Plan: | Zwartendijk 73 te Monster |
---|---|
Status: | vastgesteld |
Plantype: | omgevingsvergunning |
IMRO-idn: | NL.IMRO.1783.abp00000013g18-va01 |
BP van der Valk Holding BV heeft een aanvraag om omgevingsvergunning ingediend voor de uitbreiding van de bedrijfsgebouwen op het perceel Zwartendijk 73 te Monster. Tegenover de huidige 9 bedrijfshallen komen 3 nieuwe hallen, waardoor meer ruimte beschikbaar komt voor opslag en wordt een gedeelte van de machines van de bestaande hallen naar een moderne, geluiddichte hal verplaatst.
Het projectgebied is centraal gelegen in het glastuinbouwgebied tussen de bebouwde kommen van Monster, Poeldijk, Naaldwijk en 's-Gravenzande, in de oksel van de Zwartendijk (de doorgaande verbinding tussen Naaldwijk en Monster) en de Gantel (het riviertje tussen 's-Gravenzande en Poeldijk).
figuur 1: globale ligging plangebied
Binnen het plangebied zijn de volgende planregimes van kracht:
figuur 2: uitsnede bestemmingsplan Glastuinbouwgebied, Zwartendijk 73 Monster
De huidige bedrijfsgebouwen hebben een bedrijfsbestemming. Volgens artikel 5.1 van het bestemmingsplan zijn de voor de "Bedrijf - Agrarisch aanverwant bedrijf" aangewezen gronden bestemd voor onder meer één agrarisch aanverwant bedrijf voor bedrijfsmatige activiteiten ten behoeve van de agrarische sector uit maximaal categorie 3.1 van de Staat van Bedrijfsactiviteiten. In de zone gelegen langs de Grote Gantel mogen slechts bedrijfsactiviteiten uit maximaal categorie 2 van de Staat van Bedrijfsactiviteiten plaatsvinden.
De uitbreiding van het bedrijf vindt plaats op gronden met de bestemming "Agrarisch - glastuinbouw". Op grond van artikel 3.1 van het bestemmingsplan zijn op deze gronden voor een volwaardig en doelmatig glastuinbouwbedrijf onder meer kassen en bedrijfsgebouwen toegestaan.
Om de uitbreiding van het bedrijf mogelijk te maken wordt een zogenaamde procedure tot 'grote buitenplanse afwijking' als bedoeld in artikel 2.12, lid 1, sub a, onder 3 van de Wet algemene bepalingen omgevingsrecht doorlopen. Dit is de daarbij behorende 'ruimtelijke onderbouwing'. Aangetoond zal worden dat de activiteit niet in strijd is met een goede ruimtelijke ordening.
De ruimtelijke onderbouwing is als volgt opgebouwd. In Hoofdstuk 2 komt de gebiedsvisie aan de orde. Hierin wordt de ruimtelijke en functionele hoofdstructuur van het plangebied beschreven met aandacht voor cultuurhistorisch waardevolle elementen, overige ruimtelijke kwaliteiten, aanwezige knelpunten en te verwachte ontwikkelingen. Dit tezamen leidt tot een beschrijving van de gemeentelijke visie op het gewenste behoud en beheer van de ruimtelijke kwaliteit in het plangebied. In Hoofdstuk 3 wordt onderzoek op het gebied van milieu, ecologie, archeologie en cultuurhistorie en water behandeld. In Hoofdstuk 4 wordt ingegaan op de economische en de maatschappelijke uitvoerbaarheid van het project.
De beleidscontext voor de visie op het plangebied wordt gevormd door gemeentelijke, regionale, provinciale en landelijke beleidsrapportages. In dit hoofdstuk is het relevante beleid samengevat. Het hier samengevatte beleidskader is niet uitputtend. In de toelichting wordt op een aantal plaatsen verwezen naar specifiek beleid of beleidsnotities die niet in deze paragraaf worden behandeld. Tot slot wordt in dit hoofdstuk een beschrijving gegeven van de visie op het plangebied. Deze visie is gericht op het behoud en beheer van de ruimtelijke kwaliteit.
Omgevingsvisie 2.0: Visie op Westland
Op 8 december 2020 heeft de gemeenteraad de Omgevingsvisie 2.0: Visie op Westland vastgesteld. De Omgevingsvisie gaat onder andere in op de samenhang tussen ruimte, water, milieu, natuur, landschap, verkeer en vervoer, infrastructuur en cultureel erfgoed. De Omgevingsvisie is breder dan alleen de fysieke leefomgeving; ook onderwerpen als gezondheid, veiligheid en duurzaamheid moeten onderdeel uitmaken van de visie. De Omgevingsvisie geeft weer waar we met Westland naartoe willen en bindt de gemeente aan haar eigen voornemens en ambities.
De Omgevingsvisie werkt door in het (later nog op te stellen) omgevingsprogramma, waarin beleidsvoornemens en maatregelen staan die dienen om de doelen in de leefomgeving te bereiken. De Omgevingsvisie geeft ook richting aan het ontwikkelen van het omgevingsplan. Hierin worden de algemene regels en vergunningsplichten vastgelegd die bindend zijn voor burgers en bedrijven (bestemmingsplannen en verordeningen worden hiermee vervangen).
De belangrijkste opgave is het verhogen van de leefkwaliteit in Westland, waarbij het sociaal-maatschappelijke en economische belang van het tuinbouwcluster niet uit het oog wordt verloren. De oorspronkelijke structuren in het landschap moeten behouden blijven, net als de gemeenschapszin in de dorpen. Westland wil een groenere, gezonde en aantrekkelijke gemeente zijn. Met een people - planet - profit benadering, vindt vergroening plaats langs de belangrijke groene verbindingen en in de wijken, terwijl initiatiefnemers en ontwikkelaars worden gevraagd groeninclusief te ontwerpen en in te richten. Een klimaatbestendig beleid wordt doorgevoerd in ruimtelijke inrichting, nieuwbouw en verkeersmaatregelen. Bodemwarmte moet worden benut en er wordt aangesloten op warmtenetten in de regio. Betere bereikbaarheid en een toonaangevende rol op het gebied van kennis, innovatie en duurzaamheid in de Greenport blijven een belangrijke rol spelen.
De autonome groei van inwoners wordt geaccommodeerd door het invullen van de zachte plannen voor woningbouw in combinatie met inbreiding door bv. hoger te bouwen. De kwaliteit van de omgeving wordt verbeterd met een groen/blauwe inrichting (groene daken, beleefbaar groen en waterberging) om hittestress en wateroverlast tegen te gaan. Voor 2040 wordt één vierkante meter groen per huishouden extra gerealiseerd, voor nieuwbouwprojecten geldt een norm van 50 m2 verblijfsgroen per woning. Bij projectontwikkeling worden zoveel mogelijk de minimale eisen uit het Convenant Klimaatadaptief Bouwen gehanteerd en is het uitgangspunt dat niet langer gebruik wordt gemaakt van fossiele brandstoffen.
Het duurzaam glastuinbouwgebied behoudt voldoende kritische massa om een innovatieve glastuinbouwgemeente te blijven, maar het toevoegen van beleefbaar groen mag ten koste gaan van glastuinbouw. De glastuinbouw produceert in de toekomst circulair, wordt energieneutraal en klimaatadaptief. Om de modernisering en herstructurering op gang te brengen moet er letterlijk ruimte worden gemaakt, bv. door het uitplaatsen van (bedrijfs)woningen naar de dorpen. Integrale gebiedsplannen moeten betaalbaar en met voldoende draagvlak gerealiseerd kunnen worden. Langs de kust is een strand dat uitblinkt in rust en ruimte met een goede balans tussen natuur en recreatie. Daarnaast wil Westland sluitende recreatieve netwerken creëren voor verschillende gebruiksgroepen d.m.v. robuuste groen-blauwe aders. Er wordt ingezet op een hoogwaardige OV verbinding tussen Den Haag en de Hoekse Lijn richting Delft.
Bepaalde bedrijventerreinen kunnen uitbreiden, in de kernen worden (compacte) kernwinkelgebieden aangewezen. Rond 2030 zijn grote ingrepen nodig om de infrastructuur op orde te houden (vrijliggend logistiek netwerk, ongelijkvloerse kruispunten), er komt een verkenning naar de mogelijkheden voor lightrail. Het fietsnetwerk binnen en van/naar Westland wordt verbeterd met o.a. metropolitane fietspaden. Vrachtverkeer krijgt wellicht hubs en goede doorstroming naar de A4/A20 blijft een belangrijk aandachtspunt.
Natuurgebieden (Natura 2000 en het Natuur Netwerk Nederland) moeten robuust, veerkrachtig, aaneengesloten en beleefbaar worden gemaakt. Voor 2030 zijn ontbrekende zones en schakels in ecologische verbindingen ingevuld, zodat de biodiversiteit bevorderd wordt. De waterkwaliteit moet worden verbeterd en er komt meer ruimte voor het vasthouden van water. Dit vraagt ook inspanningen van de glastuinbouw om meer circulair te worden, minder grondwater te onttrekken en water te bergen.
De toekomstkaart van Westland:
Mobiliteitsvisie Duurzaam Bereikbaar Westland
Op 10 december 2019 is de Mobiliteitsvisie Duurzaam Bereikbaar Westland vastgesteld door de gemeenteraad. Het gemeentelijk mobiliteitsbeleid was tot de vaststelling van deze Mobiliteitsvisie gebaseerd op het Westlands Verkeer- en Vervoerplan 2005-2015 (WVVP) en de Structuurvisie Westland 2025. Veel van de in het WVVP opgenomen doelstellingen en uitvoeringsprogramma's zijn gerealiseerd, dan wel waren aan herziening toe. Na vaststelling van de Mobiliteitsvisie is het WVVP komen te vervallen. De structuurvisie 2025 niet.
Er komt steeds meer verkeer in Westland. Om ervoor te zorgen dat we nu en in de toekomst nog vlot tussen dorpen en van dorp naar steden kunnen reizen, maken we plannen en nemen we maatregelen. De volgende mobiliteitsdoelen zijn opgenomen in de Mobiliteitsvisie 2040:
Beleidsregel Parkeernormering gemeente Westland 2018
In de vergadering van burgemeester en wethouders van 16 januari 2018 is de 'Beleidsregel Parkeernormering gemeente Westland 2018' vastgesteld. Hiermee vervalt de verwijzing naar het WVVP. In het beleid is de parkeernormering van de gemeente Westland geactualiseerd en in overeenstemming gebracht met de meest recente kerncijfers van het CROW (landelijke richtlijnen).
Beleidsnotitie conventionele explosieven in het Westland
In de beleidsnotitie conventionele explosieven in het Westland wordt beschreven hoe om moet worden gegaan met diepte werkzaamheden op locaties die mogelijk conventionele explosieven bevatten. De basis voor het gemeentelijk beleid voor het opsporen van explosieven is de explosieven risicokaart. Deze kaart geeft een eerste indicatie van het mogelijke gevaar van diepte werkzaamheden op bepaalde locaties in het Westland. In het projectgebied zijn geen mogelijke vindplaatsen van conventionele explosieven aanwezig.
Integrale handhaving Wabo taken
Op 17 november 2015 hebben burgemeester en wethouders van Westland de beleidsnota 'Handhavingsbeleid, integrale handhaving Wabo taken' vastgesteld. Hierin zijn de doelen en richting voor milieuhandhaving en bouw- en woningtoezicht beschreven. De naleving van wet- en regelgeving is daarbij een gezamenlijke verantwoordelijkheid van gemeente, burgers en bedrijven. De wet- en regelgeving zijn bedoeld om kwaliteit, veiligheid en leefbaarheid binnen de leefomgeving te beschermen en bevorderen en dat is in ieders belang. Dit draagt bij aan een prettige woon-, werk- en leefomgeving voor de burgers en ondernemers van de Gemeente Westland. De handhaving van de regelgeving vervat in dit plan is een bevoegdheid van burgemeester en wethouders. Het gaat daarmee vooral om de planregels inzake het bouwen en het gebruik van gronden en bouwwerken. Een aantal vormen van gebruik wordt specifiek aangeduid als strijdig met de bestemming, zodat handhavend optreden hiertegen eenduidig mogelijk te maken. Uiteraard betreft het hier een niet-limitatieve opsomming. Handhaving van dit plan is van belang om de ruimtelijke kwaliteit en de leefbaarheid er van in stand te houden. Daarnaast heeft handhaving uiteraard ook een belangrijke functie in het kader van de rechtszekerheid en rechtsgelijkheid. De planregels in dit plan zijn voldoende duidelijk, concreet en toepasbaar om te kunnen handhaven. Handhaving van het plan zal in de praktijk primair plaatsvinden via de bestemmingsplantoets in het kader van de omgevingsvergunning en door feitelijk toezicht op de aanwezigheid van bouwwerken en op gebruiksactiviteiten. Binnen de gemeente heeft het team bouw- en woningtoezicht van de afdeling Ruimte, Omgeving en Veiligheid hierin een centrale taakstelling. Bij gebleken strijdigheid met het plan wordt, afhankelijk van de prioriteitsstelling, een handhavingstraject ingezet.
Bedrijventerreinenvisie Westland
De Bedrijvenvisie Westland vormt - via het gemeentelijke Actieprogramma Economische Zaken - een uitwerking van de Visie Greenport Westland en is gericht op:
Convenant klimaatadaptief bouwen Zuid-Holland
Nieuwbouwlocaties in Zuid-Holland worden zoveel mogelijk klimaatadaptief gebouwd, zodat ze bestand zijn tegen weersextremen als gevolg van klimaatverandering. Deze ambitie is vastgelegd in het convenant (overeenkomst) klimaatadaptief Bouwen. Dit is ondertekend door onder meer bouwbedrijven, gemeenten -waaronder Westland-, de provincie, waterschappen, maatschappelijke organisaties, financiers en projectontwikkelaars.
