Plan: | Aalscholver to 1 te Monster |
---|---|
Status: | vastgesteld |
Plantype: | omgevingsvergunning |
IMRO-idn: | NL.IMRO.1783.OWZMONNOORDg01-VA01 |
Door Bouwfonds Ontwikkeling bv is een omgevingsvergunningsaanvraag (W-AV-2014-1191) ingediend voor het oprichten van negentien eengezinswoningen in drie woonblokken met bijbehorende bergingen en parkeerplaatsen op de locatie tegenover Aalscholver te Monster. De gronden betreffen het voormalige momenteel braakliggende NAM terrein. Deze gronden zijn in eigendom van de gemeente.
Het project voorziet in de bouw van eengezinswoningen bestaande uit twee bouwlagen met een kapverdieping verdeeld over drie woonblokken. De woningen hebben een goothoogte van 5,80meter en nokhoogte van 9,90meter.
Het projectgebied is kadastraal bekend gemeente Monster sectie F nummer 2787. Het gebied ligt aan de rand van het stedelijke gebied van Monster achter de Slaperdijk met in de directe omgeving strand en duinen. Het over de Slaperdijk lopende fietspad is onderdeel van de route tussen Hoek van Holland en Scheveningen. Voor de Slaperdijk ligt een vlak gebied, dat nu nog gedeeltelijk in gebruik is als parkeerterrein voor strandgasten. De aan de oostkant van de locatie grenzende kassen zullen op termijn ook plaatsmaken voor woningen.
Ligging projectgebied
Het voorliggende project maakt onderdeel uit van het bestemmingsplan "Monster Noord". Dit bestemmingsplan is op 24 juni 2008 vastgesteld en gedeeltelijk goedgekeurd door Gedeputeerde Staten. Het plangebied ligt in het goedgekeurde gedeelte.
Ter plaatse van het projectgebied geldt ingevolge artikel 3 de aanduiding 'Molenbeschermingszone' en ingevolge artikel 9 de bestemming 'Uit te werken woondoeleinden met bijbehorende voorzieningen-UW-'
Fragment plankaart met ligging projectgebied
Gebruiksregels
Ingevolge artikel 9.1.1. zijn de op de kaart als zodanig aangewezen gronden bestemd voor:
a. woondoeleinden;
b. maatschappelijke doeleinden;
c. recreatieve, sportieve en verenigingsdoeleinden;
d. verkeersvoorzieningen;
e. nutsvoorzieningen;
f. groenvoorzieningen;
g. voorzieningen ten behoeve van de waterhuishouding;
h. geluidwerende/afschermende voorzieningen;
i. en andere tot een woongebied behorende voorzieningen;
met de daarbij behorende bouwwerken en andere werken, een en ander met inachtneming van het
bepaalde in lid 2 (hoofdlijnen van beleid).
Het gebruik van de gronden ten behoeve van het wonen is niet in strijd met de gebruiksbepaling.
Bouwregels
Er is een Molenbeschermingszone opgenomen in het bestemmingsplan Monster Noord. Binnen de op de kaart aangegeven 'Molenbeschermingszone' mag de hoogte van nieuw op te richten gebouwen en andere bouwwerken, met uitzondering van erfafscheidingen,niet meer bedragen dan 1/30 van de afstand tussen bouwwerk en het middelpunt van de molen, gerekend met de hoogtemaat van de onderste punt van de verticaal staande wiek
De hoogte van het onderste punt van de wiek tov omliggende bestrating is 5,86 m. De bestrating ligt op 2,53 m boven NAP. Dit betekent dat het onderste punt van de wiek op 8,39m +NAP ligt. Het maaiveld van de nieuwbouwlocatie ligt op 2,45m boven NAP(dus 0,08m lager dan het maaiveld van de molen). De maximale hoogte is dus: 5,86+0,08 + (1/30 van 240=8) = 13,94 m boven NAP.
Ingevolge artikel 9.3.4. is het verboden bouwwerken op te richten voordat de in lid 9.1.1. bedoelde bestemming door het college van burgemeester en wethouders is uitgewerkt in een uitwerkingsplan dat rechtskracht heeft.
Ter plaatse van het projectgebied is geen uitwerkingsplan aanwezig.
Mogelijkheid tot afwijken
Het bestemmingsplan biedt geen mogelijkheid om af te kunnen wijken van de regels.
De achter de Slaperdijk gelegen locatie is gelegen in niet vergeest boezemgebied. Hierdoor is het gebied niet zo laag gelegen als het gebied dat aan de andere kant van de Molenslag ligt dat wel vergeest. De locatie behoort dus landschappelijk bij het dorp. De duinen aan de andere kant van de Slaperdijk bestaan uit hoge gebieden en ter plaatse van de locatie uit een duinvallei. De Slaperdijk zelf is een menselijke ingreep in het landschap: de duinenrij was hier te smal voor een veilige zeewering, een taak die werd overgenomen door de aanleg van de dijk. Tegenwoordig wordt de dijk tevens als recreatiegebied met voetpaden en een fietspad gebruikt, die op de schaal van Monster strandovergang Molenslag en het Schelppad met elkaar verbinden. De Molenweg/Molenslag is een belangrijke strandovergang.
Langs de Rijnweg staan een serie bomen, waarvan zal worden onderzocht of ze het waard zijn om te worden gehandhaafd. De rij begint op de hoek Rijnweg - Molenstraat en loopt daar vandaan het dorp in. Ook het overige groen zal onderzocht worden en onderdeel gemaakt van het definitieve inrichtingsplan voor de openbare ruimte.
De locatie hoort landschappelijk bij het dorp en vormt daar, gesitueerd op de overgang van dorp en duingebied en op de kruising van een route haaks op de kust en een parallelle route een bijzondere plek. In de directe omgeving van het bouwplan, aan de Rijnweg staan voornamelijk grondgebonden eengezinswoningen in korte rijen, die twee lagen en een kap hebben. De woningen zijn in verschillende bouwperiodes gerealiseerd, maar zijn allemaal in het bestemmingsplan opgenomen met een goothoogte van 6m en een nokhoogte van 10m.
Aan de Aalscholver staan woningen, die drie bouwlagen hebben met aan de noordzijde, de zijde van het plan, een afgeschuind gedeelte. Deze woningen zijn in het bestemmingsplan opgenomen met een goothoogte 6m en een nokhoogte 10m (en een aanduiding voor de kapvorm). De directe omgeving is daarmee ruimtelijk en planologisch overeenkomstig de ingediende aanvraag omgevingsvergunning. Het vigerende bestemmingsplan "Monster Noord" staat op de projectlocatie het oprichten van 25 tot 30 woningen toe, in massa aansluitend op de omgeving en met een bouwhoogte van twee lagen met een kap met als hoogtereferentie de Aalscholver en Rijnweg.
Ondanks dat gemeentelijkbeleid gericht is op verdichting binnen de kernen is de vorm van het perceel en de ontwikkelingsmogelijkheid met bijbehorende parkeervraag zodanig dat het in het bestemmingplan gevraagde minimum aantal van 25 woningen op de voorliggende locatie niet ingepast kan worden. Derhalve is er in het voorliggende project voor gekozen om het aantal woningen binnen het gebied te beperken tot in totaal 19 woningen.
