevoerd krachtens een voor dat tijdstip geldende dan wel aangevraagde vergunning.
31.4.3 Afwegingskader
Een omgevingsvergunning als bedoeld in artikel 31 lid 4.1 dient te worden geweigerd indien dor het uitvoeren van de betreffende werken, geen bouwwerken zijnde, of werkzaamheden, dan wel door hetzij direct hetzij indirect te verwachten gevolgen van deze werken, geen bouwwerken zijnde, of werkzaamheden leiden tot een verstoring van de archeologische waarden.
 
Artikel 32 Waarde - Archeologische verwachting 1

 
32.1 Bestemmingsomschrijving
 
De voor Waarde - Archeologische verwachting 1 aangewezen gronden zijn, behalve voor de andere daar voorkomende bestemming(en), mede bestemd voor de bescherming van archeologische waarden.
 
32.2 Bouwregels
 
Op de voor Waarde - Archeologische verwachting 1 aangewezen gronden mag uitsluitend worden gebouwd ten behoeve van aanvullend of definitief archeologisch onderzoek.
 
32.3 Afwijken van de bouwregels
 
32.3.1
Burgemeester en wethouders kunnen bij omgevingsvergunning afwijken van het bepaalde in artikel 32 lid 2 voor het bouwen van gebouwen en bouwwerken, geen gebouwen zijnde ten behoeve van de andere voorkomende bestemming(en), mits is aangetoond dat de archeologische waarden door de bouwactiviteiten niet onevenredig worden of kunnen worden geschaad.
 
32.3.2
Een omgevingsvergunning als bedoeld in artikel 32 lid 3.1 is niet vereist indien:
  1. op basis van aanvullend en/of definitief archeologisch onderzoek is aangetoond dat op de betrokken locatie geen behoudenswaardige archeologische relicten aanwezig zijn;
  2. het bouwplan betrekking heeft op wijziging of vervanging van bestaande bebouwing, waarbij de oppervlakte niet wordt uitgebreid en de bestaande fundering wordt benut;
  3. het nieuw te bouwen oppervlak kleiner is dan 500 m².
32.3.3
Alvorens burgemeester en wethouders beslissen over het verlenen van een omgevingsvergunning als bedoeld in artikel 32 lid 3.1, winnen zij advies in bij de stadsarcheoloog omtrent de vraag of de archeologische waarden niet onevenredig worden of kunnen worden geschaad en de eventueel te stellen voorwaarden.
 
32.4 Omgevingsvergunning voor het uitvoeren van werken, geen bouwwerk zijnde, of van werkzaamheden

 
32.4.1 Verbod
Het is verboden zonder of in afwijking van een omgevingsvergunning voor het uitvoeren van een werk, geen bouwwerk zijnde, of van werkzaamheden de volgende werken, geen bouwwerken zijnde of werkzaamheden uit te voeren:
  1. het ophogen, egaliseren en ontginnen van gronden;
  2. het bodemverlagen of afgraven van gronden;
  3. het uitvoeren van grondbewerkingen dieper dan 0,30 meter onder het maaiveld;
  4. het aanbrengen van diepwortelende beplantingen;
  5. het aanleggen of verharden van wegen, rijwielpaden, banen of parkeergelegenheden en het aanbrengen van andere oppervlakteverhardingen;
  6. het aanbrengen van ondergrondse of bovengrondse transport-, energie- of telecommunicatieleidingen en daarmee verband houdende constructies, installaties en apparatuur.
32.4.2 Uitzonderingen
Het in artikel 32 lid 4.1 opgenomen verbod is niet van toepassing indien:
  1. het gaat om onderhouds- en vervangingswerkzaamheden van bestaande bestratingen en beplantingen en werkzaamheden binnen bestaande tracés van kabels en leidingen;
  2. er sprake is van bodemingrepen kleiner dan 500 m² en niet dieper dan 0,30 beneden het maaiveld;
  3. op basis van bureauonderzoek, inventariserend of aanvullend archeologisch vooronderzoek is aangetoond dat op de betrokken locatie geen behoudenswaardige archeologische relicten aanwezig zijn;
  4. de werken en werkzaamheden;
  5. reeds in uitvoering zijn op het tijdstip van het van kracht worden van het plan;
  6. mogen worden uitgevoerd krachtens een verleende omgevingsvergunning voor het uitvoeren van een werk, geen bouwwerk zijnde, of van werkzaamheden of een ontgrondingsvergunning;
  7. de werken en werkzaamheden op aanvullend of definitief archeologisch onderzoek zijn gericht.
32.4.3 Afwegingskader
 Een omgevingsvergunning zoals bedoeld in artikel 32 lid 4.1 kan slechts worden verleend, indien door de werken en/of werkzaamheden, dan wel de daarvan (direct of indirect) te verwachten gevolgen de archeologische waarden niet onevenredig (kunnen) worden geschaad.
 
Artikel 33 Waarde - Cultuurhistorie

 
33.1 Bestemmingsomschrijving
 
De voor Waarde - Cultuurhistorie aangewezen gronden zijn, behalve voor de andere daar voorkomende bestemming(en), mede bestemd voor de bescherming van de cultuurhistorische waarden, in het bijzonder voor:
  1. het behoud, het herstel en de versterking van de aanwezige ruimtelijke historische structuur en het ruimtelijk historische beeld en ruimtelijk historische belevingswaarden van het gemeentelijk beschermd stadsgezicht en de hierin aanwezige bebouwing;
  2. het behoud, het herstel en de versterking van de karakteristieke hoofdvormen, de geveltypen, de geleiding, het materiaal, het kleurgebruik en de ornamenten van gebouwen alsmede het behoud van de historisch waardevolle rooilijn, het herstel en versterken van het ruimtelijk historisch beeld en belevingswaarde van de gevelwand, ter plaatse van de aanduidingen 'specifieke bouwaanduiding - beeldbepalend pand' (swa-bp) en specifieke vorm van waarde - beeldondersteunende gevelwand' (swr-bg);
  3. een Rijksmonument, ter plaatse van de aanduiding 'specifieke bouwaanduiding - rijksmonument' (swr-rm).
33.2 Bouwregels

