direct naar inhoud van Ruimtelijke onderbouwing
Plan: Galgeweg naast 53 te Naaldwijk
Status: vastgesteld
Plantype: omgevingsvergunning
IMRO-idn: NL.IMRO.1783.abp00000013g13-VA01

Ruimtelijke onderbouwing

Hoofdstuk 1 Inleiding

1.1 Aanleiding

Door VB Group Vastgoed B.V. is een omgevingsvergunning aangevraagd (W-AV-2017-2166) voor het realiseren van een nieuwe bedrijfslocatie aan de Galgeweg 55-57 te Naaldwijk.

Om de omgevingsvergunning te kunnen verlenen dient afgeweken te worden van het ter plaatse geldende bestemmingsplan. Voor het doorlopen van de betreffende procedure is de voorliggende ruimtelijke onderbouwing opgesteld.

1.2 Ligging en begrenzing plangebied

De locatie Galgeweg 55-57 te Naaldwijk is gelegen aan het nieuw gerealiseerde knooppunt Westerlee waarbij Rijksweg A20 over gaat in de N213 richting Den Haag. De hoofdingang van het betreffende perceel is gelegen aan de Galgeweg, die parallel loopt aan de N213 (als Oranjesluisweg) en doorgaat in noordelijke richting tot de kern Naaldwijk.

afbeelding "i_NL.IMRO.1783.abp00000013g13-VA01_0001.png"  
Ligging projectgebied  

Het betreffende perceel is kadastraal bekend als Gemeente Naaldwijk, Sectie C, Nummer 2412. De oppervlakte van dit perceel bedraagt 7.737 m2. De begrenzing van het perceel is op onderstaande luchtfoto weergegeven. De begrenzing van het projectgebied waar de omgevingsvergunning betrekking op heeft is opgenomen in Bijlage 1.

afbeelding "i_NL.IMRO.1783.abp00000013g13-VA01_0002.png"  
Begrenzing perceel  

1.3 Geldend bestemmingsplan

Voor de projectlocatie geldt het bestemmingsplan 'Glastuinbouwgebied Westland'. Het perceel Galgeweg 55-57 heeft overwegend de bestemming 'Agrarisch - Glastuinbouw' en deels de enkelbestemming 'Wonen'. Tevens rust de dubbelbestemming 'Waarde - Archeologie' met de functieaanduiding 'specifieke vorm van waarde - 3' op het gebied (zie respectievelijk de artikelen 3, 20 en 28 van het bestemmingsplan).

In paragraaf 2.2 is de voorgenomen ontwikkeling getoetst aan het geldende bestemmingsplan.

afbeelding "i_NL.IMRO.1783.abp00000013g13-VA01_0003.png"  
Uitsnede verbeelding bestemmingsplan Glastuinbouwgebied Westland  

Hoofdstuk 2 Beschrijving van de omgevingsvergunning

2.1 Beschrijving van de aanvraag

Het bedrijf VB Group is met haar voorgangers J&A Verbakel en Verbakel-Bomkas al sinds 1966 in het Westland gevestigd. VB Group bestaat uit diverse werkmaatschappijen waaronder VB Greenhouses, VB Projects en VB Climate. De basis van VB Group is de agrosector. Met bijna een halve eeuw ervaring heeft VB Group de ontwikkeling van de agrotechnologie direct meegemaakt en in veel gevallen zelfs vormgegeven.

De huidige locatie in de Lier aan de Jochem van der Houtweg 4 van VB Group beslaat 3.960 m2 terrein met ongeveer 730 m2 kantoren en 990 m2 bedrijfshal. Deze locatie bereikt de grenzen van haar capaciteit in werkplekken, vergaderfaciliteiten, parkeerplaatsen en bedrijfshalruimte voor op- en overslag van materialen die bedoeld zijn voor de uitvoering van onze projecten. De mogelijkheden om op de huidige locatie te verbouwen zijn na twee voorgaande verbouwingen zeer beperkt. Daarnaast is de bereikbaarheid van de locatie niet optimaal vanwege gebrekkige signalering op Bedrijventerrein Handelscentrum Westerlee en vanwege gebrekkige locatie aanduiding in diverse navigatiesystemen. Om aan de toekomstige huisvestingseisen te kunnen voldoen, die met de aanhoudende groei van het bedrijf verband houden, is er naar een nieuwe locatie gezocht.

In de huidige markt is er geen bestaand object in het Westland gevonden dat aan de door VB gestelde wensen en eisen voldeed. Door VB Group is daarom besloten om te zoeken naar een stuk bouwgrond in de nabijheid van de huidige locatie in De Lier met een minimale oppervlakte van 6.000m2 waar een energieneutraal bedrijfspand gerealiseerd kan worden dat als visitekaartje van het Westland kan gaan dienen.

Door VB Group is op 15 december 2017 een aanvraag omgevings vergunning ingediend voor het
oprichten van een bedrijfspand met kantoor op het perceel Galgeweg naast 53 te Naaldwijk. Het gaat om een modernpand met drie verdiepingen met daarachter een bedrijfspand. Er is gekozen voor een Westlandse uitstraling (met het gebruik van een kas als verbindend element), zodat het pand een verbijzondering is op een zichtlocatie in het Westland.

afbeelding "i_NL.IMRO.1783.abp00000013g13-VA01_0004.png"  
afbeelding "i_NL.IMRO.1783.abp00000013g13-VA01_0005.png"  
Nieuwe inrichting projectgebied  

2.2 Bestemmingsplantoets

De aanvraag omgevingsvergunning is in strijd met het vigerende bestemmingsplan
‘Glastuinbouwgebied Westland’ voor wat betreft de bestemming. De omgevings vergunning kan op grond van artikel 2.12, lid 1, onder a, sub 3 van de Wet algemene bepalingen omgevingsrecht
(Wabo) slechts worden verleend, indien de activiteit niet in strijd is met een goede ruimtelijke
ordening en de motivering van het besluit een goede ruimtelijke onderbouwing bevat. Op grond
van de artikelen 2.27 Wabo en 6.5 van het Besluit omgevingsrecht (Bor), wordt de omgevingsvergunning niet verleend dan nadat de gemeenteraad heeft verklaard dat hij daar tegen geen bedenkingen heeft.

In de raadsvergadering van 20 februari 2018 heeft de raad van de gemeente Westland aangegeven de ontwerpverklaring van geen bedenkingen voor het oprichten van een bedrijfspand met kantoor op het perceel Galgeweg naast 53 te Naaldwijk te verlenen (Bijlage 7.)

2.3 Motivering

Uitvoering van de huidige bestemming is niet realistisch.

Op het perceel Galgeweg 57, kadastraal bekend Naaldwijk, sectie C, nummer 2412, groot 7.687 m2 staat een sterk verouderde kas (uit 1989) met inpandige 'bedrijfsruimte' van ca. 5.407 m2 met daarbij een gerende zijde en een burgerwoning. Het perceel wordt daarbij omsloten door de Burgemeester Elsenweg (zuidoost), de Galgeweg (zuidwest), transformatorhuisjes en vispaaiplaatsen (noordwest) en een fietspad (noordoost), waardoor samenvoeging van het perceel met andere percelen ten behoeve van schaalvergroting voor glastuinbouw niet mogelijk is.

