Plan: | Hoflaan nabij 64 te 's-Gravenzande |
---|---|
Status: | vastgesteld |
Plantype: | omgevingsvergunning |
IMRO-idn: | NL.IMRO.1783.abp00000005g02-VA01 |
Op 31 oktober 2014 heeft NLo B.V. een aanvraag omgevingsvergunning ingediend (W-AV-2014-1026) voor het oprichten van zeven eengezinswoningen op het perceel Hoflaan nabij 64 te 's-Gravenzande. Het project voorziet in de bouw van zeven aaneengesloten eengezinswoningen bestaande uit twee bouwlagen met een kap. De vijf tussenwoningen hebben een goothoogte en nokhoogte van 5,8 meter respectievelijk 9,34 meter en de twee hoekwoningen hebben een goot- en nokhoogte van 5,8 meter respectievelijk 10,26 meter. Aan de voorzijde worden bij alle woningen een parkeerplaats op eigen terrein gesitueerd. De overige parkeerplaatsen worden in de omgeving aangelegd incl. de 18 bestaande parkeerplaatsen. Het plangebied is bereikbaar vanaf de Hoflaan.
Doorsnede woningen
Het perceel is gelegen binnen de woonkern van 's-Gravenzande aan de Hoflaan achter de woning op nummer 64, met aan de achterzijde water grenzend aan de school ISW Gasthuislaan. Het bouwperceel is kadastraal bekend 's-Gravenzande sectie I nummer 5118.
Het oppervlak van de totale kavel (projectgebied) bedraagt ca. 1.680 m2 en is bijna volledig verhard. Op een deel van het perceel bevond zich de gemeentewerf met bedrijfsruimte, een opslagterrein met deels overkapping en parkeerterrein. Het projectgebied is momenteel leeg terrein van klinkers met wat struweel en enkele bomen.
Ligging projectgebied
Het bouwplan is gelegen binnen het bestemmingsplan ‘Woonkern ’s-Gravenzande’. Volgens genoemd bestemmingsplan geldt ter plaatse van het perceel waarop het bouwplan is gesitueerd ingevolge artikel 4 de bestemming 'Bedrijf', ingevolge artikel 16 de bestemming 'Verkeer-Verblijfsgebied' en ingevolge artikel 18 de bestemming ‘Wonen (W)’.
Plankaart 'Woonkern 's-Gravenzande'
Het oprichten van zeven eengezinswoningen is in strijd met bovengenoemde bestemmingen omdat de bouw van woningen op gronden met de bestemming 'Bedrijf' en 'Verkeer-Verblijfsgebied' niet is toegestaan.
Voor de activiteit zijn in het bestemmingsplan geen regels opgenomen inzake afwijkingen en de activiteit is geen geval zoals genoemd in het Bor, bijlage II, artikel 4. Wel kan voor de activiteit worden afgeweken van de in het bestemmingsplan gegeven regels met toepassing van artikel 2.12, lid 1, onder a, sub 3 Wabo indien de activiteit niet in strijd is met een goede ruimtelijke ordening en de motivering van het besluit een goede ruimtelijke onderbouwing bevat.
De beleidscontext voor de visie op het plangebied wordt gevormd door gemeentelijke, regionale, provinciale en landelijke beleidsrapportages. In dit hoofdstuk is het relevante beleid samengevat. Het hier samengevatte beleidskader is niet uitputtend. In de toelichting wordt op een aantal plaatsen verwezen naar specifiek beleid of beleidsnotities die niet in deze paragraaf worden behandeld.
Structuurvisie Westland 2025-Perspectief 2040
Na een periode van ongekende groei heeft de economische conjunctuur een ongewild moment van bezinning gebracht. Ambities en de realiteit van alledag sluiten niet meer op elkaar aan. Met dit besef stelt de gemeente haar structuurvisie op, in de wetenschap dat de rol van de overheid de komende jaren zal veranderen. De visie geeft een ruimtelijk toekomstperspectief, ons streven voor de langere termijn, zonder daarbij de realiteit uit het oog te verliezen. In het perspectief 2040, dat in dialoog met de samenleving tot stand is gekomen, staan de ambities voor de toekomst van Westland. Hierin staan ook de kernwaarden die we als meetlat gebruiken bij toekomstige afwegingen of ruimtelijke ontwikkelingen mogelijk worden gemaakt of niet. We zetten zo eerst de stip op de horizon om aan te geven waar we naartoe willen. Op basis daarvan gaan we aan de slag met ruimtelijke ontwikkelingen die ons dichter bij het geschetste perspectief brengen. Met deze visie op basis van de Wet ruimtelijke ordening (Wro) faciliteert Westland de gewenste ontwikkelingen en stelt het tegelijkertijd het ruimtelijk kader tot 2025, met het besef dat de uitwerking aan vele partijen is. Westland wil ontwikkelingen mogelijk maken en niet opleggen onder het adagium ‘alleen ga je sneller, samen kom je verder'. Deze visie gaat uit van participatieplanologie, wat betekent dat de gemeente nadrukkelijk andere partijen uitnodigt en haar partners zoekt bij het verwezenlijken van een gedeelde ambitie. De visie is het beleidsbepalend document voor ruimtelijke ontwikkeling in Westland, waarmee duidelijkheid wordt verschaft aan ontwikkelende partijen en over de functionele invulling van gebieden. De structuurvisie biedt een juridische basis voor bovenplanse verevening en vormt de basis voor bijdragen aan ruimtelijke ontwikkelingen in anterieure overeenkomsten met marktpartijen.
Beleidsnotitie conventionele explosieven in het Westland
In de beleidsnotitie conventionele explosieven in het Westland wordt beschreven hoe om moet worden gegaan met dieptewerkzaamheden op locaties die mogelijk conventionele explosieven bevatten. De basis voor het gemeentelijk beleid voor het opsporen van explosieven is de explosieven risicokaart. Deze kaart geeft een eerste indicatie van het mogelijke gevaar van dieptewerkzaamheden op bepaalde locaties in het Westland. In het projectgebied zijn geen mogelijke vindplaatsen van conventionele explosieven aanwezig.
Westlands Verkeers- en Vervoersplan
In de ontwikkelingsvisie Greenport Westland zijn de beleidslijnen voor de lange termijn aangegeven voor de gehele gemeente. Met de relevante onderdelen van deze visie is het vervoersplan als sectorale nota vastgesteld. Met dit beleidsdeel, vastgesteld door de raad van de gemeente op 28 november 2006, wordt aangegeven welke richtingen de gemeente Westland de komende jaren opgaat en wordt het beleid van de ‘oude’ gemeenten geharmoniseerd. Het Westlands Verkeers- en Vervoersplan (WVVP) dient meerdere doelen, het uitwerken van de in de Greenport gestelde kaders en het schetsen van kaders voor de toekomst op het gebied van verkeer en vervoer.
