Type plan: omgevingsvergunning
Naam van het plan: Oudedijk nabij 20 te Maasdijk
Status: vastgesteld
Plan identificatie: NL.IMRO.1783.gba00000055-VA01

Toelichting

1 Inleiding
1.1 Aanleiding
Het bedrijf Nature’s Pride wordt gevestigd op het bedrijventerrein Honderdland fase 2 te Maasdijk. Voor de vestiging van het bedrijf is begin 2013 een omgevingsvergunning verleend. In de verleende omgevingsvergunning zijn wel de in- en uitritten meegenomen, maar de ontsluiting van het bedrijf via het bestaande bedrijventerrein niet.
 
Om dit te realiseren is door Honderdland Ontwikkelings Combinatie Beheer BV (de eigenaar van de gronden) een aanvraag omgevingsvergunning ingediend voor het aanleggen van een ontsluitingsweg ten behoeve van Nature's Pride, een tijdelijk gemaal, watergangen, groen, een brug en ondergrondse infra op de percelen kadastraal bekend sectie F nummers 3854, 5449, 2049, 4201 en 5692 nabij het perceel Oudedijk 20 te Maasdijk.
 
1.2 Ligging projectgebied
De aan te leggen ontsluitingsweg, het gemaal, watergangen, groen, een brug en ondergrondse infra zijn gesitueerd op de percelen kadastraal bekend sectie F nummers 3854, 5449, 2049, 4201 en 5692 nabij perceel Oudedijk 20 te Maasdijk. Deze maken onderdeel uit van het toekomstige bedrijventerrein Honderdland fase 2 te Maasdijk (zie onderstaande situatietekening).
  
       
 
1.3 Geldend bestemmingsplan
Geldend bestemmingsplan
 
De genoemde percelen waarop de nieuwe ontsluitingsweg en de watergangen zijn gesitueerd zijn gelegen binnen het vigerende bestemmingsplan 'Buitengebied Naaldwijk’. Tevens is het bestemmingsplan ‘Parapluherziening bestemmingsplannen buitengebied Westland’ van toepassing. De gronden hebben de bestemming ‘Agrarische doeleinden, glastuinbouw’.
 
De activiteit voldoet niet aan de bestemmingsplanregels in artikel 2 lid 1, omdat het aanleggen van een ontsluitingsweg en watergangen ten behoeve van het bedrijf Nature's Pride op gronden die bestemd zijn voor de uitoefening van een glastuinbouwbedrijf niet is toegestaan.
    
In procedure zijnde bestemmingsplan Honderdland fase 2
 
Voor de uitbreiding van het bedrijventerrein is het bestemmingsplan Honderdland fase 2 te Maasdijk in procedure. In dit bestemmingsplan zullen de gronden – eveneens die van de beoogde locatie – bestemd worden als bedrijventerrein met de daarbij behorende voorzieningen zoals wegen en watergangen. Op grond van de toekomstige bestemmingen zou het aanleggen van een ontsluitingsweg en watergangen ten behoeve van een bedrijf als Nature’s Pride als passend kunnen worden gezien, mits voldaan wordt aan de gestelde voorwaarden en regels behorende bij deze bestemming.
2 Projectbeschrijving
2.1 Wenselijkheid afwijken van het bestemmingsplan
Voor het plangebied Honderdland fase 2 te Maasdijk, waar het bedrijf Nature’s Pride onderdeel vanuit maakt, is zoals al eerder aangegeven een bestemmingsplan in procedure. De gemeente Westland werkt samen met Honderdland Ontwikkelings Combinatie Beheer BV (HOC) aan een integrale ontwikkeling van Honderdland fase 2 te Maasdijk. Vooruitlopend op de ontwikkeling van Honderdland fase 2 is een omgevingsvergunning verleend voor de bouw van een nieuw pand voor Nature's Pride. Om het bedrijf te kunnen ontsluiten via het bedrijventerrein is de aanleg van een ontsluitingsweg noodzakelijk. 
 
Gelet op bovenstaande en het feit dat de gronden waarop de ontsluitingsweg en de watergangen zijn gesitueerd in het toekomstige bestemmingsplan Honderdland fase 2 te Maasdijk (conform de Visie Greenport en de Provinciale Structuurvisie) een bestemming zullen krijgen waarbinnen wegen en watergangen mogelijk worden gemaakt, zijn wij van mening dat het plan vooruitlopend op het in procedure zijnde bestemmingsplan, gerealiseerd dient te worden. 
 
Om het project mogelijk te maken is een grote buitenplanse afwijkingsprocedure noodzakelijk (Wabo, artikelen 2.1 lid 1 onder c en 2.12 lid 1 onder a sub 3).
2.2 Verkeer
Ontsluiting
Bij de omgevingsvergunning die is afgegeven voor de bouw van het pand van Nature's Pride is reeds aangegeven dat de (enkelstrooks)rotonde Maasdijk – afslag Honderdland voldoet qua I/C (intensiteit/capaciteit) verhouding in de huidige situatie.
 
In de situatie 2015/2016 met als uitgangspunt een autonome groei van 3 procent, een vulling van de bestaande vestiging van Nature’s Pride en eindsituatie Nature’s Pride op de nieuwe locatie (fase 2a), zien we dat in de spitsperiodes niet meer kan worden volstaan met een enkelstrooks rotonde. 
         
Conclusie
 
Het bouwplan van Nature’s Pride en de daarbij behorende ontsluitingsweg maken onderdeel uit van een grotere ontwikkeling op Honderdland fase 2. Binnen het project Honderdland fase 2 wordt de uitkomst uit de capaciteitsberekeningen voor wat betreft de I/C verhouding bij de (enkelstrooks)rotonde Maasdijk - afslag Honderdland, meegenomen. Bij de verdere ontwikkeling van Honderdland fase 2, zal gekeken moeten worden naar een oplossing voor de ontsluiting.       
3 Gebiedsvisie
3.1 Beleidskader
3.1.1 Gemeentelijk beleid
Ontwerp Structuurvisie Westland 2020-Perspectief 2040
 
Na een periode van ongekende groei heeft de economische conjunctuur een ongewild moment van bezinning gebracht. Ambities en de realiteit van alledag sluiten niet meer op elkaar aan. Met dit besef stelt de gemeente haar structuurvisie op, in de wetenschap dat de rol van de overheid de komende jaren zal veranderen.
De visie geeft een ruimtelijk toekomstperspectief, ons streven voor de langere termijn, zonder daarbij de realiteit uit het oog te verliezen. In het perspectief 2040, dat in dialoog met de samenleving tot stand is gekomen, staan de ambities voor de toekomst van Westland. Hierin staan ook de kernwaarden die we als meetlat gebruiken bij toekomstige afwegingen of ruimtelijke ontwikkelingen mogelijk worden gemaakt of niet. We zetten zo eerst de stip op de horizon om aan te geven waar we naartoe willen. Op basis daarvan gaan we aan de slag met ruimtelijke ontwikkelingen die ons dichter bij het geschetste perspectief brengen.
Met deze visie op basis van de Wet ruimtelijke ordening (Wro) faciliteert Westland de gewenste ontwikkelingen en stelt het tegelijkertijd het ruimtelijk kader tot 2020, met het besef dat de uitwerking aan vele partijen is. Westland wil ontwikkelingen mogelijk maken en niet opleggen onder het adagium ‘alleen ga je sneller, samen kom je verder'. Deze visie gaat uit van participatieplanologie, wat betekent dat de gemeente nadrukkelijk andere partijen uitnodigt en haar partners zoekt bij het verwezenlijken van een gedeelde ambitie.
De visie is het beleidsbepalend document voor ruimtelijke ontwikkeling in Westland, waarmee duidelijkheid wordt verschaft aan ontwikkelende partijen en over de functionele invulling van gebieden. De structuurvisie biedt een juridische basis voor bovenplanse verevening en vormt de basis voor bijdragen aan ruimtelijke ontwikkelingen in anterieure overeenkomsten met marktpartijen.
 