 
33.2.1 Bouwwerken
Bouwwerken gelegen binnen de dubbelbestemming Waarde - Cultuurhistorie dienen te voldoen aan de volgende regels:
  1. nieuwbouw van gebouwen is niet toegestaan, tenzij een sloopvergunning op basis van dit artikel is afgegeven;
  2. de voorgevel van een hoofdgebouw welke is gekeerd naar de openbare weg of openbare ruimte mag uitsluitend worden gebouwd in de bestaande voorgevelrooilijn;
  3. de goot- en bouwhoogte van hoofdgebouwen mag niet meer bedragen dan de goot- en bouwhoogte ten tijde van de terinzagelegging van het ontwerp van dit bestemmingsplan;
  4. de kapvorm en kaprichting van hoofdgebouwen, waarvan de voorgevel is gekeerd naar de openbare weg, mogen niet afwijken van de kapvorm en kaprichting ten tijde van de terinzagelegging van het ontwerp van dit bestemmingsplan dan wel de kapvorm en kaprichting zoals die krachtens een voor het moment van de inwerkingtreding van het bestemmingsplan verleende omgevingsvergunning voor het bouwen mag worden gebouwd;
  5. de schuine daken (vijfde gevel) moeten in geval van vervanging van de dakbedekking worden voorzien van keramische dakpannen of, indien oorspronkelijk aanwezig, (natuursteen) leien;
  6. de breedte en de parcellering van hoofdgebouwen, waarvan de voorgevel is gekeerd naar de openbare weg, mogen niet afwijken van de breedte en parcellering ten tijde van de terinzagelegging van het ontwerp van dit bestemmingsplan dan wel zoals die krachtens een voor het moment van de inwerkingtreding van het bestemmingsplan verleende omgevingsvergunning voor het bouwen mag worden gebouwd;
  7. het geveltype en de geleiding, het materiaal, kleurgebruik en ornamenten van hoofdgebouwen, waarvan de voorgevel is gekeerd naar de openbare weg, mogen niet afwijken van het geveltype en de geleiding, het materiaal, kleurgebruik en ornamenten ten tijde van de terinzagelegging van het ontwerp van dit bestemmingsplan dan wel zoals die krachtens een voor het moment van de inwerkingtreding van het bestemmingsplan verleende omgevingsvergunning voor het bouwen mogen worden gebouwd;
  8. balkons en erkers aan de vanaf de openbare weg zichtbare gevels zijn uitsluitend toegestaan, ingeval en voor zover deze aanwezig waren ten tijde van de inwerkingtreding van het bestemmingsplan dan wel zoals die krachtens een voor het moment van de inwerkingtreding van het bestemmingsplan verleende omgevingsvergunning voor het bouwen mag worden gebouwd;
  9. voor dakterrassen welke zichtbaar zijn vanaf de openbare weg, geldt dat deze uitsluitend zijn toegestaan zoals deze aanwezig waren ten tijde van de inwerkingtreding van dit bestemmingsplan.
33.2.2 Omgevingsvergunning voor het bouwen
  1. Een omgevingsvergunning voor bouwwerkzaamheden mag alleen en moet worden geweigerd, indien door de uitvoering van de werkzaamheden, dan wel door de daarvan hetzij direct, hetzij indirect te verwachten gevolgen blijvend onevenredige afbreuk wordt gedaan aan de karakteristieken en/of cultuurhistorische waarden, zoals aangegeven in artikel 33 lid 1 en hieraan door het stellen van voorwaarden niet of onvoldoende tegemoet kan worden gekomen;
  2. Een omgevingsvergunning als bedoeld onder a. wordt niet verleend dan nadat het bevoegd gezag daarover een advies heeft ingewonnen bij de door het college van burgemeester en wethouders aangewezen commissie van ter zake deskundigen.
33.3 Nadere eisen
 
Burgemeester en wethouders kunnen nadere eisen stellen aan de afmeting en de plaats van bebouwing, alsmede de opbouw en indeling van bestaande gevels ten behoeve van behoud en versterking van de cultuur- en bouwhistorische waardevolle karakteristieke verschijningsvorm van de cultuurhistorisch waardevolle bebouwing.
 
33.4 Afwijken van de bouwregels
 
Burgemeester en wethouders kunnen een omgevingsvergunning verlenen voor het afwijken van het bepaalde in:
  1. artikel 33 lid 2.1 sub a voor nieuwbouw, mits de gevelbreedte, het geveltype, de gevelgeleiding, het materiaal- en kleurgebruik worden afgestemd op de historische maatvoering, historische verhoudingen en het beeld zoals deze van oudsher in het beschermde gezicht voorkomt;
  2. artikel 33 lid 2.1 sub b voor zover er geen sprake is van een historische voorgevelrooilijn en de bebouwing terug wordt geplaatst in de historische voorgevelrooilijn;
  3. artikel 33 lid 2.1 sub c voor zover de huidige goot- en bouwhoogten lager zijn dan de historische goot- en bouwhoogte en de historische maten en verhoudingen worden hersteld;
  4. artikel 33 lid 2.1 sub d voor zover er sprake is van een plat dak of de huidige dakvorm en/of dakrichting afwijkt van de historische dakvorm en de dakrichting in overeenstemming wordt gebracht met de historische dakvorm en dakrichting;
  5. artikel 33 lid 2.1 sub e voor zover er sprake is van een ander gebouwenmateriaal dat zich voegt in de historische context;
  6. artikel 33 lid 2.1 sub f voor zover de gevelbreedte en de parcellering van hoofdgebouwen afwijkt van de historische gevelbreedte en parcellering en de historische gevelbreedte en de historische parcellering worden hersteld;
  7. artikel 33 lid 2.1 sub g mits de wijzigingen betrekking hebben op het opheffen van verstoringen aan deze gevel en de gevel door de wijziging in overeenstemming wordt gebracht met het historische beeld;
  8. artikel 33 lid 2.1 sub i voor het realiseren van nieuwe dakterrassen, mits voldaan wordt aan de volgende voorwaarden:
    1. de dakterrassen zijn niet zichtbaar vanaf de openbare weg;
    2. de hoogte van afscheidingen bedraagt niet meer dan 1,00 meter, gemeten ten opzichte van de vloer waarop wordt gebouwd en de afscheidingen worden uitgevoerd in een open transparante constructie;
    3. geen onevenredige aantasting plaatsvindt van cultuurhistorische waarden.
33.5 Specifieke gebruiksregels

 
33.5.1 Strijdig gebruik
Onder strijdig gebruik wordt in elk geval verstaan een pand of gronden te gebruiken of te laten gebruiken op een dusdanige wijze dat dat de cultuurhistorische waarden worden ontsierd of in gevaar worden gebracht.
 