In het WVVP is een parkeernormering opgenomen voor werkgelegenheid. De normering voor de niet-woonfuncties zijn gebaseerd op waargenomen autogebruik in een bepaalde situatie. De situatie wordt bepaald door de relevante functies (kantoren, bedrijven, winkels en dergelijke), de stedelijkingsgraad inclusief bereikbaarheid per alternatieve vervoerwijzen, de mogelijkheid tot parkeren, de ligging van het gebied en dergelijke.
Woonvisie
“Westland is een unieke, internationaal toonaangevende, goed bereikbare en duurzame
Greenportgemeente, waarin het goed wonen, werken, ondernemen en recreëren is”. Dit is de kernambitie van de Structuurvisie Westland 2025 (perspectief 2040), die in 2013 door de gemeenteraad is vastgesteld. De woonvisie is een actualisatie van de Woonvisie Westland 2003 en richt zich op het deelonderwerp “wonen” van de structuurvisie Westland.
Karakter en functie woonvisie
De woningmarkt is continu in beweging. Dit verdraagt geen strak gedetailleerd programma, maar een kader voor beslissingen. De woonvisie biedt het kader voor besluiten over programma’s, inzet van middelen en capaciteit en geeft richting aan het handelen van de gemeente en haar partners. De woonvisie is in overleg met de woningcorporaties tot stand gekomen en via een discussiebijeenkomst met andere partners op volkshuisvestingsgebied besproken.
Prioriteiten en uitgangspunten van de woonvisie
De huidige woonvisie Westland richt zich op de periode tot 2020. De uitgangspunten van deze woonvisie zijn als volgt:
Regionaal structuurplan Haaglanden
Het Regionaal Structuurplan Haaglanden (RSP) is een integraal plan voor de ruimtelijke ontwikkeling van Haaglanden en het kader voor het regionale beleid op het gebied van milieu, groen, mobiliteit, wonen en economie en voor lokale plannen, zoals de bestemmingsplannen. Het vastgestelde Regionaal Structuurplan Haaglanden kijkt naar 2020 (en soms 2030) en omvat de grote lijnen voor de ambities en ontwikkelingen op verschillende terreinen, zoals verkeer, wonen, werken, water, groen, etc.
De ambitie is dat het in heel Haaglanden voor iedereen goed wonen, werken en ontspannen is. De ruimtelijke structuur moet mensen stimuleren maatschappelijk actief te zijn en zich te ontwikkelen. Voldoende (ruimte voor) werkgelegenheid, een goed leefmilieu, een veilige leefomgeving, sociale cohesie en een herkenbare omgeving met identiteit zijn hiervoor van belang. Ook moeten de gewenste voorzieningen voor onderwijs, zorg, cultuur en sport goed bereikbaar zijn. Het RSP2020 heeft voor deze onderwerpen vooral een faciliterende, stimulerende en attenderende rol.
De vraag naar woningen, bedrijven en kantoren houdt aan, maar de ontwikkeling van nieuw stedelijk gebied gaat al snel ten koste van het groen, de Greenport of de ruimte voor water. Dit betekent dat deze ruimte in het bestaande stedelijke gebied gevonden moet worden en efficiënt moet worden gebruikt. Herstructurering en intensief ruimtegebruik zijn hierbij belangrijke middelen. Als onderdeel van het intensief en meervoudig ruimtegebruik in binnenstedelijke wijken en buurten moet functiemenging mogelijk zijn.
Provinciale Staten hebben op 2 juli 2010 de Provinciale Structuurvisie, de Verordening Ruimte en de Uitvoeringsagenda vastgesteld. In de 'Visie op Zuid-Holland' beschrijft de provincie haar doelstellingen en provinciale belangen. De Structuurvisie geeft een doorkijk naar 2040 en de visie voor 2020 met bijbehorende uitvoeringsstrategie.
In de ‘Visie op Zuid-Holland’ staat hoe de provincie samen met haar partners wil omgaan met de beschikbare ruimte. Met de structuurvisie werkt de provincie aan een vitaal Zuid-Holland, met meer samenhang en verbinding tussen stad en land. Hierdoor is in Zuid-Holland goed wonen, werken en recreëren voor iedereen binnen handbereik. De provincie onderscheidt vijf hoofdopgaven:
De Provinciale Structuurvisie, de Verordening Ruimte en de Uitvoeringsagenda gaat onder meer in op de voorgestane infrastructurele projecten in het Westland. Het gebied rondom het plangebied is op de functiekaart van de structuurvisie aangemerkt als Beter benutten bebouwde ruimte.
Uitsnede functiekaart
Binnen de voornoemde aanduiding wordt ruimte geboden aan wonen, werken en andere stedelijke voorzieningen. De nieuwbouw van zeven eengezinswoningen op een binnen de bebouwingscontour gelegen braakliggend terrein past hier binnen.
Nederland concurrerend, bereikbaar, leefbaar & veilig. Daar streeft het Rijk naar met een aanpak die ruimte geeft aan regionaal maatwerk, de gebruiker voorop zet, investeringen scherp prioriteert en ruimtelijke ontwikkelingen en infrastructuur met elkaar verbindt. Een actualisatie van het ruimtelijk- en mobiliteitsbeleid is daarvoor nodig. De verschillende beleidsnota's op het gebied van ruimte en mobiliteit zijn gedateerd door nieuwe politieke accenten en veranderende omstandigheden zoals de economische crisis, klimaatverandering en toenemende regionale verschillen onder andere omdat groei, stagnatie en krimp gelijktijdig plaatsvinden. De structuurvisie Infrastructuur en Ruimte geeft een nieuw, integraal kader voor het ruimtelijk- en mobiliteitsbeleid op rijksniveau en is de 'kapstok' voor bestaand en nieuw rijksbeleid met ruimtelijke consequenties.
Doelen
In de structuurvisie Infrastructuur en Ruimte formuleert het Rijk drie hoofddoelen om Nederland concurrerend, bereikbaar, leefbaar & veilig te houden voor de middellange termijn (2028):
Het Westland is op de kaart van de nationale ruimtelijke hoofdstructuur aangewezen als Greenport.