In het van toepassing zijnde bestemmingsplan 'Glastuinbouwgebied Westland' is opgenomen dat een volwaardig glastuinbouwbedrijf in beginsel ten minste 15.000 m2 aan kassen heeft en in zeer specialistische teeltsoorten uit zou kunnen met ten minste 5.000 m2. Hoewel de huidige kas groter is dan 5.000 m2 zal bij nieuwbouw de huidige vorm –met een gerende zijde- niet meer als zodanig worden uitvoerd en dient de afwikkeling van de aan- en afvoer van producten op eigen terrein te geschieden. Het huidige voorterrein kan hier niet in voorzien. Tevens beschikt de locatie op dit moment niet over (een plek voor) een waterbassin of silo. Kortom, de locatie is niet te gebruiken voor een volwaardig glastuinbouwbedrijf.

Het bouwplan is gelegen buiten het duurzaam glastuinbouwgebied.

Op de planverbeelding van de Structuurvisie Westland 2025 is het perceel gelegen in 'Gebiedsontwikkeling lange termijn'. Het gaat om een solitair gelegen perceel van circa 8.000m2 tussen de A20, Galgeweg en een waterberging van het Hoogheemraadschap van Delfland. Door de solitaire ligging hoeft er voor deze locatie niet gewacht te worden op een ruimere gebiedsvisie voor het gehele transformatiegebied.

afbeelding "i_NL.IMRO.1783.abp00000013g13-VA01_0006.png"

Uitsnede structuurvisie Westland 2025

In de Verordening ruimte van de Provincie Zuid-Holland is het perceel nog wel aangewezen als glastuinbouwgebied. In het glastuinbouwgebied is het in principe niet mogelijk om niet glastuinbouwbedrijven te vestigen. Doordat VB Group een bedrijf is dat tot de glastuinbouwketen behoort, een bijdrage levert aan de ontwikkeling van het glastuinbouwgebied, de solitaire ligging en het feit dat de gronden in de Structuurvisie Westland 2025 zijn aangewezen als transformatiegebied kan gebruik gemaakt worden van artikel 2.1.5 lid 2 van de Verordening Ruimte van de provincie.

Het bouwplan draagt bij aan de realisatie van de groenblauwe verbinding zoals opgenomen in de Structuurvisie Westland.  

Naast de aanduiding 'Gebiedsontwikkeling lange termijn' is het plangebied op de planverbeelding van de Structuurvisie Westland 2025 eveneens aangewezen voor een groenblauwe verbinding. Voor realisatie van deze groenblauwe verbinding zegt de Structuurvisie: De inpassing van de groenblauwe verbindingen vindt op projectniveau plaats. Afhankelijk van de omgevingskenmerken en beschikbare ruimte wordt zo slim mogelijk meegelift bij ruimtelijke ontwikkelingen. Immers, de realisatie van de groenblauwe verbindingen is kostbaar.

De voorgestelde functiewijziging maakt het mogelijk om de verhardings- en bebouwingsgraad te verlagen. Door afstand te creëren tussen de bebouwing en de A20 / Burgemeester Elsenweg wordt er naast extra water eveneens een natuurvriendelijke oever aangelegd. Deze vergroening levert een belangrijke bijdrage om de verbinding te leggen tussen het groen en blauw langs de Zweth en het groen achter de Oranjesluisweg en de groen/blauwe invulling op de kop van Honderdland. Daarbij is deze ontwikkeling een schakel in de groene verbinding vanaf de Piet Struykweg richting de Oranjesluisweg/Hoekse Baan.

afbeelding "i_NL.IMRO.1783.abp00000013g13-VA01_0007.png"

Het bouwplan levert een kwalitatief hoogwaardige bijdrage op een belangrijke zichtlocatie in het Westland.
De derde van toepassing zijnde aanduiding op de planverbeelding van de 'Structuurvisie Westland 2025 is die van 'Knooppunt/Uitwerkingslocatie'. De locatie maakt onderdeel uit van het noordwestelijk kwadrant van het knooppunt 'Westerlee' en is een belangrijke zichtlocatie bij de entree van het Westland vanaf de Rijksweg A20.

De functiewijziging maakt het mogelijk om kwaliteit toe te voegen op deze belangrijke locatie en een hoogwaardige uitstraling aan de entree van Westland toe te voegen. Op het perceel komt een modern kantorencomplex van drie lagen met daarachter een bedrijfspand. Er is gekozen voor een Westlandse uitstraling (met het gebruik van een kas als verbindend element), zodat het pand een verbijzondering is op een zichtlocatie in het Westland. Daarnaast wordt het bedrijf in aansluiting op de aangrezende vispaaiplaats omringd door groen en water, letterlijk (door deels in het water te staan) als element in het landschap.

afbeelding "i_NL.IMRO.1783.abp00000013g13-VA01_0008.png"

Impressie bouwplan VB Group

Het bouwplan draagt bij aan de versterking van de Greenport

Het bouwplan voorziet in de vestiging van een bedrijf dat zijn oorsprong heeft in en hoofdzakelijk gericht is op activiteiten ten behoeve van de Greenport. Door de locatie te transformeren naar deze specifieke functie blijft de locatie ten dienste staan aan de Greenport en wordt deze versterkt door een greenport gerelateerd bedrijf te kunnen laten doorgroeien.

Hoofdstuk 3 Onderzoeken

3.1 Bodem

3.1.1 Wettelijk kader

Wet bodembescherming

De Wet bodembescherming ziet, vanuit een goed milieubeheer, op de bodembescherming en bodemsanering. Met deze wet moet rekening worden gehouden met het ontwikkelen en realiseren van ruimtelijke plannen. In een bestemmingsplan dat voorziet in ruimtelijke ontwikkeling, moet verantwoord zijn dat het bestemmingsplan uitvoerbaar is op grond van de bodemkwaliteit voor die ruimtelijke ontwikkeling.

Met het oog op een goede ruimtelijke ordening dient in verband met de uitvoerbaarheid van een plan rekening te worden gehouden met de bodemgesteldheid in het plangebied. Bij functiewijzigingen dient te worden bekeken of de bodemkwaliteit voldoende is voor de betreffende functiewijziging. Nieuwe bestemmingen dienen bij voorkeur op schone grond te worden gerealiseerd. De provincie hanteert de richtlijn dat bij de beoordeling van ruimtelijke plannen ten minste het eerste deel van het verkennend bodemonderzoek, het historisch onderzoek, moet worden verricht. Indien uit historisch onderzoek wordt geconcludeerd dat op de betreffende locatie sprake is geweest van activiteiten met een verhoogd risico op verontreiniging dan dient het volledig verkennend bodemonderzoek te worden verricht.

3.1.2 Onderzoek

VanderHelm Milieubeheer B.V. te Berkel en Rodenrijs heeft een verkennend milieukundig (asbest)bodemonderzoek (Bijlage 2) op de locatie aan de Galgeweg uitgevoerd.

Uit het onderzoek blijkt dat er milieuhygiënisch gezien, geen (financiële) aandachtspunten zijn voor de voorgenomen eigendomsoverdracht. De locatie is, milieuhygiënisch gezien, geschikt voor de voorgenomen herinrichting.

Ter onderbouwing van bovenstaande wordt tevens geconcludeerd dat:

  • zowel de boven- als ondergrond niet tot licht verontreinigd is met de geanalyseerde parameters;
  • geen asbest is geconstateerd in de toplaag;
  • het grondwater niet tot licht verontreinigd met de geanalyseerde parameters;
  • ingevolge de Wet Bodembescherming nader bodemonderzoek en/of het nemen van sanerende maatregelen niet noodzakelijk is.
  • op basis van indicatieve toetsing aan het Besluit bodemkwaliteit de bovengrond geclassificeerd wordt als klasse 'Industrie' op basis van het generiek beleid. De ondergrond is ‘Altijd toepasbaar’. Om een definitieve uitspraak te kunnen doen over de hergebruiksmogelijkheden van vrijkomende grond dient een AP04 keuring te worden uitgevoerd. De resultaten van de indicatieve toetsing kunnen wel gebruikt worden voor de indeling in verschillende deelstromen.