De structuurvisie bestaat uit de volgende onderdelen:
  1. Westland in 2040
  2. Structuurvisie 2020
  3. Strategische Uitvoeringsagenda
  4. Logboek communicatie
  5. Milieu effectrapportage
De ontwerpstructuurvisie ligt vanaf 1 juli 2013 tot en met 8 september 2013 op grond van afdeling 3:4 van de Algemene wet bestuursrecht ter inzage.
 
Visie Greenport Westland
 
Door de gemeente Westland is de Greenportvisie ontwikkeld. De Visie Greenport Westland 2020 schetst het ruimtelijk kader voor toekomstige ontwikkelingen op hoofdlijnen in de gemeente en daarbuiten in woord en beeld. Op de plankaart is het plangebied aangegeven als uitleglocatie voor woningbouw.
 
Een groot deel van de woningbouwproductie dient opgevangen te worden binnen de bestaande ruimtelijke mogelijkheden. Hierbij wordt voornamelijk gekeken naar de rode contouren van de Provinciale Structuurvisie, want verdichting van de kernen door het toevoegen van woningen wordt steeds belangrijker. De verdichting komt mede voort uit het vergroten van het draagvlak voor het voorzieningenniveau en het behouden van duurzaam glas in het buitengebied.
 
In de Visie Greenport Westland zijn de gronden voor Honderdland fase 2 opgenomen als uitbreiding bedrijventerrein.
 
Evaluatie Greenport Visie Westland 2020 (2010)
 
Deze evaluatie van de Greenportvisie verwoordt het standpunt van de raad over de (tussen)resultaten van de Greenportvisie over met name de periode 1-1-2004 tot 1-1-2009 met besluiten per onderdeel over hoe nu verder. De evaluatie bepaalt de koers voor de gemeentelijke structuurvisie. 
 
Westlands Verkeers- en Vervoersplan
 
In de ontwikkelingsvisie Greenport Westland zijn de beleidslijnen voor de lange termijn aangegeven voor de gehele gemeente. Met de relevante onderdelen van deze visie is het vervoersplan als sectorale nota vastgesteld. Met dit beleidsdeel, vastgesteld door de raad van de gemeente op 28 november 2006, wordt aangegeven welke richtingen de gemeente Westland de komende jaren opgaat en wordt het beleid van de ‘oude’ gemeenten geharmoniseerd. Het Westlands Verkeers- en Vervoersplan (WVVP) dient meerdere doelen, het uitwerken van de in de Greenport gestelde kaders en het schetsen van kaders voor de toekomst op het gebied van verkeer en vervoer.
 
In het WVVP is een parkeernormering opgenomen voor werkgelegenheid. De normering voor de niet-woonfuncties zijn gebaseerd op waargenomen autogebruik in een bepaalde situatie. De situatie wordt bepaald door de relevante functies (kantoren, bedrijven, winkels en dergelijke), de stedelijkingsgraad inclusief bereikbaarheid per alternatieve vervoerwijzen, de mogelijkheid tot parkeren, de ligging van het gebied en dergelijke.  In deze toelichting is de toets aan het WVVP over de parkeernormering opgenomen.
 
Beleidsnotitie conventionele explosieven in het Westland (2006)
 
In de beleidsnotitie conventionele explosieven in het Westland wordt beschreven hoe om moet worden gegaan met dieptewerkzaamheden op locaties die mogelijk conventionele explosieven bevatten. De basis voor het gemeentelijk beleid voor het opsporen van explosieven is de explosieven risicokaart. Deze kaart geeft een eerste indicatie van het mogelijke gevaar van dieptewerkzaamheden op bepaalde locaties in het Westland. In het projectgebied zijn geen mogelijke vindplaatsen van conventionele explosieven aanwezig.
3.1.2 Regionaal beleid
Regionaal Structuurplan Haaglanden 2020
 
Op 16 april 2008 is door het algemeen bestuur van het Stadsgewest Haaglanden het Regionaal Structuurplan Haaglanden 2020 (RSP) vastgesteld. Het RSP is een integraal plan voor de ruimtelijke ontwikkeling van Haaglanden en het kader voor de regionale beleid op het gebied van milieu, groen, mobiliteit, wonen en economie en voor lokale plannen, zoals de bestemmingsplannen. Het vastgestelde Regionaal Structuurplan Haaglanden kijkt naar 2020 (en soms 2030) en omvat de grote lijnen voor de ambities en ontwikkelingen op verschillende terreinen, zoals verkeer, wonen, werken, water, groen etc.
 
In het structuurplan is het betrokken gebiedsdeel aangewezen voor “Ontwikkellocatie (hoogwaardig) bedrijventerrein tot 2020" (kaart 23 Ontwikkellocaties bedrijventerreinen en kantoren 2020-2030).
 
3.1.3 Provinciaal beleid
Provinciale Structuurvisie en de Verordening Ruimte
 
Provinciale Staten hebben op 2 juli 2010 de Provinciale Structuurvisie, de Verordening Ruimte en de Uitvoeringsagenda vastgesteld. In de Visie op Zuid Holland beschrijft de provincie haar doelstellingen en provinciale belangen. De Structuurvisie geeft een doorkijk naar 2040 en de visie voor 2020 met bijbehorende uitvoeringsstrategie.
 
In ‘Visie op Zuid-Holland’ staat hoe de provincie samen met haar partners wil omgaan met de beschikbare ruimte. Met de structuurvisie werkt de provincie aan een vitaal Zuid-Holland, met meer samenhang en verbinding tussen stad en land. Hierdoor is in Zuid-Holland goed wonen, werken en recreëren voor iedereen binnen handbereik. De provincie onderscheidt vijf hoofdopgaven:
 
-  aantrekkelijk en concurrerend internationaal profiel
-  duurzame en klimaatbestendige deltaprovincie
-  divers en samenhangend stedelijk netwerk
-  vitaal, divers en aantrekkelijk landschap
-  stad en land verbonden.
 
Ook de instrumenten van de provincie komen in de structuurvisie aan de orde. De provincie ordent op kaarten, ontwikkelt programma’s en projecten, agendeert zaken en laat onderzoek uitvoeren. Zij stuurt op hoofdlijnen door kaders te stellen en het lokale bestuur ruimte te geven bij de ruimtelijke inrichting. Deze aanpak sluit aan bij de nieuwe stijl van besturen: ‘Lokaal wat kan, provinciaal wat moet'. Volgens de kaart van de Structuurvisie zijn de onderhavige gronden aangewezen als "stads en dorpsgebied". Binnen de voornoemde aanduiding wordt ruimte geboden aan wonen, werken en andere stedelijke voorzieningen. De bouw van het betreffende pand voor de woonfunctie past hier binnen.
 
Op de functiekaart behorende bij de Provinciale Structuurvisie zijn de gronden bestemd als bedrijventerrein.
 
3.1.4 Rijksbeleid
Structuurvisie Infrastructuur en Ruimte & AMvB ruimtelijke ordening 
 
Nederland concurrerend, bereikbaar, leefbaar & veilig. Daar streeft het Rijk naar met een aanpak die ruimte geeft aan regionaal maatwerk, de gebruiker voorop zet, investeringen scherp prioriteert en ruimtelijke ontwikkelingen en infrastructuur met elkaar verbindt. Een actualisatie van het ruimtelijk- en mobiliteitsbeleid is daarvoor nodig. De verschillende beleidsnota's op het gebied van ruimte en mobiliteit zijn gedateerd door nieuwe politieke accenten en veranderende omstandigheden zoals de economische crisis, klimaatverandering en toenemende regionale verschillen onder andere omdat groei, stagnatie en krimp gelijktijdig plaatsvinden. De structuurvisie Infrastructuur en Ruimte geeft een nieuw, integraal kader voor het ruimtelijk- en mobiliteitsbeleid op rijksniveau en is de 'kapstok' voor bestaand en nieuw rijksbeleid met ruimtelijke consequenties.
 
