Plan: | Molenweg thv 2 te Monster |
---|---|
Status: | vastgesteld |
Plantype: | omgevingsvergunning |
IMRO-idn: | NL.IMRO.1783.abp00000017g01-VA01 |
Door Bas1s b.v. is namens Syre Projecten b.v. een omgevingsvergunningsaanvraag (W-AV-2014-0090) ingediend voor het oprichten van een appartementencomplex bestaande uit 12 appartementen voor starters op het perceel Molenweg ter hoogte van 2 te Monster. Momenteel is het terrein bebouwd met een vrijstaande woning en bijgebouwen. De beoogde ontwikkeling past niet binnen het geldende bestemmingsplan "Kern Monster".
In dit document wordt een ruimtelijke onderbouwing gegeven op basis waarvan een procedure (ex artikel 2.12 lid 1 sub a onder 3 Wabo) kan worden gevoerd, ten einde binnen de wettelijke kaders medewerking aan het bouwinitiatief te kunnen verlenen. De ruimtelijke onderbouwing geeft aan waarom de beoogde ontwikkeling in overeenstemming is met de eis van een goede ruimtelijke ordening. Er wordt nader ingegaan op de wijze waarop het initiatief aansluit op de plaatselijke situatie en het beleid dat de gemeente voorstaat. Tevens worden de (stedenbouwkundige) richtlijnen en randvoorwaarden die gehanteerd zijn bij de planontwikkeling in de onderbouwing verwoord. Ook wordt het bouwplan getoetst aan verschillende milieuaspecten en afgesloten met een toetsing aan de uitvoerbaarheid.
Het projectgebied is gelegen op een stuk grond ten westen van de Molenweg ter hoogte van de aan de Noord-Noordwestzijde gelegen weg Sweelinck en is kadastraal bekend gemeente Monster, sectie G nummer 7417.
Op het projectgebied is het bestemmingsplan 'Reparatiebesluit Herenstraat 48 t/m 48C, Rijnweg 168 en Molenweg 2 te Monster’ van toepassing. Ter plaatse van de gronden gelden de bestemmingen 'Tuin' en 'Wonen'. Daarnaast is de dubbelbestemming ‘Waarde - Archeologie - 4’ van toepassing.
Uitsnede plankaart bestemmingsplan 'Reparatiebesluit Herenstraat 48 t/m 48C, Rijnweg 168 en Molenweg 2 te Monster’ met ligging projectgebied.
Ingevolge artikel 15.1. zijn de voor tuin aangewezen gronden bestemd voor tuinen bij de op de aangrenzende gronden gelegen hoofdgebouwen.
Het gebruik van de gronden ten behoeve van een appartementengebouw is niet in overeenstemming met voormeld artikellid.
Ingevolge artikel 19.1. zijn de voor wonen aangewezen gronden bestemd voor het wonen.
Het gebruik van de gronden ten behoeve van een appartementengebouw is in overeenstemming met voormeld artikellid.
Ingevolge artikel 19.2.1. worden hoofdgebouwen uitsluitend gebouwd binnen het bouwvlak en bedraagt de goot- en bouwhoogte 6 meter respectievelijk 10 meter.
Ingevolge artikel 24.1. geldt ter plaatse van het project de dubbelbestemming 'Waarde - Archeologie -
4'. De voor 'Waarde - Archeologie - 4' aangewezen gronden zijn - behalve voor de andere aldaar
voorkomende bestemming(en) - mede bestemd voor de bescherming en veiligstelling van
archeologische waarden.
Op deze gronden mogen ten behoeve van de dubbelbestemming uitsluitend bouwwerken, geen gebouwen zijnde, worden gebouwd met een bouwhoogte van ten hoogste 3 m. Ten behoeve van de andere, voor deze gronden geldende bestemming(en) mag - met inachtneming van de voor de betrokken bestemming(en) geldende (bouw)regels - uitsluitend worden gebouwd, indien:
1. de aanvrager van de omgevingsvergunning voor het bouwen een rapport heeft overgelegd waarin de archeologische waarde van de betrokken locatie naar het oordeel van het bevoegd gezag in voldoende mate is vastgesteld;
2. de betrokken archeologische waarden, gelet op dit rapport, door de bouwactiviteiten niet worden geschaad of mogelijke schade kan worden voorkomen door aan de omgevingsvergunning voor het bouwen voorschriften en beperkingen te verbinden, gericht op het behoud van de archeologische resten in de bodem, het doen van opgravingen dan wel het begeleiden van de bouwactiviteiten door een archeologische deskundige.
Ten behoeve van de ontwikkeling is een archeologisch onderzoek overlegd en akkooord bevonden.
Het nieuw te bouwen appartementencomplex past niet binnen het geldende bestemmingsplan.
Bestemmingsplan 'Kern Monster’
Voor de inwerkingtreding van het bestemmingsplan 'Reparatiebesluit Herenstraat 48 t/m 48C, Rijnweg 168 en Molenweg 2 te Monster’ was het bestemmingsplan 'Kern Monster’ van toepassing. In laatst genoemd bestemmingsplan hebben de gronden eveneens de bestemmingen 'Tuin' en 'Wonen'. Daarnaast is de dubbelbestemming ‘Waarde - Archeologie - 4’ van toepassing.
Uitsnede plankaart bestemmingsplan 'Kern Monster’ met ligging projectgebied.
De gebruiks en bouwmogelijkheden zijn eensluidend met het vigerende bestemmingsplan 'Reparatiebesluit Herenstraat 48 t/m 48C, Rijnweg 168 en Molenweg 2 te Monster’.
Structuurvisie Westland 2025 en perspectief 2040
De op 17 december 2013 vastgestelde Structuurvisie Westland 2020 en Perspectief 2040 bieden het toekomstig ruimtelijk kader van de gemeente in woord en beeld. In het in dialoog met de samenleving tot stand gekomen perspectief 2040 staan de ambities en kernwaarden met het hieraan gekoppelde toetsingskader voor de ruimtelijke ontwikkelingen van de gemeente Westland beschreven. Naast de ruimtelijke vertaling op hoofdlijnen bieden voormelde documenten ook de onderlinge afstemming van de ambities van de gemeente op de gebieden water en groen, verkeer en vervoer, wonen, de glastuinbouwsector en economische voorzieningen.
Uitsnede structuurvisiekaart met ligging plangebied
Relatie met het plangebied
Volgens de structuurvisie is het plangebied aangewezen als dorpskern. Binnen dit gebied dient een groot deel van de woningbouwproductie opgevangen te worden. Deze verdichting komt mede voort uit het vergroten van het draagvlak voor het voorzieningenniveau en het behouden van duurzaam glas in het buitengebied. De voorgestane ontwikkeling ten behoeve van wonen past hier binnen.
Woonvisie
“Westland is een unieke, internationaal toonaangevende, goed bereikbare en duurzame Greenportgemeente, waarin het goed wonen, werken, ondernemen en recreëren is”. Dit is de kernambitie van de Structuurvisie Westland 2025 (perspectief 2040), die in 2013 door de gemeenteraad is vastgesteld. De woonvisie is een actualisatie van de Woonvisie Westland 2003 en richt zich op het deelonderwerp “wonen” van de structuurvisie Westland.