Nationale belangen
De structuurvisie Infrastructuur en Ruimte is vertaald in de AMvB ruimtelijke ordening. De AMvB omvat alle ruimtelijke rijksbelangen die juridisch doorwerken op het niveau van bestemmingsplannen. Het gaat om kaders voor onder meer het bundelen van verstedelijking, de bufferzones, nationale landschappen, de Ecologische Hoofdstructuur, de kust, grote rivieren, militaire terreinen, mainportontwikkeling van Rotterdam en de Waddenzee. Met de AMvB Ruimte maakt het Rijk proactief duidelijk waar provinciale verordeningen en gemeentelijke bestemmingsplannen aan moeten voldoen. Uit de regels en kaarten behorende bij de AMvB kan worden afgeleid welke aspecten relevant zijn voor het ruimtelijke besluit. Voor het projectgebied zijn geen nationale belangen in het geding.
Gelet op het voorgaande kan worden geconcludeerd dat het oprichten van de zeven eengezinswoningen op het perceel aan de Hoflaan nabij 64 te 's-Gravenzande past in het overheidsbeleid.
De gronden waarop het bouwplan van de bouw van zeven eengezinswoningen is gelegen waren in eigendom van de gemeente Westland en zijn verkocht aan NLo B.V. In overleg met de gemeente is het voorliggende bouwplan tot stand gekomen. In het plan worden zeven eengezinswoningen gebouwd binnen een op overwegend de woonfunctie gericht gebied. De voorgestelde woningbouwontwikkeling van past op deze locatie.
Over het algemeen is in ’s Gravenzande het aanbod van middeldure tussenwoningen groter dan de vraag. De behoefte aan woningen in de prijsklasse 'bereikbaar' is groter en betreft dan ook een 'schaarser' segment. Gelet op bovenstaande worden de vijf tussenwoningen in de prijsklasse 'bereikbaar' gerealiseerd en de twee hoekwoningen in de prijsklasse 'middelduur'. Het plan voldoet hiermee aan de woningbehoefte in de kern 's-Gravenzande.
De stedenbouwkundige opzet van het plan met een rijtje woningen langs de vaart en ontsloten via een hofje ligt letterlijk en figuurlijk in het verlengde van Havenhof 1-17. De hoogte van 2 lagen met kap sluit aan de ene zijde aan op de lagere woningen met kap aan de Nijverheidstraat en aan de andere zijde op bouwhoogte van 2 tot 3 lagen aan het Havenhof. De woningen houden circa 3 meter afstand tot de zijdelingse perceelgrens met Havenhof 1 en circa 2,5 meter tot de zijdelingse perceelgrens die grenst aan de zeer diepe achtertuin van Rederijkerslaan 2. De woningen staan met de achterzijde ca. 1,2 meter uit de waterkant, waar een optionele woninguitbreiding is voorzien. Hier is ook een optie voor een vlonder voorzien. Aan de voorzijde van de woningen (voorerf) liggen 9,6 meter diepe voortuinen met daarin bergingen en een parkeerplaats op eigen terrein. Achter de parkeerplaatsen staat een 1,8 meter hoog gaashekwerk.
De woningen ontsluiten op het hofje aan de voorzijde. Deze openbare ruimte is samengesteld uit een parkeerkoffer en een parkeerstraat en er is weinig ruimte voor groen. De kwaliteit van het hofje is daardoor sterk afhankelijk van een heldere structuur en een zekere relatie met de woningen. Het is daarom vanuit stedenbouwkundig oogpunt ongewenst dat de voortuin langs de straatzijde geheel wordt dichtgezet door bergingen en eventuele hoge erfafscheidingen. Er moet een relatie blijven bestaan tussen de woningen en de straat. Anderzijds is het ook wenselijk dat bij de woning enige mogelijkheden voor erfbebouwing en het creëren van privacy worden geboden. Wij willen dit in een toekomstig bestemmingsplan op een gebruikelijke wijze regelen, waarbij dan ten hoogste 50% van het voorerf mag worden bebouwd en de bebouwing over ten hoogste de helft van de breedte van de voorgevel van het hoofdgebouw mag worden gesitueerd. Overige bebouwing (bv erfafscheiding) aan de straatzijde mag dan maximaal 1m hoog zijn. Op deze wijze wordt een geheel gesloten wand langs het hofje voorkomen.
Het groen met de bomen langs de Hoflaan, aan weerszijden van de entree van de parkeerkoffer, blijft gehandhaafd. De kwaliteit van dit historische lint blijft zo gehandhaafd.
Situatietekening woningen en parkeervoorzieningen
Parkeren
Het plan betreft de bouw van 7 eengezinswoningen in de middeldure- en bereikbare prijsklasse. De locatie valt volgens het Westlands Verkeer en Vervoerplan in het gebied ‘rest bebouwde kom’ en heeft een parkeernorm van 1,9pp per woning.
Voor de voormalige gemeentewerf waren 4pp nodig en er zijn 5pp op eigen terrein die verdwenen door het bouwplan. Voor de 7 eengezinswoningen zijn daarom 14 nieuwe parkeerplaatsen nodig. Daarnaast moeten de 18 bestaande plaatsen in de parkeerkoffer worden teruggebracht. In totaal zijn in het plan dus 32pp vereist, die ook zijn voorzien en voldoen aan de minimaal vereiste maatvoeringen van ons Programma voor Standaardinrichting.
Gelet op bovenstaande voldoet het bouwplan aan de parkeernormering, en qua inrichting van het terrein wordt voldaan aan de minimaal benodigde maatvoeringen.
Met de Wet geluidhinder wordt, vanuit een goed milieubeheer, een aantal specifieke geluidsgevoelige bestemmingen beschermd zoals woningen, onderwijsgebouwen, ziekenhuizen en verpleeghuizen. De geluidszonering die door deze wet wordt voorgeschreven, ligt rondom bedrijventerreinen, langs wegen voor wegverkeer, langs spoor-, tram- en metrowegen en rondom of langs andere geluidsoverlast veroorzakende objecten. Aan de geluidsbelasting op de (gevels van de) geluidsgevoelige objecten worden grenzen gesteld terwille van het woon- en leefklimaat.
In het algemeen is een geluidsbelasting op de gevel van een bestaande woning tot een maximum van 55 dB(A) toegestaan. Op andere geluidsgevoelige objecten kan die norm anders zijn. De wet kent de aanname dat het gebruik van een autoweg waarvoor als verkeersmaatregel een maximumsnelheid van 30 km/uur geldt, geen ongeoorloofde geluidsbelasting teweeg brengt.
In een ruimtelijke onderbouwing die voorziet in ruimtelijke ontwikkeling, moet verantwoord zijn dat het plan uitvoerbaar is op grond van toelaatbare geluidhinder ten opzichte van geluidsgevoelige objecten. Op grond van het Besluit ruimtelijke ordening dient rekening te worden gehouden met de zogeheten geluidszonering.
