Plan: | De Kreken fase 3 |
---|---|
Status: | vastgesteld |
Plantype: | bestemmingsplan |
IMRO-idn: | NL.IMRO.1783.OWZKREKENf3obp-VA01 |
Zoals in heel Nederland stagneert ook in Westland de woningmarkt, vooral in het midden-dure en dure segment. Dit maakte het noodzakelijk voor het Ontwikkelingsbedrijf De Westlandse Zoom (OBWZ) om alle plannen kritisch tegen het licht te houden en daar waar nodig en mogelijk te wijzigen. Door het aanbod meer op de vraag aan te passen denkt het OBWZ de markt weer meer in beweging te krijgen, waardoor de financiële risico’s worden beperkt. De gemeente en Bouwfonds hebben inmiddels de intentieverklaring Afspraken herziening Samenwerkingsovereenkomst Westlandse Zoom en Monster Noord ondertekend.
Eén van de belangrijkste uitgangspunten bij de herziening van de plannen voor De Westlandse Zoom is dat de kwaliteiten die De Westlandse Zoom zo bijzonder maken, zoals de aanleg van groen en water en de verbinding van recreatieve routes van de kust naar Midden-Delfland, zoveel mogelijk overeind blijven. Wel zal de groene buffer langs de Paul Captijnlaan als zogenoemd transformatiegebied worden aangewezen. Dit betekent dat er meerdere functies mogelijk zijn in deze ecologische zone. Initiatiefnemers zullen bepalend zijn voor de invulling van de groenzone aan de Paul Captijnlaan waarbij maximaal 20% van de groenstrook bebouwd mag worden.
Het uitgangspunt is dat de nieuw te ontwikkelen woonbuurten een aantrekkelijk vestigingsmilieu moeten bieden aan de internationale gemeenschap in Den Haag en omgeving wordt hier losgelaten. Bouwen voor de lokale markt wordt het nieuwe uitgangspunt. Een andere pijler onder de herziene plannen is dat de vraag uiteindelijk zal bepalen wat er gebouwd wordt. Zo zullen er bijvoorbeeld meer drie- en vier-onder-één-kapwoningen en rijwoningen in verschillende prijsklassen komen in plaats van overwegend vrijstaande en twee-onder-één-kapwoningen.
Het huidige bestemmingsplan "Poeldijk Westhof" voor het gebied "De Kreken" voldoet niet meer aan de nieuwe plannen van de Westlandse Zoom. Het plangebied van het bestemmingsplan "Poeldijk Westhof" wordt in een aantal fases ontwikkeld vanwege de economische uitvoerbaarheid en om beter te kunnen reageren op de wijzigende marktomstandigheden.
Het bestemmingsplan 'De Kreken fase 3' wordt een ontwikkelingsgericht bestemmingsplan, waarbinnen de ontwikkeling van een nieuw woongebied tot stand kan komen. Om in te kunnen spelen op veranderende marktomstandigheden en een gefaseerde ontwikkeling, is gekozen voor een globale planopzet voor het nog te ontwikkelen woongebied. Hierbij heeft het overgrote deel van het plangebied de globale eindbestemming 'Woongebied'. Deze bestemming biedt een grote mate van flexibiliteit. Tegelijkertijd zijn in de planregels meer gedetailleerde bepalingen opgenomen om enige rechtzekerheid te bieden.
De Kreken ligt aan de noordwestzijde van de dorpskern van Poeldijk, centraal in de Westlandse Zoom. Het gebied wordt begrensd door de Nieuweweg, de Langesloot, de Molenwatering, de Dijkpolderlaan en de Dr. Weitjenslaan.
begrenzing plangebied.
Dit bestemmingsplan vervangt een deel van het bestemmingsplan "Poeldijk Westhof" op de dag dat het bestemmingsplan van kracht wordt als bedoeld in artikel 3.8. lid 5, van de Wet ruimtelijk ordening.
