direct naar inhoud van Artikel 1 Begrippen
Plan: Stationsomgeving Sittard
Status: vastgesteld
Plantype: bestemmingsplan
IMRO-idn: NL.IMRO.1883.BPStationSittard-VA01

Artikel 1 Begrippen

1.1 plan

het bestemmingsplan Stationsomgeving Sittard van de gemeente Sittard-Geleen.

1.2 bestemmingsplan:

de geometrisch bepaalde planobjecten als vervat in het GML-bestand NL.IMRO.1883.BPStationSittard-VA01 met de bijbehorende regels en bijlage;

1.3 verbeelding:
  • a. analoge verbeelding:
    de verbeelding van het bestemmingsplan “Stationsomgeving Sittard”, bestaande uit twee kaartbladen, genaamd Verbeelding en Verbeelding - archeologie en cultuurhistorie, met het nummer NL.IMRO.1883.BPStationSittard-VA01;
  • b. digitale verbeelding:
    een verbeelding van het bestemmingsplan “Stationsomgeving Sittard”, met de geometrisch bepaalde planobjecten als vervat in het GML-bestand NL.IMRO.1883.BPStationSittard-VA01.

1.4 aan huis gebonden bedrijf:

een bedrijf, gericht op het beroepsmatig verlenen van diensten en zorg of het uitoefenen van (ambachtelijke) bedrijvigheid door middel van handwerk, dat door de bewoner(s) van een woning in of vanuit die woning of een bijbehorend bijgebouw dan wel, in geval van een meergezinswoning of bovenwoning, vanuit de begane grondverdieping van een gebouw wordt uitgeoefend, waarbij de woning in hoofdzaak de woonfunctie behoudt;

1.5 aan huis gebonden beroep:

een beroep of het beroepsmatig verlenen van diensten op administratief, zakelijk, maatschappelijk, juridisch, (para)medisch, therapeutisch, lichaamsverzorgend, ontwerptechnisch of kunstzinnig of hiermee gelijk te stellen gebied, dat door de bewoner(s) van een woning in of vanuit die woning of een bijbehorend bijgebouw dan wel, in geval van een meergezinswoning of bovenwoning, vanuit de begane grondverdieping van een gebouw wordt uitgeoefend, waarbij de woning in hoofdzaak de woonfunctie behoudt, een kapsalon hieronder begrepen;

1.6 aanduiding:

een geometrisch bepaald vlak of figuur, waarmee gronden zijn aangeduid, waar ingevolge de regels regels worden gesteld ten aanzien van het gebruik en/of het bebouwen van de gronden;

1.7 aanduidingsgrens:

de grens van een aanduiding indien het een vlak betreft;

1.8 aanleunterras:

een terras gelegen in het verlengde van het gevelterras wel of niet gescheiden door een voetpad;

1.9 aanleunterrasschotten:

terrasschotten die worden gebruikt voor een afbakening van het terras dan wel als windscherm;

1.10 afhankelijke woonruimte:

een bijgebouw dat qua ligging een ruimtelijke eenheid vormt met de woning en waarin een gedeelte van de huishouding uit een oogpunt van mantelzorg gehuisvest is;

1.11 ambulante detailhandel:

het bedrijfsmatig te koop aanbieden vanaf een aangewezen standplaats op een vaste dag(en), waaronder begrepen de uitstalling ten verkoop, het verkopen en/of leveren van goederen voor gebruik, verbruik of aanwending;

1.12 ander-werk:

een werk, geen bouwwerk zijnde, of werkzaamheid;

1.13 archeologisch monument:

terrein dat van algemeen belang is wegens daar aanwezige zaken als hun schoonheid, hun betekenis voor de wetenschap of hun cultuurhistorische waarde en die daarom op grond van de Monumentenwet worden beschermd;

1.14 archeologische waarde:

de aan een gebied toegekende waarde in verband met de kennis en studie van de in dat gebied voorkomende overblijfselen uit oude tijden;