Voor het project is op 17 februari 2015 een akoestisch onderzoek wegverkeerslawaai uitgevoerd door DPA Cauberg Huygen. Het onderzoek is als bijlage 1 opgenomen bij de toelichting.
De wegen rondom het plangebied zijn allen 30 km/uur wegen. Gelet op artikel 74 Wet geluidhinder hebben deze wegen geen geluidzone. Ter onderbouwing van een goed woon- en leefklimaat is de geluidbelasting vanwege de afzonderlijke wegen alsmede alle wegen gezamenlijk berekend.
Uit de berekeningen blijkt dat de cumulatieve geluidbelasting niet hoger dan 50 dB bedraagt. Hiermee is geen sprake van onaanvaardbare geluidhinder vanwege wegverkeerslawaai.
Uit het in paragraaf 3.1.2. genoemde onderzoek blijkt dat er voor het plangebied geen sprake is van onaanvaardbare geluidhinder vanwege wegverkeerslawaai.
Bij ruimtelijke plannen wordt ten aanzien van externe veiligheid naar verschillende aspecten gekeken, namelijk:
In het externe veiligheidsbeleid wordt onderscheid gemaakt in het plaatsgebonden risico (PR) en het groepsrisico (GR). Het PR is de kans per jaar dat een persoon op een bepaalde plaats overlijdt als rechtstreeks gevolg van een ongeval met gevaarlijke stoffen, indien hij onafgebroken en onbeschermd op die plaats zou verblijven. Het PR wordt weergegeven met risicocontouren rondom een inrichting of langs een vervoersas. Het GR drukt de kans per jaar uit dat een groep mensen van minimaal een bepaalde omvang overlijdt als rechtstreeks gevolg van een ongeval met gevaarlijke stoffen. Voor het GR geldt een oriëntatiewaarde. De gemeente heeft een verantwoordingsplicht als het GR toeneemt en/of de oriëntatiewaarde overschrijdt.
Risicorelevante inrichtingen
Het Besluit externe veiligheid inrichtingen (hierna: Bevi) geeft een wettelijke grondslag aan het externe veiligheidsbeleid rondom risicovolle inrichtingen. Het doel van het besluit is de risico's waaraan burgers in hun leefomgeving worden blootgesteld vanwege risicovolle inrichtingen tot een aanvaardbaar minimum te beperken. Op basis van het Bevi geldt voor het PR een grenswaarde voor kwetsbare objecten en een richtwaarde voor beperkt kwetsbare objecten. Beide liggen op een niveau van 10-6 per jaar. Bij de vaststelling van een bestemmingsplan moet aan deze normen worden voldaan, ongeacht of het een bestaande of nieuwe situatie betreft.
Het Bevi bevat geen norm voor het GR; wel geldt op basis van het Bevi een verantwoordingsplicht ten aanzien van het GR in het invloedsgebied van de inrichting. De in het externe veiligheidsbeleid gehanteerde norm voor het GR geldt daarbij als oriëntatiewaarde.
Vervoer van gevaarlijke stoffen
In de circulaire Risiconormering Vervoer Gevaarlijke Stoffen is het externe veiligheidsbeleid voor het vervoer van gevaarlijke stoffen over water, wegen en spoorwegen opgenomen. Op basis van de circulaire geldt voor bestaande situaties de grenswaarde voor het PR ter plaatse van kwetsbare en beperkt kwetsbare objecten van 10-5 per jaar en de streefwaarde 10-6 per jaar. In nieuwe situaties is de grenswaarde voor het PR ter plaatse van kwetsbare objecten 10-6 per jaar. Voor beperkt kwetsbare objecten geldt deze waarde als een richtwaarde. Op basis van de circulaire geldt bij een overschrijding van de oriëntatiewaarde voor het GR of een toename van het GR een verantwoordingsplicht. Deze verantwoordingsplicht geldt zowel in bestaande als nieuwe situaties. De circulaire vermeldt dat op een afstand van 200 m vanaf het tracé in principe geen beperkingen hoeven te worden gesteld aan het ruimtegebruik.
Vooruitlopend op de vaststelling van het Besluit Transportroutes Externe Veiligheid is de circulaire RVGS per 1 januari 2010 gewijzigd. Met deze wijziging zijn de veiligheidsafstanden uit het Basisnet Weg en het Basisnet Water opgenomen in de circulaire. In het BTEV worden tevens plasbrandaandachtsgebieden benoemd voor transportroutes. Vooruitlopend op de vaststelling van het BTEV wordt, aan de hand van de Basisnetten, al geanticipeerd op de beperkingen voor ruimtelijke ontwikkelingen die samenhangen met deze plasbrandaandachtsgebieden.
Buisleidingen
Per 1 januari 2011 is het Besluit externe veiligheid buisleidingen (Bevb) in werking getreden. In dat Besluit wordt aangesloten bij de risicobenadering uit het Besluit externe veiligheid inrichtingen (Bevi) zodat ook voor buisleidingen normen voor het PR en het GR gelden. Op advies van de minister wordt bij de toetsing van externe veiligheidsrisico's van buisleidingen al enkele jaren rekening gehouden met deze risicobenadering. Op grond van het Bevb dient zowel bij consoliderende bestemmingsplannen als bij ontwikkelingen inzicht te worden gegeven in de afstand tot het plaatsgebonden risico en de hoogte van het groepsrisico als gevolg van het transport van gevaarlijke stoffen door buisleidingen.
Op 17 februari 2015 is door DPA Cauberg Huygen voor het project een Extern Veiligheidsonderzoek uitgevoerd. Het onderzoek is als bijlage 1 opgenomen bij de toelichting.
Risicovolle inrichtingen
Binnen het plangebied en in de directe omgeving daarvan bevinden zich geen inrichtingen die uit het oogpunt van externe veiligheid relevant zijn. Risicovolle inrichtingen liggen op meer dan 1 kilometer afstand en daarmee op een dermate grote afstand tot onderhavig plangebied, dat deze niet relevant zijn in het kader van het voorliggende plan.
Vervoer van gevaarlijke stoffen
Binnen het plangebied en in de directe omgeving daarvan bevinden zich geen transportassen/leidingen die uit het oogpunt van externe veiligheid relevant zijn. Buisleidingen liggen op meer dan 600 meter afstand en transportassen op meer dan 1 kilometer afstand en daarmee op een dermate grote afstand tot onderhavig plangebied, dat deze niet relevant zijn in het kader van het voorliggende plan.
Overstromingsrisico
Uit de voormelde risicokaart blijkt verder dat het plangebied Hoflaan 62 buiten primaire en regionale waterkeringen is gelegen. Er derhalve sprake van een verwaarloosbaar risico op overstromingen. Overstromingsrisico is niet relevant in het kader van het voorliggende plan.