Door dit beperkte programma komt het complex van 3 blokken op een afstand van 20-35 meter van de bestaande bebouwing te liggen. Deze maten passen binnen de maten, die in deze omgeving voorkomen. Door de inrichting van de open ruimte om de blokken heen is er meer dan voldoende parkeerruimte, die buiten de bestaande wegen en parkeerplaatsen om bereikbaar is.
Inrichting projectgebied met ligging parkeerplaatsen, laanbeplanting en ontsluitingsroute.
De ruimtelijke inpassing van het plan met de drie bouwblokken volgt vrijwel direct uit het bestaande stratenplan. Het is gewenst dat er voorgevels aan de Rijnweg komen zoals die langs bijna de gehele straat al aanwezig zijn. Tevens wordt de overgang tussen de zuidzijde van Molenslag/Molenweg en de noordzijde door middel van bebouwing begeleid. Door de bebouwing in voornoemde richting op te schuiven ontstaat als bijkomend voordeel dat de afstand van de nieuwe bebouwing tot de bestaande stedenbouwkundige structuur geoptimaliseerd en zo groot mogelijk wordt. Bovenstaand is een weergave van het beoogde inrichtingsplan opgenomen.
Architectonisch
De bebouwing bestaat uit één complex van woningen op de overgang van dorp en duinen. De uit twee verschillende typen bestaande woningen zijn verwant aan elkaar en zijn samen met bijbehorende bergingen en de op de overgang openbaar – privé gelegen erfafscheidingen in een taal ontworpen. Bouwrichting- en massa passen binnen het thema van de omringende bebouwing, maar geven daar wel een eigentijdse invulling aan.
Bijzondere aandacht dient te worden besteed aan de erfafscheidingen op de overgang openbaar – privé. Deze moeten worden mee ontworpen in de stijl van de bebouwing. In het bijzonder geldt dit voor de situatie waar achter- en zijtuinen aan de openbare ruimte grenzen.
Dak doorvoeren voor rookgas, ventilatie e.d. dienen zoveel mogelijk gecombineerd in één doorvoer te worden uitgevoerd. De eventueel aan te brengen dakkapellen mogen aan de voor- en achterkant worden aangebracht, maar moeten t.a.v. de plaatsing in het dakvlak voldoen aan het Gemeentelijk beleid.
Gelet op de prijsklasse en de huurprijs van de woningen, vallen deze woningen in de categorie middel-duur.
Daarbij hoort -gelet op de locatie in ‘rest bebouwde kom’- een parkeernorm van 1,9 pp / woning.
Daarmee is de parkeerbehoefte 19 x 1,9 = 36,1 = 37 parkeerplaatsen. Er worden volgens het ingediende, geactualiseerde plan 43 parkeerplaatsen gerealiseerd. Daar staat tegenover dat aan de Rijnweg 2 parkeerplaatsen verdwijnen ten gevolge van de inrit. Daarmee is de parkeerbalans positief, want 43-2 > 37.
Het surplus van 4 parkeerplaatsen komt ten goede aan de algemene parkeerdruk in de wijk. Met het oog op het kort parkeren van recreanten is dit een welkome uitbreiding.
Conclusie
Het nu voorliggende plan voldoet daarmee aan de parkeereis. Daarnaast geeft het plan invulling aan een goede bereikbaarheid en minimaliseren van de overlast voor omwonenden.
Door de inrit aan de Rijnweg wordt voorkomen dat de nieuwe bewoners liever parkeren aan de Rijnweg en daar de parkeerdruk verhogen. Omgekeerd kunnen bewoners van de Rijnweg ook parkeren aan de nieuwe straat. Tot slot is de verdeling van recreanten over de buurt nu gelijkmatiger. De uitrit aan de Aalscholver zorgt er voor dat wegrijdend verkeer weer snel op de Molenweg zit en soepel de wijk verlaat.
De beleidscontext voor de visie op het plangebied wordt gevormd door gemeentelijke, regionale, provinciale en landelijke beleidsrapportages. In dit hoofdstuk is het relevante beleid samengevat. Het hier samengevatte beleidskader is niet uitputtend. In de toelichting wordt op een aantal plaatsen verwezen naar specifiek beleid of beleidsnotities die niet in deze paragraaf worden behandeld.
De op 17 december 2013 vastgestelde Structuurvisie Westland 2020 en Perspectief 2040 biedt het ruimtelijk toekomstig ruimtelijk kader van de gemeente in woord en beeld. In het in dialoog met de samenleving tot stand gekomen perspectief 2040 staan de ambities en kernwaarden met het hieraan gekoppelde toetsingskader voor de toekomst van Westland beschreven.
Onder het adagium ‘Alleen ga je sneller, samen kom je verder' wil gemeente Westland met de op de Wet ruimtelijke ordening (Wro) gebaseerde visie gewenste ontwikkelingen mogelijk maken en hierbij tegelijkertijd het ruimtelijk kader tot 2020 stellen.
De structuurvisie is het beleidsbepalend document voor ruimtelijke ontwikkeling binnen Westland waarmee Westland duidelijkheid wil geven aan ontwikkelende partijen en over de functionele invulling van gebieden. Tevens biedt de structuurvisie een juridische basis voor bijdragen aan ruimtelijke ontwikkelingen in relatie tot kostenverhaal met marktpartijen.
Volgens de structuurvisie is het plangebied aangewezen als dorpskern. Binnen dit gebied dient een groot deel van de woningbouwproductie opgevangen te worden. Deze verdichting komt mede voort uit het vergroten van het draagvlak voor het voorzieningenniveau en het behouden van duurzaam glas in het buitengebied.
Het Regionaal Structuurplan Haaglanden (RSP) van Stadsgewest Haaglanden, per 1 januari 2015 overgegaan in Metropool Regio Rotterdam Den Haag (MRDH), is een integraal plan voor de ruimtelijke ontwikkeling van Haaglanden en het kader voor het regionale beleid op het gebied van milieu, groen, mobiliteit, wonen en economie en voor lokale plannen, zoals de bestemmingsplannen. Het vastgestelde Regionaal Structuurplan Haaglanden kijkt naar 2020 (en soms 2030) en omvat de grote lijnen voor de ambities en ontwikkelingen op verschillende terreinen, zoals verkeer, wonen, werken, water, groen, etc.
De vraag naar woningen, bedrijven en kantoren houdt aan, maar de ontwikkeling van nieuw stedelijk gebied gaat al snel ten koste van het groen, de Greenport of de ruimte voor water. Dit betekent dat deze ruimte in het bestaande stedelijke gebied gevonden moet worden en efficiënt moet worden gebruikt. Het plan voor het oprichten van een woning binnen stads en dorpsgebied past binnen het regionale beleid.
Provinciale Staten hebben op 2 juli 2010 de Provinciale Structuurvisie, de Verordening Ruimte en de Uitvoeringsagenda vastgesteld. In de 'Visie op Zuid-Holland' beschrijft de provincie haar doelstellingen en provinciale belangen. De Structuurvisie geeft een doorkijk naar 2040 en de visie voor 2020 met bijbehorende uitvoeringsstrategie.