1.15 atelier:

werkplaats van een beeldend kunstenaar, waarbij detailhandel als ondergeschikte nevenactiviteit van ter plaatse vervaardigde producten is toegestaan;

1.16 balklaag:

een reeks balken die in één vlak liggen, bestemd om een vloer of zolder op te dragen;

1.17 balkon:

niet-gelijkvloers, voor een gevel aangebracht open platform dat vanuit de aangrenzende binnenruimte via een deur toegankelijk is en afgesloten is door een borstwering;

1.18 bebouwing:

één of meer gebouwen en/of bouwwerken, geen gebouwen zijnde;

1.19 bebouwingspercentage:

de gezamenlijke oppervlakte van gebouwen op een bouwperceel, dan wel binnen
een bestemmingsvlak of bouwvlak, zoals nader bepaald in deze regels, in procenten van de oppervlakte van dat bouwperceel, bestemmingsvlak respectievelijk bouwvlak;

1.20 bedrijf:

een inrichting of instelling gericht op het bedrijfsmatig voortbrengen, vervaardigen, bewerken, opslaan, installeren en/of herstellen van goederen dan wel het bedrijfsmatig verlenen van diensten, aan huis gebonden beroepen daaronder niet begrepen;

1.21 bedrijfsvloeroppervlak:

de inpandige en overdekte ruimte die wordt benut in verband met de uitoefening van een bedrijf;

1.22 beeldbepalend pand:

gebouw of onderdeel van een gebouw dat kenmerkend is voor het cultuurhistorische beeld en van cultuurhistorische waarde is vanwege de historische verschijningsvorm, de historische ruimtelijke samenhang en/of historische betekenis, zoals die is aangewezen op de verbeelding en wordt beschermd via deze regels;

1.23 beeldbepalende boom:

boom, die kenmerkend is voor de omgeving en/of het historische beeld;

1.24 belwinkel:

een ruimte voor het bedrijfsmatig aan het publiek gelegenheid bieden tot het voeren van telefoongesprekken, al dan niet geplaatst in belcabines, waaronder mede begrepen het verzenden van faxen en het toegang bieden tot het internet. Ook ruimten die een andere benaming hebben dan belwinkel, maar waarin voornoemde activiteiten plaatsvinden, vallen onder het begrip 'belwinkel';

1.25 beschermd gezicht:

een gemeentelijk stads- of dorpsgezicht als bedoeld in artikel 1. sub 1 onder d van de Erfgoedverordening Sittard-Geleen 2012 dan wel een beschermd stadsgezicht als bedoeld onder 1.26 van deze regels;

1.26 beschermd stadsgezicht:

een door de Minister aangewezen rijksbeschermd stadsgezicht in de zin van de Monumentenwet 1988;

1.27 bestemmingsgrens:

de grens van een bestemmingsvlak;

1.28 bestemmingsvlak:

een geometrisch bepaald vlak met eenzelfde bestemming;

1.29 bijgebouw (inclusief aan- en uitbouw):

een al dan niet vrijstaand gebouw, dat door zijn constructie en/of afmetingen ondergeschikt is aan een op hetzelfde bouwperceel staand hoofdgebouw;

1.30 borstwering:

dichte, lage muur tot borsthoogte, later ook meer open, bij wijze van leuning of balustrade;

1.31 bouwen:

het plaatsen, het geheel of gedeeltelijk oprichten, vernieuwen of veranderen en het vergroten van een bouwwerk, alsmede het geheel of gedeeltelijk oprichten, vernieuwen of veranderen en het vergroten van een standplaats;

1.32 bouwgrens:

de grens van een bouwvlak;

1.33 bouwhistorisch onderzoek:

onderzoek naar de bouw, verbouwings- en gebruiksgeschiedenis van gebouwen, complexen van gebouwen, of gebieden, in hun ruimtelijke samenhang, aan de hand van de vorm, de constructies, de gebruikte materialen en de afwerking. Het onderzoek brengt – onder andere aan de hand van bouwsporen – in kaart hoe de oorspronkelijke situatie was, welke veranderingen er in de loop der tijd zijn aangebracht, en het beschrijft de bestaande situatie als uitkomst van die eerdere processen;