33.6 Omgevingsvergunning voor het uitvoeren van werken, geen bouwwerk zijnde, of van werkzaamheden

 
33.6.1 Verbod
Het is verboden zonder of in afwijking van een omgevingsvergunning de volgende werken, geen bouwwerk zijnde, of werkzaamheden uit te voeren:
  1. het verven, verwijderen en wijzigen van verflagen, van gevels, ramen, deuren, luiken en/of sierdelen van hoofdgebouwen, voor zover deze werkzaamheden ingevolge het Besluit omgevingsrecht niet vergunningsvrij zijn;
  2. het wijzigen van gevels, ramen, deuren, luiken, sieronderdelen en/of dakbedekking van hoofdgebouwen, voor zover daarvoor geen omgevingsvergunning voor het bouwen is vereist;
  3. het bepleisteren, het verwijderen en wijzigen van pleisterwerk van gevels van hoofdgebouwen;
  4. het aanbrengen van afbeeldingen of tekens voor commerciële doeleinden;
  5. het aanleggen en/of verharden van wegen en paden;
  6. het wijzigen van weg- of straatprofielen en/of oppervlakteverhardingen;
  7. het graven en/of dempen van waterlopen of waterpartijen;
  8. het aanleggen van ondergrondse of bovengrondse energie-, transport- en/of telecommunicatieleidingen.
33.6.2 Weigeren
  1. Een omgevingsvergunning als bedoeld in artikel 33 lid 6.1 mag alleen en moet worden geweigerd, indien door de uitvoering van deze werken, geen bouwwerken zijnde, of werkzaamheden, dan wel door de daarvan hetzij direct hetzij indirect te verwachten gevolgen blijvend onevenredige afbreuk wordt gedaan aan de karakteristieke en/of cultuurhistorische waarden, zoals aangegeven in artikel 33 lid 1 en hieraan door het stellen van voorwaarden niet of onvoldoende tegemoet kan worden gekomen;
  2. Een omgevingsvergunning als bedoeld in artikel 33 lid 6.1 wordt niet verleend dan nadat het bevoegd gezag daarover een advies heeft ingewonnen bij de door het college van burgemeester en wethouders aangewezen commissie van ter zake deskundigen.
33.6.3 Uitzonderingen
Het in artikel 33 lid 6.1 opgenomen verbod is niet van toepassing voor normale onderhoudswerkzaamheden noodzakelijk in verband met het beheer of de voltooiing van werken die op het tijdstip van terinzagelegging van het ontwerp van dit bestemmingsplan reeds bestaan of in uitvoering zijn genomen, alsmede werken en/ of werkzaamheden die worden of mogen worden uitgevoerd krachtens een verleende of nog te verlenen vergunning. Hieronder wordt mede verstaan:
  1. het normale onderhoud, beheer en gebruik overeenkomstig de bestemming;
  2. het onderhoud en herstel van oeverbeschoeiingen;
  3. het onderhoud van bestaand houtgewas door snoeien en verwijderen van dood hout;
  4. werken en/of werkzaamheden, die strekken ter behoud of het herstel van de cultuurhistorische, landschappelijke of natuurlijke waarden.
33.7 Omgevingsvergunning voor het slopen van een bouwwerk

 
33.7.1 Verbod
Het is verboden zonder of in afwijking van een omgevingsvergunning van burgemeester en wethouders de in artikel 33 lid 1 bedoelde gebouwen geheel of gedeeltelijk te slopen, anders dan ter vervanging van onderdelen, welke uit oogpunt van onderhoud noodzakelijk is.
 
33.7.2 Verlenen
Een omgevingsvergunning als bedoeld in artikel 33 lid 7.1 mag alleen worden verleend, indien:
  1. geen onevenredige afbreuk wordt gedaan aan de karakteristiek, archeologische, bouw- of cultuurhistorische waarden;
  2. de karakteristieke hoofdvorm niet langer aanwezig is en niet zonder ingrijpende wijzigingen aan het gebouw kan worden hersteld;
  3. de karakteristieke hoofdvorm in redelijkheid niet te handhaven is;
  4. het delen van een gebouw of bijbehorende bouwwerken betreft, die op zichzelf niet als karakteristiek vallen aan te merken en door de sloop daarvan geen onevenredige aantasting van de karakteristieke hoofdvorm plaatsvindt;
  5. er een omgevingsvergunning voor vervangende nieuwbouw of herinrichting van de vrijkomende gronden kan worden verleend en voldoende is aangetoond dat de vergunde werkzaamheden binnen een termijn van vijf jaar na verlening van de sloopvergunning gerealiseerd zullen zijn.
33.7.3 Advies
Een omgevingsvergunning als bedoeld in artikel 33 lid 7.1 wordt niet verleend dan nadat het bevoegd gezag daarvoor een advies heeft ingewonnen bij de door het college van burgemeester en wethouders aangewezen commissie van ter zake deskundigen.
 
33.7.4 Onderzoeksplicht en voorwaarden omgevingsvergunning
  1. Een omgevingsvergunning als bedoeld in artikel 33 lid 7.1 kan slechts worden verleend nadat:
    1. een door deskundigen opgesteld rapport overlegd wordt, waarin de archeologische en bouwhistorische waarden van de te slopen bouwwerken naar het oordeel van het bevoegd gezag in voldoende mate zijn vastgelegd;
    2. naar het oordeel van het bevoegd gezag de bouwhistorische waarden van de te slopen bouwwerken in andere beschikbare informatie afdoende is vastgelegd, in welk geval het onder sub a. genoemde rapport niet nodig is;
  2. In de omgevingsvergunning kunnen nadere voorwaarden worden opgenomen in het belang van handhaving van en onderzoek en documentatie van archeologische en bouwhistorische zaken.
33.7.5 Uitzonderingen
Het in artikel 33 lid 7.1 opgenomen verbod is niet van toepassing voor werken en werkzaamheden die:
  1. het normale onderhoud betreffen;
  2. reeds in uitvoering zijn op het tijdstip van het van kracht worden van het bestemmingsplan of die konden worden uitgevoerd krachtens een voor dat tijdstip geldende dan wel aangevraagde omgevingsvergunning.
Artikel 34 Waarde - Ecologie

 
34.1 Bestemmingsomschrijving
 
De voor Waarde - Ecologie aangewezen gronden zijn, behalve voor de andere daar voorkomende bestemming(en), mede bestemd voor de bescherming van natuur- en landschapswaarden in het gebied.
 
34.2 Bouwregels
 
Op of in deze gronden mag niet worden gebouwd.
 