Klimaatverandering heeft grote impact op de leefomgeving en het aantal weersextremen neemt toe. Zuid-Holland staat voor een grote bouwopgave, tot 2025 zijn er in de provincie 100.000 nieuwe woningen nodig. Deze ontwikkelingen maken het van belang dat klimaatadaptief bouwen zo snel mogelijk de nieuwe norm wordt. Dit is concreet vertaald in het convenant klimaatadpatief bouwen in Zuid-Holland. Hierin zijn procesafspraken gemaakt gericht op het verminderen van de wateroverlast, hittestress, droogte en bodemdaling en het vergroten van de biodiversiteit. Het convenant is op 4 oktober 2018 van start gegaan. In de eerste fase van dit convenant is toegewerkt naar een minimaal programma van eisen voor nieuwbouw in relatie tot:
Gemeentelijk beleid m.b.t. glastuinbouw
In de toelichting van het bestemmingsplan Glastuinbouwgebied (2012) is t.a.v. "agrarisch aanverwante bedrijven" opgenomen: een agrarisch aanverwant bedrijf is een niet-industrieel bedrijf dat uitsluitend of overwegend gericht is op het leveren van diensten (waaronder het sorteren, bewerken en verpakken) en/of het leveren/verhandelen van producten van/aan agrarische bedrijven in het buitengebied zo nodig met behulp van werktuigen en apparatuur of op het verrichten van werkzaamheden tot onderhoud of reparatie van werktuigen of apparatuur (bedrijven zoals agrarische hulp-, loon-, neven en toeleveringsbedrijven). Omdat het behoud van het bestaande glastuinbouwareaal centraal staat, is uitbreiding van de bestaande niet-agrarische functies buiten de het bestemmingsvlak niet toegestaan. Door middel van een ontheffing wordt een uitbreiding binnen het bestaande bestemmingsvlak onder voorwaarden mogelijk gemaakt. De belangrijkste voorwaarde is dat de uitbreiding niet ten koste mag gaan van toekomstige glastuinbouwreconstructies of bestaande naastgelegen glastuinbouwbedrijven.
In de reeds aangehaalde Omgevingsvisie is opgenomen dat fysieke ruimte steeds beperkter is en tal van ontwikkelingen de laatste open plekken claimen. Toch is behoud van productie (lees: glasareaal) van groot belang om de versketens, veredeling, vermeerdering, logistiek, handel en tuinbouwtoelevering met Westland verbonden te houden. Het uitbreiden van een 'agrarisch aanverwant bedrijf' ten koste van mogelijk glasareaal is zodoende in beginsel niet in overeenstemming met gemeentelijk beleid.
Uitbreiding Van der Valk: Verordening Functiewijziging
In de nog vast te stellen "Verordening Functiewijziging niet-tuinbouwfuncties in het glastuinbouwgebied van Westland 2021" is opgenomen dat voor het primaire glas letterlijk ruimte moet worden gemaakt. Een functieverandering is alleen aanvaardbaar als dit per saldo een positieve bijdrage levert aan de structuur van het glastuinbouwgebied, kwaliteit van de omgeving en aan de ruimtelijke kwaliteit. De beleidsmatige basis is dat niet-glastuinbouwfuncties thuishoren op bedrijventerreinen.
Als echter een initiatief de ontwikkeling van het productieareaal niet in de weg ligt en per saldo wordt een bijdrage geleverd aan de structuurversterking of de realisatie van een belangrijke maatschappelijke opgave, zijnde het uitplaatsen van een niet-tuinbouwfunctie, het uitplaatsen van een woning of het toevoegen van natuur aan het NatuurNetwerkNederland of een groen-blauwe verbinding, kan medewerking verleend worden aan uitbreiding van een agrarisch aanverwant bedrijf op glastuinbouwgronden.
Verplaatsing van Van der Valk naar een bedrijventerrein is financieel onuitvoerbaar. Voor de solartak heeft Van der Valk tijdelijke bedrijfsruimte elders gehuurd en een bedrijventerrein aan de Galgeweg 46 te Naaldwijk aangekocht om daar alle solar activiteiten plaats te laten vinden, maar voor de productie van tuinbouwgerelateerde luchtmechaniek en schermmaterialen is dit niet mogelijk. Met name de ontwikkeling en het confectioneren van schermdoeken voor de glastuinbouw neemt een hoge vlucht en de ruimte in de huidige bedrijfshallen is niet langer voldoende. Voor de beoogde herinrichting en bedrijfslogistiek is op korte termijn 7.140 m2 nieuwe bedrijfshallen nodig.
Een groot gedeelte van het perceel waarop de uitbreiding voorzien is, is reeds jarenlang in eigendom van Van der Valk en niet in gebruik ten behoeve van de glastuinbouw. Gelet op de aankoop van het perceel Zwartendijk 51 door Koppert Cress ligt het niet in de lijn der verwachting dat de glastuinbouwbedrijven op de percelen Zwartendijk 57 en Papelaan 2 nog behoefte hebben aan het perceel van Van der Valk naast Zwartendijk 73. Door de specifieke vorm van het terrein, het logistieke gebruik door Van der Valk en de beperkte omvang is het niet reëel om deze gronden nog voor de glastuinbouw geschikt te achten. De kavel waarop de uitbreiding voorzien is ligt de ontwikkeling van de glastuinbouw nu en/of in de toekomst niet in de weg.
kaart 3: de voorziene uitbreiding van Van der Valk Holding BV
In het in voorbereiding zijnde beleid is een gelijkwaardige verdeling van functies het uitgangspunt. De uitbreiding van een functie moet gelijkwaardig gecompenseerd worden met het versterken van de glastuinbouw elders of er moet compensatie via 'groen' plaatsvinden. De uitbreiding leidt tot een compensatieplicht en een opheffing van een niet-glastuinbouwfunctie leidt tot het recht tot herplaatsing, ofwel compensatierecht. Zowel de compensatie als het compensatierecht worden uitgedrukt in compensatie-eenheden (CE).
Van der Valk krijgt een uitbreiding van zijn perceel met ca. 15.000 m2. Hiervoor is een compensatie afgesproken die deels plaatsvindt door middel van versterking van de groenblauwe structuur langs de Gantel. Bij een toekomstig bestemmingsplan worden bepaalde gronden ook t.b.v. groen bestemd. Daarbij wordt ook de woning Zwartendijk 63 gesaneerd. Deze sanering is noodzakelijk om te kunnen voldoen aan geluidsregelgeving door Van der Valk. De resterende compensatie-eenheden worden verrekend met glastuinbouwgronden die gemeente Westland heeft toegevoegd door middel van het op 19 september 2017 vastgestelde wijzigingsplan "Schefferkamp De Lier". Een en ander heeft zijn beslag gekregen in een overeenkomst die met Van der Valk is gesloten. De groene inrichting van het perceel heeft zijn beslag gekregen in een inrichtingsplan dat als gebruiksvoorwaarde (voor realisatie en instandhouding) wordt gekoppeld aan de omgevingsvergunning en ook bijlage is van de gesloten overeenkomst. Het groenplan wordt niet alleen uitgevoerd op gronden van Van der Valk, maar ook op de gronden van de eigenaren van het perceel Zwartendijk 61 waarmee eveneens een overeenkomst gesloten is.
Conclusie: de uitbreiding van Van der Valk belemmert de toekomst van de glastuinbouw niet, omdat voldaan wordt aan de locatievoorwaarden en voldoende wordt gecompenseerd.
Metropoolregio Den Haag-Rotterdam
In de metropoolregio Rotterdam Den Haag werken 23 gemeenten samen aan het verbeteren van de bereikbaarheid en het vernieuwen van de economie. Daarmee versterken ze onder meer de (internationale) concurrentiepositie van de regio. Met elkaar vormen deze 23 gemeenten het bestuur van de Metropoolregio Rotterdam Den Haag (MRDH).
Voor het overleg tussen de 23 gemeenten en het nemen van besluiten kent de MRDH de volgende besturen en commissies: het algemeen bestuur, het dagelijks bestuur, de bestuurscommissie Vervoersautoriteit (Va), de bestuurscommissie Economisch Vestigingsklimaat (EV) en de voorzitter. Met 23 gemeenten, 2,3 miljoen mensen, 1,2 miljoen banen met werk voor 13,5% van de Nederlanders en een bijdrage van 15% aan het BNP is de metropoolregio een regio die er toe doet. Voor een grootstedelijke regio waar het goed wonen, werken en recreëren is, heeft de Metropoolregio Rotterdam Den Haag (MRDH) zichzelf twee belangrijke ambities gesteld: het vernieuwen van economie en het verbeteren van de bereikbaarheid. Het Rijk gaf de Metropoolregio Rotterdam Den Haag de status van vervoerregio. En daarmee ook wettelijke taken rond verkeer en vervoer. Aan het begin van elke nieuwe bestuursperiode (elke vier jaar) stelt het bestuur een regionale strategische agenda vast, van waaruit de regionale vraagstukken worden opgepakt. De huidige strategische agenda loopt tot en met 2022.
Het omgevingsbeleid Zuid-Holland is op 1 april 2019 in werking getreden. In het Omgevingsbeleid is al het bestaande provinciale beleid voor de fysieke leefomgeving samengevoegd in een Omgevingsvisie en een Omgevingsverordening. Omdat onderdelen uit het Programma ruimte naar het visiedeel zijn omgezet, is het resterende deel hiervan nu onderdeel van het Omgevingsbeleid.
Met het Omgevingsbeleid van Zuid-Holland streeft de provincie naar een optimale wisselwerking tussen gewenste ruimtelijke ontwikkelingen en een goede leefomgevingskwaliteit. Hieraan wordt richting gegeven door het maken van samenhangende beleidskeuzes, die volgen uit provinciale opgaven en belangen. Deze beleidskeuzes werken door naar uitvoeringsprogramma's en naar regels in de provinciale verordening. Het geheel aan bestaande beleidskeuzes, inclusief de doorwerking naar programma's en verordening, vormt het provinciale beleid voor de fysieke leefomgeving.
Introductie op het omgevingsbeleid: de ruimtelijke hoofdstructuur
Zuid-Holland wil slim en schoon zijn. Klimaatverandering heeft in het laaggelegen deltagebied grote ruimtelijke, economische en sociale gevolgen. Als open economie is Zuid-Holland gevoelig voor gevolgen van globalisering. De segregatie neemt toe. De energie-intensieve economie heeft, zoals ook benoemd in het klimaatakkoord van Parijs, alleen toekomst als wordt overgegaan tot verduurzaming. De provincie ziet zes richtinggevende ambities in de fysieke leefomgeving: naar een klimaatbestendige delta, naar een nieuwe economie (the next level), naar een levendige meerkernige metropool, energievernieuwing, best bereikbare provincie en gezonde en aantrekkelijke leefomgeving.
Belangrijk om de ambities waar te kunnen maken zijn innovatieve oplossingen voor waterberging en het voorkomen van hittestress, de overstap van een fossiele naar een circulaire economie, het uitbreiden van warmtenetten, een forse woningopgave en de verduurzaming van woningen, vitale kernen, het aanpakken van verkeersknelpunten, het versterken van openbaar vervoer en gebruik van de fiets en de kwaliteit van de leefomgeving versterken door natuur, water, recreatie, cultureel erfgoed en economie in samenhang te bezien.
De ruimtelijke hoofdstructuur toont de essentie en de samenhang van verschillende ruimtelijke beleidskeuzes uit de Omgevingsvisie.
figuur 3: de provinciale ruimtelijke hoofdstructuur (uitsnede Westland)
Gemeente Westland laat zich kenmerken door de glastuinbouw (Greenport Westland) omringd door kust, natuur en stedelijk groen met daarbinnen woonkernen en logistieke overslagpunten. Naaldwijk is als regiokern aangewezen. Wateringen behoort tot de stedelijke agglomeratie. Nabij de vestiging van Flora Holland is een kenniscentrum aangegeven.
Wat betreft mobiliteit is een (boven) regionale HOV-net busroute voorzien van Den Haag, via Naaldwijk naar Maassluis, alwaar op het HOV-net kan worden aangesloten richting Rotterdam. De greenport wordt benoemd als volwassen cluster dat tot de wereldtop behoort. Deze positie moet behouden blijven en waar mogelijk versterkt worden. Er wordt gestreefd naar synergie van mainport Rotterdam en de greenports. De groene ruimte heeft intrinsieke waarde en het kustlandschap vormt mede de grondslag voor de identiteit van de bebouwde en groene ruimte. De provincie zet in op de groenblauwe structuur om groene kwaliteiten binnen en buiten stedelijk gebied te versterken en de samenhang tussen parken, recreatiegebieden, natuurgebieden en agrarisch landschap te vergroten.
Omgevingsverordening
Regels aangaande bestemmingsplannen bv. met betrekking tot ruimtelijke kwaliteit, de ladder voor duurzame verstedelijking en voor ruimtelijke ontwikkelingen als stedelijke ontwikkelingen, kantoren, bedrijven, detailhandel, glastuinbouwgebied, infrastructuur, veiligheid, natuur en cultureel erfgoed zijn opgenomen in de Omgevingsverordening. De regels zijn van overeenkomstige toepassing op ruimtelijke initiatieven waarvoor een zogenaamde 'grote buitenplanse afwijking' wordt doorlopen. Op grond van de regels die zijn gesteld voor natuur, is voor Westland het volgende gebied aangewezen als ecologische verbindingen binnen het Natuurnetwerk Nederland:
figuur 4: uitsnede provinciale kaart Natuurnetwerk Nederland
Programma Ruimte
Een intensiever gebruik van steden en dorpen vergroot het draagvlak voor openbaar vervoer. Andersom kan de capaciteit op het infrastructuurnetwerk helpen om keuzes te maken waar en wanneer er verdicht en geconcentreerd kan worden. De provincie streeft er naar de agglomeratiekracht te vergroten. Op de kaart 'woningbouwlocaties, bedrijventerreinen en andere stedelijke ontwikkelingen' (ook wel genoemd: '3ha kaart') zijn nog te ontwikkelen locaties voor deze doeleinden groter dan 3 ha buiten B(estaand) S(tad- en) D(orpsgebied) opgenomen. Als een locatie hier is opgenomen, betekent dit dat de provincie op hoofdlijnen geen bezwaar heeft tegen de betreffende ontwikkeling.
figuur 5: de '3ha kaart'
Op de kaart zijn, indicatief, woningbouwlocaties weergegeven die gelegen zijn buiten het bestaand stads- en dorpsgebied en meer dan 3 hectare groot zijn. Op de kaart staat zowel harde als zachte capaciteit buiten BSD. Met deze toevoeging wordt invulling gegeven aan bestuurlijke continuïteit.