In en nabij het plangebied zijn geen risicovolle inrichten aanwezig. Evenmin zijn in en nabij het plangebied transportassen/leidingen aanwezig, die uit het oogpunt van externe veiligheid relevant zijn. Door de grote afstand tot het plangebied van die inrichtingen, transportassen en (buis)leidingen leidt het plangebied niet tot onaanvaardbare risico’s ten aanzien van externe veiligheid. Voort blijkt dat het plangebied buiten primaire en regionale waterkeringen is gelegen, waardoor sprake is van een verwaarloosbaar risico op overstromingen.
Geconcludeerd wordt dat het plan voldoet aan het beleid en de normstelling ten aanzien van externe veiligheid. Het aspect externe veiligheid staat de uitvoering van het plan niet in de weg.
Op verschillende bestuursniveaus zijn de afgelopen jaren beleidsnota's verschenen aangaande de waterhuishouding, alle met het doel een duurzaam waterbeheer (kwalitatief en kwantitatief). Deze paragraaf geeft een overzicht van de voor het plangebied relevante nota's waarbij het beleid van het Hoogheemraadschap en de gemeente nader wordt behandeld.
Het Rijk, de provincies, de gemeenten en de Unie van Waterschappen hebben op 25 juni 2008 een geactualiseerde versie van het Nationaal Bestuursakkoord Water (NBW-Actueel) ondertekend. Hierin zijn afspraken vastgelegd voor een duurzame en klimaatbestendige waterhuishouding in Nederland. In de afgelopen vijf jaar is een groot deel van de gemaakte afspraken in het oorspronkelijke NBW inmiddels uitgevoerd. De NBW-partijen gaan nu gezamenlijk verder met de uitvoering van de nieuwe afspraken in het akkoord, onder meer over klimaatveranderingen, de stedelijke wateropgave en de ontwikkelingen in woningbouw en infrastructuur. Ook is er meer aandacht voor de implementatie van de Kaderrichtlijn Water. Het NBW heeft tot doel om in de periode tot 2015 de waterhuishouding in Nederland op orde te brengen en te houden en te anticiperen op klimaatverandering.
Het Provinciaal Waterplan Zuid-Holland 2010-2015 bevat de hoofdlijnen van het provinciaal waterbeleid voor die periode. Het vervangt het provinciaal waterbeleid zoals dat is vastgelegd in het Beleidsplan Groen, Water en Milieu (2006) en vervangt het Grondwaterplan 2007-2013 en beschrijft dan ook het strategische grondwaterbeleid voor Zuid-Holland. Verder voldoet het plan aan de eisen van de nieuwe Waterwet. De provincie vertaalt in dit plan het beleid uit het nationaal waterplan en het huidige Europese beleid naar provinciale kaders en doelstellingen voor de periode 2010-2015. Conform de herziene sturingsvisie water gaat het met name om de 'wat' vraag. De waterschappen beantwoorden in hun waterbeheerplannen vervolgens vooral de 'hoe' vraag. De Visie op Zuid-Holland bestaat uit de Provinciale Structuurvisie, de Verordening Ruimte en de Uitvoeringsagenda. Hierin beschrijft de provincie haar doelstellingen en provinciale belangen (structuurvisie), stelt zij regels aan ruimtelijke ontwikkelingen (verordening) en geeft zij aan wat nodig is om dit te realiseren (uitvoeringsagenda). In de Verordening Ruimte zijn regels opgenomen met betrekking tot het water en waterstaatswerken in bestemmingsplannen. De provincie heeft in samenwerking met de gemeente Westland een eindrapport opgesteld over Westlandse waterlijnen, een project dat de vaartenstructuur in het Westland probeert te versterken.
Het Hoogheemraadschap Delfland heeft haar waterbeleid vastgelegd in het Waterbeheersplan 2010-2015. Het beleid is formeel vastgelegd in de Keur en de Legger.
De verbreding van bestaande boezemwateren en de aanleg van nieuwe verbindingen bieden kansen om een groot aantal maatregelen, die voortvloeien uit de Kaderrichtlijn Water te realiseren en het watersysteem robuuster te maken. Waar mogelijk worden natuurvriendelijke oevers aangelegd. Ook met het terugdringen van rioolvreemd water en het verminderen van riooloverstorten snijdt het mes aan meerdere kanten tegelijk: het riool en de afvalwaterzuiveringsinstallaties (awzi’s) kunnen met minder capaciteit uit de voeten, het minder verdunde vieze water is efficiënter te zuiveren, en er komt minder vies water rechtstreeks in het oppervlaktewater. Het waterplan van de Gemeente Westland zal in de periode 2010 – 2015 worden uitgevoerd. Omdat het bij de ruimtelijke ontwikkelingen in het glasgebied vaak om relatief kleinschalige projecten gaat, zal er nadrukkelijk samenwerking tussen het Hoogheemraadschap van Delfland, de gemeente en de glastuinbouwsector worden gezocht om de kansen voor water in deze projecten optimaal te benutten. Dit gebied levert kansen om de wateropgave te realiseren door middel van innovatief meervoudig ruimtegebruik, met behoud van voldoende robuustheid en ruimte voor ecologie in het systeem.
Ten slotte is in 2012 een Handreiking Watertoets voor gemeenten opgesteld. Het Hoogheemraadschap van Delfland stelt voorwaarden aan de inhoud van de watertoets (waterparagraaf) als verplicht onderdeel van de onderbouwing van ruimtelijke plannen. De toelichting van bestemmingsplannen dient een beschrijving te bevatten van de volledige watersituatie binnen het plangebied, alsmede de te verwachten ontwikkelingen. Deze beschrijving dient in te gaan op de volgende aspecten:
Het Westland 2009-2015, met als ondertitel 'Westlands water, nu en later' is een product van de gemeente Westland en het Hoogheemraadschap van Delfland. Hierin wordt onder andere de waterhuishoudkundige visie en ambities tot 2030 en de daarbij horende doelstellingen tot 2015 beschreven. Centraal hierin staan de thema's 'Droge voeten, levend water en zichtbaar water'. De ruimtelijke vertaling van de hieruit voortkomende maatregelen is per polder in kaart gebracht. De gewenste waterstructuur wordt door de gemeente vertaald in bestemmingsplannen en structuurvisies. In het Verbreed Gemeentelijk Rioleringsplan Westland 2011-2015 heeft de gemeente haar visie op het stedelijk waterbeheer vastgelegd. Met het eerste Verbreed GRP Westland 2011-2015 wordt niet alleen uitvoering gegeven aan de wettelijke eisen, maar wordt ook de onderlinge samenhang tussen de drie zorgplichten weergegeven. Het Verbreed GRP is een logisch vervolg op de wijzigingen in wetgeving/beleid en een noodzakelijke verdere optimalisatie van het beleid dat de afgelopen 5 jaar is gevolgd.