In de ‘Visie op Zuid-Holland’ staat hoe de provincie samen met haar partners wil omgaan met de beschikbare ruimte. Met de structuurvisie werkt de provincie aan een vitaal Zuid-Holland, met meer samenhang en verbinding tussen stad en land. Hierdoor is in Zuid-Holland goed wonen, werken en recreëren voor iedereen binnen handbereik. De provincie onderscheidt vijf hoofdopgaven:
-aantrekkelijk en concurrerend internationaal profiel;
-duurzame en klimaatbestendige deltaprovincie;
-divers en samenhangend stedelijk netwerk;
-vitaal, divers en aantrekkelijk landschap;
-stad en land verbonden.
Het projectgebied is op de kaart behorende tot de ‘Verordening Ruimte 2014’ onder meer aangewezen als 'Bestaand Stads en Dorpsgebied' en 'Molenbiotoop'. Binnen bestaand Stads en Dorpsgebied wordt ruimte geboden aan wonen, werken en andere stedelijke voorzieningen. De nieuwbouw van woningen op een op nieuwe stedelijke ontwikkeling gericht gebied past hier binnen.
Molenbiotoop
Uitsnede functiekaart verordening ruimte met ligging projectgebied
Ingevolge artikel 2.3.5. lid. 1. sub. b. ii. van de ‘Verordening Ruimte 2014’ mag binnen bestaand stads- en dorpsgebied de maximale hoogte van bebouwing en beplanting niet meer dan 1/30ste van de afstand tussen het bouwwerk en beplanting en het middelpunt van de molen, gerekend met de hoogtemaat van de onderste punt van de verticaal staande wiek, bedragen.
De hoogtemaat van de onderste punt van de verticaal staande wiek is ca. 10meter. De afstand van de kern van de molen tot aan het plangebied is ca. 240 meter. Op basis van het voorgaande zou een bouwhoogte van 10,00 meter + ((1/30)240) meter = 10,00 meter + 8,00 meter = 18,00 meter toegestaan zijn. De nokhoogte van de woning is 9,90 meter. Derhalve wordt met de ontwikkeling voldaan aan de eisen ten aanzien van de molenbiotoop.
Nederland concurrerend, bereikbaar, leefbaar & veilig. Daar streeft het Rijk naar met een aanpak die ruimte geeft aan regionaal maatwerk, de gebruiker voorop zet, investeringen scherp priori teert en ruimtelijke ontwikkelingen en infrastructuur met elkaar verbindt. Een actualisatie van het ruimtelijk- en mobiliteitsbeleid is daarvoor nodig. De verschillende beleidsnota's op het gebied van ruimte en mobiliteit zijn gedateerd door nieuwe politieke accenten en veranderende omstandigheden zoals de economische crisis, klimaatverandering en toenemende regionale verschillen onder andere omdat groei, stagnatie en krimp gelijktijdig plaatsvinden. De structuurvisie Infrastructuur en Ruimte geeft een nieuw, integraal kader voor het ruimtelijk- en mobiliteitsbeleid op rijksniveau en is de 'kapstok' voor bestaand en nieuw rijksbeleid met ruimtelijke consequenties.
Doelen
In de structuurvisie Infrastructuur en Ruimte formuleert het Rijk drie hoofddoelen om Nederland concurrerend, bereikbaar, leefbaar & veilig te houden voor de middellange termijn (2028):
Het Westland is op de kaart van de nationale ruimtelijke hoofdstructuur aangewezen als Greenport.
Nationale belangen
De structuurvisie Infrastructuur en Ruimte is vertaald in de AMvB ruimtelijke ordening. De AMvB omvat alle ruimtelijke rijksbelangen die juridisch doorwerken op het niveau van bestemmingsplannen. Het gaat om kaders voor onder meer het bundelen van verstedelijking, de bufferzones, nationale landschappen, de Ecologische Hoofdstructuur, de kust, grote rivieren, militaire terreinen, mainportontwikkeling van Rotterdam en de Waddenzee. Met de AMvB Ruimte maakt het Rijk proactief duidelijk waar provinciale verordeningen en gemeentelijke bestemmingsplannen aan moeten voldoen. Uit de regels en kaarten behorende bij de AMvB kan worden afgeleid welke aspecten relevant zijn voor het ruimtelijke besluit. Voor het projectgebied zijn geen nationale belangen in het geding.
Gelet op het voorgaande kan worden geconcludeerd dat het oprichten van de woningen op een voor de woonfunctie bestemd perceel past in het overheidsbeleid.
Met de Wet geluidhinder wordt, vanuit een goed milieubeheer, een aantal specifieke geluidsgevoelige bestemmingen beschermd zoals woningen, onderwijsgebouwen, ziekenhuizen en verpleeghuizen.
Kantoren betreffen geen geluidgevoelige bestemmingen zoals gedefinieerd in de Wet geluidhinder. Voor de geluidbelasting op de gevels van kantoren gelden dan ook geen wettelijke grenswaarden. Wel kan in het kader van een goede ruimtelijke ordening de geluidbelasting beoordeeld worden op grond van te verwachten hinderbeleving.
Voor het onderdeel geluid is op grond van het bestemmingsplan "Monster Noord" een onderzoek wegverkeerslawaai uitgevoerd. Uit de berekeningsresultaten blijkt dat woningbouw binnen het gehele plangebied van Monster Noord mogelijk is. De geluidsbelasting is voor dit deelgebied nergens boven de maximale ontheffingswaarde.
Verder worden er relatief weinig woningen in deze omgevingsvergunning gerealiseerd en worden de woningen in een 30 km/uur wijk gerealiseerd waardoor er geen extra wegverkeerslawaai in de zin van de Wet geluidhinder (Wgh) wordt gerealiseerd.
Op basis van het voorgaande kan geconcludeerd worden dat vanuit het oogpunt van geluid er geen belemmeringen bestaan voor de uitvoering van het project.
Volgens artikel 5.16, lid 1 onder c., van de Wet milieubeheer is onderzoek naar de gevolgen voor de luchtkwaliteit niet noodzakelijk voor gevallen die 'niet in betekende mate bijdragen' aan de concentratie in de buitenlucht van een stof waarvoor in bijlage 3 van de Wet milieubeheer een grenswaarde is opgenomen. De betreffende gevallen worden benoemd in de bijbehorende ministeriële Regeling 'niet in betekende mate bijdragen' (luchtkwaliteitseisen). In artikel 5 van het genoemde besluit is een anticumulatie regeling opgenomen. Hierin wordt het onderscheid aangegeven in welke gevallen meerdere projecten als één of als zelfstandig project dienen te worden getoetst.
De luchtkwaliteit is in het kader van het bestemmingsplan Monster Noord reeds in voldoende mate onderzocht. Uit de resultaten van het onderzoek is geconcludeerd dat de luchtkwaliteit voor het bestemmingsplan "Monster Noord" voldoet aan de grenswaarden. Op grond van de resultaten zijn er ten aanzien van het aspect luchtkwaliteit geen bezwaren tegen het project. De omstandigheden waaronder het bestemmingsplan is opgesteld zijn ten aanzien van het voorliggende project niet gewijzigd.