Opmerkingen

Volledigheidshalve moet gemeld worden dat onderhavig milieukundig bodemonderzoek, zoals ieder milieukundig onderzoek, steekproefsgewijs is uitgevoerd en een momentopname betreft. De hergebruikmogelijkheden van eventueel aan en af te voeren grond en/of bouwstof dient in overleg met het bevoegd gezag en conform het Besluit Bodemkwaliteit (partijkeuring) te worden bepaald. De hergebruikmogelijkheden van de grond zijn in onderhavig onderzoek niet bepaald.

3.2 Externe veiligheid

3.2.1 Wettelijk kader

Externe veiligheid is een begrip in het milieurecht en gaat over het beheersen van de risico's voor de omgeving bij gebruik, opslag en vervoer over de weg, water en spoor en door buisleidingen van gevaarlijke stoffen. Als gevaarlijke stoffen kunnen worden genoemd vuurwerk, lpg en munitie. Het beleid en de wetgeving zijn erop gericht om maatregelen te treffen om de risico's van deze risicovolle activiteiten te reguleren.

Op grond van de regels voor externe veiligheid moeten afstanden in acht worden genomen tussen risicovolle activiteiten en (beperkt) kwetsbare objecten. In de regelgeving wordt uitgegaan van een risicobenadering - en niet het volledig uitsluiten van het risico - waarbij onderscheid wordt gemaakt tussen het plaatsgebonden risico en het groepsrisico.

Het plaatsgebonden risico is een rekenkundig begrip. Het risico kan op een afbeelding zichtbaar worden gemaakt door een (iso)risicocontour die de punten met een gelijk risico met elkaar verbindt. Het groepsrisico is een maat om de kans weer te geven dat een incident met dodelijke slachtoffers plaatsvindt. Het drukt de kans per jaar uit dat een groep mensen van minimaal een bepaalde omvang overlijdt als direct gevolg van een ongeval in een inrichting, als bedoeld in de Wet milieubeheer, of bij het vervoer van gevaarlijke stoffen. Het groepsrisico moet onderzocht - en verantwoord - worden omdat ook buiten de genoemde risicocontour van het plaatsgebonden risico nog letale effecten kunnen optreden in het invloedgebied van de risicovolle activiteit en groepen personen slachtoffer kunnen worden van een calamiteit.

3.2.2 Onderzoek

Door Aqua-Terra Nova BV is onderzoek gedaan naar de effecten van de beoogde ontwikkeling op de externe veiligheid. Het onderzoek en de resultaten zijn beschreven in de rapportage 'Onderzoek Externe veiligheid Galgeweg 55-57, Naaldwijk', d.d. 221 februari 2018 (17162AQT302EV JvH). Deze rapportage is opgenomen als Bijlage 3.

Aan de hand van de gegevens op de risicokaart is nagegaan welke risicovolle activiteiten en bronnen in de nabijheid van het plangebied aanwezig zijn. Op de risicokaart is zichtbaar dat in de directe nabijheid van het plangebied geen risicovolle activiteiten plaatsvinden. De dichtstbij zijnde risicovolle activiteiten zijn de transportroute N213 op circa 15 meter en een buisleiding (NM-411041) op circa 25 meter. Buisleiding NM-411041 heeft ter hoogte van het plangebied op maaiveldniveau een PR=10-6 contour die buiten het buisleidingtracé ligt. Om die reden is bij de Gasunie navraag gedaan en is verzocht de buisleidinggegevens toe te zenden. De buisleidinggegevens zijn ontvangen op 7 februari 2018.

afbeelding "i_NL.IMRO.1783.abp00000013g13-VA01_0009.png"

Risicovolle activiteiten binnen het plangebied

De aanvraag voorziet niet in de komst van risicovolle activiteiten naar het plangebied.

Risicovolle activiteiten binnen inrichtingen

Voor risicovolle activiteiten is het wettelijk toetsingskader voor externe veiligheid bij ruimtelijke besluiten opgenomen in het Besluit externe veiligheid inrichtingen.

Het plangebied bevindt zich niet in de directe nabijheid van risicovolle activiteiten binnen inrichtingen. De meest dichtbij zijnde inrichting met een relevant invloedsgebied is de Horticoop vestiging aan de Kijckerweg 130 in Naaldwijk. Deze inrichting slaat gevaarlijke stoffen op in een opslagvoorziening die valt onder PGS 15 (kleine 500 ton). Volgens informatie op de Risicokaart is er geen sprake van een BRZO-inrichting. Het invloedsgebied van de risicorelevante activiteit bedraagt 20 meter (Hi-Ex Inside-Air schuimblusinstallatie). De afstand tot het plangebied bedraagt ongeveer 500 meter. Het plangebied bevindt zich buiten het invloedsgebied van Horticoop.

De aanwezigheid van activiteiten binnen inrichtingen vormen geen belemmering voor de ontwikkelingen in het plangebied.

Transport van gevaarlijke stoffen over wegen

Voor transportroutes voor gevaarlijke stoffen over wegen is het wettelijk toetsingskader voor externe veiligheid bij ruimtelijke besluiten opgenomen in het Besluit externe veiligheid transportroutes.

Het plangebied bevindt zich in de nabijheid van een transportroute voor gevaarlijke stoffen over wegen. De meest dichtbijzijnde weg is de provinciale weg N213. Dit is, ter hoogte van het plangebied, geen Basisnetweg, maar wel onderdeel van het onderliggend wegennet waarover structureel transport van gevaarlijke stoffen plaats vindt. De weg kent geen PR=10-6 risicocontour.

Voor het betreffende wegvak van de N213 is in 2009 een telling uitgevoerd van het aantal transporten van gevaarlijke stoffen in bulk. Hierbij is geconstateerd dat over de weg het transport plaatsvindt van brandbare vloeistoffen (LF1 en LF2), brandbare gassen (GF3) en toxische vloeistoffen (LT2).

De omvang van het invloedsgebied wordt bepaald door het incidentscenario met de grootste 1% letaliteitsafstand. In tabel 1 van de Handleiding Risicoanalyse Transport (HART) zijn per stofcategorie de maximale afstanden tot een overlijdenskans van 1% weergegeven.

afbeelding "i_NL.IMRO.1783.abp00000013g13-VA01_0010.png"

Invloedsgebied per stofcategorie

Over de N213 vindt het transport plaats van LF1,- LF2, GF3-stoffen. Voor LF1 en LF2 is een bijdrage opgenomen in de Risicoatlas Zuid-Holland (1997, laatst bekende telgegevens) van respectievelijk 1412 en 471 transporten. Maatgevend is het transport van GF3-stoffen over de N213 ter hoogte van het plangebied. GF3-bulkvervoer kent een maximale effectafstand van 355 meter (afhankelijk van het scenario). De N213 ligt op ongeveer 15 meter van het plangebied. Het plangebied is daarmee gelegen binnen het effectgebied voor GF3-transporten over de N213.

