Plan: | Burgemeester Crezéelaan 40 te De Lier |
---|---|
Status: | vastgesteld |
Plantype: | omgevingsvergunning |
IMRO-idn: | NL.IMRO.1783.abp00000013g14-VA01 |
Door Rijk Zwaan is op 15 februari 2019 een aanvraag omgevingsvergunning ingediend voor het uitbreiden van de kantoorruimte op hoofdlocatie Burgemeester Crezéelaan 40 te De Lier, kadastraal bekend als LIE00, sectie C, nummer 2610. De aanvrager is voornemens om aan de voorzijde van het bedrijf een nieuw kantoorgebouw te realiseren van vier bouwlagen met technische installaties (luchtbehandeling en liftschacht) op het dak. Het bouwplan heeft een bouwoppervlakte van 760 m². In het nieuwe gebouw worden niet-zelfstandige kantoorruimte gerealiseerd met een oppervlakte van 2.000 m².
Uitsnede GIS, kadastraal perceel.
Nieuwe situatie.
Op het perceel zijn reeds niet-zelfstandige kantoorruimtes van 4600 m² aanwezig. Het vigerende bestemmingsplan voorziet in niet-zelfstandige kantoorruimtes van 4600 m² waardoor de uitbreiding van het kantoorpand niet passend is binnen het bestemmingsplan. De gemeente Westland is voornemens om medewerking te verlenen aan het initiatief middels een omgevingsvergunning in afwijking van het geldende bestemmingsplan. Artikel 2.12, eerste lid, onder a, onder 3° van de Wet algemene bepalingen omgevingsrecht biedt daarvoor mogelijkheden. Het voorliggende document vormt daarvoor de benodigde ruimtelijke onderbouwing.
Het plangebied is gelegen in het glastuinbouwgebied van Westland aan de Burgemeester Crezéelaan in De Lier.
Uitsnede GIS, ligging plangebied in de omgeving.
Uitsnede GIS, locatie uitbreiding kantoorpand.
Het plangebied is gelegen binnen het bestemmingsplan "Glastuinbouwgebied Westland" en heeft de bestemming 'Bedrijf' met functieaanduiding specifieke vorm van bedrijf - zaadteelt- en zaadverdelingsbedrijf. Het perceel heeft de dubbelbestemming 'Waarde - Archeologie' met functieaanduiding specifieke vorm van waarde - 3. Daarnaast ligt op het perceel de bouwaanduiding specifieke bouwaanduiding -6, de maatvoering maximale bouwhoogte 15 m en een maximum bebouwingspercentage terrein 70%.
Uitsnede www.ruimtelijkeplannen.nl.
De volgende ontwikkelingen in dit bouwplan zijn in strijd met het bestemmingsplan:
Ingevolge artikel 4.2.1 onder a bedraagt de maximale bouwhoogte maximaal 15 meter en voor een gedeelte maximaal 10 meter. Het bouwplan voorziet in een bouwhoogte van 15.30 meter en ter plaatse van de technische installaties 17.75 meter. Gelet op het voorgaande is aanvraag in strijd met bovenstaande bouwregel.
Ingevolge artikel 4.2.2 onder b van het bestemmingsplan bedraagt de oppervlakte aan (niet-zelfstandige) kantoorruimte maximaal 4.600 m². Aan de reeds bestaande 4.600 m² wordt met dit bouwplan ca. 2.000 m² toegevoegd. Gelet op het voorgaande is aanvraag in strijd met bovenstaande gebruiksregel.
Ingevolge artikel 4.2.1 onder b bedraagt de afstand van een bedrijfsgebouw tot aan de bestemmingsgrens 1,5x de bouwhoogte (1,5x15,30=22,5 meter). In voorliggend bouwplan bedraagt deze afstand circa 14,2 meter. Gelet op het voorgaande is aanvraag in strijd met bovenstaande gebruiksregel.
De omgevingsvergunning "Burgemeester Crezéelaan 40 te De Lier" bestaat uit een toelichting en een planverbeelding. De toelichting is als volgt opgebouwd. In Hoofdstuk 2 komt de gebiedsvisie aan de orde. Hierin wordt de ruimtelijke en functionele hoofdstructuur van het plangebied beschreven met aandacht voor cultuurhistorisch waardevolle elementen, overige ruimtelijke kwaliteiten, aanwezige knelpunten en te verwachte ontwikkelingen. Dit tezamen leidt tot een beschrijving van de gemeentelijke visie op het gewenste behoud en beheer van de ruimtelijke kwaliteit in het plangebied. In Hoofdstuk 3 wordt onderzoek op het gebied van milieu, ecologie, archeologie en cultuurhistorie en water behandeld. Tot slot wordt in Hoofdstuk 4 Uitvoerbaarheid ingegaan op de economische en de maatschappelijke uitvoerbaarheid van het de ruimtelijke onderbouwing.
De beleidscontext voor de visie op het plangebied wordt gevormd door gemeentelijke, regionale, provinciale en landelijke beleidsrapportages. In dit hoofdstuk is het relevante beleid samengevat. Het hier samengevatte beleidskader is niet uitputtend. In de toelichting wordt op een aantal plaatsen verwezen naar specifiek beleid of beleidsnotities die niet in deze paragraaf worden behandeld. Tot slot wordt in dit hoofdstuk een beschrijving gegeven van de visie op het plangebied. Deze visie is gericht op het behoud en beheer van de ruimtelijke kwaliteit.
Structuurvisie Westland 2025-Perspectief 2040
Na een periode van ongekende groei heeft de economische conjunctuur een ongewild moment van bezinning gebracht. Ambities en de realiteit van alledag sluiten niet meer op elkaar aan. Met dit besef stelt de gemeente haar structuurvisie op, in de wetenschap dat de rol van de overheid de komende jaren zal veranderen. De visie geeft een ruimtelijk toekomstperspectief, ons streven voor de langere termijn, zonder daarbij de realiteit uit het oog te verliezen. In het perspectief 2040, dat in dialoog met de samenleving tot stand is gekomen, staan de ambities voor de toekomst van Westland. Hierin staan ook de kernwaarden die we als meetlat gebruiken bij toekomstige afwegingen of ruimtelijke ontwikkelingen mogelijk worden gemaakt of niet. We zetten zo eerst de stip op de horizon om aan te geven waar we naartoe willen. Op basis daarvan gaan we aan de slag met ruimtelijke ontwikkelingen die ons dichter bij het geschetste perspectief brengen. Met deze visie op basis van de Wet ruimtelijke ordening (Wro) faciliteert Westland de gewenste ontwikkelingen en stelt het tegelijkertijd het ruimtelijk kader tot 2025, met het besef dat de uitwerking aan vele partijen is. Westland wil ontwikkelingen mogelijk maken en niet opleggen onder het adagium ‘alleen ga je sneller, samen kom je verder'. Deze visie gaat uit van participatie planologie, wat betekent dat de gemeente nadrukkelijk andere partijen uitnodigt en haar partners zoekt bij het verwezenlijken van een gedeelde ambitie. De visie is het beleidsbepalend document voor ruimtelijke ontwikkeling in Westland, waarmee duidelijkheid wordt verschaft aan ontwikkelende partijen en over de functionele invulling van gebieden. De structuurvisie biedt een juridische basis voor bovenplanse verevening en vormt de basis voor bijdragen aan ruimtelijke ontwikkelingen in anterieure overeenkomsten met marktpartijen.
Verkeer- en vervoerbeleid
In de structuurvisie Westland uit 2014 is in hoofdlijnen het verbeteren van de bereikbaarheid van Westland opgenomen. Het verbeteren van de bereikbaarheid ondersteunt de ambities om een duurzame Greenport gemeente zijn, waar het goed wonen, werken en recreëren is. Speerpunten voor de bereikbaarheid zijn:
De kaders voor onder andere duurzaam veilige inrichting van de wegen en de parkeernormen zijn opgenomen in het Westlands Verkeer en Vervoerplan, vastgesteld door de raad van de gemeente op 28 november 2006.
Beleidsregel Parkeernormering gemeente Westland 2018
In de vergadering van burgemeester en wethouders van 16 januari 2018 is de 'Beleidsregel Parkeernormering gemeente Westland 2018' vastgesteld. Hiermee vervalt de verwijzing naar het WVVP. In het beleid is de parkeernormering van de gemeente Westland geactualiseerd en in overeenstemming gebracht met de meest recente kerncijfers van het CROW (landelijke richtlijnen).
Beleidsnotitie conventionele explosieven in het Westland
In de beleidsnotitie conventionele explosieven in het Westland wordt beschreven hoe om moet worden gegaan met diepte werkzaamheden op locaties die mogelijk conventionele explosieven bevatten. De basis voor het gemeentelijk beleid voor het opsporen van explosieven is de explosieven risicokaart. Deze kaart geeft een eerste indicatie van het mogelijke gevaar van diepte werkzaamheden op bepaalde locaties in het Westland. In het projectgebied zijn geen mogelijke vindplaatsen van conventionele explosieven aanwezig.
Integrale handhaving Wabo taken
Op 17 november 2015 hebben burgemeester en wethouders van Westland de beleidsnota 'Handhavingsbeleid, integrale handhaving Wabo taken' vastgesteld. Hierin zijn de doelen en richting voor milieuhandhaving en bouw- en woningtoezicht beschreven. De naleving van wet- en regelgeving is daarbij een gezamenlijke verantwoordelijkheid van gemeente, burgers en bedrijven. De wet- en regelgeving zijn bedoeld om kwaliteit, veiligheid en leefbaarheid binnen de leefomgeving te beschermen en bevorderen en dat is in ieders belang. Dit draagt bij aan een prettige woon-, werk- en leefomgeving voor de burgers en ondernemers van de Gemeente Westland. De handhaving van de regelgeving vervat in dit plan is een bevoegdheid van burgemeester en wethouders. Het gaat daarmee vooral om de planregels inzake het bouwen en het gebruik van gronden en bouwwerken. Een aantal vormen van gebruik wordt specifiek aangeduid als strijdig met de bestemming, zodat handhavend optreden hiertegen eenduidig mogelijk te maken. Uiteraard betreft het hier een niet-limitatieve opsomming. Handhaving van dit plan is van belang om de ruimtelijke kwaliteit en de leefbaarheid er van in stand te houden. Daarnaast heeft handhaving uiteraard ook een belangrijke functie in het kader van de rechtszekerheid en rechtsgelijkheid. De regelgeving in dit plan is voldoende duidelijk, concreet en toepasbaar om te kunnen handhaven. Handhaving van het plan zal in de praktijk primair plaatsvinden via de bestemmingsplantoets in het kader van de omgevingsvergunning en door feitelijk toezicht op de aanwezigheid van bouwwerken en op gebruiksactiviteiten. Binnen de gemeente heeft het team bouw- en woningtoezicht van de afdeling Ruimte, Omgeving en Veiligheid hierin een centrale taakstelling. Bij gebleken strijdigheid met het plan wordt, afhankelijk van de prioriteitsstelling, een handhavingstraject ingezet.
Beleid en beleidsregels voor opslag en verkoop van consumentenvuurwerk in Westland
In deze Nota wordt aangegeven dat het wenselijk is een goede ruimtelijke spreiding van de verkooppunten van consumentenvuurwerk te bewerkstelligen. Doel bij een ruimtelijke benadering is het bereiken van een gelijkmatige spreiding van (kleine) bedrijven voor verkoop en opslag van consumentenvuurwerk over Westland, om op deze wijze straathandel en vuurwerktoerisme zoveel mogelijk te voorkomen. Daarbij moet er binnen elk verzorgingsgebied sprake zijn van voldoende (vuurwerk)aanbod om de lokale markt te voorzien en zodoende illegale handel in principe overbodig te maken en te voorkomen.
Het uitgangspunt voor opslag en verkoop van consumentenvuurwerk van de gemeente Westland is:
Ruimte bieden aan ondernemers voor opslag en verkoop van consumentenvuurwerk met inachtneming van veiligheid en milieuregelgeving onder voorwaarde van een goede ruimtelijke spreiding.
Met daarbij de volgende randvoorwaarden:
In de planregels van het bestemmingsplan behorende bij voorliggende omgevingsvergunning is opgenomen dat opslag en verkoop van consumentenvuurwerk niet is toegestaan.
Regionaal structuurplan Haaglanden
Het Regionaal Structuurplan Haaglanden (RSP) is een integraal plan voor de ruimtelijke ontwikkeling van Haaglanden en het kader voor het regionale beleid op het gebied van milieu, groen, mobiliteit, wonen en economie en voor lokale plannen, zoals de bestemmingsplannen. Het vastgestelde Regionaal Structuurplan Haaglanden kijkt naar 2020 (en soms 2030) en omvat de grote lijnen voor de ambities en ontwikkelingen op verschillende terreinen, zoals verkeer, wonen, werken, water, groen, etc..
Omgevingsbeleid (1 april 2019)
Het omgevingsbeleid Zuid-Holland is op 1 april 2019 in werking getreden. In het Omgevingsbeleid is al het bestaande provinciale beleid voor de fysieke leefomgeving samengevoegd in een Omgevingsvisie en een Omgevingsverordening. Omdat onderdelen uit het Programma ruimte naar het visiedeel zijn omgezet, is het resterende deel hiervan nu onderdeel van het Omgevingsbeleid. Het gehele Omgevingsbeleid is alleen redactioneel gewijzigd, de beleidsinhoud is niet veranderd.