Het bestemmingsplan "De Kreken fase 3" bestaat uit een toelichting, de regels en een verbeelding. De toelichting is als volgt opgebouwd. In hoofdstuk 2 komt het beleidskader, de ruimtelijk - functionele structuur en de gebiedsvisie aan de orde. Hierin wordt de ruimtelijke en functionele hoofdstructuur van het plangebied
beschreven, alsmede de ruimtelijke kwaliteiten. Dit tezamen leidt tot een beschrijving van de gemeentelijke visie op het gewenste behoud en beheer van de ruimtelijke kwaliteit in het plangebied.
In hoofdstuk 3 wordt onderzoek op het gebied van milieu, geluid, luchtkwaliteit, externe veiligheid, water, bodem, ecologie, en cultuurhistorie behandeld. In hoofdstuk 4 wordt dieper ingegaan op de planvorm en de achtergrond bij de regels die zijn opgenomen voor de verschillende bestemmingen. In hoofdstuk 5 is het handhavingsbeleid opgenomen. Tot slot wordt in de hoofdstukken 6 en 7 ingegaan op het handhavingsbeleid, de resultaten van de inventarisatie en de economische en de maatschappelijke uitvoerbaarheid van het bestemmingsplan.
Structuurvisie
De gemeente heeft een structuurvisie met bijbehorende kaart opgesteld. In de visie worden de ruimtelijk gewenste ontwikkelingen tot 2025 aangegeven, met een doorkijk naar 2040. De structuurvisie is het nieuwe ruimtelijke afwegingskader bij ruimtelijke ontwikkelingen in Westland. Daarmee vervangt het de ruimtelijke componenten uit de Visie Greenport Westland 2020.
uitsnede structuurvisie
In de visie zijn de gronden van de "Kreken" aangewezen als te ontwikkelen woongebied. De oorspronkelijk ontwikkeling van de Westlandse Zoom is niet haalbaar gebleken, waardoor tot aanpassing van het programma is besloten. Hierdoor heeft het programma van de Westlandse Zoom direct invloed op het reguliere woningbouwprogramma van Westland. Dat zal een intensiever bebouwing betekenen, waarbij de opgave is om deze aan te laten sluiten op de woningbouwbehoefte van Westland nu en in de toekomst.
Het woningbouwprogramma moet zich onderscheiden van de regionale bouwprogramma's, passend bij het Westlandse, dorpse woonmilieu, waar ook grote behoefte aan is. Van belang is dat de intensievere bebouwing bij de herprogrammering Westlandse Zoom niet een te stedelijk woonmilieu creëert, omdat dat niet aansluit bij onze ambities en daar binnen Haaglanden reeds een overaanbod aan is. Voor de "Kreken" is opgenomen dat het aantal woningen nog te realiseren is afgerond op circa 680 woningen.
Westlandse Zoom
Het project De Westlandse Zoom was een samenwerking tussen de gemeenten Westland en Den Haag, het Stadsgewest Haaglanden en de Provincie Zuid Holland. Oorspronkelijk doel was het realiseren van een luxe woonmilieu ter ondersteuning van der Haagse ambities als Internationale Stad van Vrede en Recht. Volgens het principe “rood voor groen” zou als integraal onderdeel van het project de regionale groen/blauwe verbinding tussen Midden Delfland en de Kust verbeterd worden en een aantal groene verbindingen met een meer lokale betekenis worden gerealiseerd.
Het beeld dat daarbij gebruikt is, is dat van een ladderstructuur:
Uitsnede structuurvisie Westlandse Zoom
Inmiddels is duidelijk dat het project de Westlandse Zoom niet op de beoogde wijze kan worden gerealiseerd. De situatie op de woningmarkt in de periode 2008-2012 is zodanig ingrijpend gewijzigd dat het overeengekomen woningbouwprogramma niet gerealiseerd kan worden en een aanpassing van de woningbouwplannen voor de betrokken locaties noodzakelijk is. Inmiddels is de beëindigingsovereenkomst Convenant Westlandse Zoom getekend door de gemeenten Westland en Den Haag, het Stadsgewest Haaglanden en de Provincie Zuid Holland. In de beëindigingsovereenkomst is opgenomen dat beide betrokken gemeenten Den Haag en Westland een eigen woningbouwprogramma opstellen dat passend is binnen de regionale afspraken. Aangezien de Westlandse Zoom niet alleen voorziet in woningbouw, maar ook in de aanleg van groenzones en langzaamverkeer verbindingen is in de beëindigingsovereenkomst opgenomen dat de gemeente een aantal voorzieningen uit fase 1 van de Westlandse Zoom zal voltooien.