In de gemeente Westland is geen route gevaarlijke stoffen van kracht. De laatst bekende route gevaarlijke stoffen is ingetrokken op 30 oktober 2012. Het transport van gevaarlijke stoffen over de N213 is getoetst aan het Besluit externe veiligheid transportroutes (Bevt). De toetsingsafstand bedraagt 200 meter.

De N213 beschikt ter hoogte van het plangebied niet over een PR=10-6 risicocontour. De grenswaarden van de weg vormen geen belemmering voor de ontwikkelingen in het plangebied.

Voor de hoogte van het groepsrisico is vooral de bebouwing dichtbij de transportroute van belang. Bebouwing die op grotere afstand van de transportroute is gelegen draagt minder bij aan de hoogte van het groepsrisico dan dichtbij gelegen bebouwing (met een zelfde personendichtheid). Vanaf een bepaalde afstand (mede afhankelijk van het aantal personen in het plangebied) draagt een ontwikkeling niet meer significant bij aan de hoogte van het groepsrisico. In het Besluit externe veiligheid transportroutes is daarom opgenomen dat een berekening van het groepsrisico achterwege kan blijven bij ruimtelijke ontwikkelingen die op meer dan 200 meter van een transportroute zijn gelegen. Bij ontwikkelingen binnen 200 meter moeten de vuistregels uit de HART worden toegepast.

De N231 is gelegen op minder dan 200 meter van het plangebied, namelijk op ongeveer 15 meter.

Volgens de Risicoatlas Zuid-Holland vindt er geen transport van GF3 stoffen over het traject plaats. Dat lijkt onwaarschijnlijk omdat op het onderliggende wegennet LPG-tankstations aanwezig zijn. Daarnaast zijn in het gebied propaanreservoirs aanwezig bij verschillende bedrijven. Het is waarschijnlijk dat dit transport óók over de N213 plaatsvindt. Gezien het aantal LPG-tankstations en propaanreservoirs wordt de bijdrage GF3 per jaar die toe te wijzen zijn aan de N213 geschat op maximaal 500 transporten.

Nabij het plangebied is sprake van tweezijdige bebouwing.

afbeelding "i_NL.IMRO.1783.abp00000013g13-VA01_0011.png"

Situatie van een weg buiten de bebouwde kom, tweezijdige bebouwing, waarbij bij de getoonde transportfrequenties 10% van de orientatiewaarde niet wordt overschreden.

In de nabijheid van het plangebied is sprake van diverse functies. Er is overwegend sprake van agrarische functies met een gemiddelde dichtheid van 20 personen per hectare. Er is in minderheid sprake van industriële functies met een personendichtheid tot 80 personen per hectare. In dit onderzoek is uitgegaan van een maximale gemiddelde personendichtheid van 40 personen per hectare (worst case).

Uit toepassing van de systematiek van de HART volgt dat door de ontwikkelingen in het plangebied de waarde 0,1 x OW niet overschrijden.

Een berekening van het groepsrisico is op grond van het Besluit externe veiligheid transportroutes niet vereist. De aanwezigheid van de N213 vormt geen belemmering voor de ontwikkelingen in het plangebied.

Transport van gevaarlijke stoffen door buisleidingen

Het plangebied bevindt zich in de nabijheid van een transportroute voor gevaarlijke stoffen door buisleidingen. De meest dichtbij zijnde buisleiding NM – 411041 (Gasunie) is gelegen op circa 25 meter afstand van het plangebied.

De buisleiding beschikt volgens informatie op de risicokaart over een PR=10-6 risicocontour. Er is aanleiding om te veronderstellen dat het om een risicorelevante buisleiding gaat. Daarom is het buisleidingenbestand opgevraagd bij de Gasunie te voorbereiding van een risicoberekening. De buisleidinggegevens zijn op 7 februari 2018 door de Gasunie beschikbaar gesteld. Bij het controleren van de gegevens is gebleken dat de buisleiding naast de Galgeweg niet is opgenomen in het buisleidingenbestand. Het blijkt te gaan om een lage druk buisleiding die niet onder het Bevb valt (< 16 bar). Er zijn geen andere relevante buisleidingen in de nabijheid van het plangebied die een negatieve invloed op de ontwikkelingen binnen het plangebied hebben. De aanwezigheid van de buisleiding vormt geen belemmering voor de ontwikkelingen in het plangebied.

Hulpverlening, zelfredzaamheid en bestrijdbaarheid

De locatie van het plangebied bevindt zich aan zowel een provinciale als doorgaande gemeentelijke weg. Op korte afstand van het plangebied bevindt een brandweerkazerne (6 minuten aanrijtijd). Inclusief een aanrijtijd van 6 minuten (Dekkingsplan Brandweer Zuid-Holland Zuid) komt de totale aanrijtijd op minder dan 15 minuten. Dat is voldoende voor de te realiseren functie.

De personen binnen de nieuwe functie zijn voldoende zelfredzaam. Voor zover zich minder valide medewerkers binnen de functie bevinden is de interne noodorganisatie (BHV) verantwoordelijk voor het tijdig en adequaat evacueren van de betreffende medewerker.

De mogelijkheden van bestrijdbaarheid van incidenten nabij het plangebied zijn voldoende. In geval van een maatgevend scenario (koude BLEVE) is er sprake van bestrijdbaarheid van secundaire effecten.

3.3 Water

3.3.1 Wettelijk kader

Op verschillende bestuursniveaus zijn de afgelopen jaren beleidsnota's verschenen aangaande de waterhuishouding, alle met het doel een duurzaam waterbeheer (kwalitatief en kwantitatief). Deze paragraaf geeft een overzicht van de voor het plangebied relevante nota's waarbij het beleid van het Hoogheemraadschap en de gemeente nader wordt behandeld.


Europa:

  • Kaderrichtlijn Water (KRW).


Nationaal:

  • Waterbeleid voor de 21ste eeuw (WB21)
  • Nationaal Bestuursakkoord Water (NBW)
  • Waterwet
  • Nationaal waterplan


Provinciaal:

  • Provinciaal Waterplan
  • Visie Ruimte en Mobiliteit
  • Verordening Ruimte en de waterverordening Zuid-Holland.


Nationaal beleid

Het Rijk, de provincies, de gemeenten en de Unie van Waterschappen hebben op 25 juni 2008 een geactualiseerde versie van het Nationaal Bestuursakkoord Water (NBW-Actueel) ondertekend. Hierin zijn afspraken vastgelegd voor een duurzame en klimaatbestendige waterhuishouding in Nederland. In de afgelopen vijf jaar is een groot deel van de gemaakte afspraken in het oorspronkelijke NBW inmiddels uitgevoerd. De NBW-partijen gaan nu gezamenlijk verder met de uitvoering van de nieuwe afspraken in het akkoord, onder meer over klimaatveranderingen, de stedelijke wateropgave en de ontwikkelingen in woningbouw en infrastructuur. Ook is er meer aandacht voor de implementatie van de Kaderrichtlijn Water. Het NBW heeft tot doel om in de periode tot 2015 de waterhuishouding in Nederland op orde te brengen en te houden en te anticiperen op klimaatverandering.


Nationaal Waterplan

Op 10 december 2015 hebben de minister van Infrastructuur en Milieu en de staatssecretaris van Economische Zaken het Nationaal Waterplan 2016?2021 vastgesteld. In het Nationaal Waterplan 2016?2021 staan de volgende ambities centraal:

  • Nederland blijft de veiligste delta in de wereld;
  • Nederlandse wateren zijn schoon en gezond en er is genoeg zoetwater;
  • Nederland is klimaatbestendig en waterrobuust ingericht;
  • Nederland is en blijft een gidsland voor watermanagement;
  • Nederlanders leven waterbewust.