Karakter en functie woonvisie
De woningmarkt is continu in beweging. Dit verdraagt geen strak gedetailleerd programma, maar een kader voor beslissingen. De woonvisie biedt het kader voor besluiten over programma's, inzet van middelen en capaciteit en geeft richting aan het handelen van de gemeente en haar partners. De woonvisie is in overleg met de woningcorporaties tot stand gekomen en via een discussiebijeenkomst met andere partners op volkshuisvestingsgebied besproken.
Prioriteiten en uitgangspunten van de woonvisie
De huidige woonvisie Westland richt zich op de periode tot 2020. De uitgangspunten van deze woonvisie zijn als volgt:
Relatie met het plangebied
De realisatie van de twaalf woningen in de sociale sector in de kern Monster past binnen de uitgangspunten van de Woonvise.
De op 9 juli 2014 vastgestelde ‘Visie ruimte en mobiliteit’ biedt geen vastomlijnd ruimtelijk eindbeeld, maar wel een perspectief voor de gewenste ontwikkeling van Zuid-Holland als geheel. De visie geeft op hoofdlijnen sturing aan de ruimtelijke ordening en maatregelen op het gebied van verkeer en vervoer. Hoofddoel van de ‘Visie ruimte en mobiliteit’ is het scheppen van voorwaarden voor een economisch krachtige regio. Dat betekent: ruimte bieden om te ondernemen, het mobiliteitsnetwerk op orde en zorgen voor een aantrekkelijke leefomgeving.
Vier thema’s geven richting aan de gewenste ontwikkeling en het handelen van de provincie:
1. beter benutten en opwaarderen van wat er is,
2. vergroten van de agglomeratiekracht,
3. verbeteren van de ruimtelijke kwaliteit,
4. bevorderen van de transitie naar een water- en energie-efficiënte samenleving.
Uitsnede kaart Verodening ruimte 2014
Het plangebied is op de kaart behorende tot de ‘Verordening ruimte’ ondermeer aangewezen voor 'bestaand stads en dorpsgebied'. De provincie wil de bebouwde ruimte beter benutten. Onder bebouwde ruimte wordt het stelsel verstaan van de stedelijke agglomeratie, het systeem van kernen en linten en het logistiek-industrieel systeem. Tegelijkertijd is er het streven om de leefkwaliteit van die bebouwde ruimte te verbeteren. Het ontwikkelen van een binnen bestaand stads en dorpsgebied gelegen kavel ten behoeve van de bouw van 12 appartementen voor starters past hier binnen.
Nederland concurrerend, bereikbaar, leefbaar & veilig. Daar streeft het Rijk naar met een aanpak die ruimte geeft aan regionaal maatwerk, de gebruiker voorop zet, investeringen scherp prioriteert en ruimtelijke ontwikkelingen en infrastructuur met elkaar verbindt. Een actualisatie van het ruimtelijk- en mobiliteitsbeleid is daarvoor nodig. De verschillende beleidsnota's op het gebied van ruimte en mobiliteit zijn gedateerd door nieuwe politieke accenten en veranderende omstandigheden zoals de economische crisis, klimaatverandering en toenemende regionale verschillen onder andere omdat groei, stagnatie en krimp gelijktijdig plaatsvinden. De structuurvisie Infrastructuur en Ruimte geeft een nieuw, integraal kader voor het ruimtelijk- en mobiliteitsbeleid op rijksniveau en is de 'kapstok' voor bestaand en nieuw rijksbeleid met ruimtelijke consequenties.
Doelen
In de structuurvisie Infrastructuur en Ruimte formuleert het Rijk drie hoofddoelen om Nederland concurrerend, bereikbaar, leefbaar & veilig te houden voor de middellange termijn (2028):
Het Westland is op de kaart van de nationale ruimtelijke hoofdstructuur aangewezen als Greenport.
Nationale belangen
De structuurvisie Infrastructuur en Ruimte is vertaald in de AMvB ruimtelijke ordening. De AMvB omvat alle ruimtelijke rijksbelangen die juridisch doorwerken op het niveau van bestemmingsplannen. Het gaat om kaders voor onder meer het bundelen van verstedelijking, de bufferzones, nationale landschappen, de Ecologische Hoofdstructuur, de kust, grote rivieren, militaire terreinen, mainportontwikkeling van Rotterdam en de Waddenzee. Met de AMvB Ruimte maakt het Rijk proactief duidelijk waar provinciale verordeningen en gemeentelijke bestemmingsplannen aan moeten voldoen. Uit de regels en kaarten behorende bij de AMvB kan worden afgeleid welke aspecten relevant zijn voor het ruimtelijke besluit. Voor het projectgebied zijn geen nationale belangen in het geding.
Gelet op het voorgaande kan worden geconcludeerd dat het project past binnen het overheidsbeleid.
Bestaande situatie
Het bouwplan komt op een plek van een (inmiddels leegstaande) vrijstaande woning aan de Molenweg, aan de rand van de Kern Monster. De Molenweg, vormt de oostelijke rand van de kern Monster. De weg is een dorpsontsluiting waarbij aan de kant van de kern woonbebouwing is. Deze woonbebouwing ligt met een paralelstructuur (al dan niet met parkeren en groen) terug vanaf de Molenweg. Aan de overzijde (oostzijde) van de Molenweg begint het kassengebied. De Emmastraat, die hier haaks op staat, is de zuidelijke begrenzing van de kern Monster. Tussen het plangebied en de kruising ligt nog een groen- en waterstrook.
Het bouwplan
Het nieuw te bouwen appartementengebouw bestaat uit drie bouwlagen met kappen met een aan de Noord-Noordwestzijde gelegen aangebouwd bijgebouw bestaande uit 12 bergingen. Het appartementengebouw heeft een goot- en nokhoogte van 8,88 meter respectievelijk 12,70 meter. De aangebouwde berging heeft een goothoogte van 2,73 meter. De benedenwoningen beschikken over een tuin. Ten behoeve van de woningen worden 20 parkeerplaatsen aangelegd.
Impressie appartementengebouw binnen de directe omgeving
Door de gekozen uitwerking en positionering van het drielaagse appartementengebouw presenteert het gebouw zich met name goed richting de belangrijkste ruimte van de buurt. Door de toepassing van kappen op het hoofdgebouw én de gekozen ondergeschikte positionering en vormgeving van de bergingen als bijbehorend bouwwerk verkrijgt het geheel een dorpse uitstraling. Met het toepassen van kappen is aansluiting gezocht bij de bestaande woningen, waardoor het meer de uitstraling verkrijgt van een rij met eengezinswoningen in plaats van appartementen.
Bezonning
Om inzicht te geven in de bezonning van de omliggende gebouwen en gronden is een bezonningsstudie uitgevoerd zie Bijlage 3. De studie geeft een indicatie van de mogelijke schaduwwerking op omliggende gebouwen op verschillende representatieve tijdstippen van het jaar. Voor de dagen 21 maart, 21 juni, 21 september en 21 december zijn de tijdstippen 9.00, 12.00 en 15.00 uur in beeld gebracht.
Uit de studie komt naar voren dat in twee voortuinen en op de gevel van één woning sprake is van enige schaduwwerking in de ochtenduren in de maanden maart en september. Vanaf twaalf uur is geen sprake meer van schaduwwerking. In de maand juni is er geen schaduwwerking. In december is er enige schaduwwerking na 15.00 uur op de aan de overzijde van de Molenweg gelegen kas. Laatst genoemd moment valt kort voor zonsondergang waardoor hinder als gevolg van extra schaduw richting voornoemde kas als evenredig bevonden kan worden.