Ladder voor duurzame verstedelijking
Vanwege zorgvuldig ruimtegebruik is in oktober 2012 de ‘Ladder voor Duurzame Verstedelijking’ geïntroduceerd en later ook in artikel 3.1.6 van het Besluit ruimtelijke ordening (Bro) opgenomen. Bij een laddertoets moet de behoefte aan een ‘nieuwe stedelijke ontwikkeling’ worden gemotiveerd. Als een nieuwe stedelijke ontwikkeling buiten het bestaand stedelijk gebied mogelijk wordt gemaakt, dient te worden gemotiveerd waarom niet binnen het bestaand stedelijk gebied in de behoefte kan worden voorzien.
Het betreft hier een agrarisch aanverwant bedrijf dat al sinds 1963 ter plaatse gevestigd is. Het is financieel niet uitvoerbaar het bestaande bedrijf op de huidige locatie te beeindigen en elders opnieuw te beginnen. Het bedrijf draagt bij aan de versterking van het innovatieve glastuinbouwcluster en de greenport. De uitbreiding is noodzakelijk voor de toekomst van het bedrijf en voor de te gebruiken glastuinbouwgronden vindt compensatie plaats.
Glastuinbouw
De tuinbouw in Zuid-Holland is in de fase van volwassenheid van hun levenscyclus beland. De werkgelegenheid, de afzet en innovatiekracht van deze sectoren stabiliseren en dreigen zonder bijsturing op termijn wellicht zelfs af te nemen. De opgave voor de glastuinbouw is om te vernieuwen en verduurzamen. Kansen op innovatie en groei ontstaan door meer interactie tussen economische clusters en door nieuwe economische sectoren binnen de traditioneel sterke clusters. Nauwe samenwerking tussen overheden, ondernemers en onderzoekers en een betere aansluiting van het onderwijs op de arbeidsmarkt kunnen daarbij tot stroomversnelling leiden. Het sneller naar de markt brengen van nieuwe kennis (valorisatie) wordt daardoor bevorderd.
De opgave voor de sector is om meer toegevoegde waarde te genereren bij het zelfde ruimtegebruik met minder verbruik van energie en water. Het proces van schaalvergroting stelt eisen aan de ruimtelijke inrichting van de Greenports en vraagt om modernisering van teeltareaal. Verder experimenteert de sector op grote schaal met nieuwe vormen van energiewinning en waterberging. Naast de primaire productie groeien vooral de toeleverende bedrijven sterk, wat tot conflicterende ruimteclaims leidt, omdat het eveneens van groot belang voor het innovatief vermogen van de sector is dat binnen de provincie voldoende teeltareaal voor (glas)tuinbouw beschikbaar blijft.
Westland is een glastuinbouwgebied dat zich door herstructurering, modernisering en intensivering van het bestaande areaal verder moet ontwikkelen. Binnen Westland is ruimte voor glasopstanden, maar de Provincie biedt bij uitzondering ook ruimte voor weloverwogen vormen van functiemenging, als die het greenportcluster versterken. Bedrijven kunnen worden toegelaten als ze behoren tot de keten glastuinbouw en een bijdrage leveren aan de ontwikkeling van de Greenport als internationaal centrum voor teelt, kennis en handel.
Concentratiegebieden voor glastuinbouw kunnen qua belevingswaarde worden beschouwd als bedrijventerrein. Ontwikkelingen in de glastuinbouw dienen bij voorkeur bij te dragen aan een grootschalig, geconcentreerd, modern uiterlijk en functioneren. Gericht op zoveel mogelijk meervoudig ruimtegebruik en collectieve voorzieningen, met aandacht voor aansluiting op bestaande landschappelijke structuren. Een dooradering van het gebied met water en recreatieve routes is gewenst.
Het gebied tussen de Galgeweg, de Piet Struikweg en de N213 is aangeduid als 'maatwerkgebied glastuinbouw'. Vrijkomende percelen kunnen een andere functie krijgen, passend in de omgeving. Er zijn al plannen voor een groenzone (onderdeel van Natuurnetwerk Nederland).
Afwijken middels 6.15 Omgevingsverordening
Een bestemmingsplan voor gronden binnen het glastuinbouwgebied, waarvan de plaats geometrisch is bepaald en verbeeld op kaart 11 in bijlage II, laat alleen glastuinbouwbedrijven en openlucht tuinbouwbedrijven toe, alsmede de daarbij behorende voorzieningen en voorzieningen voor energieopwekking.
figuur 6: provinciale kaart met Greenport Westland (kaart 11 bijlage 2 Omgevingsverordening)
Bij uitzondering kan een bedrijf worden toegelaten dat behoort tot de keten glastuinbouw en een bijdrage levert aan de ontwikkeling van het glastuinbouwgebied als internationaal centrum voor teelt, kennis en handel van glastuinbouwproducten indien geen onevenredige aantasting plaatsvindt van de omvang en de bruikbaarheid van het glastuinbouwgebied.
Al in 1963 is Van der Valk gestart met een kassenbouwbedrijf dat steeds verder gespecialiseerd is in de productie van materialen voor de luchtmechaniek en schermmaterialen van glastuinbouwbedrijven. In termen van algemene bedrijfscategorieën moet het bedrijf worden aangemerkt als een metaalbewerkingsbedrijf ten behoeve van de glastuinbouw. Het zwaartepunt van het bedrijf ligt op de productie van horti systemen ten behoeve van de glastuinbouw.
Met name de ontwikkeling en het confectioneren van schermdoeken voor de glastuinbouw neemt een grote vlucht. De schermdoeken hangen op grote hoogte (circa 8 meter) en moeten handmatig worden geïnstalleerd. Dat is in strijd met de Arbowet (arbeidsomstandigheden) en vergt allerhande veiligheidsmaatregelen. Van der Valk heeft daartoe een innovatief systeem ontwikkeld waarmee de schermdoeken automatisch kunnen worden geïnstalleerd en in de kassen geen arbeid op grote hoogte meer nodig is. De schermdoeken voorkomen lichtverstrooiing, kunnen in de zomer voor schaduw zorgen en houden in de winter warmte vast. De schermdoeken dragen bij aan de verduurzaming van de glastuinbouw en Van der Valk is een grote innovator met dit product.
Gelet op deze productie ten behoeve van de glastuinbouw vormt het bedrijf een aanwinst voor een duurzame glastuinbouwketen en kan de beoogde uitbreiding hier goed worden ingepast.
De beoogde uitbreiding betreft geen nieuw bedrijventerrein die naar zijn aard niet past in het glastuinbouwgebied. Het betreft de uitbreiding van een bestaand bedrijf met innovatieve systemen ten behoeve van de glastuinbouw op een reeds lang bestaande bedrijfslocatie in het glastuinbouwgebied. Het bedrijf past in die zin ook bij de aard van het gebied en kan niet als gebiedsvreemd worden aangemerkt. De uitbreiding is bovendien voorzien op gronden die nu al in gebruik zijn als logistieke ruimte voor het bedrijf. Door de specifieke vorm van het terrein, het logistieke gebruik door Van der Valk en de beperkte omvang is het niet reëel om deze gronden nog voor de glastuinbouw in te zetten. Bovendien wordt middels een overeenkomst met de gemeente voorzien in compensatie in glas en natuur/groen, zodat geen onevenredige aantasting plaatsvindt van de omvang en de bruikbaarheid van het glastuinbouwgebied.
Nationale Omgevingsvisie (NOVI)
Met de komst van de Omgevingswet die vanaf 2022 in werking zal treden, is het van belang dat de ruimtelijke opgave in lijn is met de Nationale Omgevingsvisie (NOVI). De eerste NOVI is vastgesteld in 2021. De NOVI bestaat uit één Rijksvisie op de leefomgeving. Het uitgangspunt van dit beleidsdocument is dat ingrepen in de leefomgeving niet los van elkaar plaatsvinden, maar in een samenhangend geheel. De NOVI schetst een duurzaam toekomstperspectief voor de leefomgeving in Nederland in 2050. Om dit te realiseren is collectieve verantwoordelijkheid van alle overheden van belang.
Het Rijk benoemt in de NOVI 21 nationale belangen voor het omgevingsbeleid en vermeldt hierbij de opgaven en de rol van het Rijk bij het realiseren van deze opgaven. Deze opgaven worden samengebracht in vier prioriteiten. Deze prioriteiten vormen complexe, omvangrijke en dringende opgaven die voortkomen uit of samenhangen met grote transities. Deze prioriteiten zijn:
Deze vier opgaven kunnen alleen in samenhang verder worden gebracht wanneer aandacht is voor thema's die hier dwars doorheen lopen, zoals omgevingskwaliteit, gezondheid, cultuurhistorie, klimaatadaptatie, water, bodem, (nationale) veiligheid en milieukwaliteit.
Een gezonde leefomgeving die zo min mogelijk negatieve invloed heeft op de gezondheid is volgens het Rijk van belang. De omgeving dient uitnodigend te zijn voor gezond gedrag en dient een plek te zijn waar inwoners zich prettig voelen.
De omvang van de vraag is afhankelijk van de het tempo van economische groei, maar ook van de specifieke bedrijfstaksamenstelling per regio, omdat de ramingen voor verschillende bedrijfstakken uiteenlopen. Het Rijk stelt dat een zorgvuldige raming van ruimtebehoefte- en aanbod van groot belang is. Om voldoende ruimte voor economische activiteit te faciliteren en deze optimaal te benutten, stellen overheden regionale programma's en transitieagenda's op.
Locaties van nieuwe kantoren, bedrijventerreinen en (groot)winkelbedrijven moeten passen bij het verkeers- en vervoersnetwerk. Deze locaties moeten goed afgestemd zijn op de vraag van bedrijven én de economische vitaliteit en de kwaliteit en aantrekkelijkheid van stad en land versterken.
Structuurvisie Infrastructuur en Ruimte & AMvB ruimtelijke ordening
Nederland concurrerend, bereikbaar, leefbaar & veilig. Daar streeft het Rijk naar met een aanpak die ruimte geeft aan regionaal maatwerk, de gebruiker voorop zet, investeringen scherp prioriteert en ruimtelijke ontwikkelingen en infrastructuur met elkaar verbindt. Een actualisatie van het ruimtelijk- en mobiliteitsbeleid is daarvoor nodig. De verschillende beleidsnota's op het gebied van ruimte en mobiliteit zijn gedateerd door nieuwe politieke accenten en veranderende omstandigheden zoals de economische crisis, klimaatverandering en toenemende regionale verschillen onder andere omdat groei, stagnatie en krimp gelijktijdig plaatsvinden. De structuurvisie Infrastructuur en Ruimte geeft een nieuw, integraal kader voor het ruimtelijk- en mobiliteitsbeleid op rijksniveau en is de 'kapstok' voor bestaand en nieuw rijksbeleid met ruimtelijke consequenties.
Doelen
In de structuurvisie Infrastructuur en Ruimte formuleert het Rijk drie hoofddoelen om Nederland concurrerend, bereikbaar, leefbaar & veilig te houden voor de middellange termijn (2028):
Het Westland is op de kaart van de nationale ruimtelijke hoofdstructuur aangewezen als Greenport.
Figuur 7: Uitsnede kaart nationale ruimtelijke hoofdstructuur
Nationale belangen
De structuurvisie Infrastructuur en Ruimte is vertaald in de AMvB ruimtelijke ordening. De AMvB omvat alle ruimtelijke rijksbelangen die juridisch doorwerken op het niveau van bestemmingsplannen. Het gaat om kaders voor onder meer het bundelen van verstedelijking, de bufferzones, nationale landschappen, de Ecologische Hoofdstructuur, de kust, grote rivieren, militaire terreinen, mainportontwikkeling van Rotterdam en de Waddenzee. Met de AMvB Ruimte maakt het Rijk proactief duidelijk waar provinciale verordeningen en gemeentelijke bestemmingsplannen aan moeten voldoen. Uit de regels en kaarten behorende bij de AMvB kan worden afgeleid welke aspecten relevant zijn voor het ruimtelijke besluit. Voor het projectgebied zijn geen nationale belangen in het geding.
De uitbreiding van een 'agrarisch aanverwant bedrijf' op gronden met de bestemming 'agrarisch - glastuinbouw' is in overeenstemming met de beleidskaders van de verschillende overheden.
In de directe nabijheid van het plangebied ligt een belangrijke schakel in het groenblauwe netwerk van Westland: de Gantel. Versterking van de groenblauwe structuur is een belangrijk gemeentelijk beleidsdoel. Bovendien ligt het bedrijf aan de doorgaande verbinding tussen Naaldwijk en Monster, de Zwartendijk, dit is een zogenaamde 'categorie 1 weg' waaraan ook extra eisen worden gesteld wat betreft beeldkwaliteit (zo kunnen bv. waterbassins voor glastuinbouwbedrijven alleen langs de weg worden aangelegd als zij met groen zijn ingepakt). Tenslotte zijn er nog de woningen Zwartendijk 61, Zwartendijk 59 en het aan de overzijde van de Gantel gelegen woonbuurtje Gantel-De Baak die van belang zijn.
Het perceel Zwartendijk 73 ligt direct aan de Gantel in het glastuinbouwgebied van Westland. De woning Zwartendijk 63 wordt gesloopt om een betere bereikbaarheid van het bedrijf te bewerkstelligen en om bezwaren van milieuhinder te ondervangen.
Figuur 8: het plangebied in zijn omgeving
Bij het gemeentelijk (paragraaf 2.1.1) en het provinciaal (paragraaf 2.1.3) beleid is reeds stil gestaan waarom het beleidsmatig wenselijk is mee te werken aan de uitbreiding van Van der Valk. Het betreft een bedrijf dat behoort tot de glastuinbouwketen en een bijdrage levert aan de ontwikkeling van het (internationale) cluster. De ontwikkelde en geproduceerde luchtmechanieken en schermingsinstallaties zijn van groot belang. Daarbij vindt de uitbreiding plaats zonder dat de ontwikkeling van de glastuinbouw onevenredig wordt belemmerd en vindt compensatie in groen en compensatie-eenheden plaats. Met een inrichtingsplan en toekomstige groenbestemmingen vindt een belangrijke verbetering van de groen-blauwe structuur langs de Gantel en de Zwartendijk plaats. Vergroening is een belangrijk beleidsthema vanwege leefbaarheid, duurzaamheid, hittestress, wateroverlast en biodiversiteit.