Westlands Verkeers- en Vervoersplan 2005-2015
Met het Westlands Verkeers- en Vervoersplan (WVVP) wordt vanuit het oogpunt van verkeer en vervoer invulling gegeven aan het strategische beleid voor de gemeente Westland, zoals dat is beschreven in de, eind 2005 vastgestelde, Greenportvisie 2020. Op basis van deze vertaling zijn concrete projecten en maatregelen benoemd. Daarbij zijn prioriteiten bepaald en is een volgorde voor uitwerkingen realistisch weergegeven. Door het uitvoeringsprogramma wordt de stap gezet van papier (beleid) naar de praktijk (uitvoering). Het uitvoeringsprogramma en bijbehorende investeringsprogramma passen binnen de huidige begroting.
Milieubeleidsplan 2005-2010 'Westland, glashart voor het milieu'
De inspanningen uit het verleden waren voornamelijk gericht op het verbeteren van de sectorale milieukwaliteit. In de toekomst moet ook een bredere kwaliteitsverbetering worden gerealiseerd. Het milieubeleidsplan moet een bijdrage leveren aan een gezonde, veilige en aantrekkelijke leefomgeving.
Het milieubeleidsplan is door de raad in 2005 vastgesteld en heeft als doelstelling: 'Het verbeteren van de leefbaarheid op de korte termijn en het leveren van een bijdrage aan de duurzaamheid van de gemeente op de lange termijn, waarbij aansluiting bij actuele en toekomstige ontwikkelingen kansen biedt om eventueel bestaande knelpunten op te lossen en toekomstige te voorkomen'.
Het Milieu-uitvoeringsprogramma (MUP) 2011 is een overgangsprogramma tussen het inmiddels aan het eind van zijn looptijd gekomen Milieubeleidsplan 2005-2010 en een te ontwikkelen 'Uitvoeringsprogramma Duurzaamheid'. Het zal daarbij gaan om een concreet uitvoeringsprogramma, dat bijdraagt aan te formuleren gemeentelijke duurzaamheidsdoelstellingen. Het MUP is een instrument om onder meer de uitvoering van de milieuambities te kunnen sturen.
Voor wat betreft het aspect ruimtegebruik is de milieustrategie gericht op de volgende doelstelling: 'Functiemenging waar het kan en functiescheiding waar het moet.' Deze en alle andere relevante milieuambities en uitgangspunten worden ingebracht in ruimtelijke ontwikkelingsprojecten.
Beleid Duurzaam Bouwen 2006-2010
De doelstelling van de gemeente is door middel van duurzaam bouwen de milieubelasting terug te dringen: bouwen met zorg voor het milieu. Dit betekent dat in een vroeg stadium de schade voor het milieu moet worden beperkt, dus al tijdens het ruimtelijk en stedenbouwkundig ontwerp en in alle fasen van de bouw. De gemeente stelt beleid Duurzaam Bouwen op, op gebouwniveau en op het gebied van de grond-, weg- en waterbouw. Beleid Duurzaam Bouwen op stedelijk niveau, voor ruimtelijke en stedelijke ontwikkeling, is opgenomen in het Milieubeleidsplan 2005-2010. Als instrument voor duurzaam bouwen bij nieuwbouw, woning- en utiliteitsbouw, wordt het pakket Gemeentelijk Praktijk Richtlijn (GPR-gebouw) gebruikt. Dit is een digitaal instrument om de duurzaamheid van nieuwbouwwoningen en utiliteitskantoren (kantoren en schoolgebouwen) in kaart te brengen door middel van rapportcijfers, met als doel duurzaam bouwen meetbaar en bespreekbaar te maken. Thema's van dit instrument zijn energie, materiaal, afval, water, gezondheid en integrale woonkwaliteit.