Ondank de schaduwwerking hebben omliggende percelen nog voldoende lichttoetreding. De schaduwwerking is niet dusdanig dat er sprake is van een onaanvaardbare achteruitgang van het woon- en leefklimaat van de omliggende percelen.
Vanuit stedenbouwkundig oogpunt bestaat er geen bezwaar tegen de voorgestelde invulling van het projectgebied.
Het accent in Monster moet volgens het 'Programma per kern' liggen op senioren. Hoewel de binding met de kern in Monster iets lager ligt dan het gemiddelde binnen Westland vormt in verband met een evenwichtige bevolkingsopbouw het toevoegen van woningen voor starters / jonge gezinnen een goede aanvulling. Westland kent nog relatief vrij weinig aanbod binnen voornoemd segment.
Het 'dorps wonen' is in Monster het meest populaire woonmilieu en vraag en aanbod zijn in dit segment in evenwicht. Binnen de woonkern bestaat geen overaanbod aan dorps wonen waardoor dit woonmilieu in Monster het best aanslaat. Een appartementencomplex met een derde laag in de vorm van een kap past binnen een dorps woonmilieu.
Parkeerbehoefte bestaande situatie:
Voor de bestaande woning in de dure categorie geldt op deze locatie (rest bebouwde kom) een parkeernorm van 2,1 pp per woning. In de voorliggende situatie is op het eigen terrein een garage met een lange oprit aanwezig. Hoewel hier in theorie in totaal 3 auto's geparkeerd zouden kunnen worden blijkt dit in de praktijk zelden te gebeuren. In de voorliggende situatie wordt daarom voor de beschikbare parkeerruimte op eigen terrein een berekeningsaantal voor parkeren van 1,3 pp. aangehouden. Derhalve is in totaal (2,1 -/- 1,3 = 0,8 =) 1 parkeerplaats in de openbare ruimte toe te schrijven aan de bestaande situatie.
Parkeerbehoefte nieuwe situatie
Het plan voorziet in 12 appartementen in de sociale prijsklasse. Voor deze categorie appartementen op deze locatie geldt een parkeernorm van 1,7 pp per woning. Hierdoor zijn er voor de nieuwe situatie in totaal 20,4 parkeerplaatsen benodigd. Er worden 20 parkeerplaatsen op eigen terrein gerealiseerd. Dit betekent dat er nog een parkeerbehoefte van 0,4 pp overblijft voor in het openbaar gebied. Zoals hierboven aangegeven is op grond van de bestaande situatie al 1 parkeerplaats in de openbare ruimte beschikbaar voor het project beschikbaar. Geconcludeerd kan worden dat het project in voldoende mate in de benodigde parkeerplaatsen kan voorzien.
Inrichting projectgebied met ligging parkeerplaatsen en ontsluiting
Verkeersgeneratie
Voor de te slopen woning geldt op deze locatie een verkeersgeneratie van 8,6 mvt per etmaal per woning. Voor de hiervoor in de plaats komende 12 koopappartementen in de sociale prijscategorie geldt op deze locatie een verkeersgeneratie van 5,3 mvt per etmaal per woning. In totaal komt de verkeersgeneratie van de nieuwe situatie dan uit op 12 X 5,3 = 64 motorvoertuigen per etmaal.
Het voorgaande resulteerd er in dat in de nieuwe situatie de verkeersgeneratie toeneemt met 64 motorvoertuigen per etmaal. Voornoemde toename blijft dermate beperkt dat dit niet tot een belemmering voor de verkeersdoorstroming en verkeersveiligheid op de omliggende infrastructuur zal leiden.
Ontsluiting
De Molenweg is gecategoriseerd als gebiedsontsluitingsweg. Voor een goede en veilige doorstroming dient bij een gebiedsontsluitingsweg het aantal uitwegen zo beperkt mogelijk gehouden te worden. In dit kader zal de bestaande uitrit op de Molenweg komen te vervallen. Het nieuwe appartementengebouw zal via de hiervoor bedoelde erftoegangsweg Sweelinck ontsloten gaan worden.
Bedrijven en milieuzonering legt de relatie tussen de milieubelastende activiteiten en de milieugevoelige functies in het gebied. Het doel is om voorzienbare hinder door milieubelastende activiteiten te voorkomen. Milieuaspecten zoals geluid, geur en stof bepalen voor een belangrijk deel de beleving van de omgevingskwaliteit. Bij realisering van nieuwe hindergevoelige functies (zoals woningen) dient rekening gehouden te worden met eventuele milieuhinder van bedrijfsactiviteiten in de omgeving. Uitgangspunt is dat er ter plaatse van een woning sprake is van een aanvaardbaar woon- en leefklimaat en dat bedrijven niet in hun bedrijfsvoering worden beperkt. Afstemming van nieuwe ontwikkelingen op de omgeving vindt plaats door het aanhouden van richtafstanden. Bij deze richtafstanden wordt rekening gehouden met milieuaspecten als geur-, stof- en geluidhinder. De VNG heeft het boekje opgesteld: "Bedrijven en milieuzonering, Handreiking voor maatwerk in de gemeentelijke ruimtelijke ordeningspraktijk" (2009). Deze handreiking geeft informatie over de ruimtelijk relevante milieuaspecten van diverse bedrijfsactiviteiten.
Voor milieuzonering in ruimtelijke plannen en projecten geldt:
Op grond van de Wet milieubeheer (Wm) kunnen gemeente en provincie milieu- en veiligheidsafstanden rond inrichtingen/activiteiten vaststellen. Deze afstanden zijn in de milieuvergunning of AMvB van de inrichting/activiteit opgenomen. Dit betreft o.a. voorschriften ten aanzien van geur, geluid en veiligheid. Inrichtingen zijn gehouden aan de voorschriften met betrekking tot gevoelige objecten en (beperkt)kwetsbare objecten. Het Activiteitenbesluit is op 1 januari 2008 van kracht geworden en vervangt een groot deel van de milieuvergunningen en AMvB's. Van de richtafstanden kan gemotiveerd worden afgeweken. De VNG brochure gaat uit van twee omgevingstypen.
Omgevingstype rustige woonwijk en rustig buitengebied
Een rustige woonwijk is een woonwijk die is ingericht volgens het principe van functiescheiding. Afgezien van wijkgebonden voorzieningen komen vrijwel geen andere functies (zoals bedrijven of kantoren) voor. Langs de randen is weinig verstoring doorverkeer.
Omgevingstype gemengd gebied
Een gemengd gebied is een gebied met een matige tot sterke functiemenging. Direct naast woningen komen andere functies voor, zoals winkels, horeca en kleine bedrijven. Ook een lintbebouwing in het buitengebied met overwegend agrarische en andere bedrijvigheid kan als gemengd gebied worden beschouwd. Gebieden die direct langs de hoofdinfrastructuur liggen, behoren ook tot het omgevingstype gemengd gebied.
De richtafstanden van de VNG brochure gaan uit van een rustige woonwijk. Bij een gemengd gebied kan de afstand met één afstandstap worden verlaagd.
Gelet op de ligging van het projectgebied in de nabijheid van een glastuinbouwbedrijf is ten behoeve van het plan onderzoek naar de aspecten op het gebied van externe veiligheid en milieuzonering verricht (Onderzoek Externe veiligheid en Milieuzonering Molenweg 2 te Monster, Aqua Terra Nova bv, rapportnr 214150/AQT302a EV /JH , datum 19 september 2017) zie Bijlage 6.