De wet kent eveneens een minimum-drempel voor gevallen die niet in betekende mate bijdragen aan concentratie in de buitenlucht van bijvoorbeeld fijn stof. In de daartoe opgestelde regeling niet in betekenende mate bijdragen (milieubeheer) wordt een aantal soorten projecten genoemd die nauwelijks van invloed zijn op de luchtkwaliteit. Door het aantal te bouwen woningen kan het plan eveneens beschouwd worden als "niet in betekende mate".
Op basis van het voorgaande kan geconcludeerd worden dat vanuit het oogpunt van lucht er geen belemmeringen bestaan voor de uitvoering van het project.
Externe veiligheid is een begrip in het milieurecht, waarbij het gaat over het beheersen van de risico's van gevaarlijke stoffen voor de omgeving bij gebruik, opslag en vervoer over de weg, water en spoor en door buisleidingen. Als gevaarlijke stoffen kunnen worden genoemd vuurwerk, lpg en munitie. Het beleid en de wetgeving zijn erop gericht om maatregelen te treffen om de risico's van deze risicovolle activiteiten te reguleren.
Op grond van de regels voor externe veiligheid moeten afstanden in acht worden genomen tussen risicovolle activiteiten en (beperkt) kwetsbare objecten. In de regelgeving wordt uitgegaan van een risicobenadering - en niet het volledig uitsluiten van het risico - waarbij onderscheid wordt gemaakt tussen het plaatsgebonden risico (PR) en het groepsrisico (GR).
Het plaatsgebonden risico is een rekenkundig begrip. Het risico kan op een afbeelding zichtbaar worden gemaakt door een (ISO)risicocontour die de punten met een gelijk risico met elkaar verbindt. Het groepsrisico is een maat om de kans weer te geven dat een incident met dodelijke slachtoffers plaatsvindt. Het drukt de kans per jaar uit dat een groep mensen van minimaal een bepaalde omvang overlijdt, als direct gevolg van een ongeval in een inrichting, als bedoeld in de Wet milieubeheer, of bij het vervoer van gevaarlijke stoffen. Het groepsrisico moet onderzocht - en verantwoord – worden, omdat ook buiten de genoemde risicocontour van het plaatsgebonden risico nog letale effecten kunnen optreden in het invloedgebied van de risicovolle activiteit en groepen personen slachtoffer kunnen worden van een calamiteit.
Voor dit project is onder andere de toetsing aan het Besluit externe veiligheid inrichtingen (Bevi) en de daarop gestoelde regeling en de in 2010 geactualiseerde Circulaire Risiconormering vervoer gevaarlijke stoffen (2004) van belang.
Risicovolle inrichtingen
Op 27 oktober 2004 is het Besluit externe veiligheid inrichtingen (hierna: Bevi) in werking getreden. Met het besluit wordt beoogd een wettelijke grondslag te geven aan het externe veiligheidsbeleid rondom risicovolle inrichtingen. Het doel van het besluit is de risico's, waaraan burgers in hun leefomgeving worden blootgesteld vanwege risicovolle inrichtingen, tot een aanvaardbaar minimum te beperken. Op basis van het Bevi geldt voor het PR rondom een risicovolle inrichting een grenswaarde voor kwetsbare objecten en een richtwaarde voor beperkt kwetsbare objecten. Beide liggen op een niveau van 10-6 per jaar. Bij de vaststelling van een bestemmingsplan moet aan deze normen worden voldaan, ongeacht of het een bestaande of nieuwe situatie betreft.
Het Bevi bevat geen norm voor het GR; wel geldt op basis van het Bevi een verantwoordingsplicht ten aanzien van het GR in het invloed gebied rondom de inrichting. De in het externe veiligheidsbeleid gehanteerde norm voor het GR (zie hieronder) geldt daarbij als buitenwettelijke oriëntatiewaarde. Deze verantwoordingsplicht geldt zowel in bestaande als nieuwe situaties.
Gemeentelijk beleidskader Externe Veiligheid
Op het gebied van externe veiligheid is op provinciaal niveau het beleidsplan "Beleidsplan externe veiligheid" in november 2010 vastgesteld. Daarnaast heeft het Stadsgewest Haaglanden, per 1 januari 2015 overgegaan in Metropool Regio Rotterdam Den Haag (MRDH), waaronder ook de gemeente Westland behoort, de beleidsnota ‘Samen Werken aan Externe Veiligheid’ opgesteld. In beide nota’s zijn een vijftal kernpunten opgenomen:
1. het ontstaan van nieuwe knelpunten tegengaan;
2. het stimuleren van de eigen verantwoordelijkheid van inrichtingen;
3. bestaande knelpunten saneren;
4. zorgvuldige risicocommunicatie;
5. hulpverlening: het bevorderen van de samenwerking en de kwaliteit van de uitvoering en het richting geven aan de organisatorische versterking.
Vervoer van gevaarlijke stoffen
In de Circulaire risiconormering vervoer gevaarlijke stoffen is het externe veiligheidsbeleid voor het vervoer van gevaarlijke stoffen over water, wegen en spoorwegen opgenomen. Op basis van de circulaire geldt voor bestaande situaties de grenswaarde voor het PR ter plaatse van kwetsbare en beperkt kwetsbare objecten van 10-5 per jaar en de streefwaarde 10-6 per jaar. In nieuwe situaties is de grenswaarde voor het PR ter plaatse van kwetsbare objecten 10-6 per jaar. Voor beperkt kwetsbare objecten geldt deze waarde als een richtwaarde. In 2012 zal het Besluit transportroutes externe veiligheid in werking treden.
Op basis van de circulaire geldt bij een overschrijding van de oriëntatiewaarde voor het GR of een toename van het GR een verantwoordingsplicht. Deze verantwoordingsplicht geldt zowel in bestaande als nieuwe situaties. De circulaire vermeldt dat op een afstand van 200 meter vanaf het tracé in principe geen beperkingen hoeven te worden gesteld aan het ruimtegebruik.
Voor de transport van gevaarlijke stoffen via buisleidingen is het Besluit externe veiligheid buisleidingen van toepassing. Voor alle opgenomen buisleidingen in het bestemmingsplan geldt dat volgens het Besluit externe veiligheid buisleidingen (artikel 14) een belemmeringsstrook van 4 of 5 meter aan weerszijde van de buisleiding op de verbeelding aangegeven is.
De belemmeringsstrook is van belang voor het onderhoud van de buisleiding door de exploitant. Binnen deze strook mogen geen nieuwe bouwwerken opgericht worden. Op basis van het Besluit externe veiligheid buisleidingen moet de grenswaarden (10-6 per jaar) in acht worden genomen voor wat betreft de plaatsgebonden risico voor kwetsbare objecten. Voor beperkt kwetsbare objecten moet met het plaatsgebonden risico rekening worden gehouden met de richtwaarde van 10-6 per jaar. Voor het GR geldt een verantwoordingsplicht.
Vindplaatsen van explosieven
In de gemeente Westland worden op verschillende plaatsen munitie en explosieven gevonden uit de WOII. Er is een gemeentelijke kaart opgesteld met mogelijk verdachte locaties en vindplaatsen van explosieven.
Bedrijvigheid
Uit de provinciale risicokaart (www.risicokaart.nl) blijkt dat in de omgeving van het plangebied geen BEVI inrichtingen aanwezig zijn. Binnen het plangebied wordt geen vestiging van nieuwe bedrijven die onder het BEVI vallen mogelijk gemaakt.