Het beleid is eenvoudiger, transparanter en toegankelijker gemaakt voor initiatiefnemers in Zuid-Holland. Al het sectorale beleid is samengevoegd in een digitaal systeem, dubbele teksten zijn er uit gehaald en samenhang is inzichtelijker gemaakt. Hiermee is een einde gekomen aan sectorale visies en nota's. Het beleid kan nu modulair worden aangepast en daarmee kan het Omgevingsbeleid doorontwikkeld worden richting inwerkingtreding van de Omgevingswet.
Met het samenbrengen van verschillende beleidsplannen voor de fysieke leefomgeving tot 1 integraal Omgevingsbeleid sorteert de provincie voor op de Omgevingswet. De Omgevingswet verplicht provincies om 1 Omgevingsvisie en een Omgevingsverordening te maken.
De Omgevingsvisie bestaat uit de volgende onderdelen:
Met het Omgevingsbeleid van Zuid-Holland streeft de provincie naar een optimale wisselwerking tussen gewenste ruimtelijke ontwikkelingen en een goede leefomgevingskwaliteit. Hieraan wordt richting gegeven door het maken van samenhangende beleidskeuzes, die volgen uit onze provinciale opgaven. Deze beleidskeuzes werken door naar uitvoeringsprogramma's en naar regels in de verordening. Het geheel aan bestaande beleidskeuzes, inclusief de doorwerking naar programma's en verordening, vormt het provinciale beleid voor de fysieke leefomgeving.
Ruimtelijke hoofdstructuur
De ruimtelijke hoofdstructuur toont de essentie en de samenhang van verschillende ruimtelijke beleidskeuzes uit de Omgevingsvisie. Het integrale kaartbeeld van de ruimtelijke hoofdstructuur is opgebouwd uit de volgende kaartbeelden:
Ruimtelijke hoofdstructuur van de ondergrond
De drukte in de ondergrond neemt toe als gevolg van nieuwe mogelijkheden om de ondergrondse ruimte te benutten en de toenemende druk op de bovengrondse ruimte. Dat vraagt om een actieve ordening van ondergrondse functies, afgestemd met bovengrondse ontwikkelingen, in een driedimensionale planvorming (3D-ordening).
De ruimtelijke hoofdstructuur van de ondergrond toont indicatief en informatief de huidige ruimtelijke situatie van de ondergrond en strategische doelstellingen voor de ondergrond. De kaart verbeeldt de grotere ondergrondse infrastructuur van bovenlokaal belang én de gebieden met een specifieke betekenis vanuit een ondergronds belang. Onder de grote ondergrondse infrastructuur van bovenlokaal belang zijn meegenomen de (buis)leidingen, warmtenetwerken, tunnels in het openbaar vervoer en wegennetwerk. Gebieden met een specifiek ondergronds belang hebben betrekking op de bescherming/reservering voor de drinkwatervoorziening, de ambitie voor bodemenergie, de stimulering van ondergrondse waterberging, aardkundige waarden en hoge archeologische waarden.
Programma Ruimte
Een nieuwe versie van het Programma ruimte is gelijktijdig met de Omgevingsvisie en de Omgevingsverordening vastgesteld en in werking getreden. Het nieuwe Programma ruimte heeft een iets andere opzet gekregen dan voorheen. Er is gekozen om het algemene beleid zoveel mogelijk bij elkaar te zetten in de Omgevingsvisie. Een deel van het beleid uit het oude Programma ruimte is daarom overgezet naar de Omgevingsvisie. Het resterende deel van het Programma ruimte bevat vooral locatie specifieke en programmatische gegevens. Het gaat om een nadere invulling en uitwerking van een aantal ruimtelijk relevante onderdelen van de Omgevingsvisie. De 3 ha kaart en de tabellen met locaties groter dan 3 ha buiten bestaand stads- en dorpsgebied is terug te vinden in het nieuwe Programma ruimte.
Ambitie
Zuid-Holland is een strategisch gelegen, vruchtbare delta, grotendeels onder zeeniveau, met een dalende bodem en mede daardoor met een uniek gevarieerd kust-, veen- en rivierenlandschap. In dit gebied hebben inwoners het landschap gevormd en bewoonbaar gemaakt door inpoldering. Ook hebben onze inwoners het gebied verbonden met de rest van de wereld. In de loop der eeuwen heeft zich in Zuid-Holland een meerkernig stedelijk netwerk ontwikkeld. Een centrum van handel, cultuur en wetenschap, met als kenmerk en kracht de diversiteit aan mensen, landschap en economie. Een dynamische delta die altijd dreigingen heeft weten om te zetten in kansen.
Zuid-Holland is kwetsbaar voor veranderingen, zoals globalisering, klimaatverandering, demografische trends en nieuwe technologie. In ons laaggelegen deltagebied heeft de klimaatverandering grote ruimtelijke, economische en sociale gevolgen. Zuid-Holland is als open economie gevoelig voor de gevolgen van globalisering. De segregatie neemt toe. Onze energie-intensieve economie heeft, zoals ook benoemd in het klimaatakkoord van Parijs, alleen toekomst als wordt overgegaan tot verduurzaming. Daarnaast zorgt de trek naar de stad voor een toenemende druk op onze schaarse ruimte. Tegelijkertijd herbergt deze regio een groot reservoir van talent, creativiteit en ondernemerskracht.
De Provincie ziet zes richtinggevende ambities in de fysieke leefomgeving. Deze nevengeschikte ambities staan niet op zichzelf. Ze zijn geworteld in de historie, ligging en economische structuur van Zuid-Holland en gekoppeld aan de strategische uitdagingen waar deze regio voor staat. Onze ambities zijn de kaders waarbinnen wij ruimte geven.
Structuurvisie Infrastructuur en Ruimte & AMvB ruimtelijke ordening
Nederland concurrerend, bereikbaar, leefbaar & veilig. Daar streeft het Rijk naar met een aanpak die ruimte geeft aan regionaal maatwerk, de gebruiker voorop zet, investeringen scherp prioriteert en ruimtelijke ontwikkelingen en infrastructuur met elkaar verbindt. Een actualisatie van het ruimtelijk- en mobiliteitsbeleid is daarvoor nodig. De verschillende beleidsnota's op het gebied van ruimte en mobiliteit zijn gedateerd door nieuwe politieke accenten en veranderende omstandigheden zoals de economische crisis, klimaatverandering en toenemende regionale verschillen onder andere omdat groei, stagnatie en krimp gelijktijdig plaatsvinden. De structuurvisie Infrastructuur en Ruimte geeft een nieuw, integraal kader voor het ruimtelijk- en mobiliteitsbeleid op rijksniveau en is de 'kapstok' voor bestaand en nieuw rijksbeleid met ruimtelijke consequenties.
Doelen
In de structuurvisie Infrastructuur en Ruimte formuleert het Rijk drie hoofddoelen om Nederland concurrerend, bereikbaar, leefbaar & veilig te houden voor de middellange termijn (2028):
Het Westland is op de kaart van de nationale ruimtelijke hoofdstructuur aangewezen als Greenport.
Figuur - Uitsnede kaart nationale ruimtelijke hoofdstructuur
Nationale belangen
De structuurvisie Infrastructuur en Ruimte is vertaald in de AMvB ruimtelijke ordening. De AMvB omvat alle ruimtelijke rijksbelangen die juridisch doorwerken op het niveau van bestemmingsplannen. Het gaat om kaders voor onder meer het bundelen van verstedelijking, de bufferzones, nationale landschappen, de Ecologische Hoofdstructuur, de kust, grote rivieren, militaire terreinen, mainportontwikkeling van Rotterdam en de Waddenzee. Met de AMvB Ruimte maakt het Rijk proactief duidelijk waar provinciale verordeningen en gemeentelijke bestemmingsplannen aan moeten voldoen. Uit de regels en kaarten behorende bij de AMvB kan worden afgeleid welke aspecten relevant zijn voor het ruimtelijke besluit. Voor het projectgebied zijn geen nationale belangen in het geding.
De ontwikkeling voor het uitbreiden van de niet-zelfstandige kantoorruimte op het perceel Burgemeester Crezéelaan 40 te De Lier is in overeenstemming met de beleidskaders van de verschillende overheden.
Huidige situatie:
Rijk Zwaan is een toonaangevend en wereldwijd opererend groenteverdelingsbedrijf met circa 3.000 medewerkers in meer dan 30 landen. Rijk Zwaan is een familiebedrijf met een eigen mensgerichte bedrijfscultuur en heeft haar hoofdlocatie op het perceel Burgemeester Crezéelaan 40 te De Lier, waar circa 800 medewerkers werken. Het bedrijf richt zich op de ontwikkeling van hoogwaardige groentegewassen voor de professionele voedingstuinbouw. Door middel van zaadverdeling worden groenterassen ontwikkeld die steeds betere en gewenste eigenschappen bevatten en duurzaam kunnen worden geproduceerd. Met behulp van onderzoek, technologische innovaties en nationale en internationale samenwerking, werkt het bedrijf aan de verbetering van de wereldwijde voedselvoorziening en een verhoging van de groenteconsumptie en staat aan de basis van de innovaties in de topsector tuinbouw en uitgangsmateriaal.
In 2010 is een ruimtelijke procedure doorlopen voor de ontwikkeling en nieuwbouw van de huidige gebouwen aan de voorzijde van het Rijk Zwaan Complex. Bij de opzet en inrichting van het voorterrein is in 2010 rekening gehouden met de groei van het bedrijf en een mogelijke uitbreiding van de gebouwen aan de voorzijde van het terrein. Deze uitbreiding is beschreven en vastgelegd in het voormalige plan Burgemeester Crezéelaan 40 De Lier. In het vigerende bestemmingsplan is deze uitbreidingsmogelijkheid overgenomen en vastgelegd in een bouwaanduiding. De bouwaanduiding maakt een uitbreiding mogelijk van een gebouw met een diepte van circa 13 meter en een bouwhoogte van 15 meter. Op de gehele bedrijfslocatie is conform het bestemmingsplan 4600 m² niet-zelfstandige kantoorruimte toegestaan en aanwezig.
De huidige kantoren van Rijk Zwaan bestaan uit een combinatie van kleine en grote kantoorruimtes, zoals kamers voor 1 tot 4 personen en kantoortuinen. In de kantoortuinen streven we naar een netto kantooroppervlakte van 10 m2 per medewerker. Door de personele groei van de afgelopen jaren is de netto kantoor oppervlakte per medewerker afgenomen van 10 naar 5 á 6 m2 per medewerker. Daarnaast zijn diverse vergaderzalen omgebouwd tot werkkamers, waardoor er op dit moment een tekort aan vergader- en overlegruimtes bestaat. De beschikbare bruto vloeroppervlakte per medewerker over het gehele kantoorgebouw, inclusief gangen, toiletten, pantries, kantine en vergaderzalen, is gemiddeld ca. 16 m2 per medewerker.
Locatie bestaand kantoorgebouw.
Huidige situatie.
Toekomstige situatie:
Aan de voorzijde van het bedrijf wordt een nieuw kantoorgebouw gerealiseerd. Het nieuwe gebouw bestaat uit vier bouwlagen met een technische installatie op het dak. Het bouwplan heeft een oppervlakte van 760 m² en een brutovloeroppervlakte van 3.082 m².
Vanwege de groei en uitbreiding heeft Rijk Zwaan op korte termijn behoefte aan uitbreiding van haar niet-zelfstandige kantoorruimtes in De Lier. Het nieuwe kantoor biedt ruimte aan circa 160 medewerkers die nu zijn ondergebracht in de bestaande kantoren. Uiteindelijk zullen in 2022 circa 200 medewerkers zijn gehuisvest in de nieuwbouw. De nieuwe situatie betreft een uitbreiding van 2000 m² aan niet-zelfstandige kantoorruimte. Door de groei van het bedrijf en vernieuwing van de onderzoeks- en logistieke faciliteiten zijn ook de ondersteunende diensten, zoals verkoop, marketing en facilitaire en juridische diensten verder uitgebreid en geprofessionaliseerd. De steeds verdergaande technologie, automatisering en digitalisering vereist ook een groei van de nationale en internationale ICT-ondersteuning. Deze diensten zijn centraal gevestigd in het hoofdkantoor in De Lier en hebben dringend behoefte aan meer werkruimte. Een goede afstemming tussen de ondersteunende diensten is van belang voor de innovatiekracht en efficiëntieverbetering. Rijk Zwaan vindt een prettige samenwerking tussen afdelingen belangrijk en thuis werken wordt bewust niet gestimuleerd.