Beleidsnotitie conventionele explosieven in het Westland (2006)
In de Beleidsnotitie conventionele explosieven in het Westland wordt beschreven hoe om moet worden gegaan met dieptewerkzaamheden op locaties die mogelijk conventionele explosieven bevatten. De basis voor het gemeentelijk beleid voor het opsporen van explosieven is de explosieven risicokaart. Deze kaart geeft een eerste indicatie van het mogelijke gevaar van dieptewerkzaamheden op bepaalde locaties in het Westland.
Beleid en beleidsregels voor opslag en verkoop van consumentenvuurwerk in Westland
In deze nota wordt aangegeven dat het wenselijk is een goede ruimtelijke spreiding van de verkooppunten van consumentenvuurwerk te bewerkstelligen. Doel bij een ruimtelijke benadering is het bereiken van een gelijkmatige spreiding van (kleine) bedrijven voor verkoop en opslag van consumentenvuurwerk over het Westland, om op deze wijze straathandel en vuurwerktoerisme zoveel mogelijk te voorkomen. Daarbij moet er binnen elk verzorgingsgebied sprake zijn van voldoende (vuurwerk)aanbod om de lokale markt te voorzien en zodoende illegale handel in principe overbodig te maken en te voorkomen.
Het uitgangspunt voor opslag en verkoop van consumentenvuurwerk van de gemeente Westland is: Ruimte bieden aan ondernemers voor opslag en verkoop van consumentenvuurwerk met inachtneming van veiligheid en milieuregelgeving onder voorwaarde van een goede ruimtelijke spreiding.
Met daarbij de volgende randvoorwaarden:
Binnen het plangebied zijn geen vuurwerkverkooppunten aangewezen.
Ruimtelijk kader kinderopvang gemeente Westland (2011)
In deze beleidsnotitie staat één centrale vraag centraal, namelijk 'hoe kan door het opstellen van een ruimtelijk kader de vraag naar en het aanbod van kinderopvang beter op elkaar afgestemd worden en hoe kunnen er voldoende mogelijkheden voor doorontwikkeling van kinderopvang in Westland blijven en kan er duidelijkheid aan de kinderopvang en andere organisaties worden gegeven'.
Uit deze beleidsnotitie wordt duidelijk dat wat betreft buitenschoolse opvang (bso) voor kinderen in de schoolgaande leeftijd, de gemeente mee wil werken aan de vestiging daarvan op onder andere locaties buiten de woonkernen die zijn ingericht voor sport. Reden is dat buitenschoolse opvang zich qua opzet, inrichting en uitvoering uiterst goed leent voor aanpassen van het 'product' op de behoeften van de jeugd, waarbij de schoolgaande kinderen veelal behoefte hebben om te bewegen. Op sportterreinen is hier voldoende gelegenheid voor.
In het bestemmingsplan is afstemming met het volgende beleid van het waterschap tot uitdrukking gekomen.
Waterbeheersplan 2010-2015 (2009)
In het Waterbeheerplan is opgenomen wat er de komende periode op het Hoogheemraadschap van Delfland afkomt, wat de doelen zijn, welke strategische keuzes daaraan ten grondslag liggen en wat de financiële consequenties zijn. De ambities bestaan uit o.a.:
ABC-Delfland (1998)
Om de doelstellingen uit het Nationaal Bestuursakkoord Water te realiseren is het Hoogheemraadschap van Delfland het project ABC-Delfland gestart. (ABC staat voor Afvoer - en BergingsCapaciteit) Het ABC-project heeft als doel het water langer vast te houden, meer te bergen en overtollig water sneller af te voeren. Het gaat om technische maatregelen, zoals capaciteitsvergroting van de gemalen, en om ruimtelijke maatregelen, zoals het reserveren van gebieden voor het snel en tijdelijk opvangen van water in natte perioden. Een deel van de projecten is uitgevoerd. Naast de verbreding van watergangen en het vernieuwen van vele duikers steekt het Hoogheemraadschap van Delfland veel tijd, geld en energie in het vernieuwen van de gemalen.