Vervoer van gevaarlijke stoffen
Vervoer van gevaarlijke stoffen over de weg, het spoor of over het water vindt niet plaats in of in de omgeving van het deelgebied.
Leidingen
In het deelgebied of in de directe omgeving liggen geen leidingen waarvan het deelgebied binnen PR 10-6 risicocontour en het invloed gebied ligt.
Verdacht van conventionele explosieven
Op de Explosievenkaart van de gemeente Westland zijn gebieden aangegeven waar een verhoogd risico aanwezig is van explosieven uit de Tweede Wereldoorlog. De kaart geeft in grove lijnen verdachte gebieden aan, maar geeft geen indicatie van de aard, omvang en risico. Uit de explosievenkaart van de gemeente Westland blijkt eveneens dat het plangebied geen verdachte locatie is voor wat betreft explosieven.
Verantwoording groepsrisico
Gelet op bovenstaande is er geen verantwoording van het groepsrisico noodzakelijk. Wel wordt aandacht besteed aan zelfredzaamheid en bestrijdbaarheid en bereikbaarheid voor hulpdiensten.
Zelfredzaamheid
Het plangebied bestaat uit een gebied voor wonen. Er worden ten hoogste 19 wooneenheden mogelijk gemaakt. Ter plaatse van de woningen kunnen verminderd zelfredzame personen aanwezig zijn. In het plangebied zijn geen specifieke bestemmingen benoemd die leiden tot een grotere kans op aanwezigheid van zelfredzame personen. Het aantal verminderd zelfredzame personen binnen het invloed gebied zal dan ook laag zijn. De woningen zijn goed te ontvluchten, aangezien het om gebouwen met een beperkt aantal bouwlagen gaat. De zelfredzaamheid van personen binnen het plangebied is daarmee goed te noemen.
Bestrijdbaarheid en bereikbaarheid voor hulpdiensten
Het plangebied is goed bereikbaar voor hulpdiensten. Ook is er voldoende bluswater in de directe nabijheid aanwezig. Daarom is ook de bestrijdbaarheid en bereikbaarheid voor hulpdiensten goed te noemen.
Geconcludeerd wordt dat het project voldoet aan het beleid en de normstelling ten aanzien van externe veiligheid. Het aspect externe veiligheid staat de uitvoering van het project niet in de weg.
Op verschillende bestuursniveaus zijn de afgelopen jaren beleidsnota's verschenen aangaande de waterhuishouding, alle met het doel een duurzaam waterbeheer (kwalitatief en kwantitatief). Deze paragraaf geeft een overzicht van de voor het plangebied relevante nota's waarbij het beleid van het Hoogheemraadschap en de gemeente nader wordt behandeld.
Het Rijk, de provincies, de gemeenten en de Unie van Waterschappen hebben op 25 juni 2008 een geactualiseerde versie van het Nationaal Bestuursakkoord Water (NBW-Actueel) ondertekend. Hierin zijn afspraken vastgelegd voor een duurzame en klimaatbestendige waterhuishouding in Nederland. In de afgelopen vijf jaar is een groot deel van de gemaakte afspraken in het oorspronkelijke NBW inmiddels uitgevoerd. De NBW-partijen gaan nu gezamenlijk verder met de uitvoering van de nieuwe afspraken in het akkoord, onder meer over klimaatveranderingen, de stedelijke wateropgave en de ontwikkelingen in woningbouw en infrastructuur. Ook is er meer aandacht voor de implementatie van de Kaderrichtlijn Water. Het NBW heeft tot doel om in de periode tot 2015 de waterhuishouding in Nederland op orde te brengen en te houden en te anticiperen op klimaatverandering.
Het Provinciaal Waterplan Zuid-Holland 2010-2015 bevat de hoofdlijnen van het provinciaal waterbeleid voor die periode. Het vervangt het provinciaal waterbeleid zoals dat is vastgelegd in het Beleidsplan Groen, Water en Milieu (2006) en vervangt het Grondwaterplan 2007-2013 en beschrijft dan ook het strategische grondwaterbeleid voor Zuid-Holland. Verder voldoet het plan aan de eisen van de nieuwe Waterwet. De provincie vertaalt in dit plan het beleid uit het nationaal waterplan en het huidige Europese beleid naar provinciale kaders en doelstellingen voor de periode 2010-2015. Conform de herziene sturingsvisie water gaat het met name om de 'wat' vraag. De waterschappen beantwoorden in hun waterbeheerplannen vervolgens vooral de 'hoe' vraag. De Visie op Zuid-Holland bestaat uit de Provinciale Structuurvisie, de Verordening Ruimte en de Uitvoeringsagenda. Hierin beschrijft de provincie haar doelstellingen en provinciale belangen (structuurvisie), stelt zij regels aan ruimtelijke ontwikkelingen (verordening) en geeft zij aan wat nodig is om dit te realiseren (uitvoeringsagenda). In de Verordening Ruimte zijn regels opgenomen met betrekking tot het water en waterstaatswerken in bestemmingsplannen. De provincie heeft in samenwerking met de gemeente Westland een eindrapport opgesteld over Westlandse waterlijnen, een project dat de vaartenstructuur in het Westland probeert te versterken.
Het Hoogheemraadschap Delfland heeft haar waterbeleid vastgelegd in het Waterbeheersplan 2010-2015. Het beleid is formeel vastgelegd in de Keur en de Legger.
De verbreding van bestaande boezemwateren en de aanleg van nieuwe verbindingen bieden kansen om een groot aantal maatregelen, die voortvloeien uit de Kaderrichtlijn Water te realiseren en het watersysteem robuuster te maken. Waar mogelijk worden natuurvriendelijke oevers aangelegd. Ook met het terugdringen van rioolvreemd water en het verminderen van riool overstorten snijdt het mes aan meerdere kanten tegelijk: het riool en de afvalwaterzuiveringsinstallaties (awzi’s) kunnen met minder capaciteit uit de voeten, het minder verdunde vieze water is efficiënter te zuiveren, en er komt minder vies water rechtstreeks in het oppervlaktewater. Het waterplan van de Gemeente Westland zal in de periode 2010 – 2015 worden uitgevoerd. Omdat het bij de ruimtelijke ontwikkelingen in het glasgebied vaak om relatief kleinschalige projecten gaat, zal er nadrukkelijk samenwerking tussen het Hoogheemraadschap van Delfland, de gemeente en de glastuinbouwsector worden gezocht om de kansen voor water in deze projecten optimaal te benutten. Dit gebied levert kansen om de wateropgave te realiseren door middel van innovatief meervoudig ruimtegebruik, met behoud van voldoende robuustheid en ruimte voor ecologie in het systeem.