De netto kantooroppervlakte per medewerker zal door de nieuwbouw, in de kantoortuinen uitkomen op ca. 9 m2 per medewerker, zowel in de nieuwbouw als in de bestaande kantoortuinen. Daarnaast zal het aantal vergaderzalen uitgebreid worden, en zullen ook stiltewerkplekken, informele overlegplekken, ruimtes voor conference calls, trainingsruimten en projectkamers voor multidisciplinaire en internationale werkgroepen worden gerealiseerd. Daarnaast zijn centrale voorzieningen zoals kantine en grootschalige presentatieruimtes en trainingsruimtes in het bestaande kantoor De Zwaan aanwezig. Door de verbouw van de bestaande gebouwen kunnen de medewerkers in de nieuwbouw gebruik blijven maken van de centrale voorzieningen. De beschikbare bruto vloeroppervlakte per medewerker over de kantoorgebouwen, inclusief gangen, toiletten, pantries, kantine en vergaderzalen, is na de nieuwbouw gemiddeld ca. 18 m2 per medewerker.
Het bouwplan voorziet in een bouwhoogte van meer dan 15 meter vanwege de technische installaties op het dak. Daarnaast wordt de bouwgrens aan de voorzijde beperkt overschreden. Het bouwplan is grotendeels passend in de toegestane bouwmassa. Het nieuwe gebouw is duurzaam en energiezuinig ontworpen en heeft een slanke ronde contour die qua hoogte aansluit bij het achtergelegen bedrijfsgebouw ZTC en qua vorm en materialen bij het hoofdkantoor De Zwaan. Het gebouw heeft een representatieve functie met veel glas, passend in de omgeving van het glastuinbouw-gebied. De kantoorfunctie van het gebouw heeft een lage milieucategorie en sluit aan bij de functies en hoogbouw van de kern De Lier aan de overzijde van de Burgemeester Crezéelaan. Vanuit stedenbouwkundig oogpunt heeft het gebouw een hoogwaardige en doelmatige uitstraling, zodanig dat het plan een meerwaarde heeft voor de uitstraling van het glastuinbouwgebied en de kern De Lier, specifiek de as langs de N223.
Nieuwe situatie.
In het bestemmingsplan heeft het perceel de bouwaanduiding specifieke bouwaanduiding – 6 waardoor niet-zelfstandige kantoorruimtes van 4.600 m² is toegestaan. Dit bouwplan voorziet in het toevoegen van circa 2.000 m² niet-zelfstandig kantoor bovenop de bestaande 4.600 m². Daarnaast is het bouwplan vanwege de technische ruimte hoger dan de toegestane 15 m en valt het gebouw net buiten het aanduidingsvlak waar een bouwhoogte van 15 m is toegestaan.
Rijk Zwaan heeft de afgelopen 25 jaar een continue groei doorgemaakt, mede door de investeringen in onderzoek en ontwikkeling, die op een hoog peil staan. Het bedrijf behoort tot de top 5 van wereldwijd opererende groenteveredelingsbedrijven, met een jaarlijkse omzet van circa 450 miljoen euro. Een groot deel van die omzet wordt besteed aan research en development (R&D). Daarmee is Rijk Zwaan qua omvang van investeringen in R&D het 13e bedrijf van Nederland. Voor de continuïteit van het bedrijf is een groeiend marktaandeel noodzakelijk om een belangrijke speler te blijven in de nationale en internationale markt. De marktleiders in groentezaden zijn immers in handen van kapitaalkrachtige multinationals. De continue groei heeft gevolgen voor alle bedrijfsonderdelen van Rijk Zwaan en heeft er toe geleid dat de afgelopen jaren op alle locaties flink is geïnvesteerd in vernieuwing en inrichting van onderzoeksfaciliteiten.
De hoofdlocatie in De Lier is een belangrijke R&D locatie voor de veredeling van vruchtgewassen. Daarnaast worden op de locatie zaden, die wereldwijd worden geproduceerd, bewerkt, verpakt en opgeslagen in het Zaad Technologisch Centrum (ZTC). De ondersteunende en faciliterende diensten bevinden zich in het hoofdkantoor op de locatie. Recent zijn de testlocaties van zaden verplaatst naar het nieuwe nabijgelegen Seed Quality Center aan de Zijtwende in De Lier. Ook heeft het bedrijf gronden aangekocht grenzend aan de hoofdlocatie en het Seed Quality Center. Hier worden binnenkort nieuwe hoogwaardige veredelingskassen gerealiseerd van ca. 11 ha. De totale bedrijfsomvang in De Lier is door deze ontwikkelingen in korte tijd sterk gegroeid en ontwikkeld naar een hoogwaardig en kennisintensief bedrijfscomplex. Door de groei van het bedrijf en vernieuwing van de onderzoeks- en logistieke faciliteiten zijn ook de ondersteunende diensten, zoals verkoop, marketing en facilitaire en juridische diensten verder uitgebreid en geprofessionaliseerd. De steeds verdergaande technologie, automatisering en digitalisering vereist ook een groei van de nationale en internationale ICT-ondersteuning. Deze diensten zijn centraal gevestigd in het hoofdkantoor in De Lier en hebben dringend behoefte aan meer werkruimte.
Geconcludeerd wordt dat het kantoor een belangrijk onderdeel is van de bedrijfsvoering en noodzakelijk is voor de continuïteit van het bedrijf. Gelet op de grootte van het bedrijf is een uitbreiding van 2.000 m² niet-zelfstandige kantoorruimte wenselijk en gepast.
Verkeersverbindingen algemeen
De voorgenomen ontwikkeling voorziet in de uitbreiding van kantoorruimte met een oppervlakte van circa 3.300 m² b.v.o. Afgaande op de CROW-normen levert dit een toename van 317 verkeersbewegingen (worst-case scenario) per etmaal op. Afgaande op de verkeerscijfers van de Burgemeester Crezéelaan wordt verwacht dat de toevoeging van 317 verkeersbewegingen (op basis van worst-case berekening) op de bestaande 13.810 verkeersbewegingen geen problemen oplevert. De wegcapaciteit ter plaatse is groot genoeg om deze toename van verkeer te kunnen verwerken. De feitelijke verkeersaantrekkende werking is lager dan bovenstaand.
Parkeren
Voor het aspect parkeren is in een eerder stadium door de gemeente Westland gesteld dat door de toevoeging van 3.300 m2 brutovloeroppervlak en circa 2.000 m2 kantooroppervlak, 72 nieuwe parkeerplaatsen benodigd zijn, om de parkeerdruk die de ontwikkeling met zich meebrengt te kunnen ondervangen. De benodigde 72 parkeerplaatsen zijn reeds aanwezig. Een deel (49 plaatsen) is gerealiseerd tijdens de laatste uitbreiding van het bestaande parkeerterrein. De overige parkeerplaatsen komen uit het bestaande overschot aan parkeerplaatsen (122 parkeerplaatsen in totaal).
Berekening parkeeroverschot 2010. Bron: Rijk Zwaan.
In totaal werken er op locatie van Rijk Zwaan circa 800 medewerkers waarvan een deel parttime werkt en een deel als seizoensmedewerker. In totaal zijn er op het terrein van Rijk Zwaan 650 parkeerplaatsen aanwezig. Op het voorterrein is een parkeerterrein van 450 parkeerplaatsen gelegen, dit terrein is zoals eerder benoemd in 2018 uitgebreid met 49 parkeerplaatsen. Naast dit terrein zijn er nog 150 parkeerplaatsen nabij de gebouwen De Zaailing, De Plantage en De Focus aanwezig. Op dagelijkse basis komt een deel van de medewerkers met auto naar het werk en een deel per fiets. In de praktijk blijkt dat gedurende een gemiddelde werkdag 25% van het terrein leeg is.
De nieuwe kantoren bieden in eerste instantie plaats aan 160 medewerkers die nu in de bestaande kantoren zijn ondergebracht. Uiteindelijk zullen hier rond 2022 circa 200 medewerkers gehuisvest zijn. De nieuwe (circa 40) werknemers kunnen parkeren op het nieuw aangelegde terrein met 49 parkeerplaatsen. Uit deze onderbouwing blijkt dat met de nieuwe ontwikkeling niet direct nieuwe verkeersbewegingen te verwachten zijn. Op termijn zullen circa 200 medewerkers in het nieuwe kantoor worden gehuisvest. Circa 160 werknemers werken op dit moment al in de bestaande kantoren. De toevoeging van het aantal werknemers is hiermee circa 40. De verkeersaantrekkende werking is feitelijk gezien dus lager dan wat op basis van de CROW-normen is aangenomen. Hieronder is een overzicht van de verschillende parkeerterreinen op het terrein van Rijk Zwaan opgenomen.
Conclusie
Uit de voorgaande paragraaf is gebleken dat de verkeersaantrekkende werking op de bestaande wegen kan worden afgewikkeld. Tevens wordt de parkeerbehoefte op het eigen terrein opgevangen. Het aspect mobiliteit leidt hiermee niet tot belemmeringen voor de voorliggende ontwikkeling.
Het grootste deel van het nieuwe kantoor, dat 15 meter diep is, valt binnen het vlak (13 meter diep ten opzichte van de bestaande gevel) waar maximaal 15 meter hoog mag worden gebouwd. De voorste 2 meter van het nieuwe kantoor vallen binnen het vlak waar maximaal 10 meter hoog mag worden gebouwd op een afstand van 1,5x de bouwhoogte tot de bestemmingsgrens. Uitgaande van de bouwhoogte van 15,3 meter dient de bebouwing dan op minimaal 22,5 meter van de bestemmingsgrens te worden gebouwd. Aan de voorkant komt deze afstand op het kortste punt overeen met deze minimale afstand. Ten aanzien van de overschrijding van de bouwhoogte kan daarnaast worden gesteld dat door de relatief grote afstand tot de parallelweg en de veel drukkere Burgemeester Crezeelaan de overschrijding niet of nauwelijks zal worden ervaren ten opzichte van de planologische mogelijkheid van een gebouw van 13 meter diep en 15 meter hoog. De voorgestelde massa en situering hiervan past daarbij stedenbouwkundig gezien goed in het ruime profiel ter plaatse van het verkeersplein.
De afstand tot de zijdelingse bestemmingsgrens bedraagt ca. 15 meter. De afstand van de bestemmingsgrens tot de naastgelegen agrarische woning bedraagt echter ca. 30 meter. Het nieuwe bedrijfsgebouw ligt achter de achtergevelrooilijn van de agrarische woning. Op de erfgrens is ter hoogte van de nieuwbouw tevens sprake van een hoge coniferenhaag, bomen en andere opgaande beplanting. Hiernaar en mede kijkende naar de planologische bouwmogelijkheden is de relatief beperkte overschrijding van de bouwhoogte op een relatief beperkt oppervlak stedenbouwkundig verantwoord op de voorgestelde afstand van de agrarische woning.
Ten aanzien van de schaduwwerking in de tuin kan op basis van bezonningsstudies worden gesteld dat er geen sprake is van onevenredige hinder of overlast. De bezonningsstudie staat in Bijlage 1 bezonningsstudie. Ten opzichte van de planologisch bouwmogelijkheden in het bestemmingplan is er geen substantieel verschil en blijft een groot deel van de tuin rond de woning in de zon gelegen. De schaduw van de bestaande coniferenhaag, bomen en andere opgaande beplanting is daarnaast gelijk of zelfs groter dan die van de nieuwbouw. Bovendien mag “slechts” 1000 m² aan agrarische grond worden gebruikt als tuin bij het Wonen. Het huidige oppervlakte wat als tuin is ingericht beslaat echter een veelvoud hiervan. Dit betekent dat een groot deel van de tuin, waaronder ook het merendeel waar de schaduwwerking zich voordoet, formeel niet gezien kan worden als tuin bij de woning en eventuele schaduwhinder hier anders moet worden beoordeeld.
Bovenstaande conclusie dat er geen sprake is van onevenredige hinder of overlast blijft ook bestaan in geval de bezonning zou worden beoordeeld op basis van agrarisch gebied. Zoals gezegd is er ten opzichte van de planologische bouwmogelijkheden in het bestemmingsplan geen substantieel verschil. Primair agrarisch gebruik in de zin van glas is hier echter niet of nauwelijks aannemelijk in de toekomst gelet op de achtergelegen bedrijfsbestemming, het beperkte oppervlak en de ligging van de woning die ook nog eens erg groot en luxe is. Verplaatsing van de woning is hierdoor ook niet aannemelijk.
De doorstekende dakopbouwen zijn ruimtelijk ondergeschikt en liggen op relatief grote afstand van de dakrand. Ze zijn niet of nauwelijks zichtbaar en door de ligging niet van invloed op de eerdere beoordeling van het profiel richting de Burgemeester Crezeelaan. Dit zelfde kan worden gesteld bij de beoordeling van de hoogte irt de afstand tot het aangrenzende perceel met agrarische woning. De dakopbouwen zijn hierbij niet maatgevend voor de bezonningsstudie.
Stedenbouwkundig is er dan ook geen bezwaar tegen de voorgestelde bouwhoogte op de voorgestelde afstanden van de bestemmingsgrens.
Draaien en keren is in eerdere fase onderzocht en kan op eigen terrein blijven plaatsvinden; de nieuwbouw vormt geen belemmering voor de draaimanoeuvres en logistieke stromen voor het gebouw.