Structuurvisie Infrastructuur en Ruimte

Op 13 maart 2012 is de Structuurvisie Infrastructuur en Ruimte vastgesteld. De structuurvisie sluit aan op de uitgangspunten van het Nationaal Waterplan en vult deze op onderdelen aan. Uitgangspunten zijn het verbeteren van de waterkwaliteit, het voorkomen van wateroverlast, ruimte voor waterveiligheid, een duurzame zoetwatervoorziening en klimaatbestendige stedelijke (her)ontwikkeling.


Provinciaal beleid


Het provinciaal waterbeleid voor de periode 2016-2021 bestaat uit: de Visie Ruimte en Mobiliteit, Voortgangsnota Europese Kaderrichtlijn Water (KRW) 2016 - 2021 en onderdelen van het Provinciaal Waterplan 2010 - 2015.

In de Visie Ruimte en Mobiliteit (VRM) zijn de ruimtelijke componenten opgenomen van het waterbeleid. Hoofdstuk 4 geeft de hoofdlijnen van het provinciaal waterbeleid:

  • de ambitie om een duurzaam, concurrerende en leefbare Europese topregio te zijn. De Provincie bevordert de transitie naar een water -en energie efficiënte samenleving. Daar spelen het verbeteren van toekomstwaarde, de gebruikswaarde en de belevingswaarde een belangrijke rol;
  • aan het watersysteem worden grote uitdaging gesteld door verzilting, klimaatverandering, inklinking, veranderd ruimtegebruik en de daarbij passende veranderingen van het watersysteem;
  • het beter benutten van de kansen en natuurlijke kwaliteiten van de bodem en de ondergrond is tevens een speerpunt van het provinciaal waterbeleid;
  • tenslotte door een verandering naar een duurzame voorziening in de energiebehoefte kan worden ingezet op een energie-efficiënte samenleving.


De doelen, maatregelen en afspraken voor de kwaliteit van het water van grond- en oppervlakte water zijn opgenomen het Stroomgebied beheerplan Rijn-West 201-2015 (SGB-1). Voor opvolgende periode 2016-2021 is het SGB-2 op 22 december 2014 gereedgekomen. De invulling van de verantwoordelijkheid in dit SGB-2 is vastgelegd in de KRW 2016-2021.

Het Waterplan Zuid-Holland 2015 was van kracht tot 22 december 2015. Op grond van artikel 48 Waterwet moet het plan om de zes jaar door de Provinciale Staten worden herzien. Het is niet noodzakelijk om een nieuw plan vast te stellen. Voldaan kan worden met het nemen van een planherzieningsbesluit. Dit besluit is genomen op 29 juni 2016 en bekend gemaakt op 8 juli 2016.

De onderdelen 'Waarborgen waterveiligheid (hoofdstuk 4)' en 'Realiseren mooi en schoon water (hoofdstuk 5)' en 'operationeel grondwaterbeleid (bijlage 7)' van het Waterplan 2015 blijven van kracht.

De Visie op Zuid-Holland bestaat uit de Visie Ruimte en Mobiliteit, de Verordening Ruimte en de Uitvoeringsagenda. Hierin beschrijft de provincie haar doelstellingen en provinciale belangen (Visie Ruimte en Mobiliteit), stelt zij regels aan ruimtelijke ontwikkelingen (Verordening) en geeft zij aan wat nodig is om dit te realiseren (Uitvoeringsagenda). In de Verordening Ruimte zijn bijvoorbeeld regels opgenomen met betrekking tot regionale keringen in bestemmingsplannen. Daarnaast is de Waterverordening Zuid-Holland van belang. Daarin zijn onder meer veiligheidsnormeringen voor regionale keringen en waterkwantiteitsnormen opgenomen. De waterkwantiteitsnormen geven aan, waar de regionale wateren met het oog op de bergings- en afvoercapaciteit op ingericht moeten zijn. Deze normen definiëren de gemiddelde overstromingskans vanuit het oppervlaktewater per jaar van daarbij aan te wijzen gebieden. Het beschermingsniveau verschilt per vorm van landgebruik en is gerelateerd aan de economische waarde van landgebruik en de te verwachten schade bij overstromingen. De waterkwaliteitsnormen zijn gerelateerd aan het landgebruik en daarmee bepalend voor de mogelijkheden, die het bestemmingsplan biedt.

De provincie heeft samen met de gemeente Den Haag en Westland een Visie Vaartenland opgesteld, een visie op hoe de vaartenstructuur in Westland en Den Haag recreatief/toeristisch en economisch elkaar kan versterken. Het project Westlandse Waterlijnen heeft de provincie in samenwerking met heel veel stakeholders uit het gebied ten westen van het Rijn-Schiekanaal opgesteld (Westland, Den Haag, Delft, Midden-Delfland, Schiedam, Vlaardingen en Maassluis). Dit heeft een wensenlijst met een soort top 5 opgeleverd, met betrekking tot versterking van de vaarrecreatie en economische spin-off, waar burgers, verenigingen en ondernemers hun zinnen op hebben gezet. Verder is in de Visie Ruimte en Mobiliteit aangegeven dat de juridische borging en versterking van het vaarnetwerk overgedragen is aan de gemeenten die hierop hun lokale beleid en bestemmingsplannen moeten aanpassen.


Waterschapsbeleid

Het Hoogheemraadschap Delfland heeft haar waterbeleid vastgelegd in het Waterbeheersplan 2016-2021 'Strategie richting een toekomstbestendig en samenwerkingsgericht waterschap'. In dit Waterbeheerplan 5 (WBP 5) heeft het Hoogheemraadschap van Delfland (Delfland) zijn strategie voor de uitvoering van de kerntaken voor de komende jaren beschreven. Het is de leidraad voor het handelen van Delfland in de planperiode 2016-2021. Het WBP 5 is tevens een uitnodiging aan private, particuliere en publieke partijen om binnen de uitgezette koers met initiatieven te komen. Bij de uitvoering van het WBP 5 staan de kerntaken vanzelfsprekend voorop:

  • de waterveiligheid;
  • het waterbeheer;
  • de waterkwaliteit;
  • het zuiveren van afvalwater.


Delfland zal hierbij nadrukkelijk kijken naar een doelmatige uitvoering daarvan waarbij ambities, kosten en het tempo op een evenwichtig manier zijn afgewogen. Delfland voert zijn kerntaken uit ten behoeve van het behouden en verbeteren van de leefomgeving voor inwoners, medeoverheden, bedrijven en de natuurwaarden in het beheergebied. Het is een uitdaging om bij de uitvoering van die taken aan te sluiten bij de beleving en de behoeften van de maatschappij. Waterbewustzijn vormt de onmisbare schakel voor draagvlak. Delfland wil dat mensen zich in de komende planperiode bewust worden van het water om hen heen, van de gevolgen van klimaatverandering en van hun eigen gedrag. Het vergroten van waterbewustzijn is daarom verweven in alle programma's en handelingen van Delfland in de komende planperiode.