Ten slotte is in 2012 een Handreiking Watertoets voor gemeenten opgesteld. Het Hoogheemraadschap van Delfland stelt voorwaarden aan de inhoud van de watertoets (waterparagraaf) als verplicht onderdeel van de onderbouwing van ruimtelijke plannen. De toelichting van bestemmingsplannen dient een beschrijving te bevatten van de volledige watersituatie binnen het plangebied, alsmede de te verwachten ontwikkelingen. Deze beschrijving dient in te gaan op de volgende aspecten:
Het Westland 2009-2015, met als ondertitel 'Westlands water, nu en later' is een product van de gemeente Westland en het Hoogheemraadschap van Delfland. Hierin wordt onder andere de waterhuishoudkundige visie en ambities tot 2030 en de daarbij horende doelstellingen tot 2015 beschreven. Centraal hierin staan de thema's 'Droge voeten, levend water en zichtbaar water'. De ruimtelijke vertaling van de hieruit voortkomende maatregelen is per polder in kaart gebracht. De gewenste waterstructuur wordt door de gemeente vertaald in bestemmingsplannen en structuurvisies. In het Verbreed Gemeentelijk Rioleringsplan Westland 2011-2015 heeft de gemeente haar visie op het stedelijk waterbeheer vastgelegd. Met het eerste Verbreed GRP Westland 2011-2015 wordt niet alleen uitvoering gegeven aan de wettelijke eisen, maar wordt ook de onderlinge samenhang tussen de drie zorgplichten weergegeven. Het Verbreed GRP is een logisch vervolg op de wijzigingen in wetgeving/beleid en een noodzakelijke verdere optimalisatie van het beleid dat de afgelopen 5 jaar is gevolgd.
In het projectgebied worden op het voormalig terrein van de NAM woningen gebouwd en wordt verhard oppervlak toegevoegd. Een terrein met functie "Stedelijk Groen", wordt "Stedelijk Bebouwd". De oppervlakte van het projectgebied bedraagt 4.620 m2, waarvan 3.668 m2 verhard zal worden. Het gebied wordt omsloten door de Rijnweg, Molenweg, Aalscholver en de Laan van Delfland. Ten noordwesten ligt de Slaperdijk.
Veiligheid en waterkeringen
Ten noordwesten van het projectgebied ligt de Slaperdijk. Deze Slaperdijk heeft voor het Hoogheemraadschap van Delfland geen functie meer als waterkering waardoor er geen restrictie meer gelden voor afstanden.
Waterkwantiteit
Het plan ligt in boezemgebied, de toelaatbare peilstijging in het gebied bedraagt 35 cm. Verwerking van de gegevens in de Watersleutel van het Hoogheemraadschap van Delfland, leidt tot een te realiseren wateroppervlak van 606 m2. Omdat het niet mogelijk is om dit water binnen het projectgebied te graven mag dit volgens het beleid van het Hoogheemraadschap van Delfland binnen een straal van 2,5 km worden gecompenseerd. Rond Haagweg 33 ligt een gebied, dat waterstaatkundig een eenheid met het gebied rond Molenslag vormt. Het gaat hier eveneens om boezemgebied, met een peil van NAP – 0,43 m. Hier is reeds een overschot van 900m2 aan water gegraven. Het voornemen is om het benodigde water (606 m2) in dat gebied te compenseren.
Onderhoud en bagger
Binnen het projectgebied is geen ruimte voor het graven van oppervlaktewater. Onderhoud van watergangen is hier niet aan de orde.
Watersysteemkwaliteit en ecologie
Binnen het projectgebied is geen ruimte voor het graven van oppervlaktewater. De bouw van de woningen heeft daarom geen directe gevolgen voor de watersysteemkwaliteit en ecologie.
Afvalwater en riolering
In het gebied zal een gescheiden rioleringsstelsel worden aangelegd. Het is niet mogelijk, direct op oppervlaktewater aansluitend op het gebied af te wateren, danwel dit oppervlaktewater binnen het projectgebied te graven.
Rond het gebied, ligt een gemengd rioleringsstelsel, dat nog enige tijd in die hoedanigheid zal blijven functioneren. Zowel huishoudelijk afvalwater (DWA), als regenwater (RWA) zullen op dit gemengde stelsel worden aangesloten en naar de Rioolwaterzuivering worden afgevoerd. In de toekomst zal de naastgelegen omgeving voorzien worden van een gescheiden stelsel.
Op basis van het voorgaande kan geconcludeerd worden dat het aspect water geen belemmeringen bestaan voor de uitvoering van het project.
Wet bodembescherming
De Wet bodembescherming ziet, vanuit een goed milieubeheer, op de bodembescherming en bodemsanering. Met deze wet moet rekening worden gehouden met het ontwikkelen en realiseren van ruimtelijke plannen. In een bestemmingsplan dat voorziet in ruimtelijke ontwikkeling, moet verantwoord zijn dat het bestemmingsplan uitvoerbaar is op grond van de bodemkwaliteit voor die ruimtelijke ontwikkeling.
Met het oog op een goede ruimtelijke ordening dient in verband met de uitvoerbaarheid van een plan rekening te worden gehouden met de bodemgesteldheid in het plangebied. Bij functiewijzigingen dient te worden bekeken of de bodemkwaliteit voldoende is voor de betreffende functiewijziging. Nieuwe bestemmingen dienen bij voorkeur op schone grond te worden gerealiseerd. De provincie hanteert de richtlijn dat bij de beoordeling van ruimtelijke plannen ten minste het eerste deel van het verkennend bodemonderzoek, het historisch onderzoek, moet worden verricht. Indien uit historisch onderzoek wordt geconcludeerd dat op de betreffende locatie sprake is geweest van activiteiten met een verhoogd risico op verontreiniging dan dient het volledig verkennend bodemonderzoek te worden verricht.
Ter plaatse van het perceel is een verkennend en nader bodemonderzoek uitgevoerd (Verkennend en nader bodemonderzoek Molenslag te Monster Gemeente Westland, BMA Milieu, Rapportnummer NEN.2014.0219, datum 5 januari 2015, Bijlage 1).
Op 4 februari 2015 is door de Omgevingsdienst Haaglanden aangegeven dat ter plaatse van het project vooralsnog geen sprake is van verontreinigde bodem als bedoeld in artikel 2.4.1. van de Bouwverordening van de gemeente Westland. Opgemerkt wordt dat in de grond de achtergrondwaarde (AW2000) overschreden wordt. Hierdoor gelden er bij afvoer van de grond beperkingen ten aanzien van hergebruik van deze grond. Bij eventueel grondverzet dient er, afhankelijk van de bestemming/toepassing van de grond, rekening gehouden te worden met de Wet Milieubeheer (Besluit melden bedrijfsafvalstoffen en gevaarlijke afvalstoffen) en/of de Wet bodembescherming.
Op basis van de verkregen onderzoeksresultaten kan geconcludeerd worden dat de grond vooralsnog geschikt is voor de beoogde bestemming.
Voor de soortenbescherming is de Flora- en faunawet (hierna Ffw) van toepassing. Deze wet is gericht op de bescherming van dier- en plantensoorten in hun natuurlijke leefgebied. De Ffw bevat onder meer verbodsbepalingen met betrekking tot het aantasten, verontrusten of verstoren van beschermde dier- en plantensoorten, hun nesten, holen en andere voortplantings- of vaste rust- en verblijfplaatsen. De wet maakt hierbij een onderscheid tussen 'licht' en 'zwaar' beschermde soorten. Indien sprake is van bestendig beheer, onderhoud of gebruik, gelden voor sommige, met name genoemde soorten, de verbodsbepalingen van de
Ffw níet. Er is dan sprake van vrijstelling op grond van de wet. Voor zover deze vrijstelling niet van toepassing is, bestaat de mogelijkheid om van de verbodsbepalingen ontheffing te verkrijgen van het Ministerie van Economische Zaken, Landbouw en Innovatie (EL&I). Voor de zwaar beschermde soorten wordt deze ontheffing slechts verleend, indien:
Bij ruimtelijke ontwikkelingen dient in het geval van zwaar beschermde soorten of broedende vogels overtreding van de Ffw voorkomen te worden door het treffen van maatregelen, aangezien voor dergelijke situaties geen ontheffing kan worden verleend.