Ondanks de reeds uitgevoerde maatregelen dient er nog een aanzienlijk gebied getransformeerd te worden tot waterberging en dienen er nog diverse waterstructuren te worden verbeterd. Bij het zoeken en realiseren hiervan ligt aansluiting bij het proces van herstructurering voor de hand. Bij herstructurering kunnen innovatieve technische oplossingen worden benut bij realisatie van waterbergingsopgaven. Waterbergingen zullen bij herstructurering flexibel worden ingepast, waarbij het hiervoor benodigde (glastuinbouw)areaal beperkt blijft.
Handreiking Watertoets
Het Hoogheemraadschap van Delfland stelt voorwaarden aan de inhoud van de watertoets (waterparagraaf) als verplicht onderdeel van de onderbouwing van ruimtelijke plannen. De toelichting van een bestemmingsplan dient een beschrijving te bevatten van de volledige watersituatie binnen het plangebied, alsmede de te verwachten ontwikkelingen. Deze beschrijving dient in te gaan op de volgende aspecten:
In de toelichting wordt in het kader van het functionele onderzoek een beschrijving gegeven van de in het plangebied aanwezige waterkeringen, waterlopen en waterbergingen. In hetzelfde hoofdstuk wordt in het kader van technisch onderzoek nogmaals ingegaan op het aspect waterkeringen, alsmede de aspecten waterkwantiteit, waterkwaliteit, ecologie, riolering en afvalwater.
Verkenning oplossingsrichtingen Wateroverlast Westland (2010)
In dit plan wordt een basis gelegd voor het Hoogheemraadschap, de gemeente en andere partijen om afspraken te maken over het in de praktijk toepassen van kansrijke en haalbare oplossingsrichtingen en instrumenten. In dit plan wordt het gezamenlijk uitwerken van gebiedsprocessen voorgestaan op basis van een gezamenlijke prioritering en programmering.
De gemeente maakt deel uit van een plusregio als bedoeld in de Wet gemeenschappelijke regelingen. In het bestemmingsplan is dan ook afstemming met het volgende regionale beleid tot uitdrukking gekomen.
Regionaal structuurplan Haaglanden (2008)
Het algemeen bestuur van het Stadsgewest Haaglanden heeft in april 2008 het Regionaal Structuurplan Haaglanden 2020 (RSP 2020) vastgesteld.
Het RSP is een integraal plan voor de ruimtelijke ontwikkeling van Haaglanden en het kader voor het regionale beleid op het gebied van milieu, groen, mobiliteit, wonen en economie en voor lokale plannen, zoals de bestemmingsplannen. Het vastgestelde Regionaal Structuurplan Haaglanden kijkt naar 2020 (en soms 2030) en omvat de grote lijnen voor de ambities en ontwikkelingen op verschillende terreinen, zoals verkeer, wonen, werken, water, groen, etc.
De ambitie is dat het in heel Haaglanden voor iedereen goed wonen, werken en ontspannen is. De ruimtelijke structuur moet mensen stimuleren maatschappelijk actief te zijn en zich te ontwikkelen. Voldoende (ruimte voor) werkgelegenheid, een goed leefmilieu, een veilige leefomgeving, sociale cohesie en een herkenbare omgeving met identiteit, zijn hiervoor van belang. Ook moeten de gewenste voorzieningen voor onderwijs, zorg, cultuur en sport goed bereikbaar zijn. Het RSP2020 heeft voor deze onderwerpen vooral een faciliterend, stimulerende en attenderende rol.