De werkzaamheden en projecten die de komende zes jaar geïnitieerd worden zijn terug te brengen tot de volgende vier speerpunten van het waterschap:

  • 1. In stand houden: Investeringen in de infrastructuur worden op een adequate manier in stand gehouden. De waterkeringen, het watersysteem, de ecologische structuren en het afvalwatersysteem worden met beheer verder geoptimaliseerd. Delfland werkt bij het bestendigen van het beheer van de infrastructuur toe naar de levenscyclusbenadering;
  • 2. Investeren: Veranderende wetgeving en veranderingen in de omgeving vragen om aanpassing en verdere verbetering van ons watersysteem, de waterkeringen en het afvalwatersysteem. Dit betekent de kans op natte voeten verkleinen door bij het zoeken naar oplossingen om water langer vast te houden, de waterkeringen op orde te houden met oog voor de multifunctionaliteit, de waterkwaliteit te verbeteren en toe te spitsen op de potenties van het gebied en de waterzuiveringen om te bouwen tot zoetwaterfabrieken. Bij elk project, proces en activiteit worden de innovatieve mogelijkheden en de meest duurzame wijze van uitvoering meegenomen in de afwegingen;
  • 3. Samenwerken: Het waterschap kan en doet het niet alleen, sterker nog, waterbeheer is ook een taak van andere overheden zoals gemeenten en van burgers en bedrijven. De samenwerking in het waterbeheer is pluriform van karakter. Het waterschap speelt hierop in door goed omgevingsmanagement en door op basis van transparantie en vertrouwen de samenwerking te zoeken en structureel te onderhouden. Delfland wil het waterbewustzijn bevorderen door samenwerking met belanghebbenden en delen van verantwoordelijkheden;
  • 4. Flexibel en duidelijk: Partners komen een flexibel waterschap tegen die rol en houding afstemt op basis van vraagstukken die voorliggen. Duidelijke kaders worden neergezet, zoals financieel gezond en bijdragen aan toekomstbestendig waterbeheer, maar dogma's zijn er niet. Dit betekent dat er in de werk- en beleidsprocessen van de ambtelijke organisatie en bij bestuurlijke besluitvorming binnen de wettelijke mogelijkheden voldoende ruimte moet zijn om maatwerk te leveren. Innovatie fungeert daarbij als aanjager om te blijven vernieuwen, mee te bewegen met veranderingen en te voorkomen dat het waterschap statisch wordt.


In 2007 (herzien in juli 2016) is een Handreiking Watertoets, ruimte voor water in ruimtelijke plannen opgesteld. Het Hoogheemraadschap van Delfland stelt voorwaarden aan de inhoud van de watertoets (waterparagraaf) als verplicht onderdeel van de onderbouwing van ruimtelijke plannen. De toelichting van bestemmingsplannen dient een beschrijving te bevatten van de volledige watersituatie binnen het plangebied, alsmede de te verwachten ontwikkelingen. Deze beschrijving dient in te gaan op de volgende aspecten:

  • beleidskader omtrent water;
  • waterkeringen;
  • waterkwantiteit;
  • waterkwaliteit en ecologie;
  • afvalwater en riolering;
  • waterprojecten welke onderdeel zijn van ABC-Delfland.


Gemeentelijk beleid

Het Waterplan Westland , met als ondertitel 'Westlands water, nu en later' is een product van de gemeente Westland en het Hoogheemraadschap van Delfland. Hierin wordt onder andere de waterhuishoudkundige visie en ambities tot 2027 en de daarbij horende uitvoeringsplan 2015 tot 2018 beschreven. De thema's: "Toekomstig ruimtelijk beleid, Duurzaamheid, Schoon water, waterkeringen, Droge voeten, Afvalwaterketen Beheer en onderhoud, Zoetwatervoorzieningen en grondwater, Recreatie", worden hierin uitgewerkt. De ruimtelijke vertaling van de hieruit voortkomende maatregelen is per polder in kaart gebracht. De gewenste waterstructuur wordt door de gemeente vertaald in bestemmingsplannen en structuurvisies. In het Verbreed Gemeentelijk Rioleringsplan Westland 2011-2015 heeft de gemeente haar visie op het stedelijk waterbeheer vastgelegd. Met het eerste Verbreed GRP Westland 2011-2015 wordt niet alleen uitvoering gegeven aan de wettelijke eisen, maar wordt ook de onderlinge samenhang tussen de drie zorgplichten en reeds in gang gezette ontwikkelingen zoals het project Riolering Glastuinbouw Westland (RGW) weergegeven. Het Verbreed GRP is een logisch vervolg op de wijzigingen in wetgeving/beleid en een noodzakelijke verdere optimalisatie van het beleid dat de afgelopen 5 jaar is gevolgd.

3.3.2 Onderzoek

Aan de Galgeweg 55-57 te Naaldwijk wordt het bestaande glastuinbouwbedrijf en de woning gesloopt. Hiervoor komt een nieuw kantoor met bedrijfshal waar ongeveer 50 personen werkzaam zullen zijn. Om de nieuwe bouw mogelijk te maken is een Waterstudie/watertoets gemaakt door Aqua-Terra Nova BV (Bijlage 4). Ten behoeve van het project heeft een toets aan de thema's van de Handreiking Watertoets voor gemeenten plaatsgevonden. In de handreiking komen verschillende waterthema's aan de orde, zoals veiligheid en waterkeringen, waterkwantiteit, waterkwaliteit en ecologie, onderhoud en bagger en afvalwater en riolering.

Veiligheid en waterkeringen

In onderstaande figuur is de leggerkaart wateren en waterkeringen van het gebied opgenomen. Op de kaart is geen beschermingszone voor dit perceel opgenomen. Nadere criteria ten aanzien van veiligheid en waterkeringen zijn niet aan de orde.

afbeelding "i_NL.IMRO.1783.abp00000013g13-VA01_0012.png"

Uitsnede Leggerkaart

Waterkwantiteit

Het plan dient te voldoen aan de provinciale normen voor bergings- en afvoercapaciteit. De planlocatie is gelegen in het boezemland van Delfland, dat betekent dat het gebied zonder gemalen afwatert op het boezemstelsel. Het vastgestelde boezemwaterpeil is ca. -0,43 m NAP. Hierbij geldt een maximale peilstijging van 0,1 m. Bij nieuwe functies dient het beschermingsniveau hier op te worden afgestemd. De nieuwe en de bestaande functie hebben een verschillend beschermingsniveau. Met het oog op de bergings- en afvoercapaciteit waarop het regionale watersysteem moet zijn ingericht geldt, voor dit gebied op dit moment (glastuinbouw) een norm van 1/50 jaar voor wateroverlast. Voor de nieuwe situatie (bebouwing niet zijnde glastuinbouw) geldt een norm van 1/100 jaar. Het is niet mogelijk om het watersysteem zo te sturen of aan te passen dat in een klein deel van het peilvak een hogere bescherming wordt geboden dan in de rest van het peilvak. Daarom geldt bij geïsoleerde bestemmingen hetzelfde beschermingsniveau als in de omgeving. De initiatiefnemer is daarom zelf verantwoordelijk om maatregelen te nemen en daarmee een hoger beschermingsniveau te bereiken. Bij nieuwbouw kan dat bijvoorbeeld door bebouwing verhoogt aan te leggen.

In het plangebied wordt circa 980 m2 extra oppervlaktewater gegraven. Voor het boezemgebied binnen dit plan zijn geen aanvullende maatregelen ten aanzien van de waterkwantiteit nodig.

Het wordt aanbevolen het terrein klimaatbestendig voor water te maken. Daartoe zijn verschillende maatregelen mogelijk. Voor een vertraagde afvoer van het hemelwater zijn creatieve en efficiënte maatregelen mogelijk, zoals het ophogen van gronden, een hoger bouwpeil van gebouwen, open verharding ter plekke van parkeerplaatsen of water vasthouden op particulier terrein, bijvoorbeeld door middel van de aanleg van wadi's, groene daken, het afkoppelen van hemelwaterafvoer, en dergelijke.