In het kader van de Flora- en faunawet zijn de effecten van het project beoordeeld (zie Bijlage 2). De Eco-effectenscan heeft als doel de ecologische waarden van de projectlocatie te bepalen aan de hand van inventarisatie en verkregen informatie. Met de Eco-effectenscan wordt nagegaan of er op de planlocatie planten en / of dieren voorkomen of verwacht worden die:
- bedreigd zijn;
- op een zogenaamde “Rode lijst” voorkomen;
- anderszins beschermd zijn in het kader van de Flora- en faunawet.
Uit het onderzoek blijkt dat het plangebied buiten de Ecologische Hoofdstructuur (EHS) is gelegen en direct grenst aan een beschermd natuurgebied van Natura 2000. Hoewel het project buiten de invloedssfeer van gemeentelijke beschermde natuurwaarden of ecologische verbindingszones is gelegen, komen binnen het projectgebied ingevolge de Flora- en faunawet beschermde soort of soortgroepen voor.
Vogels
De werkzaamheden op de projectlocatie kunnen leiden tot verstoring van jaar rond beschermde nesten. Ingevolge de Flora- en faunawet is het verboden om broedvogels te verontrusten. Deze vogels zijn ingevolge de voormelde wet beschermd. Om verstoring van broedvogels te voorkomen wordt geadviseerd om ook buiten het broedseizoen (periode maart t/m juli) te controleren op de aanwezigheid broedvogels. De kans dat er dan broedvogels voorkomen is wellicht kleiner maar nog steeds aanwezig en zijn op dezelfde wijze beschermd als binnen het broedseizoen. Voor verstoring van broedvogels wordt geen ontheffing verleend voor activiteiten van ruimtelijke ontwikkeling.
Het project heeft geen effect op beschermde functies voor vleermuizen. In het kader van de zorgplicht wordt geadviseerd om aanwezige verlichting tussen zonsondergang en zonsopkomst in de periode maart t/m oktober naar de grond te richten.
Natura 2000 gebied
Uit voornoemde eco-effectscan is naar voren gekomen dat als gevolg van de ontwikkeling er ten aanzien van het nabij gelegen Natura 2000 gebied mogelijk negatieve effecten kunnen optreden. Om hier uitsluitsel over te verkrijgen is een Voortoets Natuurbeschermingswet uitgevoerd (zie Bijlage 3). Na voornoemde voortoets is ook nog nader onderzoek verricht d.d. 17 februari 2016 (met nieuwe berekeningsmodellen) als gevolg van gewijzigde wetgeving omtrent stikstofdepositie (zie Bijlage 4).
In dit meest recente onderzoek wordt het volgende geconcludeerd ten aanzien van de effecten op het Natura2000 gebied:
"Oppervlakte verlies en versnippering
De ontwikkeling van de woningbouw Molenslag heeft niet tot gevolg dat groenstructuren of aanvliegroutes onderbroken worden of groengebieden afgesneden worden van de natuurgebieden. De realisatie de woningen heeft geen versnippering of oppervlakte verlies tot gevolg.
Verzuring en vermesting door stikstofdepositie
De depositie als gevolg van de ontwikkeling in het Natura 2000-gebied Solleveld & Kapittelduinen is 0,11 mol/ha/jr. In de PAS gebiedsanalyse Solleveld & Kapittelduinen 2015 wordt gesteld dat: ‘door de uitvoering van de herstelmaatregelen, rekening houdend met gebied specifieke kenmerken, het halen van de instandhoudingsdoelstellingen in de PAS mogelijk is. Het is onder deze condities daarom verantwoord om over te gaan tot het uitgeven van de ‘ontwikkelruimte’.
Vanwege de gereserveerde ontwikkelingsruimte en de verwachte afname van de stikstofdepositie tot 2030 en de afname van stikstofdepositie door de herontwikkeling van glastuinbouw naar woningbouw worden significant negatieve effecten door verzuring en vermesting door stikstof depositie in de Natura 2000-gebieden Solleveld & Kapittelduinen door de woningbouw ontwikkeling Molenslag uitgesloten.
Verdroging
De ontwikkeling van woningen zal niet tot verdroging van de bodem leiden. Er zal geen water worden onttrokken aan de bodem en er zullen geen wijzigingen in het watervoerend pakket plaatsvinden. Verdroging in de Natura 2000-gebieden als gevolg van de ontwikkeling van de woningen is uitgesloten.
Verstoring door geluid, licht, trilling, optische verstoring en verstoring door mechanische effecten
Binnen Solleveld komen geen habitatten of doelsoorten voor die gevoelig zijn voor verstoring door geluid. De ontwikkeling zal geen toename van recreatie tot gevolg hebben. Significant negatieve effecten van de ontwikkeling Westmade en Monster Noord op mechanische effecten worden uitgesloten. Vanwege de afwezigheid van populaties van de nauwe korfslak in Solleveld en de tijdelijke aard van de overlast door trillingen worden significant negatieve effecten uitgesloten.
Effecten op aanvullende instandhoudingsdoelstellingen (BN-waarden)
Door de bouw van de woningen vindt geen veranderingen plaats die van toepassing zijn op deze waarden. De landschappelijke en cultuurhistorische waarden blijven intact evenals het natuurschoon."
Op basis van de beoordeling van de effecten van het project op de aanwezige flora- en fauna wordt geconcludeerd dat er vanuit het oogpunt van flora- en fauna geen belemmeringen bestaan voor de uitvoering van het project.
Wel wordt aanbevolen om uiterlijk één week voor aanvang van de werkzaamheden schriftelijk een melding te doen bij de afdeling Toezicht en Handhaving, Team Groen van de Omgevingsdienst Zuid-Holland.
Ten aanzien van de effecten op het Natura2000 gebied Solleveld & Kapittelduinen geldt dat significante effecten als gevolg van de uitvoering van het plan worden uitgesloten.
De Wet op de archeologische monumentenzorg (een wijzigings wet van de Monumentenwet 1988) is het eindresultaat van de implementatie van het Europese Verdrag inzake de bescherming van het archeologisch erfgoed in de Nederlandse Wetgeving. De Wet bevat drie belangrijke uitgangspunten:
Op 26 juni 2012 heeft de gemeente Westland haar archeologische beleidskaart vastgesteld. Op deze kaart is weergegeven waar in de gemeente (en in welke mate) kans is op het aantreffen van archeologische resten, uitgedrukt in een verwachtingszone. Aan deze verwachtingszones zijn ondergrenzen gekoppeld, die aangeven wanneer archeologisch onderzoek vanwege een voorgenomen ontwikkeling nodig is. De beleidskaart geeft een globaal inzicht in de te verwachten archeologie, in het bestemmingsplan wordt het beeld aangescherpt.