34.3 Specifieke gebruiksregels

 
34.3.1 Strijdig gebruik
Tot een met het bestemmingsplan strijdig gebruik wordt in ieder geval gerekend het gebruik van de gronden en opstallen voor:
  1. het opbrengen van grond van elders op de bestaande toplaag (ophogen);
  2. het verwijderen van één of meer bodemlagen en het daarna weer opbrengen van grond, bestaande uit de oorspronkelijke toplaag en/of grond van elders (vergraven);
  3. het vermengen, keren van (alle) lagen in het bodemprofiel, met een diepte van minimaal 0,50 meter (gemeten vanaf het peil) ten behoeve van agrarisch gebruik (diepploegen- en woelen);
  4. het verwijderen van het mircoreliëf in de toplaag (egaliseren);
  5. het diep in de grond indrijven van heipalen of andere voorwerpen;
  6. het verwijderen van gras en het omzetten in bouwland tijdens het broedseizoen (15 maart - 15 juli);
  7. het aanbrengen van verhardingen van meer dan 200 m².
34.4 Omgevingsvergunning voor het uitvoeren van werken, geen bouwwerk zijnde, of van werkzaamheden

 
34.4.1 Verbod
Het is verboden zonder of in afwijking van een omgevingsvergunning de navolgende werken, geen bouwwerken zijnde, of werkzaamheden uit te voeren of uit te laten voeren:
  1. het verwijderen van de bovenste bodemlaag/bodemlagen (afgraven);
  2. het aanbrengen van leidingen en daarna weer terugbrengen van de grond, bestaande uit oorspronkelijke toplaag en/of grond van elders;
  3. het aanleggen of verharden van wegen, paden of parkeergelegenheden en het aanbrengen van andere oppervlakteverhardingen;
  4. het aanbrengen van drainagebuizen in de grond;
  5. het bemalen van één of meerdere percelen (aanbrengen onderbemaling);
  6. het aanleggen van sloten of greppels en het verbreden en/of uitdiepen van bestaande sloten of greppels;
  7. het dempen van sloten of greppels;
  8. het planten van bomen en/of struiken;
  9. het aanbrengen van tijdelijke lage tunnels en een ondergrond voor containervelden.
34.4.2 Uitzonderingen
Het in artikel 34 lid 4.1 opgenomen verbod is niet van toepassing op werken, geen bouwwerken zijnde, of werkzaamheden die:
  1. het normale onderhoud en/of de normale exploitatie betreffen;
  2. de aanleg betreffen van leidingen binnen wegbermen binnen de bestemming 'Verkeer', voor zover deze niet aansluit op de bestemming 'Natuur'.
34.4.3 Afwegingskader
Een vergunning als bedoeld in artikel 34 lid 4.1 kan slechts worden verleend indien door de werken en/of werkzaamheden dan wel door de daarvan (direct of indirect) te verwachten gevolgen de natuurwaarden van deze gronden, zoals omschreven in de bestemmingsomschrijving van de onderhavige bestemming, niet onevenredig (kunnen) worden geschaad, dan wel de mogelijkheden voor het herstel van die waarden niet onevenredig (kunnen) worden verkleind.
 
Artikel 35 Waterstaat - Meanderzone

 
35.1 Bestemmingsomschrijving
 
De voor Waterstaat - Meanderzone aangewezen grond zijn, behalve voor de andere daar voorkomende bestemming(en), mede bestemd voor primair water dat door natuurlijke verplaatsing zijn bedding kan verleggen.
 
35.2 Bouwregels
 
Op deze gronden mogen uitsluitend bouwwerken, geen gebouwen zijnde ten dienste van de genoemde dubbelbestemming worden gebouwd.
 
35.3 Afwijken van de bouwregels
 
Burgemeester en wethouders kunnen een omgevingsvergunning verlenen voor het afwijken van het bepaalde in artikel 35 lid 2 ten behoeve van het oprichten van bouwwerken binnen de beschermingszone, met dien verstande dat:
  1. het belang van de meanderzone niet onevenredig wordt aangetast;
  2. de bebouwing mogelijk is op grond van de onderliggende bestemming;
  3. het bevoegd gezag vooraf advies dient in te winnen bij de waterbeheerder.
35.4 Specifieke gebruiksregels
 
Op deze gronden is de Keur van het Waterschap Limburg van toepassing.
 
3 Algemene regels
Artikel 36 Anti-dubbeltelregel
 
Grond die eenmaal in aanmerking is genomen bij het toestaan van een bouwplan waaraan uitvoering is gegeven of alsnog kan worden gegeven, blijft bij de beoordeling van latere bouwplannen buiten beschouwing.
 
Artikel 37 Algemene bouwregels

 
37.1 Bestaande maten, afstanden en percentages

 
37.1.1 Algemeen
In die gevallen waarin de goothoogte, bouwhoogte, oppervlakte, inhoud, horizontale dan wel verticale diepte en/of de afstand tot enige op de verbeelding aangegeven lijn van bouwwerken, die in overeenstemming met het bepaalde in de Woningwet tot stand zijn gekomen, op het tijdstip van terinzagelegging van het ontwerp van het plan minder dan wel meer bedraagt dan in de bouwregels in hoofdstuk 2 van deze regels is voorgeschreven respectievelijk toegestaan, geldt die goothoogte, bouwhoogte, oppervlakte, inhoud en/of afstand in afwijking daarvan als minimaal respectievelijk maximaal toegestaan.
 
37.2 Bebouwingspercentage
 
In de gevallen waarin het bebouwingspercentage, dat in overeenstemming met het bepaalde in de Woningwet tot stand is gekomen, op het tijdstip van de terinzagelegging van het ontwerp van het plan meer bedraagt dan in de bouwregels in hoofdstuk 2 van deze regels is voorgeschreven, geldt dat bebouwingspercentage in afwijking daarvan als maximaal toegestaan.
 
37.3 Ondergronds bouwen

 
37.3.1 Algemeen
Het bepaalde in deze regels en op de verbeelding omtrent de situering, de horizontale diepte en de oppervlakte van bouwwerken, alsmede het bebouwingspercentage, is op overeenkomstige wijze van toepassing op ondergronds bouwen, met dien verstande dat de verticale diepte van ondergrondse bouwwerken niet meer dan 5 meter mag bedragen.
 
37.3.2 Ondergronds bouwen in archeologische zones
Het bepaalde in artikel 37 lid 3.1 is niet van toepassing op gronden gelegen binnen de dubbelbestemmingen:
  1.  Waarde - Archeologie (A);
  2.  Waarde - Archeologie (B);
  3.  Waarde - Archeologie (C);
  4.  Waarde - Archeologie 1;
  5.  Waarde - Archeologie 2;
  6.  Waarde - Archeologie 3;
  7.  Waarde - Archeologie 4;
  8.  Waarde - Archeologisch waardevol gebied;
  9.  Waarde - Archeologische verwachting 1.
37.3.3 Afwijkingsbevoegdheid
Het bevoegd gezag kan door middel van een omgevingsvergunning afwijken van het bepaalde in artikel 37 lid 3.2 voor ondergronds bouwen in overeenstemming met het bepaalde in artikel 37 lid 3.1.
 
37.3.4 Advies
Een omgevingsvergunning zoals bedoeld in artikel 37 lid 3.3 wordt niet verleend dan nadat het bevoegd gezag daarover een advies heeft ingewonnen bij de stadsarcheoloog.
 
