17.4 Omgevingsvergunning voor het uitvoeren van een werk, geen bouwwerk zijnde, of van werkzaamheden
17.4.1 Verbod
Het is verboden zonder omgevingsvergunning voor het uitvoeren van een werk, geen bouwwerk zijnde, of van werkzaamheden de volgende werken, geen bouwwerk zijnde, en werkzaamheden uit te voeren of te laten uitvoeren:
-
a. het verzetten van grond (afgraven, ophogen, vergraven, egaliseren, diepploegen, diepwoelen) op een diepte van meer dan 0,4 m onder maaiveld over een oppervlakte van meer dan 100 m2;
-
b. de aanleg van drainage ongeacht de diepte, tenzij het gaat om vervanging van reeds bestaande drainage;
-
c. het graven, dempen, dan wel verdiepen, vergroten of anderszins herprofileren van waterlopen, sloten en greppels;
-
d. het aanbrengen van verhardingen en/of verharde oppervlakten anders dan een bouwwerk;
-
e. het aanbrengen van ondergrondse leidingen en de daarmee verband houdende constructies, installaties of apparatuur;
-
f. het tot stand brengen en/of in exploitatie brengen van boor- en pompputten;
-
g. het uitvoeren van heiwerken en/of indrijven van scherpe voorwerpen in de bodem;
-
h. het beplanten van gronden met diepwortelende bomen en struiken.
17.4.2 Uitzondering op verbod
Het in
17.4.1
vervatte verbod is niet van toepassing op werken, geen bouwwerk zijnde, en werkzaamheden:
-
a. in het kader van archeologisch onderzoek en opgravingen, mits verricht door een ter zake deskundige;
-
b. die het normale onderhoud en/of gebruik betreffen;
-
c. die gedaan worden op een afstand van maximaal 2,5 m uit een bestaande fundering;
-
d. die reeds in uitvoering zijn danwel krachtens een verleende vergunning reeds mogen worden uitgevoerd op het tijdstip van de terinzagelegging van het ontwerpplan;
-
e. waarvoor een vergunning is vereist krachtens de Ontgrondingswet;
-
f. ten dienste van de in
17.2.2
genoemde bouwwerkzaamheden;
-
g. die de archeologische waarde niet onevenredig aantasten, hetgeen kan blijken uit een door burgemeester en wethouders geaccordeerd rapport waarin de archeologische waarde van de gronden in voldoende mate is vastgesteld.
17.4.3 Toelaatbaarheid
-
a. De in
17.4.1
genoemde omgevingsvergunning kan slechts worden verleend indien geen onevenredige afbreuk wordt gedaan aan het behoud en de bescherming van de archeologische waarden van de gronden, hetgeen moet blijken uit een rapport waarin de archeologische waarde van de gronden, die blijkens de aanvraag (zullen) worden verstoord, in voldoende mate is vastgesteld;
-
b. In dien het rapport als bedoeld onder a daartoe aanleiding geeft, moet zonodig een opgraving plaatsvinden;
-
c. Alvorens te beslissen over een aanvraag voor een omgevingsvergunning dan wel over de noodzaak van een opgraving winnen burgemeester en wethouders advies in bij de erkend archeoloog.
17.4.4 Voorwaarden aan omgevingsvergunning
Burgemeester en wethouders kunnen de omgevingsvergunning onder beperkingen verlenen en kunnen zij voorschriften aan de omgevingsvergunning verbinden, waaronder:
-
1. de verplichting tot het treffen van technische maatregelen, waardoor archeologische waarden in de bodem kunnen worden behouden of;
-
2. de verplichting tot het doen van opgravingen op basis van een door burgemeester en wethouders goedgekeurd Programma van Eisen; of;
-
3. de verplichting de werken of werkzaamheden die leiden tot de bodemverstoring, te laten leiden door een archeologisch deskundige op basis van een door burgemeester en wethouders goedgekeurd Programma van Eisen; en/of;
-
4. de verplichting om na beëindiging van de werken en werkzaamheden schriftelijk verslag uit te brengen waaruit blijkt op welke wijze met de archeologische waarden is omgegaan.
-
d. Alvorens burgemeester en wethouders beslissen over een vergunning als bedoeld in
17.4.1
winnen zij advies in bij de archeologisch deskundige over de vraag of door het verlenen van de vergunning geen onevenredige afbreuk wordt of kan worden gedaan aan de archeologische waarden en in hoeverre voorwaarden als bedoeld in
17.4.4
moeten worden opgenomen.