Op 22 januari 2015 is door Aqua Terra Nova een waterstudie uitgevoerd ten behoeve van de nieuwbouw aan de Hoflaan te 's-Gravenzande. Het onderzoek is als bijlage 3 opgenomen in de toelichting.
Veiligheid en waterkeringen
In de nieuwe situatie blijft het projectgebied aan een kant begrenst door boezemwater en dit is een primaire watergang. Op de leggerkaart wateren en waterkeringen is geen beschermingszone voor deze watergang opgenomen. Nadere criteria ten aanzien van veiligheid en waterkeringen zijn niet aan de orde.
Waterkwantiteit
Het plan dient te voldoen aan de provinciale normen voor bergings- en afvoercapaciteit. De ligging in het boezemland van Delfland betekent dat het gebied zonder gemalen afwatert op het boezemstelsel. Het vastgestelde boezemwaterpeil is ca. 0,43 m – NAP. Hierbij geldt een maximale peilstijging van 0,35 m. Het maaiveld zal op min. ca. NAP 1,0 m worden gebracht. Het grondwaterpeil zit op min. 0,8 m onder maaiveld en hierop kan geïnfiltreerd worden. Bij nieuwe functies dient het beschermingsniveau hier op te worden afgestemd. De nieuwe en de bestaande functie hebben hetzelfde beschermingsniveau. Volgens het bestemmingsplan Woonkern ’s-Gravenzande (mei 2011) zijn voor het boezemgebied binnen dit plan geen aanvullende maatregelen ten aanzien van de waterkwantiteit nodig.
Conform de Handreiking Watertoets en de nieuwe beleidsnota van Delfland mag de waterhuishoudkundige situatie niet verslechteren als gevolg van de ontwikkeling, het zgn. standstill beginsel. Voor dit project is toetsing aan de bergings- en afvoernormen het belangrijkste uitgangspunt. Bij planologische omzetting geldt de maximale inspanning voor de norm van de waterberging met toepassing van een effectgerichte, gebiedsgerichte en marktgerichte aanpak. Het stand-still beginsel betekent dat de kans op wateroverlast niet mag toenemen als gevolg van een ontwikkeling, bijvoorbeeld door meer verharding.
Van het projectgebied van ca. 1.680 m² is praktisch in de huidige situatie ca. 90 m2 onverhard. In de nieuwe situatie is op basis van de tekening van de architect ca. 487 m2 als onverhard berekend. Om te bepalen hoeveel waterberging nodig is, is de Watersleutel van Delfland toegepast welke op bijlage 5 is weergegeven. Voor het project blijkt dit dat de voorgestelde uitvoering hydrologisch positief uitwerkt. Op basis van de Watersleutel behoeft er geen extra waterberging of wateroppervlak te worden gerealiseerd.
Ten aanzien van het stand-still beginsel is met name naar 3 onderdelen gekeken: de kans op wateroverlast zal niet toenemen (aangezien het percentage onverhard toeneemt), de structuur van het watersysteem zal niet verslechteren (aangezien er geen aanpassingen aan de structuur plaatsvinden of die invloed op de structuur hebben) en de beheerbaarheid van het watersysteem zal niet achteruit gaan (aangezien er geen activiteiten uitgevoerd worden die hier betrekking op hebben).
De initiatiefnemer heeft aangegeven dat er waar mogelijk de P-plaatsen, opritten en terrassen van water doorlatende verharding zal worden voorzien. Gedurende het ontwikkelingsproces kunnen hier eventueel met het waterschap nadere afspraken over worden gemaakt. Hiermee voldoet het plan aan de trits ‘vasthouden, bergen en afvoeren.
Waterkwaliteit en ecologie
Het projectgebied heeft vanwege het ontbreken van oppervlaktewater, geen directe invloed op de kwaliteit van het oppervlaktewater. De aquatisch-ecologische toestand van de naast gelegen boezemwatergang blijft voor een belangrijk deel afhankelijk van de vermindering van verontreiniging van gebieden elders. Door de infiltratie van hemelwater in de bodem kan door de bodempassage een kwaliteitsverbetering plaatsvinden van het grondwater.
Onderhoud en bagger
Onderhoud en bagger van de naast gelegen boezemwatergang wordt bijgehouden door het hoogheemraadschap van Delfland aangezien het hier een primaire boezemwatergang betreft. Onderhoud van de eventuele infiltratievoorzieningen zal door de perceelseigenaar plaatsvinden.
Afvalwater en riolering
De woningen in het projectgebied zullen opnieuw worden aangesloten op het verbeterd gemengd stelsel. Het rioleringsstelsel loost op AWZI Nieuwe Waterweg te Hoek van Holland. Het plan dient te voldoen aan de Leidraad Riolering West Nederland en de Leidraad aan- en afkoppelen verhard oppervlak en de Beslisboom Aan- en afkoppelen verharde oppervlakten (2003).
Op basis van het voorgaande kan geconcludeerd worden dat het aspect water geen belemmeringen bestaan voor de uitvoering van het project.
De Wet bodembescherming ziet, vanuit een goed milieubeheer, op de bodembescherming en bodemsanering. Met deze wet moet rekening worden gehouden met het ontwikkelen en realiseren van ruimtelijke plannen. In een bestemmingsplan dat voorziet in ruimtelijke ontwikkeling, moet verantwoord zijn dat het bestemmingsplan uitvoerbaar is op grond van de bodemkwaliteit voor die ruimtelijke ontwikkeling.
Met het oog op een goede ruimtelijke ordening dient in verband met de uitvoerbaarheid van een plan rekening te worden gehouden met de bodemgesteldheid in het plangebied. Bij functiewijzigingen dient te worden bekeken of de bodemkwaliteit voldoende is voor de betreffende functiewijziging. Nieuwe bestemmingen dienen bij voorkeur op schone grond te worden gerealiseerd. De provincie hanteert de richtlijn dat bij de beoordeling van ruimtelijke plannen ten minste het eerste deel van het verkennend bodemonderzoek, het historisch onderzoek, moet worden verricht. Indien uit historisch onderzoek wordt geconcludeerd dat op de betreffende locatie sprake is geweest van activiteiten met een verhoogd risico op verontreiniging dan dient het volledig verkennend bodemonderzoek te worden verricht.