Het plangebied is gelegen aan een drukke doorgaande weg. Het gebied aan de oostzijde van de Molenweg is bestemd als duurzaam glastuinbouwgebied. Het gebied rondom het plangebied wordt aangemerkt als gemengd gebied. De afstand van deze bestemming voor een rustige woonwijk bedraagt 30 meter. Omdat hier sprake is van een gemengd gebied kan de afstand met één afstandsstap worden verlaagd. Hierdoor heeft het glastuinbouwbedrijf een milieucontour van 10 meter, waarbij geluid het maatgevende aspect is. De kortste afstand tussen het nieuw te bouwen appartementencomplex en het glastuinbouwbedrijf bedraagt ongeveer 25 meter. Hiermee wordt voldaan aan de richtafstanden.
Het bepalende aspect dat deze afstandsmaat bepaald is geluid, van een continu type. Hinder van dit type geluid is goed te bestrijden door een hoogwaardige geluidwerende uitvoering van de woningen/appartementen en daarnaast door de meest geluidgevoelige ruimtes naar de westkant te oriënteren. In het ontwerp is hier rekening mee gehouden.
Bij de voorgenomen ontwikkeling is omgevingskwaliteit niet in het geding indien de voorgestelde maatregelen in het oog gehouden worden. Verder ondervindt nabijgelegen bedrijvigheid geen nadelige effecten van de ontwikkeling. Op basis van het voorgaande wordt geconcludeerd dat er uit het oogpunt van bedrijven en milieuzonering geen belemmeringen zijn voor de uitvoering van het project.
Wet geluidhinder
Met de Wet geluidhinder wordt, vanuit een goed milieubeheer, een aantal specifieke geluidsgevoelige bestemmingen beschermd zoals woningen, onderwijsgebouwen, ziekenhuizen en verzorg/verpleeghuizen. De geluidszonering die door deze wet wordt voorgeschreven, ligt rondom bedrijventerreinen, langs wegen voor wegverkeer, langs spoor-, tram- en metrowegen en rondom of langs andere geluidsoverlast veroorzakende objecten. Aan de geluidsbelasting op de (gevels van de) geluidsgevoelige objecten worden grenzen gesteld terwille van het woon- en leefklimaat.
In het algemeen geldt als geluidsbelasting op de gevel van een bestaande woning een voorkeursgrenswaarde van 48 dB. Op andere geluidsgevoelige objecten kan deze norm anders zijn.
Het bouwplan is gelegen in de geluidszones van de Molenweg, de Emmastraat, de Poeldijkseweg en de Zwartendijk. De geluidszone van deze wegen bedraagt 200 meter en ligt over de planlocatie. Daarom is een akoestisch onderzoek uitgevoerd (Akoestisch onderzoek - Nieuwbouw appartementencomplex aan de Molenweg 2 te Monster, Aqua Terra Nova bv, rapportnr AV.1261w-3, datum 17 juni 2015, 3e rapportage) zie Bijlage 10.
In het onderzoek is de geluidbelasting op de woningen ten gevolge van wegverkeerslawaai bepaald en is getoetst aan de grenswaarden uit de Wet geluidhinder (Wgh) en het gemeentelijk beleid. Uit het onderzoek komt naar voren dat de voorkeursgrenswaarde van 48 db ten gevolge van het verkeer van de Molenweg wordt overschreden. De maximale ontheffingswaarde van 63 dB voor binnenstedelijk gebied voor nieuwbouw wordt niet overschreden. Als gevolg van de overige gezoneerde wegen wordt de voorkeursgrenswaarde van 48 db ook niet overschreden.
Op basis van het voorgaande wordt geconcludeerd dat er voor het projectgebied voor de bouw van 12 appartementen een hogere waarde besluit genomen dient te worden.
Externe veiligheid is een begrip in het milieurecht en gaat over het beheersen van de risico’s voor de omgeving bij gebruik, opslag en vervoer over de weg, water en spoor en door buisleidingen van gevaarlijke stoffen. Als gevaarlijke stoffen kunnen worden genoemd vuurwerk, lpg en munitie. Het beleid en de wetgeving zijn erop gericht om maatregelen te treffen om de risico’s van deze risicovolle activiteiten te reguleren.
Ten behoeve van het plan is onderzoek naar de aspecten op het gebied van externe veiligheid en milieuzonering verricht (Onderzoek Externe veiligheid en Milieuzonering Molenweg 2 te Monster, Aqua Terra Nova bv, rapportnr 214150/AQT302 EV/JH, datum 9 december 2014) zie Bijlage 6 en (Onderzoek Bedrijven en Milieuzonering Molenweg 2 te Monster, Aqua Terra Nova bv, rapportnr 2180360/AQT302a / BMZ JvH, datum 7 mei 2018).
Besluit externe veiligheid inrichtingen (BEVI)
Het project bevindt zich niet binnen het invloedsgebied van een BEVI-inrichting.
Transportroute (wegverkeer)
Geconcludeerd wordt dat het projectplan niet binnen een plaatsgevonden risicocontour ligt van een route die is aangewezen voor het vervoer van gevaarlijke stoffen over de weg. Het project bevindt zich wel binnen 200 meter van de N211. In bovengenoemd onderzoek is aangetoond dat het groepsrisico volgens de vuistregels van de handleiding HART minder dan 10% van de oriënterende waarde bedraagt.
Transportroute (ondergrondse buisleidingen)
Geconcludeerd wordt dat het project niet binnen de plaatsgebonden risicocontour 10-6 ligt van een ondergrondse buisleiding voor het vervoer van gevaarlijke stoffen, i.c. de aardgascondensaatleiding van de NAM langs de Molenweg. Het groepsrisico is bepaald t.a.v. de aardgascondensaatleiding. Het maximaal aantal (potentiele) slachtoffers bedraagt zowel in de bestaande als in de nieuwe situatie minder dan 10. Dit betekent dat er formeel geen sprake is van groepsrisico.
Desalniettemin worden voorzorgen aanbevolen. Voor de afweging over de eventueel te treffen voorzorgsmaatregelen kan gebruik gemaakt worden van de maatregelen zoals deze voor het transport van brandbare gassen (GF3) en giftige vloeistoffen (LT2) en aardgascondensaatleidingen zijn opgenomen in de als vooroverleg reactie bij deze onderbouwing gevoegde notitie ‘Advisering EV – Veiligheidsregio Haaglanden - invulling van de adviesrol bij ruimtelijke plannen’, versie 1.0 van 20 januari 2015 zie Bijlage 9.
De locatie is direct bereikbaar voor brandweer en ambulance. Naast bovenstaande zijn er geen aanvullende veiligheidsaspecten aan het licht gekomen.
Milieuzonering
In de 'Handreiking bedrijven en milieuzonering' van de VNG zijn per bedrijf richtafstanden gegeven waarmee ten aanzien van de aspecten geluid, geur, stof en gevaar rekening gehouden moet worden. De VNG-publicatie gaat uit van richtafstanden behorende tot de omgevingstypen 'rustige woonwijk' en 'Gemengd gebied'. Onderstaand zijn de door de VNG voorgeschreven richtafstanden behorende tot deze omgevingstypen aangegeven.