Artikel 38 Algemene gebruiksregels

 
38.1 Strijdig gebruik
 
Onder verboden gebruik wordt in elk geval verstaan:
  1. een gebruik van gronden en bouwwerken als stort- en/of opslagplaats van grond en/of afval, met uitzondering van een zodanig gebruik voor het normale op de bestemming gerichte gebruik en onderhoud;
  2. een gebruik van gronden en bouwwerken als stallings- en/of opslagplaats van één of meer aan het gebruik onttrokken machines, voer-, vaar- of vliegtuigen, met uitzondering van een zodanig gebruik voor het normale op de bestemming gerichte gebruik en onderhoud;
  3. een gebruik van gronden en bouwwerken voor geluidzoneringsplichtige inrichtingen;
  4. een gebruik van gronden en bouwwerken voor (detail)handel, met uitzondering van een zodanig gebruik dat uitdrukkelijk is toegestaan in of krachtens deze regels;
  5. een gebruik van gronden en bouwwerken voor straatprostitutie, een seks- of pornobedrijf dan wel een prostitutiebedrijf, met uitzondering van een zodanig gebruik dat uitdrukkelijk is toegestaan in of krachtens deze regels.
38.2 Aantal wooneenheden
Het aantal wooneenheden, zoals aanwezig op het moment van de terinzagelegging van het plan, mag niet toenemen.
 
Artikel 39 Algemene aanduidingsregels

 
39.1 geluidzone - industrie

39.1.1 Aanduidingsomschrijving
Ter plaatse van de aanduiding geluidzone - industrie zijn de gronden primair bestemd voor de bescherming en instandhouding van de geluidsruimte in verband met de nabijheid van een inrichting als bedoeld in artikel 41 van de Wet geluidhinder en voor het tegengaan van een te hoge geluidbelasting op nieuwe geluidgevoelige bebouwing als gevolg van industrielawaai.
 
39.1.2 Bouwregels
In afwijking van het bepaalde bij andere bestemmingen, mag geen nieuw geluidgevoelig object worden gebouwd.
 
39.1.3 Afwijken van de bouwregels
Burgemeester en wethouders kunnen middels een omgevingsvergunning afwijken van het bepaalde in artikel 39 lid 1.2 voor het bouwen van nieuwe geluidsgevoelige gebouwen overeenkomstig de andere bestemmingen, mits de geluidsbelasting vanwege het industrieterrein op de gevels van deze geluidsgevoelige gebouwen niet hoger zal zijn dan de daarvoor gelden voorkeursgrenswaarde of een door burgemeester en wethouders vastgestelde hogere grenswaarde.
 
39.2 milieuzone - boringsvrije zone Roerdalslenk II

 
39.2.1 Aanduidingsomschrijving
Ter plaatse van de aanduiding milieuzone - boringsvrije zone Roerdalslenk II geldt dat de gronden tevens bestemd zijn voor de bescherming van de bodem en het grondwater ten behoeve van de openbare drinkwatervoorziening.
 
39.2.2 Specifieke gebruiksregels
Ter plaatse van de aanduiding milieuzone - boringsvrije zone Roerdalslenk II is het niet toegestaan om:
  1. boorputten op te richten, in exploitatie te nemen of te hebben dieper dan 30 meter beneden het maaiveld;
  2. de grond te roeren dieper dan 30 meter beneden het maaiveld, of deze handeling toe te laten, of anderszins werken op of in de bodem uit te voeren of te doen uitvoeren, waarbij ingrepen worden verricht of stoffen worden gebruikt die de beschermende werking van de slechtdoorlatende bodemlagen kunnen aantasten;
  3. een bodemenergiesysteem op te richten, welke dieper reikt dan 30 meter beneden het maaiveld;
  4. boorputten op te richten wanneer de doorboorde weerstandbiedende lagen en het boorgat, van 0 tot 3 meter beneden het maaiveld, niet worden afgedicht met klei of betoniet.
39.2.3 Uitzonderingen
De in artikel 39 lid 2.2 onder a. en b. gestelde verboden gelden niet voor:
  1. het inrichten van boorputten ten behoeve van het provinciale grondwaterbeheer in het kader van de Wet bodembescherming en de Waterwet;
  2. het verrichten van bodemonderzoeken die bij of krachtens wet zijn voorgeschreven.
39.2.4 Afwijken van de gebruiksregels
Burgemeester en wethouders kunnen middels een omgevingsvergunning verlenen voor afwijken van het bepaalde in artikel 39 lid 2.2 onder a. en b. als gewaarborgd is dat geen sprake is van nadelige gevolgen voor de grondwaterwinning en met dien verstande dat de omgevingsvergunning alleen kan worden verleend wanneer Gedeputeerde Staten vooraf gehoord is.
 
39.2.5 Omgevingsvergunning voor het uitvoeren van werken, geen bouwwerk zijnde, of van werkzaamheden

 
39.2.5.1 Vergunningplichtige werken en/of werkzaamheden
Het is verboden zonder of in afwijking van een omgevingsvergunning:
  1. boorputten op te richten, in exploitatie te nemen of te hebben dieper dan 0,30 meter beneden het maaiveld;
  2. de grond te roeren dieper dan 0,30 meter beneden het maaiveld, of deze handeling toe te laten, of anderszins werken op of in de bodem uit te voeren of te doen uitvoeren, waarbij ingrepen worden verricht of stoffen worden gebruikt die de beschermende werking van de slechtdoorlatende bodemlagen kunnen aantasten.
39.2.5.2 Uitzonderingen
Het verbod als bedoeld onder a. geldt niet voor:
  1. het inrichten van boorputten ten behoeve van het provinciale grondwaterbeheer in het kader van de Wet bodembescherming en de Grondwaterwet;
  2. het verrichten van de bodemonderzoeken die bij of krachtens wet zijn voorgeschreven.
39.2.5.3 Toelaatbaarheid
Indien er bij de werkzaamheden als bedoeld in dit artikel sprake is van een boorput, zijn de werkzaamheden slechts toelaatbaar indien de doorboorde weerstandbiedende lagen en het boorgat van 0 tot 3,00 meter beneden het maaiveld worden afgedicht met klei of betoniet.
 
39.3 milieuzone - geurzone

 
39.3.1 Aanduidingsomschrijving
Ter plaatse van de aanduiding milieuzone - geurzone zijn de gronden primair bestemd voor de bescherming van het woon- en leefklimaat in verband met de aanwezigheid van het geurhinderveroorzakend object.
 
39.3.2 Bouwregels
In afwijking van het bepaalde bij de daar voorkomende bestemmingen, zijn geen nieuwe geurgevoelige objecten toegestaan.
 
39.3.3 Afwijken van de bouwregels
Burgemeester en wethouders kunnen middels een omgevingsvergunning afwijken van het bepaalde in artikel 39 lid 3.2 voor het bouwen van nieuwe geurgevoelige objecten overeenkomstig de daar voorkomende bestemmingen, mits de geurhinderveroorzakende activiteiten van het geurhinderveroorzakende object feitelijk zijn geëindigd en het niet langer mogelijk dan wel toegestaan is om ter plaatse geurhinderveroorzakende activiteiten uit te voeren.
 