Met de nieuwe bedrijfshallen wordt ook een belangrijk milieudoel gehaald. Een lawaaiige machinepark (zaagmachines) staat nu namelijk opgesteld in de bedrijfshal direct langs de Gantel, op slechts ca. 25 meter van het woonbuurtje Gantel-De Baak aan de Rijnsburgerweg. Dit is niet alleen zeer gewenst om toekomstige overlast te voorkomen, maar is ook vanuit planologisch oogpunt noodzakelijk. Bij de vaststelling van het bestemmingsplan ‘Glastuinbouwgebied Westland' is het machinepark namelijk onder het overgangsrecht gebracht door langs het water een strook van ca. 30 meter aan te wijzen waar uitsluitend een bedrijf tot en met categorie 2 is toegestaan.
Figuur 9: verplaatsing zaagmachines
Vanwege de logistiek is een verplaatsing binnen de huidige (niet geluid geïsoleerde) hallen niet mogelijk. De huidige situatie en geldende rechten vallen echter onder het overgangsrecht zodat deze onwenselijke situatie zal blijven voortbestaan zolang daar niet een andere oplossing voor komt. Het onderhavige bouwplan voorziet in deze oplossing. De machines worden naar een nieuwe en geluid geïsoleerde bedrijfshal op afstand van de woningen aan de Rijnsburgerweg en op voldoende afstand van de bestaande woningen Zwartendijk 59 en 61 verplaatst. De verplaatsing van de machines is ook door middel van een maatwerkvoorschrift binnen het milieuspoor vastgelegd. Zonder wijziging hiervan is een andere situatie niet mogelijk.
De huidige entrees aan de Zwartendijk worden gehandhaafd. Dat is noodzakelijk om het personenverkeer zoveel mogelijk te scheiden van het vrachtverkeer. De zuidelijke in- en uitrit is uitsluitend voor personenwagens en veiliger voor met name bezoekers. Zij kunnen dan zonder met het vrachtverkeer te mengen op zoek naar een parkeerplaats.
Voor de werknemers is de noodzaak daartoe veel minder. Zij kennen het terrein en kunnen ook veilig gebruik maken van de noordelijke entree die ook gebruikt wordt door het vrachtverkeer. Wel zal het terrein zo worden heringericht en van bewegwijzering worden voorzien dat het vrachtverkeer alleen via de noordelijke in- en uitrit het terrein op en af kan.
Het extra verkeer als gevolg van de nieuwe hallen zal gebruik maken van de noordelijke entree op afstand van de brug. Het gebruik van de huidige zuidelijke in- en uitrit zal niet wijzigen, de zuidelijke inrit wordt wel versmald. Het extra verkeer bestaat met name uit vrachtverkeer dat alleen gebruik kan maken van de noordelijke in- en uitrit. De werknemers die naar de nieuwe parkeerplaatsen moeten zullen via de noordelijke in- en uitrit worden gedirigeerd.
Het gebruik als gevolg van de nieuwe bedrijfshallen is niet zodanig dat daardoor onveilige verkeerssituaties dreigen te ontstaan op de zwartendijk en op het bedrijfsterrein.
Via de Zwartendijk is er voor het vrachtverkeer een rechtstreekse aansluiting op de N213 en de N211 die volgens het gemeentelijke Mobiliteitsplan de centrale as voor de verwerking van vrachtverkeer in het Westland vormen. De capaciteit van de gebiedsontsluitingsweg Zwartendijk is voldoende voor de afwikkeling van het huidige en toekomstige verkeer.
Figuur 10: aansluiting Zwartendijk op de centrale as
Parkeren
In de huidige situatie zijn er ruim voldoende parkeerplaatsen aanwezig voor al het personeel. De beoogde uitbreiding voorziet niet in extra kantoorruimte extra productieruimte, maar voorziet in een efficiëntere opslag van materiaal en producten en in een betere logistiek. De uitbreiding leidt niet tot een wezenlijke uitbreiding van personeel. Er zullen hooguit 10 personeelsleden extra komen in verband met de nieuwe bedrijfshallen.
Ook het vrachtverkeer zal niet wezenlijk toenemen. Na uitbreiding met de nieuwe bedrijfshallen zal het aantal vrachtwagens met 11 toenemen en het aantal bestelbusjes met 7 (per etmaal). Er wordt alleen overdag gereden en niet in de avond/nacht. De capaciteit van de Zwartendijk als doorgaande verkeersverbinding is ruim voldoende om dit extra verkeer te kunnen verwerken. Het extra verkeer is zo gering dat het op de Zwartendijk al gauw op gaat in het heersende verkeersbeeld.
Volgens het Paraplubestemmingsplan Parkeernormen moet op eigen terrein worden voorzien in voldoende parkeergelegenheid volgens het geldende parkeerbeleid (Parkeernormering gemeente Westland). Volgens deze parkeernormering geldt voor de loodsen (arbeids- en bezoekersextensieve bedrijven = 1 arbeidsplaats per 30-50 m² bvo) een parkeernorm van 1,3 parkeerplaats per 100 m² bvo en voor de werkplaats (geluiddichte loods met zagerij) zelfs een norm van 2,6 pp/100 bvo. Dat zou voor het bedrijf Van der Valk Systemen op de locatie in Monster neerkomen op 119 extra parkeerplaatsen ten behoeve van de uitbreiding met circa 7.120 m² bvo.
Maar deze algemene norm gebaseerd op een gemiddeld bedrijf wijkt sterk af van de huidige feitelijke situatie van de bestaande 9 bedrijfshallen waarvoor veel minder parkeerplaatsen nodig zijn. In de huidige feitelijke situatie staan er 9 grote bedrijfshallen. Bij het bedrijf werken 92 personen in vaste dienst, waarvan 10 parttime. Het aantal FTE bedraagt 87. Daarvan werken er 6 in het buitenland (Engeland, Spanje, Zweden). Daarnaast zijn 2 export medewerkers die 80 % van de tijd in het buitenland verblijven. Gemiddeld genomen is er 10 % van het personeel afwezig i.v.m. vrije dagen, vakantie en ziekte. Dat betekent dat er gemiddeld 72 personen op het bedrijf aan het werk zijn.
Daarvan komt ca. 30 % op de fiets. Ca. 10 medewerkers carpoolen met elkaar. Dit houdt in dat er nu dagelijks maximaal 40 personen met de auto naar het bedrijf komen en een parkeerplaats nodig hebben. De uitzendkrachten worden met een busje gebracht en gehaald.
In de huidige situatie zijn er 64 parkeerplaatsen beschikbaar om incidentele afwijkende situaties op te vangen en het bezoekers parkeren (48 op voorterrein en 16 achter op het terrein). De nieuwbouw is vooral nodig voor extra logistieke ruimte (en zal nauwelijks leiden tot extra personeel). De verwachting is dan ook dat vanwege de nieuwbouw hooguit 10 extra parkeerplaatsen nodig zijn.
Daar komt bij dat de huidige solaractiviteiten per 1 januari 2021 worden verplaatst naar Den Hoorn. Dat betekent dat er 8 logistieke medewerkers en 20 medewerkers kantoor/verkoop van de Zwartendijk naar Den Hoorn verplaatsen. Na verplaatsing van de solaractiviteiten zullen de benodigde parkeerplaatsen zelfs minder worden in de nieuwe situatie, de huidige parkeerplaatsen zijn in dat geval al meer dan genoeg.
Om toch zoveel mogelijk aan te sluiten bij het geldende parkeerbeleid en de omvang van de afwijking te beperken zullen bovenop de bestaande 64 parkeerplaatsen nog 51 nieuwe parkeerplaatsen worden gerealiseerd.
Gelet op het vorenstaande kan met de toepassing van artikel 3.1, onder b, sub 4 van de regels van het Paraplubestemmingsplan Parkeernormen worden afgeweken van de geldende parkeernormen en voor de beoogde uitbreiding worden volstaan met de realisatie van 51 nieuwe parkeerplaatsen.
Om deze nieuwe parkeerplaatsen te bereiken zal het personeel achter de woning Zwartendijk 61 langsrijden, tussen de afschermende groenzone en de nieuwe bedrijfshallen. De ruimte tussen de groenzone en de nieuwe hallen bedraagt 4 meter. Dat is ruim voldoende om naar de nieuwe parkeerplaatsen te rijden. De verkeersstromen zullen bij aanvang en einde van de werktijden in dezelfde richting rijden. Het passeren van tegenliggers zal slechts incidenteel voorkomen. In dat geval zal het personeel, dat het terrein goed kent, met beleid moeten rijden.
Ontsluiting voor openbaar vervoer
Op ca. 300 meter van het perceel Zwartendijk 73 is een bushalte voor bus 34 die rijdt tussen Naaldwijk en Monster.
Krachtens het geldende bestemmingsplan Glastuinbouwgebied Westland kan het perceel bebouwd worden met kassen en/of bedrijfsgebouwen, waarbij geldt dat bedrijfsgebouwen voor ten hoogste 12,5 % van de oppervlakte van de bijbehorende kassen mogen beslaan. Kassen zouden een bouwhoogte van 10 meter mogen hebben, bedrijfsgebouwen een hoogte van 12 meter. Voor een kas moet een afstand van tenminste 12,5 meter tot aan de weg worden aangehouden, voor een bedrijfsgebouw tenminste 17,5 meter. Een kas zou voor (niet meer dan) 30% uit niet licht doorlatende panelen mogen bestaan.
De beoogde bedrijfshallen zijn voorzien op ruime afstand van de weg (ca. 38 meter) en de bouwhoogte van de hallen 11 en 12 bedraagt niet meer dan 10 meter. Alleen bedrijfshal 10 heeft een bouwhoogte van 12 meter om de hal geluiddicht te kunnen isoleren. Het aanzicht vanaf de weg is komende vanaf Monster deels verscholen achter de woning Zwartendijk 61. Het aanzicht vanaf de weg komende vanaf Naaldwijk is opener. Naar verschijningsvorm is het gebouw vergelijkbaar met een modern bedrijfsgebouw dat bij een achterliggend glastuinbouwbedrijf gebouwd zou kunnen worden.
Met het bij deze ruimtelijke onderbouwing behorende inrichtingsplan is vastgelegd dat aan de voorzijde van Van der Valk BV nog bomen van grootte 2 worden ingeplant, zodat een al te monotoon beeld op blik en bedrijfsgebouw onderbroken wordt en een bijdrage wordt geleverd aan het voorkomen van hittestress en het verbeteren van de biodiversiteit.
Figuur 11: zijaanzicht vanaf de Zwartendijk nieuwbouw Van der Valk
De bedrijfshallen volgen de lichte kromming van de Gantel en verspringen aan de zijde van het bedrijfsterrein met een zaagtand waardoor de hallen een individuele gevelopbouw hebben met elk een eigen roldeur. Vanaf de entree is de individuele gevelopbouw van elke hal goed zichtbaar.
Figuur 12: de bestaande bedrijfshallen
De nieuwe bedrijfshallen zijn tegenover de huidige bedrijfshallen voorzien. Zie ter illustratie het eerder ingevoegde figuur 9. De vertanding en individuele gevelopbouw wordt als het ware beantwoord door een zelfde verspringing en gevelopbouw. Door de vertanding en verspringing wordt ingespeeld op de bestaande bedrijfshallen en wordt voorkomen dat het perceel teveel de uitstraling van een standaard bedrijventerrein krijgt.
Figuur 13: individuele gevelopbouw en verspringing
Verder is de situering van de bedrijfsgebouwen afgestemd op de bestaande en karakteristieke glaslijnen in de omgeving. In de omgeving is een vertanding van de glaslijn karakteristiek. De bedrijfsbebouwing voegt zich in deze bestaande vertande glaslijnen.
Figuur 14: bestaande vertande glaslijnen
Tussen de bestaande en nieuwe bedrijfshallen zit voldoende ruimte om een veilige logistiek met vrachtwagens mogelijk te maken en voldoende afstand voor de brandveiligheid.
De voormalige bedrijfswoning Zwartendijk 63 is aangekocht en wordt verwijderd. De huidige in- en uitrit naast deze woning wordt gehandhaafd en de gronden van de te verwijderen woning op nr. 63 worden betrokken bij de groene inrichting van het voorterrein langs de Zwartendijk en de afschermende groenzone langs de woning Zwartendijk 61.
Achter de voormalige bedrijfswoningen Zwartendijk 61 en 63 loopt de hoogte van de bedrijfsgebouwen langzaam op. Aan de zijde van de woningen is eerst éénlaagse bebouwing voorzien ten behoeve van onder meer een fietsenstalling en kleed en toiletruimte. Daarachter beginnen de bedrijfshallen 12 tot en met 10. De geluiddichte hal 10 staat achter op het perceel en heeft net iets meer hoogte nodig (12 meter). De hallen 11 en 12 hebben een hoogte van 10 meter. Vanaf de Zwartendijk gezien loopt de hoogte zo trapsgewijs op.
Schaal en korrelgrote van de nieuwe bedrijfsgebouwen sluit goed aan op de bestaande bedrijfsgebouwen en op de schaal en korrelgrote van de kassen in dit gebied. Materiaal en kleurgebruik zijn terughoudend.
Om onevenredige schaduwwerking van de nieuwe bedrijfsgebouwen op de aangrenzende kassen en nabijgelegen woningen tegen te gaan, zijn de nieuwe bedrijfsgebouwen op ruime afstand van de perceelsgrenzen voorzien. De kassen van de buren staan op 1 meter van de perceelsgrens, maar de nieuwe bedrijfsgebouwen zijn op minimaal 1,5 x de hoogtemaat tot aan de perceelsgrens gesitueerd. De geluiddichte bedrijfshal is 12 meter hoog en staat op een afstand van 18 meter of meer tot de perceelsgrens. De beide andere halen zijn 10 meter hoog en staan op ruim 15 meter afstand van de perceelsgrenzen.
Op grond van de glastuinbouw bestemming konden nog kassen worden gebouwd op korte afstand van de buren. Die zijn weliswaar van glas maar nemen wel degelijk zonlicht weg bij de buren. De nabijgelegen woningen liggen op zodanige afstand dat er geen wezenlijke schaduwwerking is.
In de reeds aangehaalde Omgevingsvisie 2.0 is opgenomen dat de belangrijkste gemeentelijke opgave bestaat uit het verhogen van de leefkwaliteit in Westland. Westland wil een groenere, gezonde en aantrekkelijke gemeente zijn. Met een people - planet - profit benadering, vindt vergroening plaats langs de belangrijke groene verbindingen en in de wijken, terwijl initiatiefnemers en ontwikkelaars worden gevraagd groeninclusief te ontwerpen en in te richten. Bij projectontwikkeling worden zoveel mogelijk de minimale eisen uit het Convenant Klimaatadaptief Bouwen gehanteerd en is het uitgangspunt dat niet langer gebruik wordt gemaakt van fossiele brandstoffen.