Ter plaatse van het beoogde appartementengebouw is sprake van een dynamische omgeving met de functies wonen, werken en verkeer. Een dergelijke omgeving valt volgens de handreiking onder het omgevingstype 'gemengd gebied'. Bij dit omgevingstype geldt hierdoor voor kassen een aan te houden afstandsmaat van 10 meter (voor geluid). Gelet op het gegeven dat de (kortste) afstand tussen de gevel van het appartementencomplex en het naastgelegen glastuinbouwbedrijf ruim 25 meter bedraagt blijft de aan te houden milieuzone van 10 meter hier ruimschoots binnen waarmee door het project aan de door de VNG voorgeschreven richtafstanden voor milieuzonering voldaan wordt.
Met in acht name van hetgeen ten aanzien van het explosievenbeleid van de gemeente Westland is aangegeven kan geconcludeerd worden dat het plan voldoet aan het beleid en de normstelling ten aanzien van externe veiligheid.
Op verschillende bestuursniveaus zijn de afgelopen jaren beleidsnota's verschenen aangaande de waterhuishouding, alle met het doel een duurzaam waterbeheer (kwalitatief en kwantitatief). Deze paragraaf geeft een overzicht van de voor het plangebied relevante nota's waarbij het beleid van het Hoogheemraadschap en de gemeente nader wordt behandeld.
Nationaal beleid
Het Rijk, de provincies, de gemeenten en de Unie van Waterschappen hebben op 25 juni 2008 een geactualiseerde versie van het Nationaal Bestuursakkoord Water (NBW-Actueel) ondertekend. Hierin zijn afspraken vastgelegd voor een duurzame en klimaatbestendige waterhuishouding in Nederland. In de afgelopen vijf jaar is een groot deel van de gemaakte afspraken in het oorspronkelijke NBW inmiddels uitgevoerd. De NBW-partijen gaan nu gezamenlijk verder met de uitvoering van de nieuwe afspraken in het akkoord, onder meer over klimaatveranderingen, de stedelijke wateropgave en de ontwikkelingen in woningbouw en infrastructuur. Ook is er meer aandacht voor de implementatie van de Kaderrichtlijn Water. Het NBW heeft tot doel om in de periode tot 2015 de waterhuishouding in Nederland op orde te brengen en te houden en te anticiperen op klimaatverandering.
Provinciaal beleid
Het Provinciaal Waterplan Zuid-Holland 2010-2015 bevat de hoofdlijnen van het provinciaal waterbeleid voor die periode. Het vervangt het provinciaal waterbeleid zoals dat is vastgelegd in het Beleidsplan Groen, Water en Milieu (2006) en vervangt het Grondwaterplan 2007-2013 en beschrijft dan ook het strategische grondwaterbeleid voor Zuid-Holland. Verder voldoet het plan aan de eisen van de nieuwe Waterwet. De provincie vertaalt in dit plan het beleid uit het nationaal waterplan en het huidige Europese beleid naar provinciale kaders en doelstellingen voor de periode 2010-2015. Conform de herziene sturingsvisie water gaat het met name om de 'wat' vraag. De waterschappen beantwoorden in hun waterbeheerplannen vervolgens vooral de 'hoe' vraag. De Visie op Zuid-Holland bestaat uit de Provinciale Structuurvisie, de Verordening Ruimte en de Uitvoeringsagenda. Hierin beschrijft de provincie haar doelstellingen en provinciale belangen (structuurvisie), stelt zij regels aan ruimtelijke ontwikkelingen (verordening) en geeft zij aan wat nodig is om dit te realiseren (uitvoeringsagenda). In de Verordening Ruimte 2014 zijn regels opgenomen met betrekking tot het water en waterstaatswerken in bestemmingsplannen.
Waterschapsbeleid
Het Hoogheemraadschap Delfland heeft haar waterbeleid vastgelegd in het Waterbeheersplan 2016-2021 'Strategie richting een toekomstbestendig en samenwerkigsgericht waterschap'. In dit Waterbeheerplan 5 (WBP 5) heeft het Hoogheemraadschap van Delfland (Delfland) zijn strategie voor de uitvoering van de kerntaken voor de komende jaren beschreven. Het is de leidraad voor het handelen van Delfland in de planperiode 2016-2021. Het WBP 5 is tevens een uitnodiging aan private, particuliere en publieke partijen om binnen de uitgezette koers met initiatieven te komen. Bij de uitvoering van het WBP 5 staan de kerntaken vanzelfsprekend voorop:
Delfland zal hierbij nadrukkelijk kijken naar een doelmatige uitvoering daarvan waarbij ambities, kosten en het tempo op een evenwichtig manier zijn afgewogen. Delfland voert zijn kerntaken uit ten behoeve van het behouden en verbeteren van de leefomgeving voor inwoners, medeoverheden, bedrijven en de natuurwaarden in het beheergebied. Het is een uitdaging om bij de uitvoering van die taken aan te sluiten bij de beleving en de behoeften van de maatschappij. Waterbewustzijn vormt de onmisbare schakel voor draagvlak. Delfland wil dat mensen zich in de komende planperiode bewust worden van het water om hen heen, van de gevolgen van klimaatverandering en van hun eigen gedrag. Het vergroten van waterbewustzijn is daarom verweven in alle programma's en handelingen van Delfland in de komende planperiode.
De werkzaamheden en projecten die de komende zes jaar geïnitieerd worden zijn terug te brengen tot de volgende vier speerpunten van het waterschap:
Gemeentelijk beleid
Het Westland 2009-2015, met als ondertitel 'Westlands water, nu en later' is een product van de gemeente Westland en het Hoogheemraadschap van Delfland. Hierin wordt onder andere de waterhuishoudkundige visie en ambities tot 2030 en de daarbij horende doelstellingen tot 2015 beschreven. Centraal hierin staan de thema's 'Droge voeten, levend water en zichtbaar water'. De ruimtelijke vertaling van de hieruit voortkomende maatregelen is per polder in kaart gebracht. De gewenste waterstructuur wordt door de gemeente vertaald in bestemmingsplannen en structuurvisies. In het Verbreed Gemeentelijk Rioleringsplan Westland 2011-2015 heeft de gemeente haar visie op het stedelijk waterbeheer vastgelegd. Met het eerste Verbreed GRP Westland 2011-2015 wordt niet alleen uitvoering gegeven aan de wettelijke eisen, maar wordt ook de onderlinge samenhang tussen de drie zorgplichten en reeds in gang gezette ontwikkelingen zoals het project Riolering Glastuinbouw Westland (RGW) weergegeven. Het Verbreed GRP is een logisch vervolg op de wijzigingen in wetgeving/beleid en een noodzakelijke verdere optimalisatie van het beleid dat de afgelopen 5 jaar is gevolgd.
Ten behoeve van het project is een waterstudie uitgevoerd (Waterstudie appartementen Molenweg 2 te Monster, Aqua Terra nova, rapportnummer 214150/Aqua-Terra Nova301b WT/AW , datum 29 maart 2017) zie Bijlage 4 . Uit het onderzoek komt het navolgende naar voren.
Veiligheid en waterkeringen
Het projectgebied ligt buiten de kernzone en de beschermingszone van de boezemkade. Dit betekent dat er geen nadere criteria ten aanzien van veiligheid en waterkeringen aan de orde zijn. In het kader van de veiligheid en waterkeringen zijn geen aanvullende randvoorwaarden van toepassing op de realisatie van het plan.