39.3.4 Wijzigingsbevoegdheid
Burgemeester en wethouders zijn bevoegd het plan te wijzigen ten behoeve van het verwijderen van de aanduiding milieuzone - geurzone, indien de geurhinderveroorzakende activiteiten ter plaatse blijvend zijn beëindigd.
 
39.4 veiligheidszone - vervoer gevaarlijke stoffen

 
39.4.1 Aanduidingsomschrijving
Ter plaatse van de aanduiding veiligheidszone - vervoer gevaarlijke stoffen zijn de gronden bestemd voor de bescherming van het woon- en leefklimaat in verband met de aanwezigheid van een transportroute van gevaarlijke stoffen over het spoor en over de weg.
 
39.4.2 Bouwregels
In afwijking van het bepaalde bij de andere bestemmingen mogen geen gebouwen ten behoeve van nieuwe (beperkt) kwetsbare objecten worden opgericht.
 
39.4.3 Afwijken van de bouwregels
Burgemeester en wethouders kunnen een omgevingsvergunning verlenen voor het afwijken van het bepaalde in artikel 39 lid 4.2 voor het bouwen van gebouwen ten behoeve van nieuwe kwetsbare objecten voor zover in overeenstemming met de andere bestemmingen, met dien verstande dat ter plaatse een aanvaardbaar woon- en leefklimaat kan worden gerealiseerd.
 
39.4.4 Wijzigingsbevoegdheid
Burgemeester en wethouders zijn bevoegd het plan te wijzigen voor:
  1. het verplaatsen of verkleinen van de aanduiding veiligheidszone - vervoer gevaarlijke stoffen in verband met het verplaatsen van de transportroute vervoer gevaarlijke stoffen, met dien verstande dat het woon- en leefmilieu van de aangrenzende gronden niet verslechtert;
  2. het verwijderen van de aanduiding veiligheidszone - vervoer gevaarlijke stoffen, met dien verstande dat het gebruik van gronden en bouwwerken ten behoeve van de transportroute gevaarlijke stoffen wordt beëindigd. 
39.5 vrijwaringszone - spoor
  1. Op gronden ter plaatse van de aanduiding vrijwaringszone - spoor mogen, ongeacht het bepaalde in de afzonderlijke bestemmingen, geen gebouwen en bouwwerken, geen gebouwen zijnde worden opgericht;
  2. Burgemeester en wethouders kunnen door middel van een omgevingsvergunning afwijken van het bepaalde onder a. teneinde de afstand van bebouwing tot het spoor te verkleinen, mits de belangen vanuit railverkeer niet in het geding komen. Hiertoe dient de beheerder van de spoorweg te worden gehoord.
39.6 vrijwaringszone - weg
  
39.6.1 Verbod
Ter plaatse van de aanduiding vrijwaringszone - weg mogen geen bouwwerken worden opgericht, met uitzondering van bouwwerken gerelateerd aan of ten behoeve van verkeersbestemming c.q. het wegverkeer.
 
39.6.2 Omgevingsvergunning
Burgemeester en wethouders kunnen een omgevingsvergunning verlenen voor het afwijken van het bepaalde in artikel 39 lid 6.1, met dien verstande dat:
  1. gebouwd wordt overeenkomstig de onderliggende bestemming;
  2. dit vanuit milieuoogpunt en uit oogpunt van verkeersveiligheid aanvaardbaar is;
  3. geen belemmering ontstaat voor beoogde toekomstige infrastructurele uitbreidingen;
  4. vooraf een positief advies is verkregen van de beheerder van de betreffende weg.
39.7 milieuzone - grondwaterbeschermingsgebied

 
39.7.1 Verbod
Het is niet toegestaan om ter plaatse van de aanduiding milieuzone - grondwaterbeschermingsgebied:
  1. boorputten op te richten, in exploitatie te nemen of te hebben dieper dan 3,00 meter beneden het maaiveld;
  2. de grond te roeren dieper dan 3,00 meter beneden het maaiveld of deze handeling toe te laten of anderszins werken op of in de bodem uit te voeren of te doen uitvoeren, waarbij ingrepen worden verricht of stoffen worden gebruikt die de beschermende werking van de slechtdoorlatende bodemlagen kunnen aantasten;
  3. een bodemenergiesysteem op te richten;
  4. wegen, parkeerplaatsen, terreinen die openstaan voor gemotoriseerd verkeer, vaarwegen of spoorwegen aan te leggen, veranderen of daaraan wijzigingen aan te brengen die de risico's voor de grondwaterkwaliteit verhogen.
39.7.2 Uitzonderingen
De in artikel 39 lid 7.1 gestelde verboden gelden niet voor:
  1. het inrichten van boorputten ten behoeve van het provinciale grondwaterbeheer in het kader van de Wet bodembescherming en de Waterwet;
  2. werkzaamheden ten behoeve van waterwinning met het oog op de openbare drinkwaterproductie;
  3. het saneren van de bodem en het verrichten van handelingen ten gevolge waarvan een bodemverontreiniging wordt verhinderd of verplaatst, indien dat gebeurt overeenkomstig het bepaalde bij of krachtens de Wet bodembescherming;
  4. het oprichten van boorputten indien het voornemen tot het slaan van een boorput vier weken tevoren schriftelijk aan Gedeputeerde Staten is gemeld en bij het maken en sluiten van een boorput het VKB-protocol 2006 Mechanisch boren, als bedoeld in de Regeling bodemkwaliteit, in acht wordt genomen;
  5. het verrichten van bodemonderzoeken die bij of krachtens wet zijn voorgeschreven.
39.7.3 Afwijking
Gedeputeerde Staten kunnen ontheffing verlenen van de verboden in dit artikel.
 
39.7.4 Wijzigingsbevoegdheid
Burgemeester en wethouders kunnen het plan wijzigen en de aanduiding wijzigen in die zin dat de zone wordt aangepast indien daartoe als gevolg van de wijziging in gebruik, bedrijfsvoering, regelgeving of vergunningverlening aanleiding bestaat.
 
39.8 overige zone - erosiegebied

 
39.8.1 Aanduidingsomschrijving
Ter plaatse van de gebiedsaanduiding overige zone - erosiegebied zijn de gronden primair bestemd voor het bestrijden en voorkomen van:
  1. de bodemerosie, slibafzetting en water-/modderoverlast;
  2. het verloren gaan van het voortbrengend vermogen van de bodem;
  3. aantasting van het grondwaterpakket.
39.8.2 Bouwregels
Op deze gronden mag, in afwijking van het bepaalde in de afzonderlijke artikelen, niet worden gebouwd.
 