Doelen
In de structuurvisie Infrastructuur en Ruimte formuleert het Rijk drie hoofddoelen om Nederland concurrerend, bereikbaar, leefbaar & veilig te houden voor de middellange termijn (2028):
  • het vergroten van de concurrentiekracht van Nederland door het versterken van de ruimtelijk-economische structuur van Nederland;
  • het verbeteren, in stand houden en ruimtelijk zeker stellen van de bereikbaarheid waarbij de gebruiker voorop staat;
  • het waarborgen van een leefbare en veilige omgeving waarin unieke natuurlijke en cultuurhistorische waarden behouden zijn.
Het Westland is op de kaart van de nationale ruimtelijke hoofdstructuur aangewezen als Greenport (zie afbeelding).
 
 
Uitsnede kaart nationale ruimtelijke hoofdstructuur
 
Nationale belangen
De structuurvisie Infrastructuur en Ruimte is vertaald in de AMvB ruimtelijke ordening. De AMvB omvat alle ruimtelijke rijksbelangen die juridisch doorwerken op het niveau van bestemmingsplannen. Het gaat om kaders voor onder meer het bundelen van verstedelijking, de bufferzones, nationale landschappen, de Ecologische Hoofdstructuur, de kust, grote rivieren, militaire terreinen, mainportontwikkeling van Rotterdam en de Waddenzee. Met de AMvB Ruimte maakt het Rijk proactief duidelijk waar provinciale verordeningen en gemeentelijke bestemmingsplannen aan moeten voldoen. Uit de regels en kaarten behorende bij de AMvB kan worden afgeleid welke aspecten relevant zijn voor het ruimtelijke besluit. Voor het projectgebied zijn geen nationale belangen in het geding.
3.1.5 Conclusie
Gelet op het voorgaande kan worden geconcludeerd dat het plan past in het overheidsbeleid.
4 Onderzoek
4.1 Geluid
 
4.1.1 Beleid
Industrielawaai
 
Volgens de Wet geluidhinder dienen alle industrie- en bedrijventerreinen, waarop inrichtingen zijn of kunnen worden gevestigd die in belangrijke mate geluidshinder kunnen veroorzaken, gezoneerd te zijn. Bedoelde inrichtingen, vroeger ook wel 'A-inrichtingen' genoemd, worden nader genoemd in het Besluit omgevingsrecht. Rondom deze industrieterreinen dient een geluidszone te worden vastgesteld en vastgelegd in bestemmingsplannen. Buiten deze zone mag de geluidsbelasting als gevolg van het industrieterrein niet meer dan 50 dB(A) bedragen. Bij het mogelijk maken van nieuwe geluidsgevoelige functies dient rekening te worden gehouden met de zonering van industrielawaai. Nieuwe geluidsgevoelige functies (zoals woningen) binnen de zonegrens zijn niet zonder meer toegestaan. Indien er binnen de 50 dB(A)-contour, de zonegrens van het industrieterrein, geluidsgevoelige functies (bijvoorbeeld woningen) mogelijk worden gemaakt, geldt een onderzoeksplicht. Wanneer er voor een locatie binnen de zone industrielawaai wordt aangetoond dat de geluidsbelasting onder de 50 dB(A) ligt, is de bouw van geluidsgevoelige functies op die locatie toegestaan. Bij een geluidsbelasting van meer dan 50 dB(A) kan door burgemeester en wethouders een hogere grenswaarde worden vastgesteld tot maximaal 55 dB(A).
4.1.2 Onderzoek
Het plangebied en naastgelegen bedrijventerreinen zijn geen gezoneerde industrieterreinen waar zich grote lawaaimakers kunnen vestigen. In de huidige situatie zijn dergelijke inrichtingen hier ook niet aanwezig. De ontsluiting en watergangen die in het plangebied worden gerealiseerd vallen ook niet onder de grote lawaaimakers.
4.1.3 Conclusie
Het plangebied ligt binnen de geluidszone van industrieterrein Europoort-Maasvlakte. Aangezien de omgevingsvergunning geen nieuwe geluidsgevoelige bestemmingen mogelijk maakt, vormt deze zone geen belemmering voor de uitvoering van het plan.
4.2 Luchtkwaliteit
   
4.2.1 Beleid
In het kader van een goede ruimtelijke ordening wordt bij het opstellen van een ruimtelijk plan uit het oogpunt van de bescherming van de gezondheid van de mens rekening gehouden met de luchtkwaliteit. Het toetsingskader voor luchtkwaliteit wordt gevormd door hoofdstuk 5, titel 5.2 van de Wet milieubeheer (ook wel Wet luchtkwaliteit genoemd, Wlk). Dit onderdeel van de Wet milieubeheer (Wm) bevat grenswaarden voor zwaveldioxide, stikstofdioxide en stikstofoxiden, fijn stof, lood, koolmonoxide en benzeen. Hierbij zijn in de ruimtelijke ordeningspraktijk langs wegen vooral de grenswaarden voor stikstofdioxide (jaargemiddelde) en fijn stof (jaar- en daggemiddelde) van belang. De grenswaarden van de laatstgenoemde stoffen zijn in de volgende tabel weergegeven.
 
 
Op grond van artikel 5.16 van de Wm kunnen bestuursorganen bevoegdheden die gevolgen kunnen hebben voor de luchtkwaliteit onder andere uitoefenen indien de bevoegdheden/ontwikkelingen niet leiden tot een overschrijding van de grenswaarden of de bevoegdheden/ontwikkelingen niet in betekenende mate bijdragen aan de concentratie in de buitenlucht.
 
NIBM
In dit Besluit niet in betekenende mate is bepaald in welke gevallen een project vanwege de gevolgen voor de luchtkwaliteit niet aan de grenswaarden hoeft te worden getoetst. Hierbij worden 2 situaties onderscheiden:
  • een project heeft een effect van minder dan 3% van de jaargemiddelde grenswaarde NO2 en PM10 (= 1,2 µg/m³);
  • een project valt in een categorie die is vrijgesteld aan toetsing aan de grenswaarden; deze categorieën betreffen onder andere woningbouw met niet meer dan 1.500 woningen.
4.2.2 Onderzoek
In het kader van een goede ruimtelijke ordening is een indicatie van de luchtkwaliteit ter plaatse van het projectgebied gegeven. Dit is gedaan aan de hand van de monitoringstool (http://viewer2010.nsl-monitoring.nl/) die bij het Nationaal Samenwerkingsprogramma Luchtkwaliteit hoort. Hieruit blijkt dat in 2011 de jaargemiddelde concentraties stikstofdioxide en fijn stof direct langs de A20 en N220 (Maasdijk) (als maatgevende doorgaande wegen in de omgeving van het plangebied) ruimschoots onder de grenswaarden uit de wetgeving lagen. Omdat direct langs deze wegen aan de grenswaarden wordt voldaan, zal dit ook ter plaatse van het projectgebied het geval zijn. Concentraties luchtverontreinigende stoffen nemen immers af naarmate een locatie verder van de weg ligt. Door de ontwikkeling is er een toename van verkeer van 250 mvt/etmaal (weekdaggemiddelde). Hierbij wordt uitgegaan van een aandeel vrachtverkeer van 71%. Uit de Nimb-tool blijkt dat deze verkeerstoename zorgt voor een toename van het gehalte stikstof in de lucht van 2,3 µg/m³ en van fijn stof van 0,34 µg/m³. De toename van stikstof is groter dan 1,2 µg/m³. Het project draagt dus mogelijk in betekenende mate bij aan de toename van de hoeveelheid stikstofdioxide in de lucht. Aangezien de jaargemiddelde concentraties stikstof en fijn stof ter plaatse van het plangebied in de huidige situatie lager zijn dan 37 µg/m³, zal de totale concentratie stikstof door deze ontwikkeling onder de grenswaarden van 40 µg/m³ blijven.
4.2.3 Conclusie
Er wordt geconcludeerd dat het aspect luchtkwaliteit de uitvoering van het plan niet in de weg staat. Uit het oogpunt van luchtkwaliteit is sprake van een aanvaardbaar woon- en leefmilieu ter plaatse.
4.3 Externe veiligheid
   