Waterkwantiteit
Het projectgebied ligt in het boezemland van Delfland. Het vastgestelde boezemwaterpeil is ca. 0.43m -NAP. Hierbij geldt een maximale peilstijging van 0,35 m. Het grondwaterpeil zit op min 0.8m onder maaiveld. Voor het projectgebied aan de Molenweg 2 is berekend dat het verhardingspercentage na de verandering zal toenemen. In de huidige situatie is er van de 1.116 m2 ca. 300 m2 verhard (huis, garage, oprit en terras) en in de nieuwe situatie op basis van de tekening praktisch 1.063 m2 verhard. Er blijven enkele groenstroken over aan de zuidkant van het perceel (18 m2 ) en voor de 4 tuintjes aan de achterkant is van de totale 70 m2 ongeveer 50% verhard wordt als terras, ofwel 35 m2. Totaal is er ca. 53 m2 onverhard gebied in de nieuwbouw opgenomen. Voor het project betekent dit dat er hydrologisch negatief wordt gewerkt. Op basis van de Watersleutel dient er 55 m3 extra waterberging ofwel (bij een peilstijging van 35 cm) zo'n 157 m² wateroppervlak binnen boezemgebied gerealiseerd te worden.
Compensatie door het graven van oppervlaktewater
Een bergingsvijver (of watergang) ligt voor dit projectgebied niet voor de hand omdat het perceel niet grenst aan oppervlaktewater en een bergingsvijver doorstroming vereist teneinde een voldoende waterkwaliteit te behouden. Op deze locatie kan die doorstroming niet gegarandeerd worden.
Gelet hierop dient compensatie dan binnen hetzelfde waterregime, in dit geval het boezemgebied, én binnen een straal van 1,5 km rond het projectgebied plaats te vinden door het graven van 157 m² vervangend water. Door de gemeente Westland is in het ca. 1,2 km hemelsbreed verderop gelegen boezemgebied de Poelzone een bergingsoverschot opgebouwd. Door de ontwikkelende partij is binnen de Poelzone inmiddels 157 m² aan watercompensatie van de gemeente aangekocht.
Luchtfoto boezemgebied Poelzone waarbinnen de benodigde watercompensatie plaats vindt
Hierbij wordt voldaan aan het 'stand-still' beginsel van Delfland. Ten aanzien van het stand-still beginsel wordt met name naar 3 onderdelen gekeken:
Waterkwaliteit en ecologie
Het projectgebied heeft vanwege het ontbreken van oppervlaktewater geen directe invloed op de kwaliteit van het oppervlaktewater. Het afstromend hemelwater vanaf het projectgebied kan een gering positief effect op de waterkwaliteit hebben, indien het hemelwater wordt afgevoerd middels een gescheiden rioolstelsel. Het gebruik van uitlogende materialen is niet toegestaan. Door de infiltratie van hemelwater in de bodem kan door de bodempassage eveneens een kwaliteitsverbetering plaatsvinden van het grondwater.
Afvalwater en riolering
De woningen in het projectgebied worden opnieuw aangesloten op een gescheiden rioolstelsel. Het rioolstelsel loost op AWZI Houtrust/Harnaschpolder ten Den Hoorn.
Het Hoogheemraadschap heeft ingestemd met de waterstudie en wijze waarop de benodigde watercompensatie plaats vindt. Geconcludeerd kan worden dat het aspect water het project niet in de weg staat.
Wet bodembescherming
De Wet bodembescherming ziet, vanuit een goed milieubeheer, op de bodembescherming en bodemsanering. Met deze wet moet rekening worden gehouden met het ontwikkelen en realiseren van ruimtelijke plannen. In een bestemmingsplan dat voorziet in ruimtelijke ontwikkeling, moet verantwoord zijn dat het bestemmingsplan uitvoerbaar is op grond van de bodemkwaliteit voor die ruimtelijke ontwikkeling.
Met het oog op een goede ruimtelijke ordening dient in verband met de uitvoerbaarheid van een plan rekening te worden gehouden met de bodemgesteldheid in het plangebied. Bij functiewijzigingen dient te worden bekeken of de bodemkwaliteit voldoende is voor de betreffende functiewijziging. Nieuwe bestemmingen dienen bij voorkeur op schone grond te worden gerealiseerd. De provincie hanteert de richtlijn dat bij de beoordeling van ruimtelijke plannen ten minste het eerste deel van het verkennend bodemonderzoek, het historisch onderzoek, moet worden verricht. Indien uit historisch onderzoek wordt geconcludeerd dat op de betreffende locatie sprake is geweest van activiteiten met een verhoogd risico op verontreiniging dan dient het volledig verkennend bodemonderzoek te worden verricht.
Ter plaatse van het projectgebied is een verkennend bodemonderzoek uitgevoerd (Verkennend bodemonderzoek Molenweg 2 Monster, Mol ingenieursburo, Projectnummer 15397, datum 3 maart 2014) zie Bijlage 5 . Het onderzoek is voorgelegd aan de Omgevingsdienst Haaglanden. Op 4 februari 2015 is door de Omgevingsdienst Haaglanden aangegeven dat ter plaatse van het project geen sprake is van verontreinigde bodem als bedoeld in artikel 2.4.1. van de Bouwverordening van de gemeente Westland.
Opgemerkt wordt dat bij eventueel grondverzet er, afhankelijk van de bestemming/toepassing van de grond, rekening gehouden dient te worden met de Wet Milieubeheer (Besluit melden bedrijfsafvalstoffen en gevaarlijke afvalstoffen) en/of de Wet bodembescherming.
Geconcludeerd kan worden dat de locatie voldoende onderzocht is de bodem geschikt is voor de beoogde bestemming.
Natuurnetwerk Nederland
Op basis van het nieuwe rijksbeleid zoals opgenomen in het Natuurnetwerk Nederland (NNN), heeft de provincie Zuid-Holland in december 2013 de Ecologische Hoofdstructuur (EHS) herijkt. De EHS is een samenhangend netwerk van bestaande en te ontwikkelen natuurgebieden. Het netwerk wordt gevormd door kerngebieden, natuurontwikkelingsgebieden en ecologische verbindingszones.
Bij de herijkte EHS is de prioriteit komen te liggen bij het bereiken van de doelen van de Natura-2000-gebieden en de Europese Kaderrichtlijn Water. Voor wat betreft het beleidsveld Natuur richt de provincie zich niet alleen op de kwantitatieve prestaties (output: hoeveel hectare verworven en ingericht, hoeveel beheerplannen Natura 2000 vastgesteld) maar vooral ook op de effecten (outcome: de natuurkwaliteit, hoe ontwikkelt de Zuid-Hollandse biodiversiteit zich). Het voorgaande is breder dan de reikwijdte van het NNN omdat er door de provincie van uitgegaan wordt dat de bijdrage aan de biodiversiteit ook buiten de begrenzing van het NNN plaatsvindt, bijvoorbeeld het leveren van een bijdrage aan de biodiversiteit door recreatiegebieden en het agrarisch gebied.
Wet natuurbescherming
Sinds 1 januari 2017 is de Wet natuurbescherming (Wnb) in werking. De Wnb is het nieuwe wettelijke stelsel voor natuurbescherming en vervangt drie tot dan bestaande wetten, namelijk de Natuurbeschermingswet 1998, de Flora- en faunawet en de Boswet. Het beschermingsregime gaat uit van het "nee, tenzij-principe". Dit betekent dat de genoemde verbodsbepalingen in de Wnb voor bescherming van gebieden, soorten en houtopstanden altijd gelden. Het afwijken hiervan is alleen onder voorwaarden toegestaan. Gedeputeerde Staten (GS) van de provincie Zuid-Holland is het bevoegd gezag voor het verlenen van toestemming door middel van een vergunning, ontheffing of vrijstelling.