1.34 bouwhistorische waarde:

een waarde die wordt toegekend aan bouwwerken en die wordt bepaald aan de hand van een bouwhistorisch onderzoek. Bepalend voor de waarde zijn de aanwezige

authentieke bouwhistorische elementen, als neerslag van de desbetreffende

bouwstijl(en), bouwtraditie(s) en gebruiksgeschiedenis, alsmede de mate van

zeldzaamheid en gaafheid van deze elementen;

1.35 bouwlaag:

een boven het peil gelegen en doorlopend gedeelte van een gebouw, dat door op gelijke of bij benadering gelijke hoogte liggende vloeren of balklagen is begrensd, zulks met inbegrip van de begane grond en met uitsluiting van onderbouw en zolder;

1.36 bouwperceel:

een aaneengesloten stuk grond, waarop ingevolge de regels een zelfstandige, bij elkaar horende bebouwing is toegelaten;

1.37 bouwperceelgrens:

de grens van een bouwperceel;

1.38 bouwvlak:

een geometrisch bepaald vlak, waarmee gronden zijn aangeduid, waar ingevolge de regels bepaalde gebouwen en bouwwerken geen gebouwen zijnde zijn toegelaten;

1.39 bouwwerk:

elke constructie van enige omvang van hout, steen, metaal of ander materiaal, die hetzij direct hetzij indirect met de grond verbonden is, hetzij direct of indirect steun vindt in of op de grond;

1.40 bovenwoning:

een woning, die zich geheel of nagenoeg geheel bevindt boven de begane grond verdieping van een gebouw;

1.41 carport:

een overdekte stallingsgelegenheid voor auto's met niet meer dan twee wanden;

1.42 consumentverzorgende (ambachtelijke) dienstverlening:

een met detailhandel vergelijkbare functie voor het verrichten van diensten gericht op consumentverzorging geheel of overwegend door middel van handwerk, zoals kapper, schoonheidsinstituut, schoenmaker, goudsmid, nagelstudio, pruikenmaker, hoedenmaker, (muziek)instrumentenmaker, pottenbakker, kledingmaker en fotograaf en dergelijke. Ondergeschikte detailhandel in producten samenhangend met de ter plaatse uitgeoefende ambachtelijke bedrijvigheid dan wel in ter plaatse vervaardigde goederen is toegestaan.

1.43 cultuurhistorie:

de beschavingsgeschiedenis: de overblijfselen van de geschiedenis van de door de mens gemaakte en beïnvloedde leefomgeving. Het betreft het onroerende deel van het cultureel erfgoed, waarin archeologie (bodemarchief), historische geografie (cultuurlandschap), historische stedenbouw, historische groen, architectuur- en bouwhistorie (gebouwen en complexen) worden betrokken;

1.44 cultuurhistorische waarde:

de aan een bouwwerk of gebied toegekende waarde, gekenmerkt door het beeld dat is ontstaan door het gebruik dat de mens in de loop van de geschiedenis van dat bouwwerk of dat gebied heeft gemaakt;

1.45 dak:

Constructie van een gebouw, vlak of hellend, waarmee het gebouw is afgedekt en waarop de dakbedekking is aangebracht;

1.46 dakbedekking:

materiaal waarmee het dak is afgedekt om te voorkomen dat er water binnen kan komen;

1.47 dakterras:

een bouwkundige voorziening op het platte dak van een perceel dat bestaat uit een te betreden vlak, geheel of gedeeltelijk omgeven door een hekwerk;

1.48 detailhandel:

het bedrijfsmatig te koop aanbieden, waaronder de uitstalling ten verkoop, verkopen en/of (af)leveren van goederen aan diegenen die deze goederen kopen voor gebruik en/of verbruik of aanwending anders dan in de uitoefening van beroeps- of bedrijfsactiviteiten;