Voor het behoud en de verbetering van de kwaliteit van de woon- en leefomgeving is een juiste afstemming tussen de aanwezige functies en wonen noodzakelijk. Daarbij kan gebruik worden gemaakt van een milieuzonering die uitgaat van richtinggevende afstanden tussen hinderlijke functies (in de vorm van gevaar, geluid, geur, stof) en gevoelige functies. In de brochure ‘Bedrijven en Milieuzonering’ van de Vereniging van Nederlandse Gemeenten (VNG) (versie 2009) zijn deze richtafstanden opgenomen. Van deze richtafstanden kan gemotiveerd worden afgeweken.
De uitbreiding van de kantoorruimte (VNG-categorie 1, waarbij een richtafstand van 10 meter voor geluid geldt) is voorzien binnen het huidige bestemmingsvlak 'Bedrijf'. Formeel gezien zou een toetsing aan de VNG-brochure hierdoor niet nodig zijn, aangezien de beoogde nieuwbouw de afstand tussen het bedrijfsperceel en omliggende gevoelige functies niet vergroot. Volledigheidshalve wordt toch ingezoomd op de feitelijke locatie waar de nieuwbouw zal worden gepleegd.
Op het naastgelegen perceel ten oosten van het plangebied is een woning aanwezig, namelijk Burgemeester Crezéelaan 42 te De Lier. Deze woning is gelegen op een afstand van circa 47 meter. Tevens rijkt de richtafstand van 10 meter niet tot deze woning.
Afstand van de uitbreiding ten opzichte van de nabij gelegen woning.
De overige woningen zijn gelegen op een afstand van circa 90 meter. Daarnaast zijn er geen gevoelige functies in de directe omgeving van het plangebied. Aangezien aan de richtafstand wordt voldaan, kan worden geconcludeerd dat er geen verslechtering van het woon- en leefklimaat optreedt.
Het aspect bedrijven en milieuzonering vormt geen belemmering voor de uitvoering van dit bouwplan. Nader onderzoek is dan ook niet noodzakelijk.
Wet geluidhinder
Met de Wet geluidhinder wordt, vanuit een goed milieubeheer, een aantal specifieke geluidsgevoelige bestemmingen beschermd zoals woningen, onderwijsgebouwen, ziekenhuizen en verpleeghuizen. De geluidszonering die door deze wet wordt voorgeschreven, ligt rondom bedrijventerreinen, langs wegen voor wegverkeer, langs spoor-, tram- en metrowegen en rondom of langs andere geluidsoverlast veroorzakende objecten. Aan de geluidsbelasting op de (gevels van de) geluidsgevoelige objecten worden grenzen gesteld terwille van het woon- en leefklimaat.
Een kantoor wordt niet als geluidsgevoelig object gezien. Voor het uitbreiden van kantoorruimte is akoestisch onderzoek in het kader van de Wet geluidhinder dan ook niet benodigd. In het kader van een goede ruimtelijke ordening zijn wel de effecten op de geluidsbelastingen vanwege het wegverkeer op de gevels berekend. De akoestische effecten als gevolg van deze verkeerstoename langs de Burgemeester Crezéelaan zijn beoordeeld ter plaatse van de bestaande woningen.
Onderzoek is uitgevoerd naar de verandering van de geluidsbelasting ten opzichte van de situatie zonder de uitbreiding. Een toename van de geluidsbelasting tot 1,5 dB is aanvaardbaar omdat een dergelijke toename voor het menselijk oor niet waarneembaar is. Een geluidsbelasting bij de bestaande woningen tot de voorkeursgrenswaarde van 48 dB is per weg zonder meer toegestaan. De geluidbelasting naar wegverkeerslawaai is berekend volgens Standaardrekenmethode 2 overeenkomstig het Reken- en meetvoorschrift geluid 2012. In het rekenmodel zijn de verkeergegevens van alle provinciale wegen ingelezen. Deze verkeerscijfers uit het jaar 2016 zijn gebruikt voor de geluidbelastingkaarten.
Ter hoogte van Rijk Zwaan is de verkeersintensiteit 13.810 motorvoertuigen per dag (zie hiervoor wegverkeersgegevens in bijlage wegverkeerscijfers). De ontwikkeling heeft een verkeersaantrekkende werking van 317 motorvoertuigen per etmaal. Deze berekening is op basis van de worst-case situatie. In de feitelijke situatie is de verkeersaantrekkende werking lager vanwege een toevoeging van 40 nieuwe arbeidskrachten in de komende jaren. De overige gebruikers van de nieuwe kantoren zijn reeds werkzaam bij Rijk Zwaan. Met deze toevoeging van 317 motorvoertuigen is er sprake van een geluidstoename van 0,10 dB, afgerond 0,1 dB (10 * Log (13.810+317)/13.810)) = 0,10 dB afgerond 0,1 dB).
Aangezien er geen veranderingen plaatsvinden in de omgeving van het plangebied, zoals het toevoegen van extra verhardingen of het veranderen van het maaiveldverloop, wordt de zeer geringe toename van het geluid enkel veroorzaakt door de extra verkeersbewegingen die met de ontwikkeling veroorzaakt worden. Omdat deze toename voor het menselijk oor niet waarneembaar is, is geen significant negatief akoestisch effect te verwachten. De totale verkeerstoename zal zich hoogstwaarschijnlijk over twee richtingen verdelen waardoor de werkelijke toename van geluid nog lager (namelijk 0,055 dB) is. Daarbij wordt nogmaals opgemerkt dat de geluidssituatie in de feitelijke situatie (nog) lager zal zijn.
Vanwege de zeer geringe toename vormt het aspect geluid geen belemmering voor de voorliggende ontwikkeling. Daarnaast wordt een kantoor niet gezien als geluidsgevoelige bestemming waardoor een akoestisch onderzoek niet noodzakelijk is.
Wet luchtkwaliteit
Het toetsingskader voor luchtkwaliteit wordt gevormd door hoofdstuk 5, titel 5.2 (Luchtkwaliteitseisen van de Wet milieubeheer). De Wlk bevat grenswaarden voor
zwaveldioxide, stikstofdioxide en stikstofoxide, fijn stof, lood, koolmonoxide en benzeen. Hierbij zijn in de ruimtelijke ordeningspraktijk langs wegen met name de grenswaarden voor stikstofdioxide (jaargemiddelde) en fijn stof (jaar- en daggemiddelde) van belang. De grenswaarden van de laatstgenoemde stoffen zijn in onderstaande tabel weergegeven. De grenswaarden gelden voor de buitenlucht, met uitzondering van een werkplek in de zin van de Arbeidsomstandighedenwet.
Stof | Toetsing van | Grenswaarde | Geldig |
stikstofdioxide (NO2) | jaargemiddelde concentratie | 60 ìg/m³ | 2010 t/m 2014 |
jaargemiddelde concentratie | 40 ìg/m³ | vanaf 2015 | |
fijn stof (PM10)1) | jaargemiddelde concentratie | 48 ìg/m³ | |
jaargemiddelde concentratie | 40 ìg/m³ | vanaf 11 juni 2011 | |
24-uurgemiddelde concentratie | max. 35 keer p.j. meer dan 75 ìg/m³ | ||
24-uurgemiddelde concentratie | max. 35 keer p.j. meer dan 50 ìg/m³ | vanaf 11 juni 2011 |
1) Bij de beoordeling hiervan blijven de aanwezige concentraties van zeezout buiten beschouwing (volgens de bij de Wlk behorende Regeling beoordeling Luchtkwaliteit 2007).
Op grond van artikel 5.16 van de Wlk kunnen bestuursorganen bevoegdheden die gevolgen kunnen hebben voor de luchtkwaliteit (zoals de vaststelling van een bestemmingsplan) uitoefenen indien:
Besluit niet in betekenende mate (nibm)
In dit Besluit is exact bepaald in welke gevallen een project vanwege de gevolgen voor de luchtkwaliteit niet aan de grenswaarden hoeft te worden getoetst. Hierbij worden 2 situaties onderscheiden:
In het kader van een goede ruimtelijke ordening wordt bij het opstellen van een bestemmingsplan uit oogpunt van de bescherming van de gezondheid van de mens tevens rekening gehouden met de luchtkwaliteit ter plaatse van het plangebied.
Het toevoegen van 3.082 m² brutovloeroppervlak aan kantoorruimte is aan te merken als een ontwikkeling die past binnen de term 'Niet In Betekende Mate' (NIBM) bijdragen aan de verslechtering van de luchtkwaliteit. In de Regeling Niet In Betekende Mate bijdragen wordt in bijlage 3a gesteld dat tot 100.000 m² kantoorruimte valt onder het begrip NIBM.
Goede ruimtelijke ordening
In het kader van een goede ruimtelijke ordening zijn de jaargemiddelde concentraties NO2 en PM10 in de omgeving van het plangebied inzichtelijk gemaakt. Deze concentraties zijn afkomstig uit de NSL-monitoringstool 2017. In deze tool zijn onder andere de Burgemeester Crezéelaan en de Hoofdstraat opgenomen. In afbeelding 3.2. zijn de jaargemiddelde concentraties NO2, PM10 en PM2,5 weergegeven voor het peiljaar 2016.
Afbeelding luchtkwaliteit.
Uit bovenstaande afbeelding blijkt dat langs de Burgemeester Crezéelaan en de Hoofdstraat de jaargemiddelde concentraties NO2, PM10 en PM2,5 respectievelijk maximaal 25 µg/m3, 19 µg/m3 en 11 µg/m3 te zijn. Het aantal overschrijdingsdagen van de 24 uurgemiddelde concentratie is maximaal 7, waardoor langs de beide wegen het maximum van 35 dagen niet wordt overschreden. De gestelde normen uit de Wet luchtkwaliteit worden niet overschreden. Daarnaast is het de trend dat in de toekomst de emissies en de achtergrondconcentraties van deze stoffen zullen dalen, waardoor geen overschrijdingen van de grenswaarden zijn te verwachten
De realisatie van een nieuw kantoorgebouw op de locatie Burgemeester Crezéelaan 40 te De Lier is aan te merken als een ontwikkeling die NIBM bijdraagt aan de verslechtering van de luchtkwaliteit. Om die reden is toetsing aan de normen uit de Wet luchtkwaliteit niet aan de orde. In het kader van een goede ruimtelijke ordening zijn de jaargemiddelde concentraties NO2, PM10 en PM2,5 in de omgeving van het plangebied inzichtelijk gemaakt. Deze waarden zijn ruim lager dan de gestelde grenswaarden uit bijlage 2 van de Wet luchtkwaliteit. Vanwege de trend dat de emissies en achtergrondconcentraties zullen dalen worden er ook in de toekomst geen overschrijding verwacht.
Externe veiligheid is een begrip in het milieurecht en gaat over het beheersen van de risico's voor de omgeving bij gebruik, opslag en vervoer over de weg, water en spoor en door buisleidingen van gevaarlijke stoffen. Als gevaarlijke stoffen kunnen worden genoemd vuurwerk, lpg en munitie. Het beleid en de wetgeving zijn erop gericht om maatregelen te treffen om de risico's van deze risicovolle activiteiten te reguleren.
Voor dit bestemmingsplan is toetsing aan het Besluit externe veiligheid inrichtingen, het Besluit externe veiligheid buisleidingen en de daarop gestoelde regelingen vereist. Op grond van de regels voor externe veiligheid moeten afstanden in acht worden genomen tussen risicovolle activiteiten en (beperkt) kwetsbare objecten. In de betreffende regelgeving wordt uitgegaan van een risicobenadering - en niet het volledig uitsluiten van het risico - waarbij onderscheid wordt gemaakt tussen het plaatsgebonden risico en het groepsrisico.
Het plaatsgebonden risico is een rekenkundig begrip. Het risico kan op een afbeelding zichtbaar worden gemaakt door een (iso)risicocontour die de punten met een gelijk risico met elkaar verbindt. Het groepsrisico is een maat om de kans weer te geven dat een incident met dodelijke slachtoffers plaatsvindt. Het drukt de kans per jaar uit dat een groep mensen van minimaal een bepaalde omvang overlijdt als direct gevolg van een ongeval in een inrichting, als bedoeld in de Wet milieubeheer, of bij het vervoer van gevaarlijke stoffen. Het groepsrisico moet onderzocht - en verantwoord - worden omdat ook buiten de genoemde risicocontour van het plaatsgebonden risico nog letale effecten kunnen optreden in het invloedgebied van de risicovolle activiteit en groepen personen slachtoffer kunnen worden van een calamiteit.
Inleiding
Externe veiligheid gaat over de beoordeling van de risico's die verband houden met het gebruik van gevaarlijke stoffen. Tijdens de productie, de opslag, het gebruik en het transport kunnen er zich calamiteiten voordoen, waardoor de veiligheid van de omgeving in het geding is. Dit houdt daarom een risico in voor de omgeving van dergelijke activiteiten. Externe veiligheid heeft geen betrekking op mogelijke gezondheidsschade door langdurige blootstelling aan gevaarlijke of schadelijke stoffen. Het gaat om plotseling optredende schadelijke effecten en de directe gevolgen van die effecten. Bij de (her)inrichting van een gebied bepaalt de externe veiligheidssituatie mede de ruimtelijke (on)mogelijkheden.