4.3.1 Beleid
Bij ruimtelijke plannen dient ten aanzien van externe veiligheid naar verschillende aspecten te worden gekeken, namelijk:
  • bedrijven waar activiteiten plaatsvinden die gevolgen hebben voor de externe veiligheid;
  • vervoer van gevaarlijke stoffen over wegen, spoor, water of door buisleidingen.  
Voor zowel bedrijvigheid als vervoer van gevaarlijke stoffen zijn twee aspecten van belang, te weten het plaatsgebonden risico (PR) en het groepsrisico (GR). Het PR is de kans per jaar dat een persoon dodelijk wordt getroffen door een ongeval, indien de persoon zich onafgebroken (dat wil zeggen 24 uur per dag gedurende het hele jaar) en onbeschermd op een bepaalde plaats zou bevinden. Het PR wordt weergegeven met risicocontouren rondom een inrichting dan wel infrastructuur.
 
Het GR drukt de kans per jaar uit dat een groep van minimaal een bepaalde omvang overlijdt als direct gevolg van een ongeval waarbij gevaarlijke stoffen betrokken zijn. De norm voor het GR is een oriëntatiewaarde. Het bevoegd gezag heeft een verantwoordingsplicht als het GR toeneemt en/of de oriëntatiewaarde overschrijdt.
 
Vervoer van gevaarlijke stoffen
 
In de Circulaire risiconormering vervoer gevaarlijke stoffen (RVGS) is het externe veiligheidsbeleid voor het vervoer van gevaarlijke stoffen over water en (spoor)wegen opgenomen. Op basis van de circulaire is voor bestaande situaties de grenswaarde voor het PR ter plaatse van kwetsbare en beperkt kwetsbare objecten 10-5 per jaar en de streefwaarde 10-6 per jaar. In nieuwe situaties is de grenswaarde voor het PR ter plaatse van kwetsbare objecten 10-6 per jaar; voor beperkt kwetsbare objecten in nieuwe situaties geldt een richtwaarde van 10-6 per jaar. Op basis van de circulaire geldt bij een overschrijding van de oriëntatiewaarde voor het GR of een toename van het GR een verantwoordingsplicht. Deze verantwoordingsplicht geldt zowel in bestaande als in nieuwe situaties. De circulaire vermeldt dat op een afstand van 200 m vanaf het tracé in principe geen beperkingen hoeven te worden gesteld aan het ruimtegebruik. Wel kan de verantwoordingsplicht voor het GR nog buiten deze 200 m strekken.
 
Vooruitlopend op de vaststelling van het Besluit Transportroutes Externe Veiligheid is de circulaire per 1 januari 2010 gewijzigd. Met deze wijziging zijn de veiligheidsafstanden en plasbrand-aandachtsgebieden uit het Basisnet Wegen en Basisnet Water opgenomen in de circulaire.
 
Besluit externe veiligheid buisleidingen
 
Per 1 januari 2011 is het Besluit externe veiligheid buisleidingen in werking getreden. In dat besluit wordt aangesloten bij de risicobenadering uit het Besluit externe veiligheid inrichtingen (Bevi) zodat ook voor buisleidingen normen voor het PR en het GR gelden. Op advies van de minister wordt bij de toetsing van externe veiligheidsrisico's van buisleidingen al enkele jaren rekening gehouden met deze risicobenadering.
Uit de provinciale risicokaart (www.risicokaart.nl) blijkt dat in de omgeving van het plangebied risicovolle activiteiten aanwezig zijn.
 
4.3.2 Onderzoek
Uit de provinciale risicokaart (www.risicokaart.nl) blijkt dat in de omgeving van het projectgebied risicovolle activiteiten aanwezig zijn.
 
  
Vervoer van gevaarlijke stoffen over wegen
  
Ten oosten van het plangebied, op circa 15 m afstand, vindt vervoer van gevaarlijke stoffen plaats over de rijksweg A20 (wegvak Z122, afrit N223 Maasdijk – afrit 6 Maasdijk). Uit de provinciale risicokaart blijkt dat de PR 10-6 risicocontour van de weg niet buiten de weg gelegen is en daardoor geen belemmering vormt voor het plan. Uit het nog in ontwikkeling zijnde Basisnet Weg 1.0 blijkt dat het groepsrisico van de A20 in de huidige situatie minder dan 0,1 maal de oriënterende waarde bedraagt. Het invloedsgebied van het groepsrisico ligt op 200 m vanaf de weg. Het plangebied ligt dus buiten de PR 10-6 risicocontour, maar binnen het invloedsgebied van het groepsrisico. Als gevolg van de beoogde ontwikkeling zal het groepsrisico mogelijk in enige mate toenemen. Deze toename van het groepsrisico is aan het eind van de paragraaf verantwoord.
 
Vervoer van gevaarlijke stoffen door buisleidingen
 
Evenwijdig aan de A20 is een buisleiding gelegen. Door deze buisleiding vindt ook vervoer van gevaarlijke stoffen plaats. Het gaat hierbij om de K1-olieleiding (411041) van de Nederlandse Aardolie Maatschappij (NAM). Deze buisleiding heeft een uitwendige diameter van 5,98 inch en een maximale werkdruk van 95 bar. De PR 10-6 risicocontour ligt op 10 m afstand van de leiding en het invloedsgebied van de leiding is 27 m. Het plangebied ligt op circa 15 m vanaf de leiding, dus buiten de PR 10-6 risicocontour, maar binnen het invloedsgebied. Bij K1-leidingen is er geen sprake van een groepsrisico als er minder dan 255 mensen per hectare aanwezig zijn. Bij het nieuw op te richten pand van Nature’s Pride zal het aantal personen van 255 niet gehaald worden. Voor deze leiding is in de huidige en toekomstige situatie het groepsrisico dus verwaarloosbaar. De buisleiding staat de vaststelling van voorliggende bestemmingsplan dan ook niet in de weg.
 
Verantwoording groepsrisico
 
Het plangebied ligt binnen het invloedsgebied van het groepsrisico van de A20. De verantwoording van het groepsrisico is hieronder opgenomen. Voor de A20 zijn er verschillende ongevalscenario’s. De effectafstanden voor deze ongevalscenario’s die de Veiligheidsregio hanteert zijn in onderstaande tabel opgenomen:
 
 
 
Gelet op de afstand tot het plangebied (15 m) zijn alle scenario’s van toepassing. Het maatgevende scenario wordt bepaald door een ongeluk met een tankwagen met LPG of propaan. Daarbij kan een zogenaamde BLEVE1 ontstaan.
 