1.49 dienstverlenend bedrijf/zakelijke dienstverlening:

een kantoor of een bedrijf met een publieksgerichte functie dat in hoofdzaak is gericht op het ter plaatse bedrijfsmatig verlenen van diensten aan of ten gerieve van bedrijven/personen, zoals een voorlichtings-, advies-, reis- en uitzendbureau, een makelaars- en/of verzekeringskantoor of bank;

1.50 dienstwoning/bedrijfswoning:

een woning in of bij een gebouw of op een terrein, die kennelijk slechts is bedoeld voor de huisvesting van (het huishouden van) een persoon wiens huisvesting daar, gelet op de bestemming van de grond, noodzakelijk moet worden geacht;

1.51 eengezinswoning:

een complex van ruimten dat blijkens zijn indeling en inrichting bestemd is voor de huisvesting van een huishouden;

1.52 eilandterras:

een terras welke door een weg kan worden gescheiden van het gevelterras of aanleunterras dat is gelegen op een plein of een pleinvormige verruiming;

1.53 erf:

een al of niet omheind stuk grond, in ruimtelijke opzicht direct behorende bij, in functioneel opzicht ten dienste van en in feitelijk opzicht direct aansluitend aan een woning of een ander gebouw, waarop ingevolge de regels van het plan geen hoofdbebouwing is toegestaan en dat in beginsel behoort tot de kavel(s) waarop de woning of het andere gebouw is geplaatst, zoals dat blijkt uit kadastrale gegevens;

1.54 erker:

een uitbreiding van het hoofdgebouw op de begane grond, geen afzonderlijke ruimte zijnde, waarvan de bestemming overeenkomt met de bestemming van het hoofdgebouw;

1.55 galerie:

ruimte voor het exposeren en verkopen van kunstwerken;

1.56 gebouw:

elk bouwwerk, dat een voor mensen toegankelijke, overdekte, geheel of gedeeltelijk met wanden omsloten ruimte vormt;

1.57 gebouwde elementen:

objecten en bouwwerken met cultuurhistorische waarde, zoals muren, kapellen, kruisen, straatmeubilair, kunstwerken e.d., zoals die zijn aangewezen op de verbeelding en worden beschermd via deze regels;

1.58 geleding:

onderverdeling van de gevel in kleinere vlakken. verticale, horizontale of figuratieve indeling van de gevel.

1.59 gemeentelijk monument:

onroerend monument, als bedoeld in het eerste lid onder c van de Erfgoedverordening Sittard-Geleen 2012;

1.60 gevel:

het gedeelte dat vanaf de straat zichtbaar is, van plint tot kap; indien de kap vanaf de straatzijde zichtbaar is en bijdraagt aan het totale historisch waardevolle gevelbeeld, valt deze ook onder het begrip gevel; als er sprake is van een zijgevel en deze aan de straat ligt, valt deze ook onder het begrip gevel; met gevel wordt ook aangeduid een gedeelte van de gevel van een bouwblok dat toegerekend kan worden aan de eigenaar van een pand;

1.61 gevelterras:

een terras tegen de buitengevel van een horecabedrijf;

1.62 gevelterrasschotten:

terrasschotten die haaks vanaf de gevel worden geplaatst;

1.63 geveltype:

De wijze waarop de gevel van een gebouw is opgebouwd, onderverdeeld en geleed en waardoor gevels zich van elkaar onderscheiden in verschillende typen;

1.64 gevelwand:

wand bestaande uit een aantal gevels van panden;

1.65 historisch waardevolle gevelwand:

bijzondere beschermwaardige gevelwand met een relatief hoge leeftijd en met een bijzondere samenhang, schoonheid en/of cultuurhistorische waarde;

1.66 historisch waardevolle groenstructuur:

