direct naar inhoud van 4.6 Molenbiotoop
Plan: Ruurlo, Woongebieden 2011
Status: vastgesteld
Plantype: bestemmingsplan
IMRO-idn: NL.IMRO.1859.BPRLO20090020-1000

4.6 Molenbiotoop

In Ruurlo staat molen de Agneta aan de Borculoseweg 36. Deze ronde, stenen stellingmolen heeft als bestemming het zagen van hout, thans op vrijwillige basis. De oorspronkelijke functie van de molen was het pellen van graan en het persen van olie uit het in de omgeving verbouwde koolzaad. In 1917 werd de molen omgebouwd tot zaag- en korenmolen. Na 1900 werd het steeds moeilijker om windmolens rendabel te houden. Enige verbetering werd gevonden in een zelfzwichtend wieksysteem. Het houten zaagraam werd in 1950 vervangen door een ijzeren zaagraam. In 1975, 1982 en 1994 zijn er restauraties uitgevoerd. In 2003 is er groot-onderhoud uitgevoerd aan de binnenroede. De remkleppen op deze roede zijn vernieuwd en ook zijn de oorspronkelijke stroomlijnneuzen weer aangebracht. . Momenteel wordt voornamelijk elektrisch gezaagd. De molen is dankzij vrijwillige molenaars van de Stichting Vrienden van Agneta nog regelmatig in bedrijf.

Dit alleen is niet voldoende om een molen te laten functioneren. Het werktuig stelt ook eisen aan zijn omgeving: er moet wind zijn om de wieken in beweging te kunnen zetten. Om dit omgevingselement aan te duiden, werd in 1973 het begrip 'molenbiotoop' geïntroduceerd. De molenbiotoop heeft betrekking op de hele omgeving van een molen, voor zover die van invloed is op het functioneren van die molen als maalwerktuig én als monument. Naast windvang dient dan ook te worden gelet op de belevingswaarde van de molen. Gebouwen en bomen kunnen de molenbiotoop aantasten. Bomen en boomgroepen veroorzaken een extra nadeel voor de windvang, omdat zij met hun bladerkroon de wind enige tijd vasthouden, waardoor er grotere turbulentie optreedt en de wind met grotere kracht en met vlagen op de molen afkomt.

Een tweede aspect van de molenbiotoop heeft te maken met de belevingswaarde. Molens zijn een belangrijk element in het landschap en hebben vaak te maken met de ontstaansgeschiedenis van dat landschap. Molens moesten wind kunnen vangen. Daarom stonden ze in een open landschap of staken ze in ieder geval boven hun omgeving uit. Die voor molens kenmerkende situatie moet zoveel mogelijk worden bewaard, willen de werktuigen volledig tot hun recht komen. Molens horen in het zicht te staan. Als dat het geval is blijken molens zeer belangrijke herkenningspunten in een gebied te zijn.

Door de Hollandsche Molen zijn in 1982 nieuwe normen ontwikkeld. Deze zijn vastgelegd in het rapport "De inrichting van de omgeving van molens". Daarin staat op welke manier met de molen rekening kan worden gehouden.

Er is een formule ontwikkeld om te bepalen hoe hoog een obstakel mag zijn op een bepaalde afstand van een molen zonder te veel windbelemmering te veroorzaken.

Deze biotoopformule luidt als volgt:

Hx = X/n + c*z of X = n(Hx - c*z)

Waarin:

H = hoogte obstakel

X = afstand obstakel tot molen

n = 140 voor open gebied, 75 voor ruw gebied, 50 voor gesloten gebied

c = constante = 0,2

z = askophoogte (helft van lengte gevlucht + eventuele stelling- of belthoogte)

Wanneer de omgeving van de molen voldoet aan de eisen uit de formule is er sprake van een toelaatbare situatie.

Voor de Agneta geldt dat binnen een afstand van 281 meter van de molen een gebouw (obstakel) niet hoger mag zijn dan 9,90 meter. Buiten deze eerste 281 meter geldt dat de biotoopformule moet worden toegepast. Gerekend moet dan worden met een askophoogte van 21,40 meter en moet worden uitgegaan van gesloten gebied.