Binnen het invloedsgebied en de effectafstanden van de rijksweg liggen voornamelijk bedrijven, kassen en wegen. Het aantal woningen binnen deze invloedsgebieden is beperkt. Ter plaatse van bedrijven en kassen is over het algemeen sprake van een lage personendichtheid (in vergelijking met bijvoorbeeld woningen). Tevens verblijven de aanwezige personen hier in de regel slechts gedurende een gedeelte van de dag. Daarom zal in de huidige situatie geen sprake zijn van een overschrijding van de oriëntatiewaarde. Dit blijkt ook uit het Basisnet Weg 1.0, hierin staat aangegeven dat voor de rijksweg A20 het groepsrisico niet wordt overschreden (het groepsrisico bedraagt minder dan 0,1 maal de oriënterende waarde). Door de beoogde ontwikkeling zal de personendichtheid in het plangebied mogelijk zeer beperkt toenemen. De ontwikkeling bestaat namelijk uit het aanleggen van een ontsluitingsweg en watergangen. 
4.3.3 Conclusie
Geconcludeerd wordt dat het plan voldoet aan het beleid en de normstelling ten aanzien van externe veiligheid. Het aspect externe veiligheid staat de uitvoering van het plan niet in de weg.
4.4 Water
  
4.4.1 Beleid
Het waterbeleid voor de 21e eeuw is bestuurlijk vastgelegd in het Nationaal Bestuursakkoord Water (NBW). In het NBW staat dat gemeenten met dreigende wateroverlast, samen met waterschappen - de waterbeheerders - een waterplan moeten opstellen.
 
In 2008 hebben de verenigde vergadering van Delfland en de gemeenteraad van Westland het Waterplan “Westlandswater, nu en later” vastgesteld, uitgezonderd de financiële paragraaf. Het waterplan bestaat uit een beleidsdeel met doelstellingen voor de lange termijn (tot 2030) en doelstellingen tot 2015 en een waterstructuurvisie, waarin de ruimtelijke vertaling van de maatregelen is weergegeven. Onderdeel van de waterstructuurvisie zijn polder- en boezembeschrijvingen en kaarten van de polders en de boezem.
December 2009 is de Waterwet van kracht geworden. In de Waterwet is vastgelegd dat de gemeente zorg draagt voor het oppervlaktewatersysteem. De gemeente toetst daarom of plannen voldoende maatregelen treffen in het kader van de zorgplicht.
 
November 2010 is de Verkenning oplossingsrichtingen wateroverlast Westland vastgesteld door het college van B&W en het college van Dijkgraaf & Hoogheemraden en is gepresenteerd aan de gemeenteraad van Westland. In plaats van normgericht te kijken (per hectare 325 m3 waterberging aanleggen) zijn de inspanningen gericht op het voorkomen van wateroverlast. Dat kan op veel verschillende, vaak innovatieve manieren, ook buiten het watersysteem. Oplossingen kunnen van technische, juridische, planologische en financiële aard zijn. Een waterfonds behoort tot de mogelijkheden, maar dan niet voor heel Westland maar specifiek voor één gebied.
 
Watertoets
 
In 2001 is de watertoets verplicht gesteld voor ruimtelijke plannen. Het doel van de watertoets is een goede en evenwichtige afstemming tussen waterbeheer (kwantiteit en kwaliteit) en ruimtelijke plannen te bewerkstelligen. Wanneer knelpunten in de projectvoorbereiding worden gesignaleerd moeten er alternatieve en/of compenserende maatregelen worden genomen in de planontwikkeling en uitvoering.
4.4.2 Onderzoek
Voor het plangebied Honderdland fase 2 is op 31 oktober 2013 een 'Masterplan Water Honderdland fase 2' opgesteld door Grontmij. In dit plan is aangegeven hoe invulling wordt gegeven aan de opzet van het watersysteem in Honderdland fase 2.
4.4.3 Conclusie
In de brief van het Hoogheemraadschap van Delfland van 11 november 2013 hebben ze aangegeven in te kunnen stemmen met het 'Masterplan Water' van 31 oktober 2013. De brief van Delfland en het Masterplan zijn als bijlage 6 toegevoegd aan de ruimtelijke onderbouwing.
4.5 Bodem
   
4.5.1 Beleid
De provincie Zuid-Holland hanteert bij de beoordeling van ruimtelijke plannen en bestemmingsplannen de richtlijn dat voorafgaand aan de vaststelling van een plan ten minste het eerste deel van het verkennend bodemonderzoek, het historisch onderzoek, wordt verricht op alle bestemmingen waar een herinrichting wordt voorzien. Indien uit het historisch onderzoek wordt geconcludeerd dat op de betreffende locatie sprake is geweest van activiteiten met een verhoogd risico op verontreiniging, dan dient het volledig verkennend bodemonderzoek te worden verricht. Nieuwe bestemmingen dienen bij voorkeur op schone grond te worden gerealiseerd.  
4.5.2 Onderzoek
Voor de locatie Honderdland fase 2 te Maasdijk is een aanvraag om omgevingsvergunning voor de activiteit wijziging van het gebruik ingediend voor het aanleggen van een ontsluitingsweg en watergangen.
Bij de aanvraag zijn de volgende bodemonderzoeken overgelegd:
  • Nader milieukundig (asbest)bodemonderzoek aan de Oudedijk 24b te Maasdijk met projectcode: HOMA120650.02 d.d. 3 augustus 2012;
  • Actualiserend milieukundig (water)bodemonderzoek 'Honderdland fase 2a' te Maasdijk met projectcode: HOMA120650.ACT;
  • Nader milieukundig (asbest)bodemonderzoek aan de Oudedijk 24 te Maasdijk met projectcode: HOMA120650.04 d.d. 3 augustus 2012;
  • Nader milieukundig (asbest)bodemonderzoek aan de Burgemeester Elzenweg 28 te Maasdijk met projectcode: HOMA120650.05 d.d. 3 augustus 2012;
  • Nader milieukundig (asbest)bodemonderzoek aan de Oudedijk 26 en Kleine Hei 15 te Maasdijk met projectcode: HOMA120650.07 d.d. 24 juli 2012.
4.5.3 Conclusie
Op basis van de onderzoeken kan worden aangegeven dat op de locatie van de ontsluitingsweg, het tijdelijk gemaal, watergangen, groen, de brug en de ondergrondse infra op de percelen kadastraal bekend sectie F nummers 3854, 5449, 2049, 4201 en 5692 nabij het perceel Oudedijk 20 te Maasdijk geen sprake is van een geval van ernstige bodemverontreiniging waarop artikel 2.4.1 van de Bouwverordening van toepassing is.
 
Opgemerkt wordt dat in de grond de achtergrondwaarde (AW2000) wordt overschreden. Hierdoor gelden er bij afvoer van de grond beperkingen ten aanzien van het hergebruik van deze grond.
 
Op basis van bovengenoemde gegevens kan de omgevingsvergunning verleend worden.
4.6 Ecologie
4.6.1 Beleid en onderzoek
Het rijksbeleid ten aanzien van de bescherming van soorten (flora en fauna) en de bescherming van de leefgebieden van soorten (habitats) is opgenomen in de Structuurvisie Infrastructuur en Ruimte (SVIR).
De uitwerking van dit nationale belang ligt bij de provincies. De bescherming van de EHS is in Zuid-Holland in de provinciale Structuurvisie nader uitgewerkt.
Uit het oogpunt van gebiedsbescherming is de Natuurbeschermingswet 1998 van belang. Deze wet onderscheidt drie soorten gebieden, te weten:
  1. door de minister van EL&I (voormalig Ministerie van LNV) aangewezen gebieden, zoals bedoeld in de Vogel- en Habitatrichtlijn;
  2. door de minister van EL&I (voormalig Ministerie van LNV) aangewezen beschermde natuurmonumenten;
  3. door Gedeputeerde Staten aangewezen beschermde landschapsgezichten.
 
De wet bevat een zwaar beschermingsregime voor de onder a en b bedoelde gebieden (in de vorm van verboden voor allerlei handelingen, behoudens vergunning van Gedeputeerde Staten of de Minister van EL&I). De bescherming van de onder c bedoelde gebieden vindt plaats door middel van het bestemmingsplan. De speciale beschermingszones (a) hebben een externe werking, zodat ook ingrepen die buiten deze zones plaatsvinden verstoring kunnen veroorzaken en moeten worden getoetst op het effect van de ingreep op soorten en habitats.
 