Het archeologiebeleid legt vast hoe de gemeente Westland met haar bodemarchief omgaat. De gemeente Westland stelt met dit beleidsplan:
1. ondergrenzen vast (uitgedrukt in oppervlakte en diepte) die duidelijk aangeven of een initiatiefnemer dan wel vergunning aanvrager verplicht is archeologisch vooronderzoek te laten verrichten;
2. de in dit beleidsplan opgestelde normen vast teneinde deze normen op te nemen in alle bestemmingsplannen;
3. de beleidskaart vast.
Ter plaatse van het projectgebied is een archeologisch bureau- en booronderzoek uitgevoerd (Transect-rapport 554). Uit het onderzoek is gebleken dat de bodem van het plangebied diep is verstoord en er geen archeologische waarden (meer) aanwezig zijn waardoor voor een groot deel van het plangebied geen archeologische verwachting meer geldt. Derhalve is nader archeologisch onderzoek niet benodigd.
De vindplaats zelf, in het westelijk deel van het plangebied, wordt beschermd middels strenge planologische eisen. Om de (mogelijk) aanwezige waarden te beschermen, zijn nieuwe ontwikkelingen binnen de begrenzing van het bestemmingsplan gebonden aan een omgevingsvergunning voor het bouwen alsmede het uitvoeren van een werk, geen bouwwerk zijnde, of van werkzaamheden voor grondroerende activiteiten.
Op basis van de beoordeling kan geconcludeerd worden dat er vanuit archeologie geen belemmering bestaat tegen de uitvoering van het project.
In deze paragraaf is het bestemmingsplan getoetst aan de ladder voor duurzame verstedelijking als neergelegd in artikel 3.1.6, lid 2, van het Besluit ruimtelijke ordening en specifiek artikel 2.1.1 van de Verordening ruimte 2014 van de provincie Zuid-Holland. De ladder kent de drie treden die achter elkaar worden doorlopen zoals in onderstaande figuur zijn weergegeven:
Trede 1) Actuele reginale behoefte
Om de eerste trede van de ladder te doorlopen moet gekeken worden of er sprake is van een regionale behoefte naar nieuwe woningen. In deze fase wordt aangetoond dat de stedelijke ontwikkeling voorziet in een actuele behoefte, die zo nodig regionaal is afgestemd.
De gemeente Westland valt binnen de regio Haaglanden. Voor deze regio is de regionale woningbehoefte opgenomen in het regionaal structuurplan 2020 en de regionale woonvisie. Vanuit het regionaal structuurplan blijkt dat in de periode tot 2020 in het totaal nog 75.000 tot 80.000 woningen gebouwd dienen te worden. In het Westland worden van dit totaal aantal woningen 7040 woningen gerealiseerd. Deze nieuwbouwwoningen zijn binnenstedelijk gesitueerd of betreffen een uitleglocatie.
Voornoemd woningbouwprogramma en de locaties van de te realiseren woningen zijn vastgelegd in de structuurvisie Westland 2025. Het projectgebied waarvan het project onderdeel is, is in de structuurvisie van de gemeente Westland aangewezen als dorpskern en in de Provinciale Structuurvisie als bestaand stads- en dorpsgebied. Vanuit voornoemde blijkt dat het project (bouw van 19 woningen), als onderdeel van de Westlandse Zoom invulling geeft aan een regionale woningbehoefte.
Trede 2) Voorzien in behoefte binnen bestaand stedelijk gebied
Op de tweede trede van de ladder dient antwoord te worden gegeven op de vraag of de regionale behoefte geheel of deels opgevangen kan worden in bestaand stedelijk gebied en, zo ja, of dit wenselijk, dan wel financieel haalbaar is. Indien het antwoord hierop nee is kan overgegaan worden naar de derde trede van de ladder.
De provincie doet in de toelichting van de Verordening ruimte 2014 de aanbeveling de opvang van de regionale behoefte niet per plan te onderzoeken maar vooraf een overzicht te maken met de beschikbare ruimte binnen bestaand stads- en dorpsgebied (BSD), bijvoorbeeld in een gemeentelijke of regionale structuurvisie.
De te realiseren woningbouw zoals dit vanuit de regionale woningbehoefte in het Westland gerealiseerd dient te worden is in de structuurvisie Westland 2025 verdeeld over de verschillende kernen. Zowel volgens de structuurvisie van de gemeente Westland 2025 als de Visie Ruimte en Mobiliteit zijn de gronden aangewezen als dorpskern en bestaand stads- en dorpsgebied. Door het inrichten van het plangebied wordt voldaan aan het uitgangspunt om eerst bestaande stedelijke locatie te benutten voor stedelijke ontwikkeling.
Trede 3) Voorzien in behoefte op nieuwe locatie
Deze trede is niet aan de orde aangezien het bestaande stedelijk gebied voor deze ontwikkeling voldoende mogelijkheden biedt om aan de regionale en intergemeentelijke vraag te voldoen.
Kostenverhaal
Het kostenverhaal is opgenomen in de grondprijs die voor dit plan deel met de ontwikkelaar overeen is gekomen. Op deze manier is het kostenverhaal als bedoeld in artikel 6.12 van de Wet ruimtelijke ordening anderzins verzekerd.
In de periode tussen 5 augustus 2015 en 2 september 2015 heeft over het voorontwerp van deze ruimtelijke onderbouwing bestuurlijk overleg plaatsgehad als geboden in artikel 3.3.1. van de Wet algemene bepalingen omgevingsrecht. Hierbij hebben de volgende instanties gereageerd:
1. Provincie Zuid-Holland;
2. Hoogheemraadschap van Delfland;
3. Veiligheidsregio Haaglanden.
Hieronder volgt een samenvattend overzicht van de reacties/vragen alsmede de beantwoording daarvan door het college van burgemeester en wethouders.
De provincie Zuid-Holland heeft aangegeven de onderbouwing aan te passen en de ladder voor duurzame verstedelijking toe te voegen aan de ruimtelijke onderbouwing. De ruimtelijke onderbouwing is hierop aangepast.
Het Hoogheemraadschap van Delfland heeft opmerkingen over de waterkwantiteit. De onderbouwing is hierop aangepast.
3. Veiligheidsregio Haaglanden
Door de veiligheidsregio is aangegeven dat de uitvoering van het voorliggende project niet leidt tot een noemenswaardige toename of afname van bestaande risico’s. De Veiligheidsregio Haaglanden heeft op basis hiervan besloten om in het kader van externe veiligheid geen specifieke adviezen uit te brengen met betrekking tot deze omgevingsvergunning.
Van vrijdag 9 oktober 2015 tot vrijdag 20 november heeft het ontwerp van deze grote buitenplanse afwijking ter visie gelegen voor het indienen van zienswijzen, ingevolge paragraaf 3.3 van de Wet algemene bepalingen omgevingsrecht (Wabo) en afdeling 3.4 van de Algemene wet bestuursrecht.
Gedurende de periode van tervisielegging zijn 11 zienswijzen ingediend.
De ontvangen zienswijzen zijn beoordeeld. Voor een overzicht van de zienswijzen wordt verwezen naar Bijlage 5 van deze toelichting.