Daarnaast wil Westland sluitende recreatieve netwerken creëren voor verschillende gebruiksgroepen d.m.v. robuuste groen-blauwe aders. Het duurzaam glastuinbouwgebied behoudt voldoende kritische massa om een innovatieve glastuinbouwgemeente te blijven, maar het toevoegen van beleefbaar groen mag ten koste gaan van glastuinbouw. De glastuinbouw produceert in de toekomst circulair, wordt energieneutraal en klimaatadaptief. Volgens provinciaal beleid dragen nieuwe ontwikkelingen in het glastuinbouwcluster waar mogelijk bij aan de groen-blauwe structuur.
Met het bestemmingsplan Glastuinbouwgebied Westland is een bebouwingsvrije zone neergelegd van 4 meter vanaf de boveninsteek van de Gantel. Het bedrijf Van der Valk voldoet hier niet aan, maar staat op ca. 1 meter van de boveninsteek. In het kader van een goede landschappelijke inpassing van het bedrijf is voor deze zone over de hele breedte langs de Gantel een bloemenborder met ecologisch waardevolle beplanting voorzien.
De openbare groenstructuur langs de Zwartendijk is zeer beperkt. Met de functiewijziging van de percelen tegenover Koppert Cress is hier een ecologische waterplas met natuurvriendelijke oever toegevoegd. Dergelijke ontwikkelingen zijn belangrijk voor een duurzaam glastuinbouwgebied. De voorzijde van het bedrijf van Van der Valk is ingericht met een waterpartij en struiken en ligusters. Deze groen-blauwe structuur wordt robuuster gemaakt. Er komt een groene inrichting met volwassen groen en een wadi. De gronden naast de woning Zwartendijk 61 krijgen ook een groene inrichting. Achter de woning Zwartendijk 61 komt nog een groene buffer tot aan de woonbestemming. Ondanks dat hiermee niet wordt voldaan een het bestemmingsplanvoorschrift dat een bouwwerk op 1,5 x de bouwhoogte van een bestemmingsgrens moet worden gebouwd, wordt hiervan vanwege een goed woon- en leefklimaat en het algemene belang bij het groen van afgeweken. Mocht ooit herbouwd worden, kan dat op dezelfde gevellijn als de huidige, dat maakt het huidige bestemmingsplan al mogelijk en zal zo blijven. Het groene inrichtingsplan is als bijlage bij deze ruimtelijke onderbouwing gevoegd en wordt door middel van een voorwaardelijke verplichting onderdeel van de omgevingsvergunning tot afwijking van het bestemmingsplan. Zowel met Van der Valk als met de eigenaren van het perceel Zwartendijk 61 is een overeenkomst tot stand gekomen tot realisatie en instandhouding van het inrichtingsplan. Zie ook Bijlage 1 voor het inrichtingsplan en Bijlage 2 voor de toekomstige bestemmingsplanregeling.
Figuur 15: de landschappelijke inpassing van de uitbreiding van Van der Valk BV, zie ook bijlage 1
Voorwaardelijke verplichting:
De voorwaardelijke verplichting komt te luiden als volgt:
"Strijdig met de omgevingsvergunning tot afwijking van het bestemmingsplan Glastuinbouwgebied Westland is het gebruik ten behoeve van bedrijfsdoeleinden ('agrarisch aanverwant bedrijf') zonder de realisatie en instandhouding van de landschappelijke inpassing zoals in de bijlage "inrichtingsplan Uitbreiding Zwartendijk 73 te Monster" met bijbehorende elementen en beplantingssoorten en/of -grootte is opgenomen."
Voor het behoud en de verbetering van de kwaliteit van de woon- en leefomgeving is een juiste afstemming tussen de aanwezige functies en wonen noodzakelijk. Daarbij kan gebruik worden gemaakt van een milieuzonering die uitgaat van richtinggevende afstanden tussen hinderlijke functies (in de vorm van gevaar, geluid, geur, stof) en gevoelige functies. In de brochure ‘Bedrijven en Milieuzonering’ van de Vereniging van Nederlandse Gemeenten (VNG) (versie 2009) zijn deze richtafstanden opgenomen. Van deze richtafstanden kan gemotiveerd worden afgeweken.
Om tot een ruimtelijk relevante toetsing van bedrijven op milieuhygiënische aspecten te komen wordt het begrip milieuzonering gehanteerd. De milieuzonering zorgt voor voldoende afstand tussen milieubelastende activiteiten (zoals bedrijven) en milieugevoelige functies (zoals woningen) in ruimtelijke plannen. Hiertoe zijn bedrijven voorzien van een zone waar mogelijke nadelige effecten zijn voor woningen. Maatgevend zijn de thema’s geur, geluid, stof en gevaar. Vanuit het oogpunt van een goede ruimtelijke ordening is het voorkomen van voorzienbare hinder door milieubelastende activiteiten van belang. Daarnaast mogen bedrijven niet worden beperkt in hun mogelijkheden.
Om mogelijke hinder van bedrijven voor bewoners te voorkomen wordt de daarvoor algemeen aanvaarde VNG-handreiking ‘Bedrijven en milieuzonering’ (2009) gebruikt. In deze handreiking is de potentiële milieubelasting voor een hele reeks van bedrijven bepaald aan de hand van een aantal milieuaspecten, zoals geur, stof, geluid en gevaar. De milieubelasting is voor die aspecten vertaald in richtlijnen voor aan te houden afstanden tussen milieubelastende en milieugevoelige functies. Deze richtafstanden kunnen als basis worden gehanteerd, maar zijn indicatief.
Hoe gevoelig een functie (zoals wonen) is voor bedrijfsactiviteiten is mede afhankelijk van het omgevingstype. De in de lijst opgenomen richtafstanden zijn gericht op het omgevingstype ‘rustige woonwijk’ of een daarmee vergelijkbaar omgevingstype, zoals een ‘rustig buitengebied’.
Een rustige woonwijk is volgens de VNG-handreiking ingericht volgens het principe functiescheiding. Afgezien van wijkgebonden voorzieningen komen vrijwel geen andere functies voor. Langs de randen (in de overgang naar mogelijke bedrijfsfuncties) is weinig verstoring door verkeer. Het is daarmee een van de gevoeligste omgevingstypen.
Naast het omgevingstype ‘rustige woonwijk’ / ‘rustig buitengebied’ wordt ook het omgevingstype ‘gemengd gebied’ onderscheiden. Voor woningen in een ‘gemengd gebied’ mag deze afstand worden gecorrigeerd en kan de indicatieve afstand met één trede worden verlaagd. (zie bijgaande tabel 1). Een correctie is overigens alleen mogelijk voor de aspecten geluid, geur en stof. Voor het aspect gevaar is verlaging van de indicatieve afstand niet mogelijk.
Een ‘gemengd gebied’ is een gebied met een matige tot sterke functiemenging. Volgens de geldende jurisprudentie moeten niet alleen gebieden die direct langs de hoofdinfrastructuur liggen worden aangemerkt als een gemengd gebied, maar ook bijvoorbeeld ook een woongebied aan de rand van een bedrijventerrein. In gemengde gebieden kan de verhoogde milieubelasting voor geluid de toepassing van kleinere richtafstanden rechtvaardigen. Dit betekent dat de eisen in gemengde gebieden minder streng zijn dan in rustige woonwijken.
Zoals hiervoor al gemeld zijn de richtafstanden indicatief. Het gaat niet om individuele bedrijven maar bedrijfstypen waarbij is uitgegaan van bedrijven van een veel voorkomende omvang. In concrete gevallen kan dan ook van de richtafstanden worden afgeweken, maar daarvoor is dan wel een zorgvuldige motivering nodig.
De omgeving aan de Zwartendijk moet als een gemengd gebied in de zin van de VNG-richtlijnen worden gekwalificeerd. De Zwartendijk is een relatief drukke doorgaande verbinding. De omgeving wordt gekenmerkt door de aanwezige kassenbedrijven met de bijbehorende transportbewegingen en incidenteel andere bedrijvigheid zoals Van der Valk, maar ook de bedrijvigheid aan de overzijde van de Gantel (scheepswerf, transportbedrijf, grondverzetbedrijf).
Het bedrijf Van der Valk Systemen moet als een grote constructiewerkplaats worden aangemerkt, waar producten van metaal worden vervaardigd. Volgens de VNG-richtlijnen valt het bedrijf in categorie 3.2 waarvoor de volgende richtafstanden gelden ten opzichte van een rustige woonwijk:
• Geluid: 100 meter
• Geur: 30 meter
• Stof: 30 meter
• Gevaar: 30 meter
Vanwege de gemengde omgeving waarin Van der Valk is gesitueerd kan voor de aspecten geluid, geur en stof één afstandstap minder worden aangehouden.
Voor Van der Valk gelden derhalve de volgende richtafstanden tot woningen:
• Geluid: 50 meter
• Geur: 10 meter
• Stof: 10 meter
• Gevaar: 30 meter
In de omgeving van de nieuwe bedrijfshallen zijn de volgende woningen aanwezig op de volgende afstanden:
Gelet op deze afstanden vormen de aspecten geur en stof geen probleem. Daarvoor wordt voldoende afstand aangehouden. Voor het aspect gevaar mag niet worden afgeweken van de richtafstand van 30 meter. De woning Zwartendijk 63 is echter aangekocht en wordt verwijderd.
De rest van de woningen ligt wat betreft het aspect gevaar op voldoende afstand.
Wat betreft het aspect geluid kan alleen voor de woningen Zwartendijk 61 en 59 niet worden voldaan aan de richtafstand van 50 meter vanwege geluid. Van deze woningen is nr. 61 maatgevend omdat deze op de kortste afstand is gesitueerd. In het geval de richtafstanden niet kunnen worden gehaald geeft de VNG handreiking een stappenplan om de situatie te beoordelen.
Volgens dit stappenplan gelden voor het aspect geluid de volgende stappen:
1. Bij een omgevingstype “gemengd gebied” mag er één afstandstap verminderd worden.
2. Als stap 1 niet toereikend is een geluidonderzoek nodig en mag de geluidbelasting op woningen in een gemengd gebied maximaal bedragen:
- 50 dB(A) langrijdgemiddeld beoordelingsniveau;
- 70 dB(A) maximaal (piekgeluiden);
- 50 dB(A) ten gevolge van verkeersaantrekkende werking;
3. Als stap 2 niet toereikend is een motivering voor de concrete situatie nodig en mag de geluidbelasting op woningen in een gemengd gebied maximaal bedragen:
- 55 dB(A) langtijdgemiddeld beoordelingsniveau;
- 70 dB(A) maximaal (piekgeluiden) exclusief piekgeluiden door aan- en afrijdend verkeer;
- 65 dB(A) ten gevolge van verkeersaantrekkende werking;
Daarbij moet de cumulatie met eventueel reeds aanwezige geluidbelasting worden betrokken (rijksweg/provinciale weg) en kan gebruik worden gemaakt van het gemeentelijke geluidbeleid met grenswaarden voor het gebied.
4. Bij hogere geluidbelastingen dan stap, is inpassing doorgaans niet mogelijk.
Ten behoeve van de beoogde uitbreiding van Van der Valk is door het akoestisch bureau Alcedo een akoestisch onderzoek naar industrielawaai gedaan (Bijlage 3). Het integrale akoestische rapport is als bijlage achter deze ruimtelijke onderbouwing opgenomen. Hierna zijn de belangrijkste uitgangspunten en resultaten van het onderzoek weergegeven.
Onderdeel van de beoogde uitbreiding is dat de zaagmachines in de bestaande bedrijfshal (hal 2) worden verplaatst naar hal 10 van de nieuw te bouwen bedrijfshallen 10, 11 en 12. Hal 10 is op 100 meter of meer van de woningen aan de Rijnsburgereweg gesitueerd en op 80 meter of meer van de woningen aan de Zwartendijk.
Een deel van de nieuwe bedrijfshal zal worden ingericht als opslagruimte. Het betreffende deel van de bestaande hal 2 waar de zaagmachines worden weggehaald, wordt vervolgens ingericht als opslagruimte. Door deze nieuwe inrichting van het bedrijf zullen de rijroutes van de vrachtwagens op het buitenterrein en de aantallen voertuigbewegingen ten behoeve van de aan- en afvoer van goederen wijzigen. Door bedrijfshal 2 in te richten als opslagruimte zal de geluidsuitstraling van deze hal en de naastgelegen hallen naar de omgeving wijzigen.
Doel van het onderzoek is het inzichtelijk maken en beoordelen van de geluidssituatie van Van der Valksystemen in de gewenste nieuwe situatie. In het onderzoek is derhalve gekeken naar directe hinder als gevolg van de bedrijfsactiviteiten in de bedrijfshallen (inclusief de verkeersbewegingen op het bedrijfsperceel), en naar indirecte hinder als gevolg van het verkeer op de openbare weg van en naar de inrichting. Ten behoeve van het onderzoek is een akoestisch rekenmodel opgesteld conform de geldende wet- en regelgeving.
In het rapport zijn de uitgangspunten en bedrijfssituatie uitgebreid verantwoord. Zo is onder meer beoordeeld of met de uitbreiding nog steeds kan worden voldaan aan de geldende maatwerkvoorschriften voor geluid die in het besluit van de Gemeente Westland van 27 april 2010 zijn vastgelegd ter bescherming van het woon- en leefklimaat van de woningen Zwartendijk 40, de woningen aan de Rijnsburgerweg en Zwartendijk 63.
Voor de woning Zwartendijk 61 gelden geen maatwerkvoorschriften. Voor deze woning gelden de standaard geluidsvoorschriften van het Activiteitenbesluit milieubeheer en de richtwaarden voor een gemengd gebied.
Ten behoeve van de beoogde uitbreiding zal verzocht worden om de maatwerkvoorschriften voor de woningen aan de Rijnsburgerweg en de Woning Zwartendijk 40 opnieuw voor te schrijven. Voor de overige woningen worden geen maatwerkvoorschriften gevraagd zodat deze bescherming genieten door de werking van het Activiteitenbesluit milieubeheer.