Bij de voorbereiding van een ruimtelijk plan moet worden onderzocht of de Natuurbeschermingswet 1998 de uitvoering van het plan niet in de weg staat. Dit is het geval wanneer de uitvoering tot ingrepen noodzaakt waarvan moet worden aangenomen dat daarvoor geen vergunning ingevolge de Natuurbeschermingswet 1998 zal kunnen worden verkregen.
 
Flora- en faunawet
 
Voor de soortenbescherming is de Flora- en faunawet (hierna Ffw) van toepassing. Deze wet is gericht op de bescherming van dier- en plantensoorten in hun natuurlijke leefgebied.
De Ffw bevat onder meer verbodsbepalingen met betrekking tot het aantasten, verontrusten of verstoren van beschermde dier- en plantensoorten, hun nesten, holen en andere voortplantings- of vaste rust- en verblijfsplaatsen. De wet maakt hierbij een onderscheid tussen 'licht' en 'zwaar' beschermde soorten. Indien sprake is van bestendig beheer, onderhoud of gebruik, gelden voor sommige, met name genoemde soorten, de verbodsbepalingen van de Ffw niet. Er is dan sprake van vrijstelling op grond van de wet. De Ffw is voor dit ruimtelijk plan van belang, omdat bij de voorbereiding van het plan moet worden onderzocht of deze wet de uitvoering van het plan niet in de weg staat.
 
Gebiedsbescherming
 
Het plangebied vormt geen onderdeel van een natuur- of groengebied met een beschermde status, zoals Natura 2000. Het plangebied maakt ook geen deel uit van de Ecologische Hoofdstructuur (EHS).
Langs de N223 ligt een ecologische verbindingszone en op circa 2,4 km ten noordwesten van het plangebied ligt het Staelduinse Bos dat deel uitmaakt van de EHS en het Natura 2000-gebied Solleveld en Kapittelduinen. De ontwikkeling is niet van invloed op het functioneren van de ecologische verbindingszone langs de N223. De ontwikkeling op het bedrijventerrein leidt tevens niet tot areaalverlies of versnippering van het Natura 2000-gebied. Gezien de afstand en tussenliggende bebouwing en reeds aanwezige verstorende wegen neemt ook de verstoring van het Natura 2000-gebied niet merkbaar toe. Het beleid van de provincie staat de uitvoering van het plan dan ook niet in de weg. De verkeersproductie als gevolg van de ontwikkeling kan wel leiden tot een toename van de stikstofdepositie in het Natura 2000-gebied.
 
 
Figuur 1: Ligging plangebied (rode cirkel) t.o.v. beschermde natuurgebieden (bron: geo-loket provincie Zuid-Holland)
 
Natuurwaarden Solleveld en Kapittelduinen
 
Het Natura 2000-gebied Solleveld en Kapittelduinen is aangewezen in het kader van de Habitatrichtlijn. Het tussen Den Haag en Ter Heijde gelegen Solleveld wijkt af van de meeste andere Zuid-Hollandse duingebieden doordat het voor het overgrote deel bestaat uit 'oude duinen'. Bijzonder in deze ontkalkte duinen zijn de duingraslanden, de door de wind geschoren eikenstrubben en enkele heideterreintjes, die evenals andere landschapselementen herinneren aan het historische, agrarische gebruik. Het gebied is niet heel reliëfrijk en bestaat uit duinen, duinbossen, graslanden, duinheiden, struwelen, ruigten en plassen. Aan de binnenduinrand liggen een aantal oude landgoedbossen met een rijke stinzeflora. Ten noorden van de oude monding van de Maas liggen de Kapittelduinen. Dit gebied bestaat uit de ten oosten van het strand gelegen duinen, vochtige duinvalleien, duinplassen, duin- en landgoedbossen, graslanden, struwelen, ruigten en een aantal dijktrajecten. Het gebied ligt op de overgang van kust naar rivierengebied en meer landinwaarts worden de rivierinvloeden steeds duidelijker zichtbaar in de vegetatie. Tussen beide deelgebieden Solleveld en Kapittelduinen ligt De Banken, een restant van een strandvlakte, dat is ingeklemd tussen zeereep en een slaperdijk.
 
Natuurwaarden Staelduinse Bos
 
Het Staelduinse Bos ligt ten noordwesten van Maasdijk, op een relict van de voormalige estuariumduinen. Het gebied is in de 19e eeuw als landgoed ingericht en bestaat voornamelijk uit oud loofbos, met enkele graslanden langs de bosrand. De historische bebouwing bestaat uit een hoeve met een kleine en een grote stal (koestal). Uit de Tweede Wereldoorlog stammen twee bunkerconcentraties in het oosten en wat verspreid liggende bunkers in het westen. Het bos bestaat uit eikenbos op de hogere delen en gemengd loofbos op de lagere delen. De kruid- en struiklaag is soortenrijk, met plaatselijk een stinzeflora. Door zijn gevarieerde structuur is het bos vogelrijk, met soorten als groene specht, bosuil, wielewaal en boomvalk. De graslanden hebben een botanische waarde, terwijl langs de overgangen van gras naar bos veel bijzondere vlinders worden waargenomen. In de bunkers huizen zes soorten vleermuizen.
In het ontwerpbesluit voor het Natura 2000-gebied zijn instandhoudingsdoelstellingen opgenomen. Deze zijn weergegeven in tabel 1.
 
Tabel 1: Staat van instandhouding en instandhoudingsdoelen
 
 
 
Naast het belang van het gebied voor de verschillende habitattypen heeft het gebied ook een betekenis voor diersoorten. In de aanwijzingsbesluiten van de Beschermde natuurmonumenten Solleveld en Kapittelduinen zijn deze waarden ook benoemd. De gebieden zijn van belang als broed-, rust-, foerageer- en doortrekgebied voor vogels en als biotoop voor een aantal soorten amfibieën, reptielen, zoogdieren en insecten, waaronder in ons land minder algemene tot zeldzame soorten.
 
Diersoorten van het open duinlandschap voelen zich in dit Natura 2000-gebied thuis, waaronder zandhagedis, roodborsttapuit en veldleeuwerik. De boomleeuwerik is hier schaars. Op plaatsen waar duinstruweel de boventoon voert, broeden struweelvogels als sprinkhaanzanger, braamsluiper, grasmus en nachtegaal. De broedvogelbevolking van waterpartijen en moerasvegetatie is goed vertegenwoordigd bij de inlaatkanalen voor drinkwater. De bossen van Solleveld en de aangrenzende landgoederen betreffen vrijwel alle droge eikenbossen. Ze herbergen een rijke stinzeflora met onder meer veel wilde hyacint en zijn rijk aan broedvogels. De plaatselijk zeer oude (100 tot 200 jaar) eiken worden in de richting van de zee steeds lager, als gevolg van de schering door de zeewind, waarbij ze uiteindelijk een soort eikenstruweel vormen. Aan de zuidkant van het Natura 2000-gebied gaat het veelal om wat vochtigere bossen, ook hier met veel stinzeflora. groene en grote bonte specht worden hier geregeld gehoord, evenals de kleine bonte specht. Ook roofvogels zijn volop te vinden, waaronder havik, boomvalk en bosuil.
 