39.8.3 Omgevingsvergunning voor het uitvoeren van werken, geen bouwwerken zijnde, of van werkzaamheden
Het is verboden zonder of in afwijking van een omgevingsvergunning de volgende werken en/of werkzaamheden uit te voeren:
  1. het vellen en/of rooien van houtgewas, met name hoogstamfruitboomgaarden, of het verrichten van werkzaamheden welke de dood of ernstige beschadigingen van houtgewas ten gevolg kunnen hebben, behoudens bij wijze van verzorging;
  2. het rooien van opgaande begroeiing op graften en landschapselementen, zoals groenstroken, grasbanen, bermen en hagen;
  3. het ophogen of egaliseren van de in het landschap aanwezige laagten;
  4. het afgraven van grond, indien hierdoor de kans op bodemerosie en wateroverlast toeneemt;
  5. de aanleg van een waterbuffer, groter dan 100 m²;
  6. het verwijderen van, of het verrichten van werkzaamheden die beschadigingen tot gevolg kunnen hebben aan graften, bosstroken en/of grasbanen;
  7. het aanbrengen van oppervlakteverhardingen op hellingen met een hellingspercentage van meer dan 10%;
  8. het scheuren van grasland op hellingen met een hellingspercentage van 15% of meer;
  9. het anders dan als grasland exploiteren van tuinbouwgronden met een hellingspercentage van 18% of meer;
  10. het betelen van een perceel met een hellingspercentage van 2% of meer, met een erosiebevorderend gewas.
39.8.4 Uitzonderingen
De in artikel 39 lid 8.3 gestelde verboden gelden niet voor het uitvoeren van:
  1. werken en/of werkzaamheden die van geringe omvang zijn dan wel het normale onderhoud en beheer betreffen;
  2. werken en/of werkzaamheden welke op het tijdstip waarop het plan in werking treedt in uitvoering zijn;
  3. werken en/of werkzaamheden die mogen worden uitgevoerd krachtens een reeds verleende vergunning;
  4. werken en/of werkzaamheden in het kader van de erosiebestrijding, voor zover natuurlijke maatregelen ontoereikend zijn;
  5. werken en/of werkzaamheden waarop de erosieverordening van toepassing is.
39.8.5 Toelaatbaarheid
De werken en/of werkzaamheden als bedoeld onder artikel 39 lid 8.3 zijn slechts toelaatbaar indien wordt aangetoond dat door die werken of werkzaamheden dan wel door de daarvan hetzij direct hetzij indirect te verwachten gevolgen de in artikel 39 lid 8.1 genoemde waarden en doeleinden niet onevenredig worden aangetast dan wel de mogelijkheden voor het herstel van de eerstbedoelde waarden niet wezenlijk worden verkleind.
 
39.8.6 Wijzigingsbevoegdheid
Burgemeester en wethouders zijn bevoegd de bestemmingen te wijzigen ten behoeve van de aanleg van waterremmende landschapselementen op gronden met een hellingspercentage van meer dan 2%.
 
39.9 overige zone - recreatief netwerk

 
39.9.1 Aanduidingsomschrijving
Ter plaatse van de aanduiding overige zone - recreatief netwerk zijn de gronden tevens bestemd voor het ontwikkelen en versterken van de betekenis van de gronden voor het extensief recreatief medegebruik in de vorm van:
  1. routegebonden recreatieve activiteiten, zoals wandelen, fietsen, ruitersport en kanovaren;
  2. route-ondersteunende voorzieningen, zoals picknick-, uitzicht-, rust- en informatievoorzieningen.
39.9.2 Afwijken van de bouwregels
Burgemeester en wethouders kunnen middels een omgevingsvergunning afwijken van het bepaalde bij de andere bestemmingen, voor het bouwen van de volgende bouwwerken:
  1. gebouwen, geen woning zijnde, ten behoeve van het recreatief netwerk;
  2. andere bouwwerken; 
mits voldaan wordt aan de volgende voorwaarden:
  1. de oppervlakte aan gebouwen, geen woning zijnde, bedraagt minimaal 20 m² per hectare;
  2. de goothoogte van gebouwen, geen gebouwen zijnde, bedraagt minimaal 2,40 meter en maximaal 3,20 meter;
  3. de hoogte van andere bouwwerken bedraagt maximaal 3,20 meter;
  4. de agrarische gebruiksmogelijkheden van de gronden worden niet onevenredig geschaad;
  5. de belangen van natuur en landschap worden niet onevenredig geschaad;
  6. het extensieve karakter van het buitengebied blijft behouden c.q. de recreatief medegebruik ondersteunende voorzieningen worden goed landschappelijk ingepast, hetzij door afschermende gebiedseigen beplanting, hetzij door clustering aan de randen van kernen.
Artikel 40 Algemene afwijkingsregels
 
Het bevoegd gezag kan van het plan afwijken door een omgevingsvergunning te verlenen voor:
  1. het afwijken van de voorgeschreven goothoogte, bouwhoogte, oppervlakte, inhoud en afstand van bouwwerken, dan wel een voorgeschreven bebouwingspercentage, eventueel met een overschrijding van de bouwgrenzen, mits de afwijking niet meer bedraagt dan 10% van de in deze regels voorgeschreven afmetingen en afstanden;
  2. het afwijken van bestemmingsgrenzen, bouwgrenzen en overige aanduidingen in het horizontale vlak op de verbeelding, indien en voor zover afwijking noodzakelijk is in verband met de uitmeting van het terrein en er geen dringende redenen zijn die zich tegen de afwijking verzetten, mits de afwijking ten opzichte van hetgeen op de verbeelding is aangegeven niet meer dan 2,5 meter bedraagt;
  3. het afwijken van bouwgrenzen en overige aanduidingen in het horizontale vlak op de verbeelding, niet zijnde bestemmingsgrenzen, indien en voor zover de afwijking noodzakelijk is vanuit een oogpunt van doelmatig gebruik van de grond, mits de afwijking ten opzichte van hetgeen op de plankaart is aangegeven niet meer dan 2,5 meter bedraagt;
  4. het overschrijden van bouwgrenzen, niet zijnde bestemmingsgrenzen, voor:
    1. tot gebouwen behorende stoepen, stoeptreden, trappen(huizen), galerijen, hellingbanen, funderingen, balkons, erkers, entreeportalen, veranda's, afdaken en andere daarmee gelijk te stellen ondergeschikte delen van gebouwen, mits:
      1. de overschrijding niet meer bedraagt dan 1,5 meter;
      2. de bouwhoogte van erkers, entreeportalen en veranda's niet meer bedraagt dan de hoogte van de eerste bouwlaag van het betreffende gebouw + 0,25 meter;
      3. de breedte van erkers, entreeportalen en veranda's niet meer bedraagt dan 60% van de breedte van de betreffende gevel van het gebouw;
      4. de afstand tot de bestemmingsgrens minimaal 2,5 meter bedraagt, daar waar het bestemmingsvlak grenst aan een bestemming 'Verkeer';
    2. andere ondergeschikte onderdelen van gebouwen, mits de overschrijding niet meer bedraagt dan 1 meter.
       