Bodem en grondwater

Het maaiveld zal op minimaal + 0,35 m NAP blijven maar waarschijnlijk worden opgehoogd. De hoogtekaart van het gebied is in onderstaande figuur weergegeven. Het grondwaterpeil zit op min. 0,8 m onder maaiveld en hierop kan, indien gewenst, geïnfiltreerd worden. Er worden geen ondergrondse constructies gerealiseerd.

afbeelding "i_NL.IMRO.1783.abp00000013g13-VA01_0013.png"

Uitsnede hoogtekaart

Conform de Handreiking Watertoets en de nieuwe beleidsnota van Delfland (juli 2014) mag de waterhuishoudkundige situatie niet verslechteren als gevolg van de ontwikkeling, het zgn. standstill beginsel. Voor dit project is toetsing aan de bergings- en afvoernormen het belangrijkste uitgangspunt. Bij planologische omzetting geldt de maximale inspanning voor de norm van de waterberging (zie bijlage) met toepassing van een effectgerichte, gebiedsgerichte en marktgerichte aanpak. Het stand-still beginsel betekent dat de kans op wateroverlast niet mag toenemen als gevolg van een ontwikkeling. Ontwikkelingen waarbij het verhard oppervlak toeneemt, of de vasthoudcapaciteit van een gebied op andere manieren wordt verkleind, zorgen voor een snellere afstroming van hemelwater naar het oppervlaktewater. Dit kan leiden tot wateroverlast. Versnelde afvoer door meer verharding voldoet daarmee niet aan het stand-still beginsel, tenzij ter compensatie extra waterberging wordt gerealiseerd. Delfland heeft de Watersleutel ontwikkeld, een rekentool waarbij op basis van een aantal relevante kenmerken van de ontwikkeling en het watersysteem wordt bepaald hoeveel waterberging moet worden gerealiseerd. Om te bepalen hoeveel waterberging nodig is om de ontwikkeling hydrologisch neutraal te kunnen uitvoeren, kan ook een modelstudie worden uitgevoerd. Voor veel ontwikkelingen, waaronder het projectgebied, kan worden volstaan met een eenvoudigere methode om inzicht te krijgen in de benodigde watercompensatie. In de bijlage staat op basis van de gegevens in deze rapportage de uitgangspunten voor de berekening van de watercompensatie van het project:

  • De huidige en toekomstige verharding van zowel terrein verharding als bebouwing;
  • huidige en toekomstig maaiveldhoogte;
  • maatgevend peil en gemiddelde drooglegging;
  • toelaatbare peilstijging.

In de bijlage staat de analyse op basis van de Watersleutel van Delfland weergegeven. Op basis van de Watersleutel behoeft er geen extra waterberging of wateroppervlak te worden gerealiseerd. Ten aanzien van het stand-still beginsel wordt met name naar 3 onderdelen gekeken:

  • Kans op wateroverlast mag niet toenemen; dit zal in de nieuwe situatie niet gebeuren aangezien het percentage onverhard en waterberging toeneemt;
  • Structuur van het watersysteem mag niet verslechteren; dit zal in de nieuwe situatie niet gebeuren aangezien er geen aanpassingen aan de structuur plaatsvinden of die een negatieve invloed op de structuur hebben;
  • Beheerbaarheid van het watersysteem mag niet achteruit gaan; er wordt extra waterberging voor de boezem gegraven waardoor de beheersbaarheid toeneemt.

Hiermee voldoet het plan aan de trits ‘vasthouden, bergen en afvoeren.

Zorgplicht

De initiatiefnemer dient maatregelen of voorzieningen te treffen om te voldoen aan de zorgplicht. De ontwikkeling in het projectgebied kenmerkt zich door het vele water en de natuurvriendelijke groene oevers. Waar mogelijk zal de aanleg van verharding in waterdoorlatende vorm worden gerealiseerd. Deze activiteiten maken deel uit van het nader vorm geven van het nieuwe beleid van Delfland en de gemeente zal hier aan meewerken.

afbeelding "i_NL.IMRO.1783.abp00000013g13-VA01_0014.png"

Watersysteemkwaliteit en ecologie

Het projectgebied zal in de nieuwe situatie een directe invloed op de kwaliteit van het oppervlaktewater hebben als gevolg van de toename van natuur en water. De aquatischecologische toestand van het oppervlaktewater blijft echter voor een belangrijk deel afhankelijk van de vermindering van verontreiniging van gebieden elders, zoals uitwaterende polders, overstorten van riolering, diffuse bronnen en stedelijk gebied.

Het afstromend hemelwater vanaf het projectgebied kan een gering positief effect op de waterkwaliteit hebben, indien het hemelwater blijvend wordt afgevoerd middels het gescheiden rioolstelsel. Door de infiltratie van hemelwater in de bodem kan door de bodempassage eveneens een kwaliteitsverbetering plaatsvinden van het grondwater.

Er zullen natuurvriendelijke oevers worden aangelegd over de lengte de nieuw te graven waterpartij.


Onderhoud en bagger

De veranderingen van het projectgebied hebben de volgende gevolgen op het onderhoud en baggeren.

  • Watergang langs provinciale weg: door de provincie Zuid-Holland. De watergang blijft goed te onderhouden vanaf de weg.
  • Watergang aan noord en zuidzijde perceel; door de eigenaren. Het gebouw staat gedeeltelijk op de oever en in het water. Dit deel zal varend moeten worden onderhouden en voor het overige deel is er voldoende ruimte om de watergangen vanaf de kant te onderhouden.


Afvalwater en riolering

Er wordt, behalve hemelwater van de daken en het water van het wegdek, geen water geloosd. Het rioleringsstelsel loost op AWZI Nieuwe Waterweg te Hoek van Holland. Het plan dient te voldoen aan de Leidraad Riolering West Nederland en de Leidraad aan- en afkoppelen verhard oppervlak en de Beslisboom Aan- en afkoppelen verharde oppervlakten (2003).

3.3.3 Conclusie

De eindconcept waterstudie is op 21 februari 2018 middels het Watertoetsportaal aan het Hoogheemraadschap van Delfland voorgelegd. Vanuit water bestaan er geen belemmeringen tegen de uitvoering van het project.

3.4 Ecologie

3.4.1 Wettelijk kader

Voor de soortenbescherming is de Flora- en faunawet (hierna Ffw) van toepassing. Deze wet is gericht op de bescherming van dier- en plantensoorten in hun natuurlijke leefgebied. De Ffw bevat onder meer verbodsbepalingen met betrekking tot het aantasten, verontrusten of verstoren van beschermde dier- en plantensoorten, hun nesten, holen en andere voortplantings- of vaste rust- en verblijfplaatsen. De wet maakt hierbij een onderscheid tussen 'licht' en 'zwaar' beschermde soorten. Indien sprake is van bestendig beheer, onderhoud of gebruik, gelden voor sommige, met name genoemde soorten, de verbodsbepalingen van de Ffw niet. Er is dan sprake van vrijstelling op grond van de wet. Voor zover deze vrijstelling niet van toepassing is, bestaat de mogelijkheid om van de verbodsbepalingen ontheffing te verkrijgen van het Ministerie van Economische Zaken, Landbouw en Innovatie (EL&I). Voor de zwaar beschermde soorten wordt deze ontheffing slechts verleend, indien: er sprake is van een wettelijk geregeld belang (waaronder het belang van land- en bosbouw, bestendig gebruik en dwingende reden van groot openbaar belang); er geen alternatief is; geen afbreuk wordt gedaan aan een gunstige staat van instandhouding van de soort.