Uit het onderzoek komt naar voren dat bij een uitbreiding met 3 nieuwe bedrijfshallen en een verplaatsing van de grote lawaaimakers naar de nieuwe hal 10 zoals in het onderzoek omschreven, op geen van de woningen de langtijdgemiddelde beoordelingsniveaus en de maximale geluidniveaus worden overschreden. Om te borgen dat de zaagmachines ook in hal 10 blijven wordt een maatwerkvoorschrift in de omgevingsvergunning opgenomen dat de machines om de metaalconstructies te zagen uitsluitend in hal 10 zijn toegestaan. In het onderzoek is de aangekochte en te verwijderen woning Zwartendijk 63 niet meegenomen.
Op basis van het akoestisch rapport kan met stap 2 van de VNG-handreiking worden voldaan. Voor de (nieuwe) woningen langs de Rijnsburgerweg en de woning Zwartendijk 40 bij de toegang wordt voldaan aan de geldende maatwerkvoorschriften ter bescherming van deze woningen. Deze maatwerkvoorschriften zullen opnieuw worden voorgeschreven zodat ze ook voor de nieuwe situatie weer gaan gelden.
Voor de woning Zwartendijk 61 wordt voldaan aan de standaard geluidsvoorschriften van het Activiteitenbesluit milieubeheer die gelijk zijn aan de richtwaarde voor een gemengd gebied. Dat betekent dat er geen reden is om voor deze woningen specifieke maatwerkvoorschriften voor te schrijven. Wel zal in de maatwerkvoorschriften voor het bedrijf expliciet worden aangegeven dat voor deze woningen de standaardvoorschriften van het Activiteitenbesluit milieubeheer gelden.
Planologisch betekent dit dat er vanuit milieu oogpunt geen belemmeringen liggen voor de uitbreiding met 3 bedrijfshallen en dat het bouwplan daarvoor kan worden vergund. De maatwerkvoorschriften voor geluid bieden voldoende bescherming voor het woon- en leefklimaat in de relevante woningen en zullen opnieuw worden voorgeschreven. Via het milieuspoor en de maatwerkvoorschriften kan een en ander worden gestuurd en geborgd zodat het zo nodig ook kan worden afgedwongen.
Wet geluidhinder
Met de Wet geluidhinder wordt, vanuit een goed milieubeheer, een aantal specifieke geluidsgevoelige bestemmingen beschermd zoals woningen, onderwijsgebouwen, ziekenhuizen en verpleeghuizen. De geluidszonering die door deze wet wordt voorgeschreven, ligt rondom bedrijventerreinen, langs wegen voor wegverkeer, langs spoor-, tram- en metrowegen en rondom of langs andere geluidsoverlast veroorzakende objecten. Aan de geluidsbelasting op de (gevels van de) geluidsgevoelige objecten worden grenzen gesteld terwille van het woon- en leefklimaat.
De bedrijfsfunctie is echter niet geluidgevoelig, zodat er geen toetsing aan het wegverkeerslawaai nodig is.
Wet luchtkwaliteit
Het toetsingskader voor luchtkwaliteit wordt gevormd door hoofdstuk 5, titel 5.2 (Luchtkwaliteitseisen van de Wet milieubeheer). De Wlk bevat grenswaarden voor zwaveldioxide, stikstofdioxide en stikstofoxide, fijn stof, lood, koolmonoxide en benzeen. Hierbij zijn in de ruimtelijke ordeningspraktijk langs wegen met name de grenswaarden voor stikstofdioxide (jaargemiddelde) en fijn stof (jaar- en daggemiddelde) van belang. De grenswaarden van de laatstgenoemde stoffen zijn in onderstaande tabel weergegeven. De grenswaarden gelden voor de buitenlucht, met uitzondering van een werkplek in de zin van de Arbeidsomstandighedenwet.
Stof | Toetsing van | Grenswaarde | Geldig |
stikstofdioxide (NO2) | jaargemiddelde concentratie | 60 ìg/m³ | 2010 t/m 2014 |
jaargemiddelde concentratie | 40 ìg/m³ | vanaf 2015 | |
fijn stof (PM10)1) | jaargemiddelde concentratie | 48 ìg/m³ | |
jaargemiddelde concentratie | 40 ìg/m³ | vanaf 11 juni 2011 | |
24-uurgemiddelde concentratie | max. 35 keer p.j. meer dan 75 ìg/m³ | ||
24-uurgemiddelde concentratie | max. 35 keer p.j. meer dan 50 ìg/m³ | vanaf 11 juni 2011 |
1) Bij de beoordeling hiervan blijven de aanwezige concentraties van zeezout buiten beschouwing (volgens de bij de Wlk behorende Regeling beoordeling Luchtkwaliteit 2007).
Op grond van artikel 5.16 van de Wlk kunnen bestuursorganen bevoegdheden die gevolgen kunnen hebben voor de luchtkwaliteit (zoals de vaststelling van een bestemmingsplan) uitoefenen indien:
Besluit niet in betekenende mate (nibm)
In dit Besluit is exact bepaald in welke gevallen een project vanwege de gevolgen voor de luchtkwaliteit niet aan de grenswaarden hoeft te worden getoetst. Hierbij worden 2 situaties onderscheiden:
In het kader van een goede ruimtelijke ordening wordt bij het opstellen van een bestemmingsplan uit oogpunt van de bescherming van de gezondheid van de mens tevens rekening gehouden met de luchtkwaliteit ter plaatse van het plangebied.
Het voorliggende plan maakt de bouw van slechts 7.120 m² bedrijfsgebouwen mogelijk. Naar analogie van de oppervlakte kantoorgebouwen die nodig is voor een betekenende bijdrage, mag worden aangenomen dat het onderhavige bouwplan ‘niet in betekende mate’ bijdraagt aan de luchtverontreiniging.
Dit betekent dat er geen nader onderzoek en toetsing aan de in de Wet luchtkwaliteit gestelde grenswaarden hoeft plaats te vinden. Met andere woorden, de beoogde ontwikkeling voldoet aan het wettelijk kader.
Externe veiligheid is een begrip in het milieurecht en gaat over het beheersen van de risico's voor de omgeving bij gebruik, opslag en vervoer over de weg, water en spoor en door buisleidingen van gevaarlijke stoffen. Als gevaarlijke stoffen kunnen worden genoemd vuurwerk, lpg en munitie. Het beleid en de wetgeving zijn erop gericht om maatregelen te treffen om de risico's van deze risicovolle activiteiten te reguleren.
Voor dit bestemmingsplan is toetsing aan het Besluit externe veiligheid inrichtingen, het Besluit externe veiligheid buisleidingen en de daarop gestoelde regelingen vereist. Op grond van de regels voor externe veiligheid moeten afstanden in acht worden genomen tussen risicovolle activiteiten en (beperkt) kwetsbare objecten. In de betreffende regelgeving wordt uitgegaan van een risicobenadering - en niet het volledig uitsluiten van het risico - waarbij onderscheid wordt gemaakt tussen het plaatsgebonden risico en het groepsrisico.
Het plaatsgebonden risico is een rekenkundig begrip. Het risico kan op een afbeelding zichtbaar worden gemaakt door een (iso)risicocontour die de punten met een gelijk risico met elkaar verbindt. Het groepsrisico is een maat om de kans weer te geven dat een incident met dodelijke slachtoffers plaatsvindt. Het drukt de kans per jaar uit dat een groep mensen van minimaal een bepaalde omvang overlijdt als direct gevolg van een ongeval in een inrichting, als bedoeld in de Wet milieubeheer, of bij het vervoer van gevaarlijke stoffen. Het groepsrisico moet onderzocht - en verantwoord - worden omdat ook buiten de genoemde risicocontour van het plaatsgebonden risico nog letale effecten kunnen optreden in het invloedgebied van de risicovolle activiteit en groepen personen slachtoffer kunnen worden van een calamiteit.
Inleiding
Externe veiligheid gaat over de beoordeling van de risico's die verband houden met het gebruik van gevaarlijke stoffen. Tijdens de productie, de opslag, het gebruik en het transport kunnen er zich calamiteiten voordoen, waardoor de veiligheid van de omgeving in het geding is. Dit houdt daarom een risico in voor de omgeving van dergelijke activiteiten. Externe veiligheid heeft geen betrekking op mogelijke gezondheidsschade door langdurige blootstelling aan gevaarlijke of schadelijke stoffen. Het gaat om plotseling optredende schadelijke effecten en de directe gevolgen van die effecten. Bij de (her)inrichting van een gebied bepaalt de externe veiligheidssituatie mede de ruimtelijke (on)mogelijkheden.
In het kader van het Besluit ruimtelijke ordening (Bro) gelezen in samenhang met de regels omtrent externe veiligheid moet worden onderzocht of er sprake is van aanwezigheid van risicobronnen in de nabijheid van de locatie waarop het ruimtelijk besluit betrekking heeft en dienen het plaatsgebonden risico (PR) en het groepsrisico (GR), en de eventuele toename hiervan, berekend te worden.
In het externe veiligheidsbeleid wordt doorgaans onderscheid gemaakt tussen het plaatsgebonden risico (PR) en het groepsrisico (GR). Het PR is de kans per jaar dat een persoon op een bepaalde plaats overlijdt als rechtstreeks gevolg van een ongeval met gevaarlijke stoffen, indien hij onafgebroken en onbeschermd op die plaats zou verblijven. Het PR wordt weergegeven met risicocontouren rondom een inrichting of langs een vervoersas. Het GR drukt de kans per jaar uit dat een groep mensen van minimaal een bepaalde omvang overlijdt als rechtstreeks gevolg van een ongeval met gevaarlijke stoffen.
Met het oog op de Modernisering Omgevingsveiligheidsbeleid van het Rijk wordt het accent verlegd van de risicobenadering naar een effectbenadering. Vooruitlopend op de invoering van de Omgevingswet zijn in dat verband de Circulaire effectafstanden externe veiligheid LPG-tankstations (Stcrt. 2016, 31453) en de Circulaire externe veiligheid LNG-tankstations (Stb. 2015, 3125) gepubliceerd en in werking getreden.
Risicovolle inrichtingen
In het Besluit externe veiligheid inrichtingen (Bevi) zijn milieukwaliteitseisen geformuleerd ter bescherming van de mens tegen de kans om te overlijden als gevolg van het vrijkomen of ontstaan van gevaarlijke stoffen bij een ongeval in een bedrijf of ander risicovol object. Voor het PR geldt volgens het Bevi een grenswaarde voor kwetsbare objecten en een richtwaarde voor beperkt kwetsbare objecten op een niveau van 10-6 per jaar. Binnen de 10-6 per jaar plaatsgebonden risicocontour mogen dan ook geen nieuwe kwetsbare functies mogelijk worden gemaakt. Uitsluitend om gewichtige redenen mogen nieuwe beperkt kwetsbare objecten binnen deze contour gerealiseerd worden. Daarnaast bevat het Bevi een verantwoordingsplicht ten aanzien van het GR. De aan te houden veiligheidsafstanden zijn voor nader beschreven situaties vastgelegd in de Regeling externe veiligheid inrichtingen. Voor overige gevallen dient de 10-6 per jaar plaatsgebonden risicocontour te worden berekend.
Tot risicovolle inrichtingen behoren ook mijnbouwinrichtingen en inrichtingen voor de opslag van explosieven.
In de Circulaire effectafstanden externe veiligheid LPG-tankstations wordt onderscheid gemaakt tussen (beperkt) kwetsbare objecten en zeer kwetsbare objecten. De effectafstanden zijn respectievelijk 60 m en 160 m, gerekend vanaf het LPG-vulpunt. Tot de zeer kwetsbare objecten behoren verblijfsfuncties voor mensen die beperkt zelfredzaam zijn zoals ziekenhuizen en kinderdagverblijven. De circulaire is niet van toepassing op het vaststellen van een conserverend bestemmingsplan. De circulaire geldt evenmin voor zeer kwetsbare, kwetsbare en beperkt kwetsbare objecten die al binnen de betreffende contouren aanwezig zijn. De effectafstanden voor LNG-tankstations zijn afhankelijk van de aanwezige veiligheidsvoorzieningen. De systematiek is vergelijkbaar met die voor LPG-tankstations.
Binnen of in de omgeving van het plangebied is geen sprake van enige voor de externe veiligheid relevante inrichtingen. Het plangebied is evenmin gelegen in de PR 10-6 contour of het effectgebied van enige buiten het plangebied gelegen inrichting.
Vervoer gevaarlijke stoffen
Op 1 april 2015 zijn de Wet basisnet en het Besluit externe veiligheid transport (Bevt) in werking getreden. De Circulaire risiconormering vervoer gevaarlijke stoffen is daarmee komen te vervallen.
De wegen in beheer bij het Rijk zijn aangewezen als basisnetroute. Het bevoegd gezag neemt bij het vaststellen van een besluit dat betrekking heeft op gronden in de omgeving van een basisnetroute, ten aanzien van nieuw toe te laten kwetsbare objecten, de basisnetafstand in acht en houdt daarmee rekening ten aanzien van nieuw toe te laten beperkt kwetsbare objecten. De basisnetafstand volgt uit bijlage I van de Regeling basisnet. In regio Haaglanden zijn voor de A4, tussen Knooppunt Ypenburg en de gemeentegrens tussen Leidschendam-Voorburg en Zoeterwoude (wegvakken Z8 en Z7), en de A13, tussen knooppunt Ypenburg en Deft-Zuid (wegvakken Z29 en Z113), basisnetafstanden vastgelegd.
Daarnaast worden voor daartoe aangewezen rijkswegen binnen een zone van 30 meter vanaf de rand van de rijksweg beperkingen opgelegd vanwege eventuele plasbranden (plasbrandaandachtsgebied). De aanwijzing volgt eveneens uit bijlage I van de Regeling basisnet. Het betreft dezelfde wegvakken als hierboven genoemd.
Voor het gedeelte van het plan dat binnen 200 m van een weg ligt waarover vervoer van gevaarlijke stoffen plaatsvindt (transportroute), moet in de toelichting het groepsrisico worden verantwoord. Ten aanzien van de verantwoording van het groepsrisico onderscheidt het Bevt situaties waarin een 'volledige' verantwoording van het groepsrisico noodzakelijk is en situaties waarin met een beperktere verantwoording kan worden volstaan. Met een beperkte verantwoording kan worden volstaan wanneer het groepsrisico minder dan 0,1 maal de oriëntatiewaarde (OW) bedraagt of het groepsrisico (uitgedrukt in relatie tot de OW) met minder dan 10% toeneemt en tevens onder de oriëntatiewaarde blijft.