In de Wnb zijn bepalingen opgenomen voor de bescherming van in het wild levende dier- en plantensoorten. Het gaat onder meer om soorten die in Nederland, maar ook in Europa in hun voortbestaan bedreigd worden. De Wnb kent drie beschermingsregimes:
Per beschermingsregime is bepaald welke verboden er gelden en onder welke voorwaarden ontheffing, vergunning of vrijstelling kan worden verleend door het bevoegd gezag. De bepalingen zijn samengevat in onderstaande tabel. De bepalingen voorzien in een bescherming van verblijfplaatsen, evenals de bescherming tegen verstorende invloeden. Gedeputeerde Staten van provincie Zuid-Holland kan een ontheffing verlenen van de verboden als genoemd in de artikelen 3.1, 3.5 en 3.10. van de Wnb.
Vrijstellingen
In de Wnb is een aantal algemene soorten amfibieën en zoogdieren beschermd onder de categorie "Nationale soorten", zoals gewone pad, bruine kikker en konijn. Provincie Zuid-Holland heeft bevoegdheid om bij verordening deze soorten "vrij te stellen" van de ontheffing/vergunningsplicht (Provincie Zuid-Holland, 2016). Dit betekent dat geen ontheffing nodig is voor werken gericht op ruimtelijke inrichting en ontwikkeling en beheer en onderhoud. Vrijgestelde soorten zijn niet meegenomen in deze toetsing.
Zorgplicht
De zorgplicht (artikel 1.11. Wnb) houdt in dat handelingen, die nadelige gevolgen kunnen hebben voor in het wild levende dieren en planten:
Het betreft alle in het wild levende dieren en planten. De zorgplicht dient onder meer als vangnet voor de bescherming van soorten waarvoor op grond van de Wnb geen specifiek verbod geldt. De zorgplicht is daarnaast van toepassing op beschermde gebieden.
In het kader van de Flora- en faunawet zijn de effecten van het project beoordeeld (Eco-effectscan Molenweg thv. nr. 2 te Monster, Aqua Terra Nova bv, rapportnr 214150/AQT301/JM, datum 6 mei 2015) en (Eco-effectscan Molenweg nr. 2 te Monster, Aqua Terra Nova bv, rapportnr 2180360/AQT301a FF/ML, datum 30 april 2018). De Eco-effectenscan heeft als doel de ecologische waarden van de projectlocatie te bepalen aan de hand van inventarisatie en verkregen informatie. Met de Eco-effectenscan wordt nagegaan of er op de planlocatie planten en / of dieren voorkomen of verwacht worden die:
Uit de onderzoeken blijkt dat het projectgebied niet gelegen is of grenst aan gebieden vallende onder de Natuurbeschermingswet. Het dichtsbijzijnde natura 2000 gebied Solleveld & Kapittelduinen is gelegen op een afstand van ca 1.400 meter van het projectgebied. Het project ligt tevens op ruim 1 kilometer van een Ecologische Hoofdstructuur (ter hoogte van de Monsterse Vaart bij de Gantellaan in Monster). Tussen het projectgebied en de EHS ligt hoofdzakelijk bebouwing als woningen en kassencomplexen. Door de tussenliggende afstand en het karakter hiervan worden effecten van de werkzaamheden op de EHS uitgesloten.
Hoewel het project buiten de invloedssfeer van gemeentelijke beschermde natuurwaarden of ecologische verbindingszones is gelegen, komen binnen het projectgebied ingevolge de Flora- en faunawet beschermde soort of soortgroepen voor.
Vogels
Nesten van algemene broedvogels zijn beschermd tijdens het broeden en mogen tijdens de broedperiode niet worden verstoord of verwijderd. Het plangebied is geschikt als broedterritoria voor algemeen voorkomende vogelsoorten. Nesten van algemene vogelsoorten kunnen niet worden uitgesloten.
Het broedseizoen duurt grofweg van maart tot en met juli. Indien een nest wordt aangetroffen, zowel op de grond als in struiken of bomen mogen deze door de beschermde status tijdens de broedperiode niet worden verstoord of verwijderd. Om verstoring te voorkomen wordt aanbevolen de werkzaamheden buiten het broedseizoen uit te voeren. Indien het niet mogelijk is om buiten het broedseizoen te werken dient er maximaal 3 dagen voorafgaand aan de werkzaamheden een broedvogelcontrole plaats te vinden door een ter zake deskundige.
Verblijfplaatsen van de jaarrond beschermde soorten huismus, gierzwaluw, roofvogels en uilen kunnen op basis van het ontbreken van geschikt habitat en de gebiedskenmerken worden uitgesloten. Nader onderzoek naar beschermde vogelsoorten is niet noodzakelijk.
Vleermuizen
Verblijfplaatsen van vleermuizen zijn ingevolge de Wet natuurbescherming (behorende bij artikel 3.5, Habitatrichtlijn, bijlage IV) strikt beschermd. Voor het beschadigen en vernietigen van verblijfplaatsen van vleermuizen is een ontheffing in het kader van de Wet natuurbescherming noodzakelijk.
De woning verkeert inmiddels in vervallen staat waardoor geschikte openingen, kieren en spleten zijn ontstaan voor gebouwbewonende vleermuizen zoals de Gewone- en Ruige dwergvleermuis. Door de sloop van de woning kunnen verblijfplaatsen van vleermuizen vernietigd en beschadigd worden. Nader onderzoek naar aanwezigheid van verblijfplaatsen van vleermuizen in het pand is noodzakelijk.
Het pand is door het ontbreken van verwarming niet geschikt als winterverblijfplaats voor vleermuizen of voor warmte minnende vleermuissoorten als de laatvlieger. Door de afwezigheid van bomen in het plangebied kan de aanwezigheid van verblijfplaatsen van boombewonende vleermuissoorten uitgesloten worden.
Op basis van het onderzoek wordt geconcludeerd dat er vanuit het oogpunt van flora- en fauna geen belemmeringen bestaan voor de uitvoering van het project.
Als gevolg van het Verdrag van Valetta, dat in 1998 door het Nederlandse parlement is goedgekeurd en in 2006 zijn beslag heeft gekregen in de gewijzigde Monumentenwet 1988, stellen Rijk en Provincie zich op het standpunt dat in het ruimtelijk beleid zorgvuldig met het archeologische erfgoed omgegaan moet worden. Voor gebieden waar archeologische waarden voorkomen of waar reële verwachtingen bestaan dat ter plaatse archeologische waarden aanwezig zijn, dient voorafgaand aan bodemingrepen archeologisch onderzoek te worden uitgevoerd. De uitkomsten van het archeologisch onderzoek dienen vervolgens volwaardig in de belangenafweging te worden betrokken. Het Rijk heeft deze beleidsuitgangspunten neergelegd in onder meer de Cultuurnota 2005 - 2008, de Nota Belvedère, de Nota Ruimte en het Structuurschema Groene Ruimte 2.
