3.7 Ecologie
Inleiding
Op basis van een locatiebezoek en een literatuurstudie is geïnventariseerd welke beschermde soorten er in het plangebied aanwezig kunnen zijn en welke beschermde natuurgebieden er in de omgeving van het plangebied liggen. Aan de hand van de projectbeschrijving is getoetst of het project in strijd is met de natuurwetgeving: de Natuurbeschermingswet, Ecologische Hoofdstructuur en de Flora- en faunawet. De conclusies van de toetsing worden hieronder weergegeven.
Beschermde natuurgebieden
Het plangebied ligt niet in en grenst niet aan een beschermd natuurgebied of de Ecologische Hoofdstructuur. Een nader onderzoek of overleg met bevoegd gezag wordt niet nodig geacht.
Voorzorgsmaatregelen (Zorgplicht, artikel 2 Flora- en faunawet)
In deze paragraaf komen maatregelen aan de orde om te voorkomen dat er een artikel uit de Flora- en faunawet overtreden wordt of maatregelen die in het kader van de Zorgplicht (artikel 2) geadviseerd worden.
Zwanenbloem
Indien er zwanenbloemen in de te dempen watergang groeien, wordt geadviseerd de planten ruim uit te steken en in een nabijgelegen watergang terug te plaatsen.
Vogels
Geadviseerd wordt de werkzaamheden buiten het broedseizoen van vogels uit te voeren. De meeste vogels broeden van 15 maart t/m 15 juli. Indien de werkzaamheden buiten het broedseizoen van start gaan en onafgebroken worden uitgevoerd, wordt aangenomen dat vogels die er desondanks zijn gaan broeden van de werkzaamheden geen hinder ondervinden.
Amfibieën
In het kader van de zorgplicht wordt geadviseerd eventuele werkzaamheden aan de watergangen buiten het voortplantingsseizoen van amfibieën uit te voeren. Het voortplantingsseizoen van amfibieën loopt ongeveer van maart t/m juli.
Vissen
Indien er bittervoorns en kleine modderkruipers in de watergangen aanwezig zijn, dienen de volgende mitigerende maatregelen getroffen te worden om overtreding van de Flora- en faunawet te voorkomen:
- Werkzaamheden in watergangen worden in de periode september t/m februari uitgevoerd, dat is buiten het voortplantingsseizoen van vissen (en amfibieën).
- Er worden vluchtroutes vrijgehouden, zodat de vissen richting aangrenzende watergangen kunnen trekken.
- Indien er bij graafwerkzaamheden (levende) zoetwater mosselen van >10 cm lengte worden opgevist, worden deze in het water teruggezet. De bittervoorn heeft deze schelpen nodig om eieren in af te zetten.
- De maatregelen worden opgenomen in een ecologisch werkprotocol en er wordt aantoonbaar gewerkt volgens dit ecologisch werkprotocol.
Nader onderzoek
De graafwerkzaamheden in watergangen leiden tot verstoring van de potentieel aanwezige kleine modderkruiper en bittervoorn. Een visinventarisatie kan hier uitsluitsel over geven. Een visinventarisatie kan in de periode van maart t/m oktober worden uitgevoerd.
Ontheffingsaanvraag Flora- en faunawet
Voor verstoring (art. 11) van kleine modderkruipers (tabel 2 Flora- en faunawet) moet ontheffing worden aangevraagd, tenzij er aantoonbaar gewerkt wordt volgens een goedgekeurde gedragscode. Voor verstoring van bittervoorn (tabel 3 Flora- en faunawet) bij ruimtelijke ingrepen is een ontheffing nodig. Vanwege een aanpassing van de beoordeling van ontheffingen voor ruimtelijke ingrepen van augustus 2009, is voor verstoring (art. 11) geen ontheffing van de Flora- en faunawet nodig, indien de functionaliteit van het leefgebied wordt veiliggesteld. Indien er bittervoorns en kleine modderkruipers in de watergangen aanwezig zijn, wordt geadviseerd mitigerende maatregelen te treffen, zodat het niet nodig zal zijn om voor het project een ontheffing aan te vragen.