In de toelichting moet worden ingegaan op de mogelijkheden tot voorbereiding van bestrijding en beperking van de omvang van een ramp op die weg (bestrijdbaarheid). Deze verplichting geldt ongeacht of het bestemmingsplan nieuwe ontwikkelingen mogelijk maakt binnen het invloedsgebied van de betreffende transportroutes. Op het vraagstuk zelfredzaamheid moet worden ingegaan wanneer (beperkt) kwetsbare bestemmingen binnen het invloedsgebied van een dergelijke weg zijn geprojecteerd.
Binnen of in de omgeving van het plangebied is geen sprake van voor de externe veiligheid relevante transportroute. Het plangebied is evenmin gelegen binnen de PR 10-6 contour of het effectgebied van enige buiten het plangebied gelegen gevaarlijke transportroute.
Buisleidingen
Op 1 januari 2011 is het Besluit externe veiligheid buisleidingen in werking (Bevb) getreden. Voor nieuwe situaties is de grenswaarde voor het PR ter plaatse van kwetsbare objecten 10-6 per jaar; voor beperkt kwetsbare objecten geldt dan een richtwaarde van 10-6 per jaar. Langs buisleidingen moeten belemmeringenstroken in acht worden genomen waarbinnen geen bebouwing (zowel boven- als ondergronds) of ondergrondse tanks zijn toegestaan. Daarnaast hanteert de Gasunie de Algemene VELIN voorwaarden voor grondroer- en overige activiteiten.
De noodzaak voor het verantwoorden van het groepsrisico wordt beoordeeld op grond van de inventarisatieafstanden zoals deze zijn vastgelegd in bijlage 6 van het Handboek buisleiding in
bestemmingsplannen - Handreiking voor opstellers van bestemmingsplannen van maart 2010.
Ten aanzien van de verantwoording van het groepsrisico onderscheidt het Bevb situaties waarin een 'volledige' verantwoording van het groepsrisico noodzakelijk is en situaties waarin met een beperktere verantwoording kan worden volstaan. Er zijn twee situaties waarin volstaan kan worden met een beperkte verantwoording:
Onder het fietspad langs de Zwartendijk ligt een aardgascondensaatleiding van de NAM en verderop langs de Zwartendijk (ca. 300 meter) ligt een hogedruk aardgasleiding van de Gasunie NV (zie groen).
Figuur 16: buisleiding van de NAM (rood) en een aardgasleiding van de Gasunie (groen) nabij Zwartendijk
1% letaliteit is bepaald op 16 meter en 100 % letaliteit ligt op 10 meter van de leiding. De gele contour (1 % letaliteit) is afkomstig van een hogedruk aardgasleiding van de Nederlandse Gasunie NV. Beide leidingen hebben geen invloed op de uitbreidingsplannen van Van der Valk Systems.
Omdat de ontwikkeling van het plangebied geen effect heeft op het groepsrisico kan uitvoering van het bestemmingsplan, uit het oogpunt van externe veiligheid, op een verantwoorde wijze plaatsvinden.
Geconcludeerd wordt dat het aspect externe veiligheid geen belemmering vormt voor de uitvoerbaarheid van het plan.
Explosieven
In de beleidsnotitie conventionele explosieven in het Westland wordt beschreven hoe om moet worden gegaan met dieptewerkzaamheden op locaties die mogelijk conventionele explosieven bevatten. De basis voor het gemeentelijk beleid voor het opsporen van explosieven is de explosieven risicokaart. Deze kaart geeft een eerste indicatie van het mogelijke gevaar van dieptewerkzaamheden op bepaalde locaties in het Westland.
Op basis van de explosievenkaart van gemeente Westland wordt onderhavige onderzoekslocatie als niet verdacht beschouwd voor niet gesprongen explosieven.
Figuur 17: uitsnede Explosievenkaart Westland
Het plan voldoet aan de regelgeving ten aanzien van externe veiligheid.
Ten behoeve van de beoogde ontwikkeling is een waterstudie uitgevoerd door Aqua-Terra Nova (Bijlage 4). De belangrijkste conclusies van het rapport worden hierna beschreven.
Veiligheid en waterkeringen
Ruimtelijke plannen kunnen van invloed zijn op het (veilig) functioneren en het beheer en onderhoud van waterkeringen. Om die reden is het van belang, dat initiatiefnemers van ruimtelijke plannen rekening houden met de effecten van die plannen op de aanwezige waterkeringen.
In de legger van het Hoogheemraadschap van Delfland zijn de ligging en de minimale afmetingen van de waterkeringen vastgelegd. Rondom de keringen is een keurzone vastgesteld. Deze bestaat uit het waterstaatswerk (de daadwerkelijke kering) en een beschermingszone. Binnen het waterstaatswerk en de beschermingszone zijn op basis van de Keur Delfland beperkingen gesteld aan activiteiten die het waterkerend vermogen van de kering nu en in de toekomst kunnen aantasten. Het plangebied is gelegen in het boezemgebied en ligt niet in de directe omgeving van binnenwaterkeringen of regionale wateringen.
Figuur 18: uitsnede Leggerkaart Hoogheemraadschap Delfland 'Legger Regionale Waterkeringen
Waterkwantiteit
Delfland streeft naar een duurzame, robuuste waterstructuur met voldoende mogelijkheden voor waterberging. Dit streven heeft uiteindelijk tot doel wateroverlast voor de nieuwe en de al aanwezige functies in het gebied te voorkomen. Bij het voorkomen van wateroverlast en het verwerken van hemelwater hebben perceeleigenaar, gemeente en Delfland elk een verantwoordelijkheid. De perceeleigenaar moet het hemelwater zoveel mogelijk zelf verwerken en vasthouden bij de plaats waar het valt, bijvoorbeeld een (slimme) regenton. De gemeente draag zorg voor de inzameling en verwerking van het afstromend hemelwater. Dit betekent, dat de gemeente in eerste instantie en initiatiefnemers/perceel eigenaren inspanning moeten doen om dit hemelwater vast te houden of terug te brengen in de bodem. Vervolgens kan het (al dan niet na zuivering) worden afgevoerd naar het oppervlaktewater. Delfland is vervolgens verantwoordelijk voor de ontvangst van hemelwater in het oppervlaktewater.
Voor het onderzoek is in overleg met het Hoogheemraadschap bepaald wat de watercompensatie moet zijn. Door de toename aan verharding dient er 209 m³ aan waterberging gerealiseerd te worden. Met een peilstijging van 0,25 m komt dit overeen met 826 m² aan wateroppervlak. De wateropgave zal worden ingevuld met vasthoudmaatregelen, zijnde opslag op het dak, uit te voeren. Het hele dakoppervlak wordt op de daken van de 2 lager gelegen daken van de bijgebouwen opgevangen. Hier wordt al het water gebufferd en over 48 uur volgens de norm van Delfland geloosd, waarna de buffer weer volledig beschikbaar zal zijn.
Voorwaardelijke verplichting:
Om deze innovatieve vorm van waterberging te borgen, wordt er een voorwaardelijke verplichting aan de omgevingsvergunning gesteld, luidend als volgt:
Strijdig met de omgevingsvergunning tot afwijking van het bestemmingplan Glastuinbouwgebied is het gebruik ten behoeve van bedrijfsdoeleinden ('agrarisch aanverwant bedrijf') zonder de realisatie en instandhouding van een waterberging van tenminste 209 m3, hetgeen overeen komt met 826 m2 aan wateroppervlak in het boezemgebied. In de waterberging wordt het water tenminste 48 uur vastgehouden alvorens het wordt geloosd.
Watersysteemkwaliteit en ecologie
Het afstromend hemelwater vanaf het plangebied kan een gering positief effect op de waterkwaliteit hebben. Door de infiltratie van hemelwater in de bodem kan door de bodempassage eveneens een kwaliteitsverbetering plaatsvinden van het grondwater.
Onderhoud en bagger
Delfland is verantwoordelijk voor het onderhoud van het primaire watersysteem en de waterkeringen. Voor secundair boezemwater en polderwateren zijn veelal andere partijen (gemeente, grondeigenaar) onderhoudsplichtig. Onderhoudsplichtigen zijn in de Legger Delfland vastgesteld. Onderhoud aan water en waterkering betekent dat deze toegankelijk moeten zijn voor onderhoud. Ook houdt Delfland ruimte die eventueel nodig is voor dijk- of kadeverzwaring, vrij van andere, conflicterende functies. Het beheer en onderhoud van het watersysteem binnen het plangebied is vastgelegd in de Keur Delfland en Legger Delfland.
Voor onderhoud van watergangen is het van belang rekening te houden met de benodigde onderhoudsstroken.Onderhoudsstroken zijn noodzakelijk voor onderhoudsmateriaal en werkruimte, en er kan bagger op de onderhoudsstroken worden gezet.
Er gelden de volgende criteria:
Wanneer onderhoudsstroken niet of moeilijk realiseerbaar of te behouden zijn, overleg dan met Delfland over alternatieven of maatregelen.
Het dagelijkse onderhoud van de watergangen is in handen van de grondeigenaren. Het bijzonder onderhoud zoals baggerwerkzaamheden, wordt uitgevoerd door het Hoogheemraadschap van Delfland. Er zijn in het projectgebied geen watergangen welke moeten onderhouden worden door partijen.
Bodem en grondwater
Bij nieuwe ontwikkelingen/initiatieven is het van belang om rekening te houden met een voldoende drooglegging om grondwateroverlast te voorkomen. Het bouwpeil moet daarom hoog genoeg boven het waterpeil liggen. Een voldoende hoog bouwpeil helpt niet alleen tegen grondwateroverlast, maar ook tegen wateroverlast algemeen. Delfland adviseert om rekening te houden met een drooglegging van 1,2 m, maar met een minimum van 1,0 m.
Het maaiveldhoogte bedraagt momenteel ca. 0,66 mNAP volgens de hoogtekaart. De drooglegging zit daarmee op 1,09 m. Delfland adviseert een minimale drooglegging van 1.0 m, hieraan wordt voldaan. Ondergrondse bouwwerken worden niet gerealiseerd en zijn geen onderdeel van deze aanvraag.
Afvalwater en riolering
Onderstaand figuur geeft de huidige situatie weer waaruit blijkt dat het in een gebied ligt van een vrijvervalriolering, hierop kan aangesloten worden. Het hemelwater zal, via de opvangvoorziening op het oppervlaktewater worden afgevoerd.
Figuur 19: uitsnede vrijvervalriolering
Op basis van het onderzoek dient er door de toename aan verharding totaal 209 m3 aan waterberging gerealiseerd te worden. Met een peilstijging van 0,25 m komt dit overeen met 826 m2 aan wateroppervlak.
De wateropgave zal worden ingevuld met vasthoudmaatregelen, zijnde opslag op het dak. Het hele dakoppervlak wordt op de daken van de 2 lager gelegen daken van de bijgebouwen opgevangen. Hier wordt al het water gebufferd en over 48 uur volgens de norm van Delfland geloosd, waarna de buffer weer volledig beschikbaar zal zijn. Om er voor te zorgen dat deze voorziening ook in de toekomst blijft functioneren zal in de Omgevingsvergunning een voorschrift worden opgenomen.
Een verontreinigde bodem kan zorgen voor gezondheidsproblemen en tast de kwaliteit van het natuurlijk leefmilieu aan. Daarom is het belangrijk om bij ruimtelijke plannen de bodemkwaliteit mee te nemen in de overwegingen. De Wet bodembescherming (Wbb), het Besluit bodemkwaliteit en de Woningwet stellen grenzen aan de aanvaardbaarheid van verontreinigingen. Indien bij planvorming blijkt dat (ernstige) verontreinigingen in het plangebied aanwezig zijn, wordt op basis van de aard en omvang van de verontreiniging én de aard van de ruimtelijke plannen beoordeeld welke gevolgen dit heeft.
Wet bodembescherming
De Wet bodembescherming (Wbb) regelt zaken rond bodembescherming en bodemsanering. Vertrekpunt van de Wbb is dat in het merendeel van de gevallen van bodemverontreiniging, de daadwerkelijke bodemsanering wordt meegenomen in de ontwikkeling dan wel herontwikkeling van plangebied of projectlocatie. De wettelijke doelstelling is functiegericht saneren. De wet houdt rekening met het gebruik van de bodem en de (im)mobiliteit van de verontreiniging. De volgende uitgangspunten overheersen:
Saneringsverplichtingen zijn gekoppeld aan ontoelaatbare risico's die samenhangen met het huidige en toekomstige gebruik van de bodem. Het is niet nodig de hele locatie aan te pakken. Er kan ook sprake zijn van deelsaneringen of een gefaseerde aanpak.
De bodemkwaliteit ter plaatste van een nieuwe ontwikkeling moet geschikt zijn voor de beoogde nieuwe functie. Ten behoeve van de aanvraag omgevingsvergunning voor bouwen is daartoe een onderzoek naar de bodemkwaliteit uitgevoerd door BMA Milieu (Bijlage 5). Het integrale rapport is als bijlage bij deze ruimtelijke motivering opgenomen. Hierna zijn de belangrijkste uitgangspunten en conclusies weergegeven.
Volgens het onderzoeksrapport heeft een vooronderzoek plaatsgevonden, zijn veldwerkzaamheden uitgevoerd (boringen) en zijn de resultaten geanalyseerd en geëvalueerd. Vanwege het historische gebruik van de bodem voor glastuinbouw is in het onderzoek uitgegaan van de hypothese ‘verdacht’. Daarbij is ook gekeken naar asbest en bestrijdingsmiddelen.
Gezien de resultaten van het onderzoek wordt geconcludeerd dat de opgestelde hypothese ‘verdacht’ formeel juist is. Ter plaatse zijn in de grond en in het grondwater overschrijdingen van de achtergrond- en streefwaarde vastgesteld. Voor lichte verontreinigingen behoeft echter geen nader onderzoek te worden aanbevolen.
Voor asbest wordt het criterium voor nader onderzoek asbest niet overschreden.
De mogelijk bij bouwactiviteiten vrijkomende of aan te voeren grond is voor hergebruik onderhevig aan wettelijke bepalingen (Besluit Bodemkwaliteit en het Tijdelijk handelingskader PFAS). De gemeente waar de grond wordt toegepast is in dergelijke gevallen het bevoegd gezag.
De resultaten van dit onderzoek vormen volgens het onderzoeksrapport milieuhygiënisch gezien geen belemmering voor het afgeven van een omgevingsvergunning voor de bouw van een bedrijfshal.