In het kader van het Besluit ruimtelijke ordening (Bro) gelezen in samenhang met de regels omtrent externe veiligheid moet worden onderzocht of er sprake is van aanwezigheid van risicobronnen in de nabijheid van de locatie waarop het ruimtelijk besluit betrekking heeft en dienen het plaatsgebonden risico (PR) en het groepsrisico (GR), en de eventuele toename hiervan, berekend te worden.
In het externe veiligheidsbeleid wordt doorgaans onderscheid gemaakt tussen het plaatsgebonden risico (PR) en het groepsrisico (GR). Het PR is de kans per jaar dat een persoon op een bepaalde plaats overlijdt als rechtstreeks gevolg van een ongeval met gevaarlijke stoffen, indien hij onafgebroken en onbeschermd op die plaats zou verblijven. Het PR wordt weergegeven met risicocontouren rondom een inrichting of langs een vervoersas. Het GR drukt de kans per jaar uit dat een groep mensen van minimaal een bepaalde omvang overlijdt als rechtstreeks gevolg van een ongeval met gevaarlijke stoffen.
Met het oog op de Modernisering Omgevingsveiligheidsbeleid van het Rijk wordt het accent verlegd van de risicobenadering naar een effectbenadering. Vooruitlopend op de invoering van de Omgevingswet zijn in dat verband de Circulaire effectafstanden externe veiligheid LPG-tankstations (Stcrt. 2016, 31453) en de Circulaire externe veiligheid LNG-tankstations (Stb. 2015, 3125) gepubliceerd en in werking getreden.
Risicovolle inrichtingen
In het Besluit externe veiligheid inrichtingen (Bevi) zijn milieukwaliteitseisen geformuleerd ter bescherming van de mens tegen de kans om te overlijden als gevolg van het vrijkomen of ontstaan van gevaarlijke stoffen bij een ongeval in een bedrijf of ander risicovol object. Voor het PR geldt volgens het Bevi een grenswaarde voor kwetsbare objecten en een richtwaarde voor beperkt kwetsbare objecten op een niveau van 10-6 per jaar. Binnen de 10-6 per jaar plaatsgebonden risicocontour mogen dan ook geen nieuwe kwetsbare functies mogelijk worden gemaakt. Uitsluitend om gewichtige redenen mogen nieuwe beperkt kwetsbare objecten binnen deze contour gerealiseerd worden. Daarnaast bevat het Bevi een verantwoordingsplicht ten aanzien van het GR. De aan te houden veiligheidsafstanden zijn voor nader beschreven situaties vastgelegd in de Regeling externe veiligheid inrichtingen. Voor overige gevallen dient de 10-6 per jaar plaatsgebonden risicocontour te worden berekend.
Tot risicovolle inrichtingen behoren ook mijnbouwinrichtingen en inrichtingen voor de opslag van explosieven.
In de Circulaire effectafstanden externe veiligheid LPG-tankstations wordt onderscheid gemaakt tussen (beperkt) kwetsbare objecten en zeer kwetsbare objecten. De effectafstanden zijn respectievelijk 60 m en 160 m, gerekend vanaf het LPG-vulpunt. Tot de zeer kwetsbare objecten behoren verblijfsfuncties voor mensen die beperkt zelfredzaam zijn zoals ziekenhuizen en kinderdagverblijven. De circulaire is niet van toepassing op het vaststellen van een conserverend bestemmingsplan. De circulaire geldt evenmin voor zeer kwetsbare, kwetsbare en beperkt kwetsbare objecten die al binnen de betreffende contouren aanwezig zijn. De effectafstanden voor LNG-tankstations zijn afhankelijk van de aanwezige veiligheidsvoorzieningen. De systematiek is vergelijkbaar met die voor LPG-tankstations.
Uit de provinciale risicokaart (www.risicokaart.nl) blijkt dat in de omgeving van het plangebied geen Bevi-inrichtingen aanwezig zijn.
Uitsnede www.risicokaart.nl, risicovolle inrichtingen.
Vervoer gevaarlijke stoffen
Op 1 april 2015 zijn de Wet basisnet en het Besluit externe veiligheid transport (Bevt) in werking getreden. De Circulaire risiconormering vervoer gevaarlijke stoffen is daarmee komen te vervallen.
De wegen in beheer bij het Rijk zijn aangewezen als basisnetroute. Het bevoegd gezag neemt bij het vaststellen van een besluit dat betrekking heeft op gronden in de omgeving van een basisnetroute, ten aanzien van nieuw toe te laten kwetsbare objecten, de basisnetafstand in acht en houdt daarmee rekening ten aanzien van nieuw toe te laten beperkt kwetsbare objecten. De basisnetafstand volgt uit bijlage I van de Regeling basisnet. In regio Haaglanden zijn voor de A4, tussen Knooppunt Ypenburg en de gemeentegrens tussen Leidschendam-Voorburg en Zoeterwoude (wegvakken Z8 en Z7), en de A13, tussen knooppunt Ypenburg en Deft-Zuid (wegvakken Z29 en Z113), basisnetafstanden vastgelegd.
Daarnaast worden voor daartoe aangewezen rijkswegen binnen een zone van 30 meter vanaf de rand van de rijksweg beperkingen opgelegd vanwege eventuele plasbranden (plasbrandaandachtsgebied). De aanwijzing volgt eveneens uit bijlage I van de Regeling basisnet. Het betreft dezelfde wegvakken als hierboven genoemd.
Aan het bouwen van een kwetsbaar of beperkt kwetsbaar object in een veiligheidszone of een plasbrandaandachtsgebied zijn eisen gesteld op grond van artikel 2.3 eerste respectievelijk tweede lid van de Regeling Bouwbesluit 2012. Paragraaf 2.3 van deze regeling is eveneens op 1 april 2015 in
werking getreden (Stb. 2015, 92). In beide gevallen moet zijn voldaan aan de artikelen 2.5 t/m 2.9 van voornoemde regeling. Aanvullend moet het mechanisch ventilatiesysteem van een, als beperkt kwetsbare object aan te merken, bouwwerk binnen een veiligheidszone zijn uitgerust met een voorziening waarmee dat systeem bij een calamiteit handmatig kan worden uitgeschakeld (artikel 2.10 van de regeling).
Deze bepalingen gelden niet voor bouwwerken met een hoge infrastructurele waarde als bedoeld in het Besluit externe veiligheid inrichtingen (bijvoorbeeld telefoon- of elektriciteitscentrale).
Voor het gedeelte van het plan dat binnen 200 m van een weg ligt waarover vervoer van gevaarlijke stoffen plaatsvindt (transportroute), moet in de toelichting het groepsrisico worden verantwoord. Ten aanzien van de verantwoording van het groepsrisico onderscheidt het Bevt situaties waarin een 'volledige' verantwoording van het groepsrisico noodzakelijk is en situaties waarin met een beperktere verantwoording kan worden volstaan. Met een beperkte verantwoording kan worden volstaan wanneer het groepsrisico minder dan 0,1 maal de oriëntatiewaarde (OW) bedraagt of het groepsrisico (uitgedrukt in relatie tot de OW) met minder dan 10% toeneemt en tevens onder de oriëntatiewaarde blijft.
In de toelichting moet worden ingegaan op de mogelijkheden tot voorbereiding van bestrijding en beperking van de omvang van een ramp op die weg (bestrijdbaarheid). Deze verplichting geldt ongeacht of het bestemmingsplan nieuwe ontwikkelingen mogelijk maakt binnen het invloedsgebied van de betreffende transportroutes. Op het vraagstuk zelfredzaamheid moet worden ingegaan wanneer (beperkt) kwetsbare bestemmingen binnen het invloedsgebied van een dergelijke weg zijn geprojecteerd.
Ten noorden van de locatie Rijk Zwaan is de Burgemeester Crezéelaan (N223) gelegen. Over deze weg vindt vervoer van gevaarlijke stoffen plaats. Het betreft de volgende transporten:
De ondergeschikte kantoorruimte wordt gerealiseerd binnen het invloedsgebied van de transportroute over de N223. Daarnaast wordt ook de 100% letaliteitgrens langs deze route onderscheiden. Deze grens is gelegen op een afstand van 85 meter uit het hart van de route. Binnen deze afstand is het grootste gedeelte van de uitbreiding gelegen. In het kader van het voormalige bestemmingsplan “Burgemeester Crezéelaan 40 te De Lier” zijn berekeningen uitgevoerd met het specialistisch RBMII-rekenmodel, versie 1.3. De invoergegevens en de berekeningsresultaten van dit onderzoek zijn opgenomen in Bijlage 2 Onderzoek externe veiligheid. Uit de berekeningen blijkt dat langs de Burgemeester Crezéelaan geen PR 10-6-risicocontour aanwezig is. In het onderzoek dat is uitgevoerd voor het bovengenoemde bestemmingsplan blijkt dat geen PR-10-6 risicocontour aanwezig is. Daarnaast wijst de berekening uit dat het GR niet toeneemt als gevolg van de (eerdere) uitbreidingen van Rijk Zwaan. De overschrijdingsfactor is in zowel de huidige en in de uitbreidingssituatie kleiner dan 0,01 x de oriëntatiewaarde. Omdat voor het bestemmingsplan: “Burgemeester Crezéelaan 40 te De Lier” in 2010 een groepsrisicoberekening uitgevoerd voor het vervoer van gevaarlijke stoffen over de Burgemeester Crezéelaan kan hierbij worden aangesloten. Uit dit onderzoek bleek dat het groepsrisico zeer laag is en er geen verandering in het groepsrisico optrad tussen de huidige en de plansituatie. Er kan dan ook worden aangenomen dat met de toevoeging van het aantal personen dat met de kantoorfunctie met onderhavige uitbreiding mogelijk wordt gemaakt, niet leidt tot een significante verandering van het groepsrisico. Dit komt mede doordat er over de route geen LPG (GF3) vervoerd wordt. Wel dient er een beschrijving te worden gegeven van de zelfredzaamheid en bestrijdbaarheid.
Uitsnede www.risicokaart.nl, vervoer gevaarlijke stoffen.
Mogelijkheden tot zelfredzaamheid
Zelfredzaamheid is het zichzelf kunnen onttrekken aan een dreigend gevaar, zonder daadwerkelijke hulp van hulpverleningsdiensten. De mogelijkheden voor zelfredzaamheid bestaan globaal uit schuilen en ontvluchting. Aangezien over de weg geen LPG wordt vervoerd, maar alleen de stofcategorieën LF1, LF2 en LT2, is het maatgevende scenario een plasbrand of een toxische wolk.
Plasbrand:
Door een incident met een benzinetankwagen op de weg kan de tankwand scheuren waardoor een groot deel van de benzine in korte tijd uitstroomt. De brandbare vloeistof vormt een plas en kan direct een korte, hevige brand veroorzaken en tevens secundaire branden in de omgeving. Aanwezigen binnen de vloeistofplas hebben geen mogelijkheden tot zelfredzaamheid. Aanwezigen in de nabijheid van de vloeistofplas hebben nauwelijks mogelijkheden tot zelfredzaamheid vanwege de grote hittestraling. Buiten deze zone kan geschuild of gevlucht worden. Zowel de huidige als de geplande bebouwing in het plangebied bevindt zich buiten de directe zone van de plasbrand. De aanwezigen in de gebouwen zouden bij een incident het gebouw aan de zuidzijde moeten verlaten, om vervolgens via de interne wegen op het bedrijventerrein op de Burgerdijksweg uit te komen.
Toxische gassen wegtransport:
Door een incident op de weg met een tankwagen kan de tankwand scheuren waardoor een groot deel van de toxische vloeistof in korte tijd uitstroomt. De toxische stof verdampt deels direct en wordt gedurende korte tijd meegevoerd door de wind. De resterende vloeistof vormt een plas. Het gevaar kan door de aanwezigen in het benedenwindse effectgebied opgemerkt worden door de herkenbare geur van ammoniak. Aanwezigen kunnen het beste binnen in gebouwen schuilen tegen de toxische effecten van het scenario. Het zelfredzame vermogen van personen in de buurt van een risicovolle bron is een belangrijke voorwaarde om grote effecten bij een incident te voorkomen. Uit het voorgaande blijkt dat ontvluchting in het geval van een plasbrand voor aanwezigen die zich op grotere afstand van het incident bevinden mogelijk is, mits er geen bijzondere beperkingen zijn ten aanzien van zelfredzaamheid van aanwezigen. In het plangebied worden geen functies mogelijk gemaakt voor personen met een beperkte zelfredzaamheid, zoals ouderen of gehandicapten.
Mogelijkheden tot voorbereiding bestrijding van rampen
Bij het stedenbouwkundig ontwerp en de indeling van de openbare ruimte dient rekening te worden gehouden met de bereikbaarheid en keermogelijkheden van hulpverleningsdiensten en opstelplaatsen in relatie tot ingangen van gebouwen. Het plangebied ligt aan een doorgaande weg. De wegenstructuur binnen het plangebied dient te voldoen aan de door de brandweer gestelde minimumeisen betreffende uitvoering en inrichting. De aanwezigheid van effectieve bluswatervoorziening is tevens een belangrijk aandachtspunt. Brandkranen dienen nabij de entrees van het gebouw en de opstelplaatsen gerealiseerd te worden.