Een bijzondere beschermwaardige, in de loop der geschiedenis ontstane, (ruimtelijke) opbouw van het groen in een bepaald gebied met een bijzondere samenhang, schoonheid en/of cultuurhistorische waarde;

1.67 historisch waardevolle haag:

bijzondere beschermwaardige haag met een bijzondere samenhang, schoonheid en/of cultuurhistorische waarde;

1.68 historisch waardevolle rooilijn:

De aan de straat gelegen grens van de bebouwing, die grotendeels is ontstaan in de middeleeuwen en van cultuurhistorische waarde is;

1.69 hoofdgebouw:

een gebouw dat op een bouwperceel, door zijn constructie, bouwmassa, ruimtelijke uitstraling en/of afmetingen dan wel gelet op de bestemming als het belangrijkste bouwwerk is aan te merken;

1.70 horeca van categorie discotheken (zware horeca) en partycentra:

de horecabedrijven waarin de bedrijfsuitoefening hoofdzakelijk is gericht op het bieden van gelegenheid tot dansen op mechanische en/of levende muziek en het verstrekken van (sterk-) (alcoholische) dranken, zoals:

  • discotheek;
  • club;
  • partycentrum;
  • dancing;
1.71 horeca van categorie drankensector (middelzware horeca):

de horecabedrijven waarin de bedrijfsuitoefening hoofdzakelijk is gericht op de verstrekking van (sterk-) (alcoholische) dranken, zoals:

  • café/bar;
  • eetcafé;
  • horeca bij recreatiebedrijf;
  • horeca bij sportaccommodatie;
  • kiosk - ontmoetingscentrum;
  • koffiebar;
  • strandbedrijf;
  • zalencentrum (vergaderen);
1.72 horeca van categorie fastservicesector avondgebonden (lichte horeca):

de horecabedrijven waarin de bedrijfsuitoefening hoofdzakelijk is gericht op de verstrekking van spijzen en/of kleine maaltijden, die hoofdzakelijk in de avonduren geopend zijn:

  • crêperie;
  • fastfoodrestaurant;
  • shoarmazaak;
  • restauratie;
  • snackbar;
1.73 horeca van categorie fastservicesector winkelgebonden (lichte horeca):

de horecabedrijven waarin de bedrijfsuitoefening hoofdzakelijk is gericht op de verstrekking van spijzen en/of kleine maaltijden, die hoofdzakelijk tijdens de winkelopeningstijden geopend zijn:

  • fastfoodrestaurant;
  • lunchroom;
  • restauratie;
  • snackbar;
  • spijsverstrekkers;
  • ijssalon;
1.74 horeca van categorie hotelsector (lichte horeca):

de horecabedrijven waarin de bedrijfsuitoefening hoofdzakelijk is gericht op het faciliteren van logies:

  • bed & breakfast;
  • hotelcafé;
  • hotel-café-restaurant;
  • hotel-garni;
  • hotel-restaurant;
  • pension;
1.75 horeca van categorie restaurantsector (lichte horeca)

De horecabedrijven waarin de bedrijfsuitoefening hoofdzakelijk is gericht op de verstrekking van maaltijden:

  • Bistro
  • Café-restaurant
  • Restaurant - Wegrestaurant
1.76 horeca:

het bedrijfsmatig verstrekken van dranken en/of etenswaren voor gebruik ter plaatse, waarbij het doen beluisteren van overwegend mechanische muziek en het gelegenheid geven tot dansen een wezenlijk onderdeel kunnen vormen, alsmede het bedrijfsmatig verstrekken van logies;

1.77 huishouden:

de bewoning van een woning door:

  • a. een persoon;
  • b. meerdere personen in de vorm van een samenlevingsverband, niet zijnde kamerverhuur;
1.78 internetwinkel:

het bedrijfsmatig via websites te koop aanbieden van goederen, alsmede het opslaan, verkopen en/of (af)leveren van deze goederen, waarbij de goederen niet ten verkoop worden uitgestald.