Stikstofdepositie
 
In de (directe) omgeving van wegen worden, als gevolg wegverkeer, verhoogde stikstof­concentraties (NO2) gemeten. De bijdrage van wegen aan de stikstofdepositie neemt af naarmate de afstand tot de weg groter wordt. Stikstofdepositie leidt tot vermesting en ver­zuring van de bodem en heeft daarmee een directe invloed op de vegetatiesamenstelling en indirect ook op de fauna. De maximale hoeveelheid stikstof die een vegetatietype kan ver­dragen is de critical load (zie tabel 2). Voor vrijwel alle vermestings- en verzuringsgevoelige vegetatiety­pen in Nederland geldt dat de critical load reeds fors wordt overschreden door de hoge ach­tergrondwaarden. Deze achtergrondwaarden worden landelijk voor ongeveer de helft veroor­zaakt door de agrarische sector (bron:
www.mnp.nl
). Op regionaal niveau kan dit aandeel verschillen. Figuur 2 laat zien dat de relatieve bijdrage van het wegverkeer op de totale depositie in het Natura 2000 gebied bijzonder gering is.
 
Figuur 2: Relatieve bijdrage verkeer in stikstofdepositie op Solleveld en Kapittelduinen
 
Toetsing gebiedsbescherming
De verkeersproductie van Nature’s Pride is dermate gering dat deze toename niet waarneembaar zal zijn in de stikstofdepositie op het Natura 2000-gebied Solleveld en Kapittelduinen.
 
Soortenbescherming
 
Bronnen van de waarnemingen
De huidige ecologische waarden zijn vastgesteld aan de hand van foto's van het plangebied, algemene ecologische kennis en verspreidingsatlassen/gegevens (onder andere www.ravon.nl en www.waarneming.nl) waarin de waarnemingen zijn aangegeven.
 
Vaatplanten
In en langs de waterpartijen zijn mogelijk groeiplaatsen van de beschermde zwanenbloem en dotterbloem aanwezig. Het ruige plantsoen in het plangebied biedt mogelijk groeiplaatsen aan de beschermde grote kaardenbol. Wellicht komt hier ook de zwaarder beschermde (tabel 2- soort) rietorchis voor.
 
Vogels
De watergangen bieden leefgebied aan watervogels als meerkoet, wilde eend en waterhoen. Op het bedrijventerrein zijn waarnemingen bekend van smient, grote Canadese gans, zwarte kraai en kievit. Mogelijk dat de laatste in het plangebied tot broeden komt.
 
Zoogdieren
Het plangebied biedt geschikt leefgebied aan algemeen voorkomende, licht beschermde soorten als mol, egel, gewone bosspitsmuis, dwergspitsmuis, huisspitsmuis, veldmuis, bosmuis, rosse woelmuis, hermelijn, wezel, haas en konijn. Vanwege het ontbreken van bebouwing en bomen kunnen vaste verblijfplaatsen van vleermuizen worden uitgesloten. De groenstroken en waterpartijen langs de Oudedijk en Kleine Hei kunnen fungeren als foerageergebied of onderdeel zijn van een migratieroute van vleermuizen.
 
Amfibieën
Algemene amfibieën als bruine kikker, middelste groene kikker, kleine watersalamander en gewone pad zullen zeker gebruik zullen maken van het plangebied. De zwaar beschermde rugstreeppad is hier niet te verwachten.
 
Vissen
De watergangen rondom het plangebied bieden zeer waarschijnlijk leefgebied aan de beschermde kleine modderkruiper (tabel 2- soort) en mogelijk ook aan de bittervoorn (tabel 3- soort). Andere beschermde vissoorten zijn hier niet te verwachten.
 
Overige soorten
Er zijn, gezien de voorkomende biotopen, geen beschermde reptielen en/of bijzondere insecten of overige soorten te verwachten op de planlocatie. Deze soorten stellen hoge eisen aan hun leefgebied; het plangebied voldoet hier niet aan.
In tabel 4 staat aangegeven welke beschermde soorten er binnen het plangebied (naar verwachting) voorkomen en onder welk beschermingsregime deze vallen.
 
Tabel 4:
Naar verwachting voorkomende beschermde soorten binnen het plangebied en het beschermingsregime
Beschermingsregime
Soort
Vrijstellings-
regeling Ffw
tabel 1
 
zwanenbloem en dotterbloem
mol, egel, gewone bosspitsmuis, dwergspitsmuis, huisspitsmuis, veldmuis, bosmuis, rosse woelmuis, hermelijn, wezel, haas en konijn

bruine kikker, gewone pad, kleine watersalamander en de middelste groene kikker
Ontheffings-
regeling Ffw
tabel 2
 
rietorchis
kleine modderkruiper
 
tabel 3
bijlage 1 AMvB
bittervoorn
  
bijlage IV HR
alle vleermuizen
 
vogels
cat. 1 t/m 4
geen
 
Toetsing soorten
De omgevingsvergunning voor het afwijken van het is het besluit dat ingrepen mogelijk maakt en een aantasting van be­schermde dier- of plantensoorten kan betekenen. Uiterlijk bij het nemen van een besluit dat ruimtelijke veranderingen mogelijk maakt, zal daarom zekerheid moeten zijn verkregen of verle­ning van ontheffing op grond van de Flora- en faunawet (hierna Ffw) nodig zal zijn en of het reëel is te ver­wachten dat deze zal worden verleend. Ten aanzien van de soorten wordt het volgende geconcludeerd:     
  • Er is geen ontheffing nodig voor de tabel 1-soorten van de Ffw, omdat hiervoor een vrijstelling geldt van de verbodsbepalingen van de Ffw. Uiteraard geldt wel de algemene zorgplicht. Dat betekent dat iedereen voldoende zorg in acht moet nemen voor alle in het wild voorkomende planten en dieren en hun leefomgeving.    
  • Tijdens werkzaamheden dient rekening te worden gehouden met het broedseizoen. Verstoring van broedende vogels is verboden. Overtreding van verbodsbepalingen ten aanzien van vogels wordt voorkomen door de werkzaamheden buiten het broedseizoen uit te voeren. In het kader van de Ffw wordt geen standaardperiode gehanteerd voor het broedseizoen. Van belang is of een broedgeval aanwezig is, ongeacht de periode. Indien de werkzaamheden uitgevoerd worden op het moment dat er geen broedgevallen (meer) aanwezig zijn, is overtreding van de wet niet aan de orde. De meeste vogels broeden overigens tussen 15 maart en 15 juli (bron:www.vogelbescherming.nl). In het plangebied zijn geen vaste verblijfplaatsen van broedvogels aanwezig.
  • De ontwikkeling is niet gelegen binnen het eventueel aanwezige foerageergebied of vliegroutes van de vleermuizen ter plaatse van de omliggende wegen. Op het terrein zelf zijn geen mogelijke verblijfplaatsen beschikbaar voor vleermuizen.    
  • De aanwezigheid van bittervoorn en kleine modderkruiper kan niet worden uitgesloten en is gezien de aanwezigheid elders in Westland waarschijnlijk. De werkzaamheden aan de watergang worden dan ook uitgevoerd conform de soortenstandaards voor bittervoorn en de kleine modderkruiper. Er kan alleen van de soortenstandaards afgeweken worden als aangetoond is dat beide soorten niet in de watergang aanwezig zijn. Het werken volgens de soortenstandaards houdt onder andere in dat geschikt vervangend water moet worden gegraven voordat tot demping over wordt gegaan, dat er specifieke werkperioden gelden en dat een ter zaken kundige het werk aan de watergang moet begeleiden.
  • In het plangebied zijn mogelijk standplaatsen van de rietorchis aanwezig. Om overtreding van de Ffw te voorkomen, dienen voorkomende exemplaren van deze soort verplaatst te worden. Deze werkzaamheden kunnen zonder ontheffing uitgevoerd worden, indien gewerkt wordt met een goedgekeurde gedragscode. Voorafgaand aan de werkzaamheden zal een ecoloog het terrein inspecteren op het voorkomen van eventuele beschermde soorten en deze volgens de soortenstandaards van het Ministerie van EL&I verplaatsen. 
  • Bij de uitvoering van de grondwerkzaamheden kunnen maatregelen worden genomen om te voorkomen dat (her)vestiging of (her)kolonisatie van beschermde soorten kan plaatsvinden, daarvoor kan het terrein regelmatig worden gemaaid, zodat er geen (natuurlijke) houtige beplanting kan groeien. Ook het vlak houden van het terrein kan de (her)vestiging van soorten tegengaan. Daarnaast is het dagelijks gebruik van het terrein een vorm van verstoring om (her)vestiging van beschermde soorten tegen te gaan. Echter verstoring mag alleen worden toegepast ter voorkoming van de (her)vestiging van soorten en niet ter bestrijding van al aanwezige soorten. Zo kan bijvoorbeeld voorkomen worden dat de rugstreeppad (die namelijk aangetrokken wordt door grondwerkzaamheden in de nabijheid van water) zich vestigt door de werkzaamheden naadloos op elkaar te laten aansluiten en/of het plangebied voorafgaand aan het uitvoeren van de werkzaamheden volledig af te schermen met antiworteldoek (hoogte 40-50 cm en 5 cm in de grond). Bij graafwerkzaamheden en/of tijdelijke opslag van grond kan voorkomen worden dat soorten als de oeverzwaluw gaan nestelen in de taluds door deze niet steiler te maken dan 1:3. Mochten ondanks deze voorzorgsmaatregelen onverhoopt toch beschermde dieren zich in het gebied vestigen, dan moeten de werkzaamheden worden stilgelegd, gewacht worden tot de nesten vrijwillig zijn verlaten of ontheffing worden aangevraagd.
4.6.2 Conclusie
De Flora- en faunawet, de Natuurbeschermingswet 1998 en het beleid van de provincie ten aanzien van de EHS staan de uitvoering van het plan niet in de weg, mits bij de uitvoering van de werkzaamheden rekening wordt gehouden met de volgende punten:
  • tijdens werkzaamheden dient rekening te worden gehouden met het broedseizoen;     
  • voorafgaand aan de werkzaamheden zal een ecoloog ter plaatse inspecteren of er beschermde soorten aanwezig zijn. Eventueel aanwezige soorten, zullen volgens de soortenstandaards van het Ministerie van EL&I verplaatst worden;
  • bij de uitvoering van de grondwerkzaamheden kunnen maatregelen worden genomen om te voorkomen dat (her)vestiging of (her)kolonisatie van beschermde soorten kan plaatsvinden.
4.7 Cultuurhistorische aspecten
    