Risicocommunicatie naar de toekomstige werknemers / gebruikers van de gebouwen is tevens belangrijk. Bij indiensttreding kunnen werknemers op de externe veiligheidsrisico's gewezen worden en kan onderhavige rapportage genoemd worden. Er kan informatie worden verstrekt over de maatregelen die zijn getroffen ter voorkoming en bestrijding van incidenten en over de daarbij te volgen gedragslijn. De gemeente heeft in dit kader een informatieplicht.
Buisleidingen
Op 1 januari 2011 is het Besluit externe veiligheid buisleidingen in werking (Bevb) getreden. Voor nieuwe situaties is de grenswaarde voor het PR ter plaatse van kwetsbare objecten 10-6 per jaar; voor beperkt kwetsbare objecten geldt dan een richtwaarde van 10-6 per jaar. Langs buisleidingen moeten belemmeringenstroken in acht worden genomen waarbinnen geen bebouwing (zowel boven- als ondergronds) of ondergrondse tanks zijn toegestaan. Daarnaast hanteert de Gasunie de Algemene VELIN voorwaarden voor grondroer- en overige activiteiten.
De noodzaak voor het verantwoorden van het groepsrisico wordt beoordeeld op grond van de inventarisatieafstanden zoals deze zijn vastgelegd in bijlage 6 van het Handboek buisleiding in
bestemmingsplannen - Handreiking voor opstellers van bestemmingsplannen van maart 2010.
Ten aanzien van de verantwoording van het groepsrisico onderscheidt het Bevb situaties waarin een 'volledige' verantwoording van het groepsrisico noodzakelijk is en situaties waarin met een beperktere verantwoording kan worden volstaan. Er zijn twee situaties waarin volstaan kan worden met een beperkte verantwoording:
Uit de provinciale risicokaart is gebleken dat het plangebied niet is gelegen binnen de risicocontour van een buisleiding. De dichtstbijzijnde buisleiding (gasleiding Gasunie met een maximale werkdruk van 40 bar) is gelegen op een afstand van circa 740 meter.
Uitsnede www.risicokaart.nl, buisleidingen.
Explosieven
Uit de explosievenkaart van de gemeente Westland blijkt dat het plangebied niet in een zone valt welke verdacht is voor de aanwezigheid van niet gesprongen conventionele explosieven.
Uitsnede Explosievenkaart Westland
Het aspect externe veiligheid leidt niet tot belemmeringen voor de voorliggende ontwikkelingen. De paragraaf is positief beoordeeld door de Omgevingsdienst Haaglanden (ODH).
Op verschillende bestuursniveaus zijn de afgelopen jaren beleidsnota's verschenen aangaande de waterhuishouding, alle met het doel een duurzaam waterbeheer (kwalitatief en kwantitatief). Deze paragraaf geeft een overzicht van de voor het plangebied relevante nota's waarbij het beleid van het Hoogheemraadschap en de gemeente nader wordt behandeld.
Europa:
Nationaal:
Provinciaal:
Nationaal beleid
Het Rijk, de provincies, de gemeenten en de Unie van Waterschappen hebben op 25 juni 2008 een geactualiseerde versie van het Nationaal Bestuursakkoord Water (NBW-Actueel) ondertekend. Hierin zijn afspraken vastgelegd voor een duurzame en klimaatbestendige waterhuishouding in Nederland. In de afgelopen vijf jaar is een groot deel van de gemaakte afspraken in het oorspronkelijke NBW inmiddels uitgevoerd. De NBW-partijen gaan nu gezamenlijk verder met de uitvoering van de nieuwe afspraken in het akkoord, onder meer over klimaatveranderingen, de stedelijke wateropgave en de ontwikkelingen in woningbouw en infrastructuur. Ook is er meer aandacht voor de implementatie van de Kaderrichtlijn Water. Het NBW heeft tot doel om in de periode tot 2015 de waterhuishouding in Nederland op orde te brengen en te houden en te anticiperen op klimaatverandering.
Nationaal Waterplan
Op 10 december 2015 hebben de minister van Infrastructuur en Milieu en de staatssecretaris van Economische Zaken het Nationaal Waterplan 2016-2021 vastgesteld. In het Nationaal Waterplan 2016-2021 staan de volgende ambities centraal:
Structuurvisie Infrastructuur en Ruimte
Op 13 maart 2012 is de Structuurvisie Infrastructuur en Ruimte vastgesteld. De structuurvisie sluit aan op de uitgangspunten van het Nationaal Waterplan en vult deze op onderdelen aan. Uitgangspunten zijn het verbeteren van de waterkwaliteit, het voorkomen van wateroverlast, ruimte voor waterveiligheid, een duurzame zoetwatervoorziening en klimaatbestendige stedelijke (her)ontwikkeling.
Provinciaal beleid
Het provinciaal waterbeleid voor de periode 2016-2021 bestaat uit: de Visie Ruimte en Mobiliteit, Voortgangsnota Europese Kaderrichtlijn Water (KRW) 2016 - 2021 en onderdelen van het Provinciaal Waterplan 2010 - 2015.
In de Visie Ruimte en Mobiliteit (VRM) zijn de ruimtelijke componenten opgenomen van het waterbeleid. Hoofdstuk 4 geeft de hoofdlijnen van het provinciaal waterbeleid:
De doelen, maatregelen en afspraken voor de kwaliteit van het water van grond- en oppervlakte water zijn opgenomen het Stroomgebied beheerplan Rijn-West 201-2015 (SGB-1). Voor opvolgende periode 2016-2021 is het SGB-2 op 22 december 2014 gereedgekomen. De invulling van de verantwoordelijkheid in dit SGB-2 is vastgelegd in de KRW 2016-2021.
Het Waterplan Zuid-Holland 2015 was van kracht tot 22 december 2015. Op grond van artikel 48 Waterwet moet het plan om de zes jaar door de Provinciale Staten worden herzien. Het is niet noodzakelijk om een nieuw plan vast te stellen. Voldaan kan worden met het nemen van een planherzieningsbesluit. Dit besluit is genomen op 29 juni 2016 en bekend gemaakt op 8 juli 2016.
De onderdelen 'Waarborgen waterveiligheid (hoofdstuk 4)' en 'Realiseren mooi en schoon water (hoofdstuk 5)' en 'operationeel grondwaterbeleid (bijlage 7)' van het Waterplan 2015 blijven van kracht.
De Visie op Zuid-Holland bestaat uit de Visie Ruimte en Mobiliteit, de Verordening Ruimte en de Uitvoeringsagenda. Hierin beschrijft de provincie haar doelstellingen en provinciale belangen (Visie Ruimte en Mobiliteit), stelt zij regels aan ruimtelijke ontwikkelingen (Verordening) en geeft zij aan wat nodig is om dit te realiseren (Uitvoeringsagenda). In de Verordening Ruimte zijn bijvoorbeeld regels opgenomen met betrekking tot regionale keringen in bestemmingsplannen. Daarnaast is de Waterverordening Zuid-Holland van belang. Daarin zijn onder meer veiligheidsnormeringen voor regionale keringen en waterkwantiteitsnormen opgenomen. De waterkwantiteitsnormen geven aan, waar de regionale wateren met het oog op de bergings- en afvoercapaciteit op ingericht moeten zijn. Deze normen definiëren de gemiddelde overstromingskans vanuit het oppervlaktewater per jaar van daarbij aan te wijzen gebieden. Het beschermingsniveau verschilt per vorm van landgebruik en is gerelateerd aan de economische waarde van landgebruik en de te verwachten schade bij overstromingen. De waterkwaliteitsnormen zijn gerelateerd aan het landgebruik en daarmee bepalend voor de mogelijkheden, die het bestemmingsplan biedt.
De provincie heeft samen met de gemeente Den Haag en Westland een Visie Vaartenland opgesteld, een visie op hoe de vaartenstructuur in Westland en Den Haag recreatief/toeristisch en economisch elkaar kan versterken. Het project Westlandse Waterlijnen heeft de provincie in samenwerking met heel veel stakeholders uit het gebied ten westen van het Rijn-Schiekanaal opgesteld (Westland, Den Haag, Delft, Midden-Delfland, Schiedam, Vlaardingen en Maassluis). Dit heeft een wensenlijst met een soort top 5 opgeleverd, met betrekking tot versterking van de vaarrecreatie en economische spin-off, waar burgers, verenigingen en ondernemers hun zinnen op hebben gezet. Verder is in de Visie Ruimte en Mobiliteit aangegeven dat de juridische borging en versterking van het vaarnetwerk overgedragen is aan de gemeenten die hierop hun lokale beleid en bestemmingsplannen moeten aanpassen.
Waterschapsbeleid
Het Hoogheemraadschap Delfland heeft haar waterbeleid vastgelegd in het Waterbeheersplan 2016-2021 'Strategie richting een toekomstbestendig en samenwerkingsgericht waterschap'. In dit Waterbeheerplan 5 (WBP 5) heeft het Hoogheemraadschap van Delfland (Delfland) zijn strategie voor de uitvoering van de kerntaken voor de komende jaren beschreven. Het is de leidraad voor het handelen van Delfland in de planperiode 2016-2021. Het WBP 5 is tevens een uitnodiging aan private, particuliere en publieke partijen om binnen de uitgezette koers met initiatieven te komen. Bij de uitvoering van het WBP 5 staan de kerntaken vanzelfsprekend voorop:
Delfland zal hierbij nadrukkelijk kijken naar een doelmatige uitvoering daarvan waarbij ambities, kosten en het tempo op een evenwichtig manier zijn afgewogen. Delfland voert zijn kerntaken uit ten behoeve van het behouden en verbeteren van de leefomgeving voor inwoners, medeoverheden, bedrijven en de natuurwaarden in het beheergebied. Het is een uitdaging om bij de uitvoering van die taken aan te sluiten bij de beleving en de behoeften van de maatschappij. Waterbewustzijn vormt de onmisbare schakel voor draagvlak. Delfland wil dat mensen zich in de komende planperiode bewust worden van het water om hen heen, van de gevolgen van klimaatverandering en van hun eigen gedrag. Het vergroten van waterbewustzijn is daarom verweven in alle programma's en handelingen van Delfland in de komende planperiode.
De werkzaamheden en projecten die de komende zes jaar geïnitieerd worden zijn terug te brengen tot de volgende vier speerpunten van het waterschap:
In 2007 (herzien in oktober 2018) is een Handreiking Watertoets, ruimte voor water in ruimtelijke plannen opgesteld. Het Hoogheemraadschap van Delfland stelt voorwaarden aan de inhoud van de watertoets (waterparagraaf) als verplicht onderdeel van de onderbouwing van ruimtelijke plannen. De toelichting van bestemmingsplannen dient een beschrijving te bevatten van de volledige watersituatie binnen het plangebied, alsmede de te verwachten ontwikkelingen. Deze beschrijving dient in te gaan op de volgende aspecten:
waterprojecten welke onderdeel zijn van ABC-Delfland.
Gemeentelijk beleid
Het Waterplan Westland , met als ondertitel 'Westlands water, nu en later' is een product van de gemeente Westland en het Hoogheemraadschap van Delfland. Hierin wordt onder andere de waterhuishoudkundige visie en ambities tot 2027 en de daarbij horende uitvoeringsplan 2015 tot 2018 beschreven. De thema's: ”Toekomstig ruimtelijk beleid, Duurzaamheid, Schoon water, waterkeringen, Droge voeten, Afvalwaterketen Beheer en onderhoud, Zoetwatervoorzieningen en grondwater, Recreatie“, worden hierin uitgewerkt. De ruimtelijke vertaling van de hieruit voortkomende maatregelen is per polder in kaart gebracht. De gewenste waterstructuur wordt door de gemeente vertaald in bestemmingsplannen en structuurvisies. In het Verbreed Gemeentelijk Rioleringsplan Westland 2011-2015 heeft de gemeente haar visie op het stedelijk waterbeheer vastgelegd. Met het eerste Verbreed GRP Westland 2011-2015 wordt niet alleen uitvoering gegeven aan de wettelijke eisen, maar wordt ook de onderlinge samenhang tussen de drie zorgplichten en reeds in gang gezette ontwikkelingen zoals het project Riolering Glastuinbouw Westland (RGW) weergegeven. Het Verbreed GRP is een logisch vervolg op de wijzigingen in wetgeving/beleid en een noodzakelijke verdere optimalisatie van het beleid dat de afgelopen 5 jaar is gevolgd.
Veiligheid en waterkeringen
Ruimtelijke plannen kunnen van invloed zijn op het (veilig) functioneren en het beheer en onderhoud van waterkeringen. Om die reden is het van belang, dat initiatiefnemers van ruimtelijke plannen rekening houden met de effecten van die plannen op de aanwezige waterkeringen.
In de legger van het Hoogheemraadschap van Delfland zijn de ligging en de minimale afmetingen van de waterkeringen vastgelegd. Rondom de keringen is een keurzone vastgesteld. Deze bestaat uit het waterstaatswerk (de daadwerkelijke kering) en een beschermingszone. Binnen het waterstaatswerk en de beschermingszone zijn op basis van de keur beperkingen gesteld aan activiteiten die het waterkerend vermogen van de kering nu en in de toekomst kunnen aantasten.