Natuurnetwerk Nederland
Op basis van het nieuwe rijksbeleid zoals opgenomen in het Natuurnetwerk Nederland (NNN), heeft de provincie Zuid-Holland in december 2013 de Ecologische Hoofdstructuur (EHS) herijkt. De EHS is een samenhangend netwerk van bestaande en te ontwikkelen natuurgebieden. Het netwerk wordt gevormd door kerngebieden, natuurontwikkelingsgebieden en ecologische verbindingszones.
Bij de herijkte EHS is de prioriteit komen te liggen bij het bereiken van de doelen van de Natura-2000-gebieden en de Europese Kaderrichtlijn Water. Voor wat betreft het beleidsveld 'Natuur' richt de provincie zich niet alleen op de kwantitatieve prestaties (output: hoeveel hectare verworven en ingericht, hoeveel beheerplannen Natura 2000 vastgesteld) maar vooral ook op de effecten (outcome: de natuurkwaliteit, hoe ontwikkelt de Zuid-Hollandse biodiversiteit zich). Het voorgaande is breder dan de reikwijdte van het NNN omdat er door de provincie van uitgegaan wordt dat de bijdrage aan de biodiversiteit ook buiten de begrenzing van het NNN plaatsvindt, bijvoorbeeld het leveren van een bijdrage aan de biodiversiteit door recreatiegebieden en het agrarisch gebied.
Wet natuurbescherming
Sinds 1 januari 2017 is de Wet natuurbescherming (Wnb) in werking. De Wnb is het nieuwe wettelijke stelsel voor natuurbescherming en vervangt drie tot dan bestaande wetten, namelijk de Natuurbeschermingswet 1998, de Flora- en faunawet en de Boswet. Het beschermingsregime gaat uit van het "nee, tenzij-principe". Dit betekent dat de genoemde verbodsbepalingen in de Wnb voor bescherming van gebieden, soorten en houtopstanden altijd gelden. Het afwijken hiervan is alleen onder voorwaarden toegestaan. Gedeputeerde Staten (GS) van de provincie Zuid-Holland is het bevoegd gezag voor het verlenen van toestemming door middel van een vergunning, ontheffing of vrijstelling.
In de Wnb zijn bepalingen opgenomen voor de bescherming van in het wild levende dier- en plantensoorten. Het gaat onder meer om soorten die in Nederland, maar ook in Europa in hun voortbestaan bedreigd worden. De Wnb kent drie beschermingsregimes:
Per beschermingsregime is bepaald welke verboden er gelden en onder welke voorwaarden ontheffing, vergunning of vrijstelling kan worden verleend door het bevoegd gezag. Gedeputeerde Staten van provincie Zuid-Holland kan een ontheffing verlenen van de verboden als genoemd in de artikelen 3.1, 3.5 en 3.10. van de Wnb.
Vrijstellingen
In de Wnb is een aantal algemene soorten amfibieën en zoogdieren beschermd onder de categorie "Nationale soorten", zoals gewone pad, bruine kikker en konijn. Provincie Zuid-Holland heeft bevoegdheid om bij verordening deze soorten "vrij te stellen" van de ontheffing/vergunningsplicht (Provincie Zuid-Holland, 2016). Dit betekent dat geen ontheffing nodig is voor werken gericht op ruimtelijke inrichting en ontwikkeling en beheer en onderhoud. Vrijgestelde soorten zijn niet meegenomen in deze toetsing.
Zorgplicht
De zorgplicht (artikel 1.11. Wnb) houdt in dat handelingen, die nadelige gevolgen kunnen hebben voor in het wild levende dieren en planten:
1. Achterwege gelaten worden, of
2. Noodzakelijke maatregelen treft om die gevolgen te voorkomen, of
3. Deze zoveel mogelijk beperkt of ongedaan maakt.
Het betreft alle in het wild levende dieren en planten. De zorgplicht dient onder meer als vangnet voor de bescherming van soorten waarvoor op grond van de Wnb geen specifiek verbod geldt. De zorgplicht is daarnaast van toepassing op beschermde gebieden.
Ten behoeve van de beoogde ontwikkeling is een quickscan flora en fauna Wet natuurbescherming uitgevoerd door ecologisch adviesbureau EcoTierra (Bijlage 6).
Soortenbescherming
Volgens de onderzoeksrapportage van EcoTierra worden er in het kader van de voorgenomen ingrepen enkele kleine bomen gekapt en wat struiken gerooid. Het onderdeel ‘houtopstanden’ van de Wet natuurbescherming is echter niet van toepassing in onderhavige situatie, daar er geen houtopstand wordt gekapt (houtopstand is onder andere gedefinieerd als een eenheid van bomen of struiken met een oppervlakte van ten minste 1.000 m² of een rijbeplanting die meer dan 20 bomen omvat).
Er zijn tijdens het veldbezoek geen beschermde planten, jaarrond beschermde nesten van vogels of beschermde verblijfplaatsen/ exemplaren van Habitatrichtlijnsoorten of niet vrijgestelde soorten waargenomen. Het plangebied betreft geen significant foerageergebied voor roofvogels, uilen en vleermuizen. E wordt door vogelsoorten zonder een jaarrond beschermd nest gebroed binnen en nabij het plangebied.
Gebiedsbescherming
Volgens de onderzoeksrapportage ligt het plangebied buiten de begrenzing van het Natuurnetwerk Nederland. De provincie hanteert geen externe werking als het gaat om het NNN, de Nee-tenzij toets is derhalve niet aan de orde. Er worden in het Natuurbeheerplan 2020 geen Natuurbeheertypen aangegeven voor het plangebied.
Het plangebied is niet gelegen binnen een straal van 2 kilometer van een Natura2000 gebied. Er zal derhalve geen rechtstreekse aantasting (veroorzaakt door bijvoorbeeld licht, trillingen, geluid of menselijke aanwezigheid) of indirecte aantasting door bijvoorbeeld verdroging plaatsvinden op soorten die voor omliggende Natura2000-gebieden zijn aangewezen.
Stikstof
Het Natura 2000-gebied ‘Solleveld & Kapittelduinen’ met stikstofgevoelige plantensoorten is op bijna 3 km afstand van het projectgebied gesitueerd.
Figuur 20: situering plangebied t.o.v. Natura 2000 gebied
Door bureau mRO is een stikstofberekening uitgevoerd op basis van de AERIUS Calculator. Op basis van deze berekening blijkt dat de ontwikkeling van drie nieuwe bedrijfshallen voor Van der Valk Systems op het perceel Zwartendijk 73 te Monster niet leidt tot een toename van stikstofdepositie in Natura 2000gebieden (0,00 mol stikstof ha/jaar). Dit geldt zowel voor de gebruiksfase (de beoogde situatie) als de realisatiefase (bouw bedrijfshallen). Geconcludeerd wordt dat de ontwikkeling geen negatieve effecten heeft op de instandhoudingsdoelen van Natura 2000-gebieden als gevolg van stikstofdepositie (Bijlage 7). Het plan is daarmee uitvoerbaar in het kader van de Wet natuurbescherming. Er geldt ook geen vergunningplicht in het kader van de Wet natuurbescherming ten aanzien van het aspect stikstof.
Het plan is in overeenstemming met ecologische- en natuurwaarden.
In 1992 ondertekende Nederland mede het zogenaamde Verdrag van Valletta (Malta). Dit verdrag heeft als doel de bescherming van het archeologisch erfgoed van Europa te bevorderen. In Nederland heeft dit geleid tot een herziening van de Monumentenwet 1988 alsmede een aanvulling op of wijziging van bepaalde artikelen in enkele andere wetten. Sinds 2016 is deze wet vervangen door de Erfgoedwet. Door middel van het overgangsrecht blijven enkele bepalingen uit de Monumentenwet 1988 van kracht tot de invoering van de Omgevingswet.
De belangrijkste artikelen uit het Verdrag van Malta die in de Nederlandse wetgeving zijn overgenomen zijn dat het archeologisch erfgoed zoveel mogelijk ter plekke (in situ) dient te worden behouden (artikel 4), dat het archeologisch erfgoed deel uitmaakt van de belangenafweging in het kader van ruimtelijke ordening (artikel 5) en het 'veroorzakersprincipe' (artikel 6). Het veroorzakersprincipe betekent dat de verstoorder verantwoordelijk is voor het vroegtijdig (laten) uitvoeren van noodzakelijk archeologisch (voor)onderzoek en de financiering daarvan.
Op basis van de huidige wetgeving zijn de gemeentes in Nederland verantwoordelijk voor het behoud van het archeologisch bodemarchief. Conform de Erfgoedwet beschermt de gemeente Westland het archeologisch erfgoed middels het bestemmingsplan. Omdat ruimtelijke ingrepen gevolgen kunnen hebben voor dit bodemarchief, moeten gemeentes bij de besluitvorming archeologie als volwaardige factor meenemen in de belangenafweging. Om dit op een verantwoorde en transparante wijze te kunnen doen is gemeentelijk archeologiebeleid wenselijk. De gemeente Westland beschikt sinds 2012 over een vastgestelde archeologische beleidskaart, die wordt gebruikt als basis voor het bestemmingsplan.
Bekende en verwachte archeologisch waardevolle gebieden krijgen in het bestemmingsplan een archeologische (mede)bestemming met daarbij horende vrijstellingsgrenzen. Binnen deze zones dienen bodemverstorende ingrepen zoveel mogelijk te worden beperkt. Bodemverstorende werkzaamheden die de aan de bestemmingszones gekoppelde vrijstellingsgrenzen overschrijden, worden gebonden aan het vergunningenstelsel. Zodoende kan het belang van het archeologisch erfgoed worden meegewogen bij het al dan niet verlenen van een omgevingsvergunning. Dit kan ertoe leiden dat er eisen worden gesteld aan de uitvoering van de werkzaamheden, of dat de voorgenomen ingreep alleen na archeologisch onderzoek wordt toegestaan. Bodemverstorende werkzaamheden die deze grenzen niet overschrijden worden op voorhand vrijgesteld van de verplichting tot het doen van archeologisch onderzoek.
Het projectgebied heeft een hoge archeologische verwachtingswaarde en is ook voorzien van een dubbelbestemming ‘Waarde-Archeologie-3’ op grond waarvan eerste archeologisch onderzoek nodig is alvorens grondbewerkingen met een oppervlakte van meer dan 50 m² kunnen worden gedaan.
Daartoe is een verkennend archeologisch onderzoek gedaan door bureau ArcheoPro (Bijlage 8). Volgens het gespecificeerd archeologisch verwachtingsmodel kunnen in de diepere ondergrond archeologische resten vanaf het Neolithicum worden verwacht in duin- en strandafzettingen. Resten in de top van een na het neolithicum ontstaan veenpakket uit de IJzertijd en de Romeinse tijd hoeven niet te worden verwacht doordat dit veenpakket hier is geërodeerd. Wel kunnen resten van nederzettingen uit deze periode aanwezig zijn op oeverwalafzettingen van de ten zuiden van het plangebied gelegen (middeleeuwse) Gantel. Ook kunnen resten uit de late middeleeuwen en de nieuwe tijd aanwezig zijn die vermoedelijk zijn afgedekt door een ten behoeve van de tuinbouw opgebrachte humusrijke toplaag.
Om het gespecificeerd archeologisch verwachtingsmodel te toetsen zijn binnen het plangebied negen gutsboringen gezet in een dichtheid van twintig boringen per hectare.
Bovenin de boringen is een humusrijke toplaag van ongeveer tachtig centimeter dikte aangetroffen die in eerste instantie waarschijnlijk is ontstaan door intensieve tuinbouw en die vervolgens is vergraven tijdens de bouw- sloop- en inrichtingswerkzaamheden die binnen het plangebied hebben plaatsgevonden. Hieronder is een gelaagd zand- en kleipakket aangetroffen dat deel uitmaakt van het laagpakket van Walcheren van de formatie van Naaldwijk zoals deze ook in eerder nabij het plangebied gezette boringen zijn aangetroffen. Hieronder is waterverzadigd, ongeoxideerde zand aangetroffen dat hier eveneens toe behoort. De overgang van zand via door kleilaagjes onderbroken zand naar door zandlaagjes onderbroken klei, getuigt van de nabijheid van een door de tijd heen steeds minder actief wordende geul. Gedurende deze afzettingsgeschiedenis lijken de omstandigheden nooit geschikt geweest te zijn geweest voor bewoning. Mogelijk zijn in de laatste actieve fase van deze geul oeverafzettingen gevormd die wel geschikt waren voor bewoning. Indien dit het geval is, zijn deze opgenomen in de tachtig centimeter dikke toplaag van recent vergraven humusrijk zand en klei. Ook hierin aanwezige archeologische sporen zullen hierbij verloren zijn gegaan.
De resultaten van het onderzoek geven derhalve geen aanleiding om archeologisch vervolgonderzoek te adviseren. Evenmin zijn tijdens het onderzoek archeologische resten aangetroffen waarmee tijdens de verdere planvorming of bij de uitvoering van de geplande werkzaamheden rekening zou moeten worden gehouden.
Het plan is niet in strijd met beleid en regelgeving op het gebied van cultuurhistorie en archeologie.
De Wet ruimtelijke ordening (Wro) voorziet in een verplichting tot het verhaal van gemeentelijke kosten. Dat kan op publiekrechtelijke grondslag via een exploitatieplan, maar kan ook privaatrechtelijk geregeld worden via een zogenoemde anterieure overeenkomst met de initiatiefnemer/ontwikkelaar als bedoeld in artikel 6.24 lid 1 Wet ruimtelijke ordening. Voor deze omgevingsvergunning is een anterieure overeenkomst gesloten wat betreft de compensatie voor het verlies aan glastuinbouwgronden en een planschaderegeling. De kosten worden verhaald via de tarieventabel behorende bij de Legesverordening Westland 2020.
In de periode vanaf 4 juni 2021 heeft over het ontwerp van deze ruimtelijke onderbouwing bestuurlijk overleg plaatsgehad als geboden in artikel 3.1.1 van het Besluit ruimtelijke ordening. Er zijn geen reacties binnengekomen.
Van 4 juni 2021 heeft het ontwerp van deze ruimtelijke onderbouwing gedurende zes weken ter visie gelegen voor het indienen van zienswijzen, als bedoeld in artikel 3.8, lid 1, van de Wet ruimtelijke ordening in verbintenis met Afdeling 3.4 van de Algemene wet bestuursrecht.
Gedurende de periode van tervisielegging zijn geen zienswijzen ingediend.