Ter plaatse van het perceel Hoflaan 62 te 's-Gravenzande is een verkennend bodemonderzoek uitgevoerd (Verkennend bodemonderzoek Hoflaan 62 te 's-Gravenzande, BMA Milieu, Rapportnummer NEN.2011.0016, datum 14 maart 2011). Het onderzoek is als bijlage 2 opgenomen in de toelichting.
Gezien de resultaten van het onderzoek wordt geconcludeerd dat de opgestelde hypothese ‘verdacht’ juist is. Ter plaatse zijn in de grond en in het grondwater overschrijdingen van de achtergrond- en streefwaarde vastgesteld. Voor de lichte verontreinigingen behoeft geen nader onderzoek te worden aanbevolen.
De resultaten van dit onderzoek vormen milieuhygiënisch gezien geen knelpunt voor de voorgenomen
herinrichting van de locatie.
De mogelijk bij bouwactiviteiten vrijkomende of aan te voeren grond is voor hergebruik onderhevig aan wettelijke bepalingen. Welke wettelijke bepaling aan de orde is, is afhankelijk van de voorgenomen of uiteindelijke eindbestemming van de grond.
Op basis van het onderzoek wordt geconcludeerd dat de bodem geschikt is voor de beoogde bestemming.
Bij de voorbereiding van een ruimtelijk plan dient onderzocht te worden of de Flora- en faunawet, de Natuurbeschermingswet 1998 en het beleid van de provincie ten aanzien van de Ecologische Hoofdstructuur de uitvoering van het plan niet in de weg staan.
Beleid en normstelling
Beleid
Het rijksbeleid ten aanzien van de bescherming van soorten (flora en fauna) en de bescherming van de leefgebieden van soorten (habitats) is opgenomen in de Structuurvisie Infrastructuur en Ruimte (SVIR). De uitwerking van dit nationale belang ligt bij de provincies. De bescherming van gebieden die deel uitmaken van de EHS, alsmede de bescherming van belangrijke weidevogelgebieden, is geregeld via de Provinciale Verordening Ruimte. Wanneer er ruimtelijke ontwikkelingen in gebieden plaatsvinden die onderdeel zijn van de EHS of in belangrijke weidevogelgebieden, geldt het nee, tenzij-principe. Bij ruimtelijke ontwikkelingen moet compensatie plaatsvinden, wanneer er effecten optreden.
Normstelling
Flora- en faunawet
Voor de soortenbescherming is de Flora- en faunawet (hierna Ffw) van toepassing. Deze wet is gericht op de bescherming van dier- en plantensoorten in hun natuurlijke leefgebied. De Ffw bevat onder meer verbodsbepalingen met betrekking tot het aantasten, verontrusten of verstoren van beschermde dier- en plantensoorten, hun nesten, holen en andere voortplantings- of vaste rust- en verblijfsplaatsen. De wet maakt hierbij een onderscheid tussen 'licht' en 'zwaar' beschermde soorten. Indien sprake is van bestendig beheer, onderhoud of gebruik, gelden voor sommige, met name genoemde soorten, de verbodsbepalingen van de Ffw niet.
Er is dan sprake van vrijstelling op grond van de wet. Voor zover deze vrijstelling niet van toepassing is, bestaat de mogelijkheid om van de verbodsbepalingen ontheffing te verkrijgen van het Ministerie van Economische Zaken. Voor de zwaar beschermde soorten wordt deze ontheffing slechts verleend, indien:
er sprake is van een wettelijk geregeld belang (waaronder het belang van land- en bosbouw, bestendig gebruik en dwingende reden van groot openbaar belang);
Bij ruimtelijke ontwikkelingen dient in het geval van zwaar beschermde soorten of broedende vogels overtreding van de Ffw voorkomen te worden door het treffen van maatregelen, aangezien voor dergelijke situaties geen ontheffing kan worden verleend.
Met betrekking tot vogels hanteert het Ministerie van Economische Zaken de volgende interpretatie van artikel 11:
De verbodsbepalingen van artikel 11 beperken zich bij vogels tot alleen de plaatsen waar gebroed wordt, inclusief de functionele omgeving om het broeden succesvol te doen zijn, én slechts gedurende de periode dat er gebroed wordt. Er zijn hierop echter verschillende uitzonderingen, te weten:
Nesten die het hele jaar door zijn beschermd
Op de volgende categorieën gelden de verbodsbepalingen van artikel 11 van de Ffw het gehele seizoen.
Nesten die niet het hele jaar door zijn beschermd
In de 'aangepaste lijst jaarrond beschermde vogelnesten' worden de volgende soorten aangegeven als categorie 5. Deze zijn buiten het broedseizoen niet beschermd.
De Ffw is voor dit bestemmingsplan van belang, omdat bij de voorbereiding van het plan moet worden onderzocht of deze wet de uitvoering van het plan niet in de weg staat.
Natuurbeschermingswet 1998
Uit het oogpunt van gebiedsbescherming is de Natuurbeschermingswet 1998 van belang. Deze wet onderscheidt drie soorten gebieden, te weten:
De wet bevat een zwaar beschermingsregime voor de onder a en b bedoelde gebieden (in de vorm van verboden voor allerlei handelingen, behoudens vergunning van Gedeputeerde Staten of de Minister van EZ). De bescherming van de onder c bedoelde gebieden vindt plaats door middel van het bestemmingsplan. De speciale beschermingszones (a) hebben een externe werking, zodat ook ingrepen die buiten deze zones plaatsvinden verstoring kunnen veroorzaken en moeten worden getoetst op het effect van de ingreep op soorten en habitats.
Bij de voorbereiding van het bestemmingsplan moet worden onderzocht of de Natuurbeschermingswet 1998 de uitvoering van het plan niet in de weg staat. Dit is het geval wanneer de uitvoering tot ingrepen noodzaakt waarvan moet worden aangenomen dat daarvoor geen vergunning ingevolge de Natuurbeschermingswet 1998 zal kunnen worden verkregen.
Op basis van de beoordeling van de effecten van het project op de aanwezige flora- en fauna wordt geconcludeerd dat er vanuit het oogpunt van flora- en fauna geen belemmeringen bestaan voor de uitvoering van het project. Hierbij wordt opgemerkt dat alle inheemse vogelsoorten zijn beschermd in de Flora- en faunawet en mogen tijdens broeden (15 maart t/m 15 juli) niet gestoord worden.
Voor de milieuzonering van bedrijven in ruimtelijke plannen geldt in het algemeen geen wettelijk kader. Wel is het in het kader van een goede ruimtelijke ordening van belang dat bij de aanwezigheid van bedrijven in de omgeving van milieugevoelige functies, ter plaatse van de woningen een goed woon- en leefmilieu wordt gegarandeerd.