1.79 kampeermiddel:
  • een tent, tentwagen, een kampeerauto of een caravan;
  • enig ander onderkomen of enig ander voertuig of gewezen voertuig of gedeelten daarvan, voor zover geen bouwwerk zijnde;

een en ander voor zover deze onderkomens of voertuigen geheel of ten dele blijvend zijn bestemd of gebouwd dan wel worden of kunnen worden gebruikt voor recreatief nachtverblijf;

1.80 kantoor:

een ruimte of een complex van ruimten welke is bestemd om te worden gebruikt voor administratieve werkzaamheden;

1.81 kaprichting:

de richting waarin het dakvlak of de kap is gebouwd;

1.82 kapvorm:

De wijze waarop een gebouw is afgedekt;

1.83 kleurgebruik:

het toepassen van bepaalde kleuren;

1.84 kwetsbaar object:

een (beperkt) kwetsbaar object, zoals bedoeld in artikel 1 van het Besluit Externe Veiligheid Inrichtingen;

1.85 landschapswaarde:

de aan een gebied toegekende waarde, gekenmerkt door het waarneembare deel van het aardoppervlak, dat wordt bepaald door de onderlinge samenhang en beïnvloeding van (niet levende en levende) natuur;

1.86 maatschappelijke voorzieningen:

voorzieningen, bestemd voor medische en verzorgende, sociaal-culturele, religieuze, militaire, educatieve en openbare dienstverlenende instellingen;

1.87 mantelzorg:

het bieden van zorg aan een ieder die hulpbehoevend is op het fysieke, psychische en/of sociale vlak, op vrijwillige basis en buiten organisatorisch verband;

1.88 materiaalgebruik:

toepassing van bepaalde materialen;

1.89 meergezinswoning of gestapelde woning:

een gebouw dat dient voor de huisvesting van meerdere huishoudens in afzonderlijke woonruimten;

1.90 monumentale boom:

bijzondere beschermwaardige houtopstand met een relatief hoge leeftijd en met een bijzondere schoonheid of zeldzaamheidswaarde en die kenmerkend is voor de omgeving en/of het cultuurhistorische beeld;

1.91 nadere eis:

een nadere eis als bedoeld in artikel 3.6, eerste lid, sub c van de Wet ruimtelijke ordening zoals deze luidt op het moment van terinzagelegging van het ontwerpplan;

1.92 natuurhistorische waarde:

een waarde die wordt toegekend aan karakteristieke elementen en patronen in het landschap alsmede sporen die de natuur en de mens in het landschap hebben achtergelaten, met cultuurhistorische waarde, zoals bomen, struiken, hagen, holle wegen, grafheuvels, poelen, grachten en vijvers;

1.93 omgevingsvergunning:

een vergunning voor het uitvoeren van een project dat invloed heeft op de fysieke leefomgeving, op grond van de Wet algemene bepalingen omgevingsrecht (hierna: Wabo);

1.94 omgevingsvergunning voor het afwijken:

omgevingsvergunning voor het gebruiken van gronden of bouwwerken in strijd met dit plan met toepassing van de in dit plan opgenomen regels inzake afwijking, op grond van artikel 2.1 lid 1 onder c jo. artikel 2.12 lid 1 sub a onder 1 van de Wabo;

1.95 omgevingsvergunning voor het bouwen:

omgevingsvergunning voor het bouwen van een bouwwerk, op grond van artikel 2.1 lid 1 onder a van de Wabo;

1.96 omgevingsvergunning voor het uitvoeren van een werk, geen bouwwerk zijnde, of werkzaamheden:

omgevingsvergunning voor het uitvoeren van een werk, geen bouwwerk zijnde, of werkzaamheden, op grond van artikel 2.1 lid 1 onder b van de Wabo;

1.97 onderbouw:

een gedeelte van een gebouw, dat wordt afgedekt door een vloer waarvan de
bovenkant minder dan 1,20 m boven het peil is gelegen;