Bij ruimtelijke ontwikkelingen dient in het geval van zwaar beschermde soorten of broedende vogels overtreding van de Ffw voorkomen te worden door het treffen van maatregelen, aangezien voor dergelijke situaties geen ontheffing kan worden verleend.

3.4.2 Onderzoek

VanderHelm Milieubeheer B.V. te Berkel en Rodenrijs heeft een ecologische quickscan (Bijlage 5) uitgevoerd ter plaatse van de Galgeweg 55 te Naaldwijk.

Beschermde gebieden

Het projectgebied maakt geen onderdeel uit van een natuurgebied dat beschermd wordt door de Wet natuurbescherming. Het dichtstbijzijnde beschermde Natura 2000-gebied is Westduinpark & Wapendal. Dit natuurgebied ligt op circa 2 kilometer ten westen van het projectgebied.

Het projectgebied maakt tevens geen deel uit van Natuurnetwerk Nederland (NNN). Het dichtstbijzijnde gebied dat deel uitmaakt van NNN is gelegen op circa 1.300 meter ten noordoosten van het projectgebied. De roze lijn op de kaart is een ecologische verbinding die bestaat uit een watergang. Deze ligt op + 160 meter ten noorden van de projectlocatie.

afbeelding "i_NL.IMRO.1783.abp00000013g13-VA01_0015.png"

Beschermde houtopstanden

Het projectgebied bevindt zich buiten de bebouwde kom van gemeente Westland. De bomen in het projectgebied zijn kleiner dan 10 are en bestaat niet uit een bomenrij van meer dan 20 bomen. Hieruit blijkt dat de bomen niet vallen onder beschermde houtopstanden benoemd in de Wet Natuurbescherming.

Beschermde soorten

Voor de beschermde soorten is een bureaustudie en een veldonderzoek uitgevoerd. De resultaten en vervolgstappen zijn in onderstaande tabel weergegeven:

afbeelding "i_NL.IMRO.1783.abp00000013g13-VA01_0016.png"

3.5 Archeologie

3.5.1 Wettelijk kader

Als gevolg van het Verdrag van Valetta, dat in 1998 door het Nederlandse parlement is goedgekeurd en in 2006 zijn beslag heeft gekregen in de gewijzigde Monumentenwet 1988, stellen Rijk en Provincie zich op het standpunt dat in het ruimtelijk beleid zorgvuldig met het archeologische erfgoed moet worden omgegaan. Voor gebieden waar archeologische waarden voorkomen of waar reële verwachtingen bestaan dat ter plaatse archeologische waarden aanwezig zijn, dient voorafgaand aan bodemingrepen archeologisch onderzoek te worden uitgevoerd. De uitkomsten van het archeologisch onderzoek dienen vervolgens volwaardig in de belangenafweging te worden betrokken. Het Rijk heeft deze beleidsuitgangspunten neergelegd in onder meer de Cultuurnota 2005 - 2008, de Nota Belvedère, de Nota Ruimte en het Structuurschema Groene Ruimte 2.

De provincie Zuid-Holland hanteert het uitgangspunt dat op terreinen die voorkomen op de Archeologische Monumentenkaart Zuid-Holland en in gebieden die op de kaart archeologische waarden van de Cultuurhistorische Hoofdstructuur (CHS-kaart) ten minste een redelijke tot grote kans op archeologische sporen hebben, archeologisch vooronderzoek in het kader van de planvoorbereiding dient plaats te vinden. Voor zover er onzekerheid bestaat over de precieze aanwezigheid van archeologische waarden, dient in het bestemmingsplan voor het bouwrijp maken een omgevingsvergunningplicht te worden gehanteerd. Het verlenen van een omgevingsvergunning wordt daarbij afhankelijk gesteld van de uitkomsten van nader archeologisch onderzoek en de belangenafweging op grond daarvan.

Doelstelling van het Verdrag van Valetta is de bescherming en het behoud van archeologische waarden. Als gevolg van dit verdrag wordt in het kader van de ruimtelijke ordening het behoud van het archeologisch erfgoed meegewogen zoals alle andere belangen die bij de voorbereiding van het plan een rol spelen.

3.5.2 Onderzoek

Bureau voor Archeologie heeft een bureau- en inventariserend veldonderzoek in de vorm van boringen uitgevoerd voor sloop- en bouwwerkzaamheden aan de Galgeweg 57 te Naaldwijk (Bijlage 6).

In het plangebied zijn acht boringen geplaatst tot maximaal 400 cm onder maaiveld. Hieruit blijkt dat sprake is van een bouwvoor op wadafzettingen op kwelderafzettingen op geulafzettingen. Uit het booronderzoek blijkt dat in de wadafzettingen zwakke groene vlekken en in de kwelderafzettingen een zwarte laag aanwezig zijn. Deze vormen een zwakke indicatie voor archeologische resten. Er zijn echter geen harde archeologische indicatoren aangetroffen zoals aardewerk, vuursteen of bot. De groene vlekken moeten, gezien de diepe ligging, als gereduceerde roestvlekken worden beschouwd. De zwarte laag kan ook een natuurlijke oorsprong hebben. De aanwijzingen worden daarom als te zwak beschouwd om te spreken van een archeologische vindplaats. Uit het onderzoek blijkt dat het plangebied vrijgegeven kan worden voor de voorgenomen ontwikkeling.

Het is echter nooit uit te sluiten dat toch archeologische resten worden aangetroffen bij de graafwerkzaamheden. Eventuele archeologische resten is men verplicht te melden bij de Minister van OCW in overeenstemming met de Erfgoedwet uit 2015.

Hoofdstuk 4 Uitvoerbaarheid

4.1 Economische uitvoerbaarheid

Op grond van artikel 6.12 Wro is de gemeente verplicht bij vaststelling van een bestemmingsplan of) projectbesluit waarin bouwplannen zijn opgenomen als aangewezen in artikel 6.12 Wro juncto artikel 6.2.1. Bro, een exploitatieplan vast te stellen. Geen exploitatieplan hoeft te worden vastgesteld als het verhalen van kosten anderszins is verzekerd, bijvoorbeeld doordat de gemeente hierover een overeenkomst heeft gesloten met de eigenaar van de binnen het exploitatiegebied gelegen gronden, of doordat de gemeente zelf eigenaar is van bedoelde gronden.

Ten behoeve van de ontwikkeling van het projectgebied is een anterieure overeenkomst gesloten met de eigenaar van de grond. Het verhalen van kosten is op die manier anderszins verzekerd en een expolitatieplan hoeft dan ook niet vastgesteld te worden.

4.2 Maatschappelijke uitvoerbaarheid

4.2.1 Overleg

Er heeft bestuurlijk overleg plaatsgehad als geboden in artikel 3.1.1 van het Besluit ruimtelijke ordening. Hierbij is door het Hoogheemraadschap van Delfland een reactie ingediend. De punten in de reactie zijn verwerkt in de toelichting.

4.2.2 Zienswijzen

Het ontwerpbesluit tot verlening van de omgevingsvergunning heeft vanaf 13 juli 2018 voor een periode van zes weken ter inzage gelegen voor het indienen van zienswijzen. Tijdens de zienswijzetermijn zijn er geen zienswijzen ingediend.