      Het bevoegd gezag kan van het plan afwijken door een omgevingsvergunning te verlenen voor:
      1. het afwijken van de voorgeschreven goothoogte, bouwhoogte, oppervlakte, inhoud en afstand van bouwwerken, dan wel een voorgeschreven bebouwingspercentage, eventueel met een overschrijding van de bouwgrenzen, mits de afwijking niet meer bedraagt dan 10% van de in deze regels voorgeschreven afmetingen en afstanden;
      2. het afwijken van bestemmingsgrenzen, bouwgrenzen en overige aanduidingen in het horizontale vlak op de verbeelding, indien en voor zover afwijking noodzakelijk is in verband met de uitmeting van het terrein en er geen dringende redenen zijn die zich tegen de afwijking verzetten, mits de afwijking ten opzichte van hetgeen op de verbeelding is aangegeven niet meer dan 2,5 meter bedraagt;
      3. het afwijken van bouwgrenzen en overige aanduidingen in het horizontale vlak op de verbeelding, niet zijnde bestemmingsgrenzen, indien en voor zover de afwijking noodzakelijk is vanuit een oogpunt van doelmatig gebruik van de grond, mits de afwijking ten opzichte van hetgeen op de plankaart is aangegeven niet meer dan 2,5 meter bedraagt;
      4. het overschrijden van bouwgrenzen, niet zijnde bestemmingsgrenzen, voor:
        1. tot gebouwen behorende stoepen, stoeptreden, trappen(huizen), galerijen, hellingbanen, funderingen, balkons, erkers, entreeportalen, veranda's, afdaken en andere daarmee gelijk te stellen ondergeschikte delen van gebouwen, mits:
          1. de overschrijding niet meer bedraagt dan 1,5 meter;
          2. de bouwhoogte van erkers, entreeportalen en veranda's niet meer bedraagt dan de hoogte van de eerste bouwlaag van het betreffende gebouw + 0,25 meter;
          3. de breedte van erkers, entreeportalen en veranda's niet meer bedraagt dan 60% van de breedte van de betreffende gevel van het gebouw;
          4. de afstand tot de bestemmingsgrens minimaal 2,5 meter bedraagt, daar waar het bestemmingsvlak grenst aan een bestemming 'Verkeer';
        2. andere ondergeschikte onderdelen van gebouwen, mits de overschrijding niet meer bedraagt dan 1 meter.
Artikel 41 Overige regels

 
41.1 Prioriteit van dubbelbestemmingen
  1. waar een enkelbestemming samenvalt met een dubbelbestemming geldt primair het bepaalde ten aanzien van de dubbelbestemming;
  2. waar dubbelbestemmingen samenvallen gelden:
    1. in de eerste plaats de regels van de dubbelbestemming Leiding - Gas;
    2. in de tweede plaats de regels van de dubbelbestemming Leiding - Riool;
    3. in de derde plaats de regels van de dubbelbestemming Waarde - Archeologie (A);
    4. in de vierde plaats de regels van de dubbelbestemming Waarde - Archeologie 1;
    5. in de vijfde plaats de regels van de dubbelbestemming Waarde - Archeologie (B);
    6. in de zesde plaats de regels van de dubbelbestemming Waarde - Archeologie (C);
    7. in de zevende plaats de regels van de dubbelbestemming Waarde - Archeologie 2;
    8. in de achtste plaats de regels van de dubbelbestemming Waarde - Archeologische verwachting 1;
    9. in de negende plaats de regels van de dubbelbestemming Waarde - Archeologie 3;
    10. in de tiende plaats de regels van de dubbelbestemming Waarde - Archeologisch waardevol gebied.  
4 Overgangs- en slotregels
Artikel 42 Overgangsrecht

 
42.1 Overgangsrecht bouwwerken
  1. een bouwwerk dat op het tijdstip van inwerkingtreding van het bestemmingsplan aanwezig of in uitvoering is, dan wel gebouwd kan worden krachtens een omgevingsvergunning voor het bouwen, en afwijkt van het plan, mag, mits deze afwijking naar aard en omvang niet wordt vergroot:
    1. gedeeltelijk worden vernieuwd of veranderd;
    2. na het teniet gaan ten gevolge van een calamiteit geheel worden vernieuwd of veranderd, mits de aanvraag van de omgevingsvergunning voor het bouwen wordt gedaan binnen twee jaar na de dag waarop het bouwwerk teniet is gegaan.
  2. het bevoegd gezag kan eenmalig afwijken van het bepaalde onder sub a. en een omgevingsvergunning verlenen voor het vergroten van de inhoud van het bouwwerk als bedoeld in het bepaalde onder a. met maximaal 10%;
  3. het bepaalde onder a. is niet van toepassing op bouwwerken, die weliswaar bestaan op het tijdstip van inwerkingtreding van het plan, maar zijn gebouwd zonder vergunning en in strijd met het daarvoor geldende plan, daaronder begrepen de overgangsbepaling van dat plan.
42.2 Overgangsrecht gebruik
  1. het gebruik van grond en bouwwerken dat bestond op het tijdstip van inwerkingtreding van het bestemmingsplan en hiermee in strijd is, mag worden voortgezet;
  2. het is verboden het met het bestemmingsplan strijdige gebruik, bedoeld in het bepaalde onder a. te veranderen of te laten veranderen in een ander met dat plan strijdig gebruik, tenzij door deze verandering de afwijking naar aard en omvang wordt verkleind;
  3. indien het gebruik, bedoeld in het bepaalde onder a., na het tijdstip van inwerkingtreding van het plan voor een periode langer dan een jaar wordt onderbroken, is het verboden dit gebruik daarna te hervatten of te laten hervatten;
  4. het bepaalde onder a. is niet van toepassing op het gebruik dat reeds in strijd was met het voorheen geldende bestemmingsplan, daaronder begrepen de overgangsbepalingen van dat plan.
42.3 Hardheidsclausule
 
Voor zover toepassing van het overgangsrecht gebruik leidt tot een onbillijkheid van overwegende aard voor één of meer natuurlijke personen, die op het tijdstip van inwerkingtreding van het bestemmingsplan grond en opstallen gebruiken in strijd met het voordien geldende bestemmingsplan, kan burgemeester en wethouders ten behoeve van die personen van dat overgangsrecht afwijken.
Artikel 43 Slotregel
 
Deze regels worden aangehaald als: regels van het bestemmingsplan Veegplan van de gemeente Sittard-Geleen.