1.98 ondergeschikte bouwdelen/bouwdelen van ondergeschikt belang:

bouwdelen van beperkte afmetingen, die buiten de hoofdmassa van het hoofdgebouw uitsteken, zoals schoorstenen, antennemasten, windvanen, vlaggenmasten, wolfseinden en andere ondergeschikte dakopbouwen;

1.99 ondergronds:

beneden het peil;

1.100 ondersteunende horeca:

een niet zelfstandige horecafunctie, welke ondergeschikt is aan en ten dienste staat van de detailhandelsfunctie;

1.101 ornament:

niet-zelfstandig decoratief element, dat is aangebracht op een voorwerp of gebouw om dit te versieren;

1.102 parcellering:

indeling in percelen;

1.103 peil:

de gemiddelde hoogte van het aansluitende, afgewerkte terrein ter plaatse van het bouwperceel;

1.104 prostitutiebedrijf:

een inrichting of instelling gericht op het tegen betaling doen plaatsvinden van seksuele omgang met prostituees op een naar buiten toe kenbare wijze, zoals
een bordeel of escortservice;

1.105 Rijksmonument:

beschermd monument als bedoeld in artikel 1 onder d van de Monumentenwet 1988, met uitzondering van een beschermd archeologisch monument als bedoeld in artikel 1 onder c van die wet en als bedoeld in artikel 1.1, eerste lid, van de Wabo;

1.106 ruimtelijk historisch beeld:

een bepaald in de loop van de geschiedenis ontstaan beeld van verscheidenheid, samenhang en afwisseling in het ruimtegebruik in een gebied als totaliteit;

1.107 ruimtelijk historische belevingswaarde:

de mate waarin de gebruiker het verblijf in, of het gebruik van een ruimte een gebied als historisch kwalitatief ervaart;

1.108 ruimtelijke historische structuur:

een bepaald in de loop van de geschiedenis ontstaan patroon van verscheidenheid, samenhang en afwisseling in het ruimtegebruik in een gebied als totaliteit;

1.109 seks- en of pornobedrijf:

een inrichting of instelling gericht op het doen plaatsvinden van voorstellingen en/of vertoningen van erotische en/of pornografische aard dan wel voor detailhandel in seks- en/of pornoartikelen, zoals een seksbioscoop, seksclub, seksautomaat of sekswinkel;

1.110 staat van bedrijfsactiviteiten:

een als bijlage bij deze regels behorende en daarvan onderdeel uitmakende lijst van bedrijven en instellingen;

1.111 terras:

een buiten de besloten ruimte van de inrichting liggend deel van het horecabedrijf waar zitgelegenheid kan worden geboden en waar tegen vergoeding dranken kunnen worden geschonken en/of spijzen voor directe consumptie kunnen worden bereid en/of verstrekt;

1.112 verharden van wegen:

het aanbrengen van een dichte deklaag in de vorm van bijvoorbeeld klinkers, asfalt of beton;

1.113 verkoopvloeroppervlak/nettovloeroppervlak:

het totale vloeroppervlak van een winkel/horecabedrijf, dat voor het winkelend/bezoekend publiek toegankelijk is;

1.114 voorgevelrooilijn:

de lijn waarin de voorgevel van een hoofdgebouw is gelegen, alsmede het verlengde daarvan;

1.115 voorste bouwgrens:

de naar het verkeers- of verblijfsgebied gekeerde bouwgrens;

1.116 wijziging:

een wijziging als bedoeld in artikel 3.6, eerste lid, sub a van de Wet ruimtelijke ordening zoals deze luidt op het moment van terinzagelegging van het ontwerpplan;

1.117 wonen:

het gebruiken van een gebouw als woning;

1.118 woning:

een (gedeelte van een) gebouw dat dient voor de huisvesting van één huishouden;

In deze voorschriften wordt mede verstaan onder:

1.119 gebruiken:

het doen gebruiken, laten gebruiken en in gebruik geven;

1.120 uitvoeren:

het doen uitvoeren, laten uitvoeren en in uitvoering geven.