Met het oog hierop is in het bestemmingsplan gezorgd voor voldoende afstand tussen milieubelastende en milieugevoelige functies. Met behulp van een milieuzonering is in het plangebied aangegeven welke bedrijfsactiviteiten op een locatie kunnen worden uitgeoefend.
Door de Vereniging van Nederlandse Gemeenten (VNG) is in 2009 een (herziene) uitgave van de brochure ‘Bedrijven- en milieuzonering’ uitgebracht. Deze brochure kan worden gebruikt als hulpmiddel bij het opstellen van een systeem van milieuzonering in bestemmingsplannen en is als zodanig ook door vaste jurisprudentie aanvaard.
Bij milieuzonering in het bestemmingsplan legt men dusdanige afstanden (zones) vast tussen (vooraf vastgestelde) milieubelastende en milieugevoelige functies, dat de ruimtelijk relevante milieubelasting een maatschappelijk aanvaardbare invloed heeft op de omgeving. De potentiële milieubelasting wordt bepaald door de activiteiten van een bedrijf. Aan de hand van de Standaardbedrijfsindeling (SBI-codering), zoals deze ook door het Centraal Bureau voor de Statistiek wordt gehanteerd, is een Lijst van Bedrijven opgesteld. De daarin opgenomen bedrijfstypen zijn gerubriceerd naar hoofdbedrijfsgroep (bijvoorbeeld industrie) en bedrijfsgroep (bijvoorbeeld Textielindustrie).
Per bedrijfstype is voor ieder milieuaspect (geur, stof, geluid, en gevaar) de afstand aangegeven die in beginsel kan worden aangehouden tussen dat bedrijfstype en woningen om hinder en schade aan mensen binnen aanvaardbare normen te houden.
Hierbij zijn de volgende uitgangspunten aangehouden:
De afstanden geven dus een indicatie van de potentiële milieubelasting die door een gemiddeld modern bedrijfstype wordt veroorzaakt. Dat wil zeggen dat de afstanden niet de feitelijke milieuhinder geven. Deze afstanden zijn vastgesteld onder andere aan de hand van ervaringen en proeven uit de praktijk.
Op 17 februari 2015 is door DPA Cauberg Huygen voor het project een milieuzoneringsonderzoek uitgevoerd. Het onderzoek is als bijlage 1 opgenomen bij de toelichting.
Relevant voor de milieueffecten op het plangebied aan Hoflaan 62 te ’s-Gravenzande is het bestemmingplan ‘Woonkern ’s-Gravenzande’, vastgesteld 17 mei 2011. De gronden, die grenzen aan het plangebied zijn voornamelijk bestemd als ‘verkeer’, ‘wonen’ en ‘tuin’. Er grenst echter ook een kavel aan het plangebied dat thans bestemd is voor ‘bedrijven’. Uit de toelichting van laatstgenoemd bestemmingsplan blijkt dat voor de zonering is uitgegaan van maximaal milieucategorie 2 en de richtafstanden tot omgevingstype rustige woonwijk en rustig buitengebied zijn gehanteerd.
Navolgend zijn in onderstaand figuur de richtafstanden (10 meter (milieucategorie 1) en 30 meter (milieucategorie 2)) ingetekend vanuit de te handhaven bestemming ‘bedrijven’.
Richtafstanden milieuzonering
Uit bovenstaand figuur blijkt dat het plangebied aan Hoflaan 62 binnen de afstand van 30 meter vanuit de te handhaven bestemming ‘bedrijven’ is gelegen. Dit zou betekenen dat woningbouw binnen de afstand van 30 meter niet mogelijk zou zijn.
Echter, het figuur maakt ook duidelijk dat direct grenzend aan de te handhaven bestemming ‘bedrijven’ reeds een bestaande woonbestemming is gelegen. Daarmee wordt het planologische gebruik van de handhaven bestemming ‘bedrijven’ reeds bepaald. Ook is de woonbestemming ten oosten van de handhaven bestemming ‘bedrijven’ (Havenhof 70 e.v.) op kortere afstand (13,5 meter) gelegen dan het nieuwe plangebied aan de Hoflaan 62 (14,3 meter).
Gelet op het voormelde wordt met de voorgestane projectie van het plangebied aan de Hoflaan 62 een aanvaardbaar woon- en leefmilieu gegarandeerd.
Op basis van het onderzoek dat is gedaan naar de aanwezige bedrijven en de bijbehorende milieuzonering wordt geconcludeerd dat er vanuit het oogpunt van Bedrijven en Milieuzonering geen belemmeringen bestaan voor de uitvoering van het project.
De Wet op de archeologische monumentenzorg (een wijzigingswet van de Monumentenwet 1988) is het eindresultaat van de implementatie van het Europese Verdrag inzake de bescherming van het archeologisch erfgoed in de Nederlandse Wetgeving. De wet bevat 3 belangrijke uitgangspunten:
Het aspect archeologie en cultuurhistorie staat de beoogde ontwikkeling niet in de weg.
Op grond van artikel 6.12 Wro is de gemeente verplicht bij vaststelling van een bestemmingsplan of projectbesluit waarin bouwplannen zijn opgenomen als aangewezen in artikel 6.12 Wro juncto artikel 6.2.1. Bro, een exploitatieplan vast te stellen.
Geen exploitatieplan hoeft te worden vastgesteld als het verhalen van kosten anderszins is verzekerd, bijvoorbeeld doordat de gemeente hierover overeenkomsten heeft gesloten met de eigenaren van de binnen het exploitatiegebied gelegen gronden, of doordat de gemeente zelf eigenaar is van bedoelde gronden.
Ten behoeve van de ontwikkeling van het plangebied zijn de exploitatiekosten beoordeeld en is een exploitatieplan niet nodig omdat op andere wijze reeds in kostenverhaal is voorzien. Tussen gemeente en initiatiefnemer is een overeenkomst gesloten.
Als onderdeel van de omgevingsvergunning heeft ingevolge artikel 6.18 Besluit omgevingsrecht over de afwijking van het bestemmingsplan tussen 21 mei 2015 en 18 juni 2015 vooroverleg met instanties plaats gevonden. Hierbij zijn in het kader van het voorliggende verzoek de volgende instanties ingelicht:
Voor de reacties uit het vooroverleg wordt verwezen naar bijlage 4 bij de toelichting.
Van 20 november 2015 tot 1 januari 2016 heeft het ontwerp van deze grote buitenplanse afwijking ter visie gelegen voor het indienen van zienswijzen. Gedurende de periode van tervisielegging is er één zienswijze ingediend en op 24 februari 2016 ingetrokken.