Het plangebied bevindt zich niet binnen een beschermingszone van een waterkering. Vanuit het aspect veiligheid zijn er derhalve geen beperkingen.
Uitsnede Leggerkaart Hoogheemraadschap Delfland 'Legger Regionale Waterkeringen'
Waterkwantiteit
Delfland streeft naar een duurzame, robuuste waterstructuur met voldoende mogelijkheden voor waterberging. Dit streven heeft uiteindelijk tot doel wateroverlast voor de nieuwe en de al aanwezige functies in het gebied te voorkomen. Bij het voorkomen van wateroverlast en het verwerken van hemelwater hebben perceeleigenaar, gemeente en Delfland elk een verantwoordelijkheid. De perceeleigenaar moet het hemelwater zoveel mogelijk zelf verwerken bij de plaats waar het valt. De gemeente draag zorg voor de inzameling en verwerking van het afstromend hemelwater. Dit betekent, dat de gemeente in eerste instantie en initiatiefnemers/perceel eigenaren inspanning moet doen om dit hemelwater vast te houden of terug te brengen in de bodem. Vervolgens kan het (al dan niet na zuivering) worden afgevoerd naar het oppervlaktewater. Delfland is vervolgens verantwoordelijk voor de ontvangst van hemelwater in het oppervlaktewater.
Rondom het terrein lopen zowel primaire- als secundaire watergangen. Deze watergangen staan door middel van duikers in verbinding met omliggend water. De watergang ten westen van de uitbreiding is een primair water. Het water ten noorden en oosten van het plangebied is secundair water.
De initiatiefnemer is voornemens het huidige bedrijfsgebouw uit te breiden op de plek waar nu al een bedrijfsgebouw mogelijk is. In de huidige situatie is de locatie volledig verhard. Hiermee wordt geen verandering gebracht in de waterkwantiteit. Watercompensatie is daarom niet benodigd.
Voorkomen van wateroverlast
Volgens de provinciale verordening is het beschermingsniveau tegen wateroverlast voor wonen eens in de 100 jaar, voor bedrijfsterreinen eens in de 50 jaar en voor agrarisch, eens in de 10 jaar. Bij kleinschalige bestemmingswijzigingen wordt het watersysteem echter niet aangepast. Daarom wordt nadrukkelijk geadviseerd om, zover mogelijk, de praktijksituatie hierop aan te passen. Dit kan bijvoorbeeld door het maaiveld ter plekke van de woning voldoende op te hogen. Meer informatie hierover is te vinden in de Handreiking watertoets voor gemeenten, de meest actuele versie van deze handreiking is te vinden op de website www.hhdelfland.nl/overheid/ruimtelijke-plannen.
Watersysteemkwaliteit en ecologie
In het kader van de herstructurering wordt er gestreefd naar het zoveel mogelijk benutten van kansen en voor het verbeteren van de watersysteemkwaliteit en de ecologie. Ten aanzien van de KRW maatregelen moet er rekening worden gehouden met de afspraken uit de Bestuursovereenkomst KRW Delfland en de afspraken die op dit moment gemaakt worden voor het Stroomgebiedbeheersplan 2015-2021. Het boezemsysteem van Delfland maakt onderdeel uit van de KRW waterlichamen. Delfland en gemeenten zijn in de KRW Delfland overeengekomen om de toestand van de waterlichamen te verbeteren. Onderdeel van deze overeenkomst is dat daar waar langs waterlichamen ruimtelijke mogelijkheden zijn om invulling te geven aan de KRW-opgave, deze worden benut, en dat bij ruimtelijke ontwikkelingen wordt onderzocht of een deel van de ruimtelijke KRW-opgave hieraan kan worden gekoppeld. In het Waterplan Westland is aangegeven dat als er ruimte is, er een natuurvriendelijke oever moet worden aangelegd. En als er geen ruimte is maar wel dynamiek, kansen worden benut. Daarnaast mogen ruimtelijke ontwikkelingen niet leiden tot een verslechtering van de ecologische en chemische toestand van deze waterlichamen.
Aangezien binnen het plangebied geen oppervlaktewater voorkomt zijn inrichting en onderhoud van oppervlaktewater niet relevant voor het plan. Wel moet bij de planontwikkeling verontreiniging van grond- en oppervlaktewater worden voorkomen en de ecologische toestand van het water mag niet verslechteren (standstill). De activiteiten in het plangebied zullen in beperkte mate van invloed zijn op de oppervlaktewaterkwaliteit. In het project vinden geen activiteiten plaats die schadelijk kunnen zijn voor de oppervlaktewaterkwaliteit.
Onderhoud en bagger
Delfland is verantwoordelijk voor het onderhoud van het primaire watersysteem en de waterkeringen. Dit betekent dat deze toegankelijk moeten zijn voor onderhoud. Ook houdt Delfland ruimte die eventueel nodig is voor dijk- of kadeverzwaring, vrij van andere, conflicterende functies. Het beheer en onderhoud van het watersysteem binnen het plangebied is vastgelegd in de Keur Delfland. Het onderhoud van het primaire watersysteem is in handen van het Hoogheemraadschap van Delfland. Het onderhoud van het secundaire watersysteem is in handen van aangelanden. Voor onderhoud van watergangen is het van belang rekening te houden met de benodigde onderhoudsstroken. De uitbreiding van het kantoorpand komt niet binnen 4 meter van een oeverlijn. Hierdoor heeft de ontwikkeling geen effect op het onderhoud en bagger.
Bodem en grondwater
Het plan voorziet in het toevoegen van een niet-zelfstandig kantoor op een bedrijfsbestemming. Bij de realisatie van het kantoorgebouw wordt rekening gehouden met voldoende drooglegging en er is geen sprake van ondergrondse constructies.
Afvalwater en riolering
Het bestaande bedrijf is aangesloten op het gemeentelijke rioleringsstelsel ter plaatse en de uitbreiding zal ook aangesloten worden op het rioleringsstelsel. Afvalwater wordt afgevoerd naar de dichtsbijzijnde afvalwaterzuivering. Voor zover bekend zijn er geen problemen bekend omtrent de capaciteit van riolering of zuivering.
Voor de vertraagde afvoer van het hemelwater zijn creatieve en efficiënte maatregelen mogelijk, zoals het ophogen van gronden, een hoger bouwpeil, open verharding ter plekke van parkeerplaatsen of water vasthouden op particulier terrein, bijvoorbeeld door middel van de aanleg van wadi's, groene daken, het afkoppelen van hemelwaterafvoer, en dergelijke. Het afvalwater en het hemelwater dient tot de perceelsgrens gescheiden te worden afgevoerd. Het projectgebied dient aangesloten te worden op het bestaande gescheiden rioleringsstelsel.
Geconcludeerd kan worden dat er geen watercompensatie benodigd is omdat het verharde oppervlak niet wordt vergroot. Het aspect water vormt geen belemmeringen voor het voorliggende bouwplan.
Wet bodembescherming
De Wet bodembescherming ziet, vanuit een goed milieubeheer, op de bodembescherming en bodemsanering. Met deze wet moet rekening worden gehouden met het ontwikkelen en realiseren van ruimtelijke plannen. In een bestemmingsplan dat voorziet in ruimtelijke ontwikkeling, moet verantwoord zijn dat het bestemmingsplan uitvoerbaar is op grond van de bodemkwaliteit voor die ruimtelijke ontwikkeling.
Met het oog op een goede ruimtelijke ordening dient in verband met de uitvoerbaarheid van een plan rekening te worden gehouden met de bodemgesteldheid in het plangebied. Bij functiewijzigingen dient te worden bekeken of de bodemkwaliteit voldoende is voor de betreffende functiewijziging. Nieuwe bestemmingen dienen bij voorkeur op schone grond te worden gerealiseerd. De provincie hanteert de richtlijn dat bij de beoordeling van ruimtelijke plannen ten minste het eerste deel van het verkennend bodemonderzoek, het historisch onderzoek, moet worden verricht. Indien uit historisch onderzoek wordt geconcludeerd dat op de betreffende locatie sprake is geweest van activiteiten met een verhoogd risico op verontreiniging dan dient het volledig verkennend bodemonderzoek te worden verricht.
Vanwege de voorgenomen uitbreiding van het kantoor van Rijk Zwaan is op het terrein een verkennend bodemonderzoek uitgevoerd op basis van de NEN 5740/A1. Het onderzoek 'Verkennend bodemonderzoek Burgemeester Crezéelaan 40 De Lier' d.d. 18-10-2018 staat in Bijlage 3 Bodemonderzoek. Het doel van het verkennend bodemonderzoek is aan te tonen dat op de locatie redelijkerwijs gesproken geen verontreinigde stoffen aanwezig zijn in de grond of het freatisch grondwater in gehaltes boven respectievelijk de achtergrondwaarden en de streefwaarden. Het vooronderzoek is gebaseerd op de NEN 5725. Op basis van de aanleiding, het doel en het type bodemonderzoek is gekozen voor het uitvoeren van het vooronderzoek op standaard niveau (het raadplegen van archieven, kaartmateriaal en uitvoeren locatiebezoek).
Geohydrologisch onderzoek
Het freatisch grondwater bevindt zich op een diepte van 0,50 meter minus maaiveld. De stromingsrichting van het freatisch grondwater is vermoedelijk oostelijk gericht. Het eerste watervoerende pakket is regionaal noordoostelijk gericht. De scheidingslijn tussen brak en zout grondwater bevindt zich ten hoogte van het freatisch grondwater. De grondwateronttrekkingen bij DSM-gist in het centrum van Delft beïnvloeden de grondwaterstroming echter sterk. Deze zorgt voor een verlaging in de stijghoogte van het eerste watervoerend pakket. Verder heeft deze onttrekking door DSM-Gist tot gevolg dat een toestroom van zout grondwater vanuit het westen plaatsvindt. Ondanks verlaging van de stijghoogtes is nog wel sprake van een kwelsituatie. De onderzoekslocatie valt niet binnen een grondwaterbeschermingsgebied.
Bodemkwaliteitskaart gemeente Westland
De onderzoekslocatie valt binnen de bodemfunctieklasse Overig (kassengebied). De boven- en ondergrond vallen beide in klasse Achtergrondwaarde. Op basis van de resultaten van het vooronderzoek wordt geconcludeerd dat op de onderzoekslocatie en directe omgeving zich geen bodembedreigende activiteiten hebben voorgedaan danwel aanwezig zijn. Voor de onderzoekslocatie wordt de hypothese onverdacht aangehouden ten aanzien van de het voorkomen van bodemverontreiniging. Op basis van de resultaten van het verkennend onderzoek wordt het volgende geconcludeerd:
De hypothese onverdacht voor bodemverontreiniging dient te worden verworpen, aangezien in de grond licht verhoogde gehalten en in het grondwater matig tot licht verhoogde gehalten van enkele stoffen zijn aangetoond. De matige verontreiniging met arseen in het grondwater is bekend in dit gebied en wordt toegeschreven aan een van nature verhoogde achtergrondconcentratie. De onderzoeksresultaten geven geen aanleiding tot het instellen van verder onderzoek.
Door het bodemonderzoek is voldoende inzicht gekregen in de bodemkwaliteit. Er is geen sprake van een geval van ernstige bodemverontreiniging. In de grond wordt de achtergrondwaarde (AW 2000) overschreden. Hierdoor gelden er bij afvoer van de grond beperkingen ten aanzien van het hergebruik. Het bodemonderzoek is op 22 januari 2019 positief beoordeeld door de Omgevingsdienst Haaglanden (ODH).
Natuurnetwerk Nederland
Op basis van het nieuwe rijksbeleid zoals opgenomen in het Natuurnetwerk Nederland (NNN), heeft de provincie Zuid-Holland in december 2013 de Ecologische Hoofdstructuur (EHS) herijkt. De EHS is een samenhangend netwerk van bestaande en te ontwikkelen natuurgebieden. Het netwerk wordt gevormd door kerngebieden, natuurontwikkelingsgebieden en ecologische verbindingszones.
Bij de herijkte EHS is de prioriteit komen te liggen bij het bereiken van de doelen van de Natura-2000-gebieden en de Europese Kaderrichtlijn Water. Voor wat betreft het beleidsveld Natuur richt de provincie zich niet alleen op de kwantitatieve prestaties (output: hoeveel hectare verworven en ingericht, hoeveel beheerplannen Natura 2000 vastgesteld) maar vooral ook op de effecten (outcome: de natuurkwaliteit, hoe ontwikkelt de Zuid-Hollandse biodiversiteit zich). Het voorgaande is breder dan de reikwijdte van het NNN omdat er door de provincie van uitgegaan wordt dat de bijdrage aan de biodiversiteit ook buiten de begrenzing van het NNN plaatsvindt, bijvoorbeeld het leveren van een bijdrage aan de biodiversiteit door recreatiegebieden en het agrarisch gebied.