4.7.1 Beleid
In 1992 is het Verdrag van Malta tot stand gekomen. Doelstelling van het verdrag is de bescherming en het behoud van archeologische waarden. Als gevolg van dit verdrag wordt in het kader van de ruimtelijke ordening het behoud van het archeologisch erfgoed meegewogen zoals alle andere belangen die bij de voorbereiding van het plan een rol spelen. 
 
De Cultuur Historische Hoofdstructuur Zuid-Holland, regio Delfland en Schieland (Provincie Zuid-Holland 2003) laat zien dat het projectgebied is gesitueerd in een gebied met een redelijke tot (zeer) grote kans op archeologische sporen. Belangrijke archeologische waarden zijn in het verleden door grondverbetering en het afgraven van oud duin inmiddels verloren gegaan. In de belangenafweging die aan het plan ten grondslag ligt, wordt het belang van archeologisch erfgoed overeenkomstig het doel van het Verdrag van Malta meegewogen.  
4.7.2 Onderzoek
Plangebied
 
Het plangebied ligt op Afzettingen behorende tot de formatie van Naaldwijk, Laagpakket van Walcheren. Het betreft hier oude geulafzettingen die zich gedurende de IJzertijd hebben afgezet (voorheen Duinkerke 0) behorende tot het invloedsgebied van de Gantel en Maas, Deze afzettingen zijn afgedekt door dekafzettingen uit latere fasen Romeinse Tijd, Vroege en Late Middeleeuwen.
 
Historische informatie:
Op de historische kaart is percelering zichtbaar binnen het plangebied, echter geen bebouwing.
 
Afbeelding 1. Het plangebied geprojecteerd op de historische kaart van Kruikius uit 1712
 
Archeologische verwachting
 
De geulafzettingen van Duinkerke 0 zijn vanaf de IJzertijd geschikt geweest voor bewoning, uit alle daaropvolgende periodes kunnen er bewoningssporen verwacht worden. De kans dat er in de Nieuwe Tijd bewoning heeft gestaan is zeer klein. Op grofweg 1 kilometer ten zuiden van deze vindplaats is een woonplaats gevonden uit de overgang van de Vroege naar Late Middeleeuwen. Het betrof hier de resten van een rechthoekige terp, met daarnaast gelegen een Middeleeuws huis met erfafscheidingen, waterput en aanverwante sporen. Op basis van deze verwachtingen zijn deze afzettingen in het beleid van de Gemeente Westland aangewezen als ‘Archeologisch Onderzoeksgebied A’. (zie afbeelding 2). Voor deze gebieden gelden dat indien verstoringen dieper reiken dan 50 cm beneden maaiveld en meer dan 1000 m2 betreffen.  
 
Afbeelding 2. Het plangebied geprojecteerd op de beleidsadvieskaart van de Gemeente Westland
 
Onderzoekseisen
 
Gezien de omvang van de gecombineerde kavels (52,000 m2) dient er een inventariserend veldonderzoek plaats te vinden. Normaliter zou dit middels boringen kunnen plaatsvinden. Het plangebied valt echter in een uitzonderingszone. Gezien de geologische situatie zullen eventuele vindplaatsen waarschijnlijk niet middels booronderzoek kunnen worden gedetecteerd zoals is aangetoond in soortgelijke geologische zones. Er zijn derhalve proefsleuven vereist om het gebied goed te kunnen onderzoeken. Hierbij dient een 5% sample van het plangebied genomen te worden (in dit geval 2600 m2 totale oppervlakte). Effectief betekent dit dat er in totaal een lengte van 1300 meter proefsleuf met een breedte van 2 m dienen te worden aangelegd verspreid over het onderzoeksgebied. De specifieke eisen dienen te worden vastgelegd in een Programma van Eisen opgesteld conform de KNA 3.2.
4.7.3 Conclusie
Op 14 juni 2012 is een plan van aanpak Archeologisch vooronderzoek, bureau- en inventariserend veldonderzoek aangeleverd (opgesteld door RAAP West-Nederland). 
 
Het voorgestelde plan van aanpak is akkoord bevonden door de gemeentelijke archeoloog. De werkzaamheden kunnen dus volgens dit plan uitgevoerd worden.
5 Uitvoerbaarheid
5.1 Economische uitvoerbaarheid
Het plan wordt ontwikkeld door Honderdland Ontwikkelings Combinatie C.V. (HOC). Ten behoeve van de ontwikkeling van het projectgebied zijn de exploitatiekosten beoordeeld. Tussen de gemeente en HOC is een overeenkomst gesloten, waarin het kostenverhaal van de grondexploitatie en een planschadebepaling zijn opgenomen.
5.2 Maatschappelijke uitvoerbaarheid
5.2.1 Overleg
Als onderdeel van het vaststellen van een grote buitenplanse afwijking dient ingevolge artikel 5.1.1. van het Besluit ruimtelijke ordening (Bro) over het plan vooroverleg met instanties gevoerd te worden. Hierbij zijn in het kader van het voorliggende verzoek de volgende instanties ingelicht:         
  • provincie Zuid-Holland;     
  • Hoogheemraadschap van Delfland; 
  • Veiligheidsregio Haaglanden;    
  • Stadsgewest Haaglanden.
6 Planverbeelding