De provincie Zuid-Holland hanteert het uitgangspunt dat op terreinen die voorkomen op de Archeologische Monumentenkaart Zuid-Holland en in gebieden die op de kaart archeologische waarden van de Cultuurhistorische Hoofdstructuur (CHS-kaart) ten minste een redelijke tot grote kans op archeologische sporen hebben, archeologisch vooronderzoek in het kader van de planvoorbereiding dient plaats te vinden. Voor zover er onzekerheid bestaat over de precieze aanwezigheid van archeologische waarden, dient in het bestemmingsplan voor het bouwrijp maken een omgevingsvergunningplicht te worden gehanteerd. Het verlenen van een omgevingsvergunning wordt daarbij afhankelijk gesteld van de uitkomsten van nader archeologisch onderzoek en de belangenafweging op grond daarvan.
Doelstelling van het Verdrag van Valetta is de bescherming en het behoud van archeologische waarden. Als gevolg van dit verdrag wordt in het kader van de ruimtelijke ordening het behoud van het archeologisch erfgoed meegewogen zoals alle andere belangen die bij de voorbereiding van het plan een rol spelen.
Ingevolge het vigerende bestemmingsplan 'Kern Monster' valt het plangebied onder de dubbelbestemming 'Archeologische waarde-4'. In de voornoemde situatie dient bij werkzaamheden met een oppervlakte groter dan 500m2 en dieper dan 0,50 meter-/-mv een archeologisch rapport overlegd te worden. In de voorliggende situatie wordt 425m2 bebouwd hetgeen binnen de voorwaarden van voornoemde dubbelbestemming valt waardoor archeologisch onderzoek verder niet nodig is.
Op basis van het voorgaande wordt geconcludeerd dat er vanuit archeologie geen belemmeringen bestaan tegen de uitvoering van het project.
De ladder voor duurzame verstedelijking is op 1 juli 2017 vereenvoudigd. Op grond van het nieuwe artikel 3.1.6, tweede lid, moet in de toelichting van een bestemmingsplan, dat een nieuwe stedelijke ontwikkeling mogelijk maakt, de behoefte aan die ontwikkeling worden beschreven. Indien de nieuwe stedelijke ontwikkeling is voorzien buiten het bestaand stedelijk gebied, dan moet de behoefte op grond van een goede ruimtelijke ordening worden gemotiveerd.
De provincies mogen deze wettelijke regel aanvullen. Deze aanvulling mag echter niet in strijd zijn met het doel van de regel, namelijk vereenvoudiging van de ladder zoals die vóór 1 juli 2017 luidde en daarmee het loslaten van de norm "actuele regionale" behoefte en de drie treden van de ladder.
De provinciale regeling in artikel 2.1.1 van de Verordening ruimte 2014 bevat nog wel de drie treden van de ladder. Gelet op bovenstaande uitleg van de aanvullingsbevoegdheid van provincies, hoeft aan artikel 2.1.1 niet te worden getoetst voor zover deze regels in strijd zijn met - het doel van - de wijziging van de wettelijke regeling.
Actuele regionale behoefte
Om de eerste trede van de ladder te doorlopen moet gekeken worden of er sprake is van een regionale behoefte naar nieuwe woningen. In deze fase wordt aangetoond dat de stedelijke ontwikkeling voorziet in een actuele behoefte, die zo nodig regionaal is afgestemd.
De gemeente Westland valt binnen de regio Haaglanden. Voor deze regio is de regionale woningbehoefte opgenomen in het regionaal structuurplan 2020 en de regionale woonvisie. Vanuit het regionaal structuurplan blijkt dat in de periode tot 2020 in totaal nog 75.000 tot 80.000 woningen gebouwd dienen te worden. In het Westland worden van dit totaal aantal woningen 7040 woningen gerealiseerd. Deze nieuwbouwwoningen zijn binnenstedelijk gesitueerd of betreffen een uitleglocatie.
Voornoemd woningbouwprogramma en de locaties van de te realiseren woningen zijn vastgelegd in de structuurvisie Westland 2025. Het projectgebied is in de structuurvisie van de gemeente Westland aangewezen als dorpskern en in de Provinciale Structuurvisie als stedelijk gebied. Vanuit het voornoemde blijkt dat met het project invulling wordt gegeven aan een regionale woningbehoefte aan starterswoningen.
Voorzien in behoefte binnen bestaand stedelijk gebied
Op de tweede trede van de ladder dient antwoord gegeven te worden op de vraag of de regionale behoefte geheel of deels opgevangen kan worden in bestaand stedelijk gebied en, zo ja, of dit wenselijk, dan wel financieel haalbaar is. Indien het antwoord hierop nee is kan overgegaan worden naar de derde trede van de ladder.
De provincie doet in de toelichting van de Verordening ruimte 2014 de aanbeveling de opvang van de regionale behoefte niet per plan te onderzoeken maar vooraf een overzicht te maken met de beschikbare ruimte binnen bestaand stads- en dorpsgebied (BSD), bijvoorbeeld in een gemeentelijke of regionale structuurvisie.
De hoeveelheid woningbouw zoals dit vanuit de regionale woningbehoefte in het Westland gerealiseerd dient te worden is in de structuurvisie Westland 2025 verdeeld over de verschillende kernen. Zowel volgens de structuurvisie van de gemeente Westland 2025 als de Visie Ruimte en Mobiliteit zijn de gronden aangewezen als woon- en stedelijk gebied.
Voorzien in behoefte op nieuwe locatie
Deze trede is niet aan de orde aangezien het bestaande stedelijk gebied voor deze ontwikkeling voldoende mogelijkheden biedt om aan de regionale en intergemeentelijke vraag te voldoen.
Op basis van het voorgaande wordt geconcludeerd dat ten aanzien van de strategie voor de bebouwde ruimte er geen belemmeringen voor het project bestaan.
De Wet ruimtelijke ordening (Wro) voorziet in een verplichting tot het verhaal van gemeentelijke kosten. Dat kan op publiekrechtelijke grondslag via een exploitatieplan, maar kan ook privaatrechtelijk geregeld worden via een zogenoemde anterieure overeenkomst met de initiatiefnemer/ontwikkelaar als bedoeld in artikel 6.24 lid 1 Wet ruimtelijke ordening. In dit geval is van de laatste mogelijkheid gebruik gemaakt. Er is een anterieure overeenkomst gesloten met de ontwikkelaar. Om die reden is het vaststellen van een exploitatieplan niet nodig, omdat het kostenverhaal anderszins is verzekerd.
In de periode van 6 oktober 2017 t/m 4 november 2017 heeft over het voorontwerp van deze ruimtelijke onderbouwing bestuurlijk overleg plaatsgehad als geboden in artikel 3.3.1. van de Wet algemene bepalingen omgevingsrecht. Hierbij hebben de volgende instanties gereageerd:
De uitkomsten van het overleg, als bedoeld in artikel 3.1.6, eerste lid, onder c., van het Besluit ruimtelijke ordening, zijn opgenomen in Bijlage 1 van deze toelichting.
Van 8 december 2017 tot en met 24 januari 2018 heeft het ontwerp van deze grote buitenplanse afwijking ter visie gelegen voor het indienen van zienswijzen, als bedoeld in artikel 3.8, lid 1, van de Wet ruimtelijke ordening in verbintenis met Afdeling 3.4 van de Algemene wet bestuursrecht.
Gedurende de periode van tervisielegging zijn er drie zienswijzen ingediend. Ten behoeve van de ingediende zienswijzen is een nota beantwoording zienswijzen opgesteld en als bijlage opgenomen bij deze ruimtelijke onderbouwing.