Wet natuurbescherming
Sinds 1 januari 2017 is de Wet natuurbescherming (Wnb) in werking. De Wnb is het nieuwe wettelijke stelsel voor natuurbescherming en vervangt drie tot dan bestaande wetten, namelijk de Natuurbeschermingswet 1998, de Flora- en faunawet en de Boswet. Het beschermingsregime gaat uit van het "nee, tenzij-principe". Dit betekent dat de genoemde verbodsbepalingen in de Wnb voor bescherming van gebieden, soorten en houtopstanden altijd gelden. Het afwijken hiervan is alleen onder voorwaarden toegestaan. Gedeputeerde Staten (GS) van de provincie Zuid-Holland is het bevoegd gezag voor het verlenen van toestemming door middel van een vergunning, ontheffing of vrijstelling.
In de Wnb zijn bepalingen opgenomen voor de bescherming van in het wild levende dier- en plantensoorten. Het gaat onder meer om soorten die in Nederland, maar ook in Europa in hun voortbestaan bedreigd worden. De Wnb kent drie beschermingsregimes:
Per beschermingsregime is bepaald welke verboden er gelden en onder welke voorwaarden ontheffing, vergunning of vrijstelling kan worden verleend door het bevoegd gezag. De bepalingen zijn samengevat in onderstaande tabel. De bepalingen voorzien in een bescherming van verblijfplaatsen, evenals de bescherming tegen verstorende invloeden. Gedeputeerde Staten van provincie Zuid-Holland kan een ontheffing verlenen van de verboden als genoemd in de artikelen 3.1, 3.5 en 3.10. van de Wnb.
Vrijstellingen
In de Wnb is een aantal algemene soorten amfibieën en zoogdieren beschermd onder de categorie "Nationale soorten", zoals gewone pad, bruine kikker en konijn. Provincie Zuid-Holland heeft bevoegdheid om bij verordening deze soorten "vrij te stellen" van de ontheffing/vergunningsplicht (Provincie Zuid-Holland, 2016). Dit betekent dat geen ontheffing nodig is voor werken gericht op ruimtelijke inrichting en ontwikkeling en beheer en onderhoud. Vrijgestelde soorten zijn niet meegenomen in deze toetsing.
Zorgplicht
De zorgplicht (artikel 1.11. Wnb) houdt in dat handelingen, die nadelige gevolgen kunnen hebben voor in het wild levende dieren en planten:
Het betreft alle in het wild levende dieren en planten. De zorgplicht dient onder meer als vangnet voor de bescherming van soorten waarvoor op grond van de Wnb geen specifiek verbod geldt. De zorgplicht is daarnaast van toepassing op beschermde gebieden.
Door het Natuur-Wetenschapelijk Centrum (NWC) is een quickscan flora en fauna uitgevoerd. Het volledige onderzoek staat in Bijlage 4 Quickscan flora & fauna.
Gebiedsbescherming
De ontwikkel locatie is niet gelegen op gronden die zijn aangewezen als Ecologische Hoofdstructuur (EHS)/ Natuurnetwerk Nederland (NNN). Er gaat geen oppervlakte aan EHS-gebied verloren. Het dichtstbijzijnde Natura 2000 gebied 'Solleveld & Kapittelduinen is gelegen op circa 5 kilometer afstand. Gezien deze afstand en de schaal en aard van de ontwikkeling, wordt nader onderzoek niet noodzakelijk geacht.
Soortenbescherming
De kans bestaat dat er in het plangebied beschermde planten- en/of diersoorten voorkomen. De bescherming van plant- en diersoorten is eveneens geregeld in de Wet natuurbescherming. Vanwege mogelijk voorkomen van beschermde plant- en diersoorten, is een ecologische quickscan uitgevoerd. In het kader van de Wet natuurbescherming is een quickscan flora en fauna (zie bijlage quickscan flora en fauna) uitgevoerd. Deze quickscan bestond uit een literatuuronderzoek en een veldbezoek. Voor het literatuuronderzoek is gebruikgemaakt van verspreidingsgegevens van soorten verzameld door instanties zoals o.a. Stichting RAVON en de Databank Drechtsteden. Op basis van het literatuuronderzoek is o.a. bepaald voor welke soortgroepen de aanwezigheid en/of geschiktheid van het plangebied onderzocht diende te worden. Tijdens de quickscan is rekening gehouden met de mogelijke aanwezigheid van vleermuizen, strikt beschermde grondgebonden zoogdieren en vogels met een vaste verblijfplaats.
Vleermuizen
Binnen het plangebied zijn geen bomen aanwezig. Om deze reden kan een vaste verblijfplaats van boombewonende vleermuizen uitgesloten worden. Daarnaast is de bebouwing in het plangebied ook niet geschikt om als verblijfplaats te dienen voor vleermuizen. De wanden van het pand zijn bekleed met damwand, bevatten geen kieren of spleten en hebben geen spouwmuur. Hierdoor kunnen verblijfplaatsen in het plangebied uitgesloten worden. Het plangebied zal geen essentieel onderdeel vormen van het foerageergebied en/of de vliegroute omdat er geen opgaande vegetatie aanwezig is in het plangebied. Vleermuizen zullen eerder watergangen of lijnvormige landschapselementen gebruiken.
Grondgebonden zoogdieren
Het plangebied blijkt niet geschikt te zijn voor strikt beschermde kleine marterachtigen. Er bevinden zich geen holtes en/of ruimtes in het onderzochte plangebied waar kleine marterachtigen in zouden kunnen verblijven. Ook zijn er geen sporen en uitwerpselen gevonden, de aanwezigheid van kleine marterachtigen kan hierdoor met zekerheid worden uitgesloten.
Vogels met een vaste verblijfplaats
Binnen het plangebied zijn geen bomen aanwezig met nesten van kraaiachtigen of van vogelsoorten met een vaste verblijfplaats. Daarnaast zijn er ook geen sporen als poep-sporen en/of pluisjes waargenomen die duiden op de aanwezigheid van een vogelsoort met een vaste verblijfplaats. Nesten van kraaiachtigen zijn jaarrond beschermd als ze in gebruik zijn door een vogelsoort met een vaste verblijfplaats zoals Buizerd (Buteo buteo) of Sperwer (Accipiter nisus). Omdat deze, en nesten van soorten met een vaste verblijfplaats niet aangetroffen zijn, kan de aanwezigheid van vogels zoals de Buizerd (Buteo buteo) en Sperwer (Accipiter nisus) uitgesloten worden.
Met deze ontwikkeling gaat geen oppervlak aan EHS-gebied verloren en zijn er eveneens geen effecten op het nabijgelegen Natura 2000 gebied te verwachten. Tijdens de quickscan flora & fauna zijn geen beschermde soorten aangetroffen. Wel worden een aantal aanbevelingen gedaan ten aanzien van werkzaamheden. Tenslotte geldt altijd de zorgplicht voor alle plant- en diersoorten. Nader onderzoek naar ecologie is niet noodzakelijk.
Als gevolg van het Verdrag van Valetta, dat in 1998 door het Nederlandse parlement is goedgekeurd en in 2006 zijn beslag heeft gekregen in de gewijzigde Monumentenwet 1988, stellen Rijk en Provincie zich op het standpunt dat in het ruimtelijk beleid zorgvuldig met het archeologische erfgoed moet worden omgegaan. Voor gebieden waar archeologische waarden voorkomen of waar reële verwachtingen bestaan dat ter plaatse archeologische waarden aanwezig zijn, dient voorafgaand aan bodemingrepen archeologisch onderzoek te worden uitgevoerd. De uitkomsten van het archeologisch onderzoek dienen vervolgens volwaardig in de belangenafweging te worden betrokken. Het Rijk heeft deze beleidsuitgangspunten neergelegd in onder meer de Cultuurnota 2005 - 2008, de Nota Belvedère, de Nota Ruimte en het Structuurschema Groene Ruimte 2.
De provincie Zuid-Holland hanteert het uitgangspunt dat op terreinen die voorkomen op de Archeologische Monumentenkaart Zuid-Holland en in gebieden die op de kaart archeologische waarden van de Cultuurhistorische Hoofdstructuur (CHS-kaart) ten minste een redelijke tot grote kans op archeologische sporen hebben, archeologisch vooronderzoek in het kader van de planvoorbereiding dient plaats te vinden. Voor zover er onzekerheid bestaat over de precieze aanwezigheid van archeologische waarden, dient in het bestemmingsplan voor het bouwrijp maken een omgevingsvergunningplicht te worden gehanteerd. Het verlenen van een omgevingsvergunning wordt daarbij afhankelijk gesteld van de uitkomsten van nader archeologisch onderzoek en de belangenafweging op grond daarvan.
Doelstelling van het Verdrag van Valetta is de bescherming en het behoud van archeologische waarden. Als gevolg van dit verdrag wordt in het kader van de ruimtelijke ordening het behoud van het archeologisch erfgoed meegewogen zoals alle andere belangen die bij de voorbereiding van het plan een rol spelen.
Cultuurhistorie
Binnen het voorliggende plangebied zijn geen concrete waardevolle cultuurhistorische elementen aanwezig. Er is getoetst aan de Cultuurhistorische kaart van de provincie Zuid-Holland. De gronden waarop het plangebied gelegen is bestaan uit stroomgordels en geulafzettingen. In de nabije omgeving zijn een aantal historische landschappelijke structuren aanwezig, echter deze zijn niet gelegen in het plangebied. Het aspect cultuurhistorie leidt niet tot belemmeringen voor de voorliggende ontwikkeling.
Archeologie
Het plangebied is gelegen in een gebied met een archeologische verwachting, aan het gebied is een archeologische verwachtingswaarde II is toegekend. Voor deze zone geldt een vrijstelling tot 250 m² en een diepte van 0,5 meter beneden maaiveld. In de bouwplannen voor de locatie worden deze beiden waarden overschreden. Hierdoor is archeologisch onderzoek noodzakelijk. Voor het terrein van Rijk Zwaan is door ADC ArcheoProjecten in 2008 een archeologisch onderzoek uitgevoerd, zie Bijlage 5 Archeologisch onderzoek. Tijdens dit archeologisch onderzoek zijn diverse boringen uitgevoerd. Uit deze boringen is gebleken dat er op het terrein van Rijk Zwaan aanwijzingen zijn voor archeologische overblijfselen. De boring (boring 24) waarbij aanwijzingen voor archeologische resten zijn gevonden maakt echter geen deel uit van het gedeelte waar de ontwikkeling zal plaatsvinden. Nader onderzoek wordt alleen aanbevolen als de grond rondom deze boring wordt geroerd. Omdat dit niet het geval is, is nader onderzoek op de locatie niet benodigd. Het onderzoeksrapport is tevens door het bevoegd gezag beoordeeld en akkoord bevonden (zie bijlage rapportage beoordeling bevoegd gezag en vrijgave). Voor de aspecten cultuurhistorie en archeologie gelden geen belemmeringen.
Meldingsplicht
Het Bevoegd Gezag wijst erop dat een persoon bij bodem- verstorende activiteiten conform artikel 5.10 van de Erfgoedwet uit 2016, anders dan bij het doen van een archeologisch onderzoek iets vindt (vondsten en/of grondsporen) waarvan hij/zij weet of moet vermoeden dat het een (roerend of onroerend) monu¬ment betreft dit binnen drie dagen dient te melden bij de minister van OCW. In de praktijk komt dit erop neer dat archeologische toevalsvondsten worden gemeld bij de Rijksdienst voor het Cultureel Erfgoed (RCE) in Amersfoort of bij de gemeentelijk archeoloog van Westland. Deze algemene meldingsplicht is altijd van toepassing en dus ook in gebieden die bij voorbaat zijn vrijgesteld van archeologisch onderzoek en gebieden die na archeologisch (voor)onderzoek zijn vrijgegeven voor ontwikkeling. Het is mogelijk dat na melding blijkt dat het om een vondst gaat waarvoor het bevoegd gezag (in deze de gemeente Westland) nader onderzoek vereist. Indien er geen melding wordt gemaakt van het aantreffen van oudheden is er sprake van een strafbaar feit.
Het onderwerp cultuurhistorische aspecten vormt geen belemmeringen voor de uitvoering van dit bouwplan. Nader onderzoek is dan ook niet noodzakelijk.
De Wet ruimtelijke ordening (Wro) voorziet in een verplichting tot het verhaal van gemeentelijke kosten. Dat kan op publiekrechtelijke grondslag via een exploitatieplan, maar kan ook privaatrechtelijk geregeld worden via een zogenoemde anterieure overeenkomst met de initiatiefnemer/ontwikkelaar als bedoeld in artikel 6.24 lid 1 Wet ruimtelijke ordening.
Voor deze omgevingsvergunning wordt er geen anterieure overeenkomst gesloten. Tussen iniatiefnemer en de gemeente is een planschadeovereenkomst gesloten. De kosten worden verhaald via de tarieventabel behorende bij de Legesverordening Westland 2019.
Van 9 augustus 2019 tot 20 september 2019 heeft het ontwerp van deze omgevingsvergunning ter visie gelegen voor het indienen van zienswijzen, als bedoeld in artikel 3.8, lid 1, van de Wet ruimtelijke ordening in verbintenis met Afdeling 3.4 van de Algemene wet bestuursrecht.
Gedurende de periode van tervisielegging zijn geen zienswijzen ingediend.