In de RSP2020 is aangegeven dat nieuwe groene topwoonmilieus worden ontwikkeld in de Westlandse Zoom in de gemeenten Den Haag en Westland. Het plangebied is aangezen als ontwikkellocatie voor de Westlandse Zoom.
Regionale Nota Mobiliteit 2005
De Regionale Nota Mobiliteit (RNM) is het Regionaal Verkeers- en Vervoersplan op grond van de Planwet Verkeer en Vervoer (1998). Ze is de opvolger van het op dit moment geldende RVVP-2. In de RNM wordt het ruimtelijk beleid, zoals was vastgelegd in het inmiddels vervangen Regionaal Structuurplan Haaglanden 2002 voor de verkeers- en vervoerscomponent uitgewerkt en wordt het overige regionale verkeers- en vervoersbeleid in samenhang beschreven.
Routes waarover transport van gevaarlijke stoffen plaatsvindt, moeten voldoen aan de volgende rijksnormen uit de nationale Nota Mobiliteit:
Binnen de gemeente Westland zijn de volgende wegen in de Regionale Nota Mobiliteit benoemd als route voor gevaarlijke stoffen:
Het invloedsgebied van een route gevaarlijke stoffen bevindt zich deels binnen de grenzen van het plangebied.
Regionaal Bestuursakkoord Water Haaglanden (2006)
Het Regionaal Bestuursakkoord Water Haaglanden vormt de regionale uitwerking van het Nationaal Bestuursakkoord Water (NBW) en sluit aan op de deelstroomgebiedsvisie Midden-Holland en op het procesconvenant dat is gesloten tussen de Vereniging van Zuid-Hollandse Gemeenten, Zuid-Hollandse Waterschapsbond en de provincie Zuid-Holland.
Het doel is om in 2015 het watersysteem op orde te hebben, hetgeen betekent een robuust en beheersbaar watersysteem dat zoveel mogelijk is gebaseerd op de principes van vasthouden, bergen en afvoeren. Om dit te bereiken moet de capaciteit van het watersysteem worden vergroot en wel zodanig dat voor de polders en boezemgebieden wordt voldaan aan het beschermingsniveau volgens de werknormen uit het Nationaal Bestuursakkoord Water.
In het bestemmingsplan is afstemming met het volgende beleid van de provincie Zuid-Holland tot uitdrukking gekomen.
Visie Ruimte en Mobiliteit (2014)
De Provincie Zuid-Holland heeft vastgesteld dat de behoefte van Zuid-Hollandse inwoners en bedrijven verandert als het gaat om woningen, bedrijfsterreinen, kantoren, winkels en mobiliteit. Deels liggen hieraan economische oorzaken ten grondslag, die bijvoorbeeld leiden tot minder vraag naar woningen en bedrijventerreinen. Deels gaat het om structurele factoren, zoals demografische ontwikkelingen en de voortschrijdende digitalisering. Om al deze redenen was een herijking en herziening van het ruimtelijke en mobiliteitsbeleid gewenst. Dit heeft geleid tot de structuurvisie Visie Ruimte en Mobiliteit (VRM) met daarbij de Verordening ruimte 2014, het Programma Ruimte, en het Programma Mobiliteit. De VRM volgt de structuurvisie Visie op Zuid-Holland (2010) op.
De Visie ruimte en mobiliteit biedt geen vastomlijnd ruimtelijk eindbeeld, maar wel een perspectief voor de gewenste ontwikkeling van Zuid-Holland als geheel. De visie geeft zekerheid over een mobiliteitsnetwerk dat op orde is en de reiziger en de vervoerder keuzevrijheid biedt, en bevat voldoende flexibiliteit om in de ruimtelijke ontwikkeling te reageren op maatschappelijke initiatieven. Dat geeft houvast voor andere ruimtelijke plannen en voor investeringen in ruimte en netwerk. Het geeft ook duidelijkheid over de randvoorwaarden die de provincie daaraan stelt. Vier rode draden geven richting aan de gewenste ontwikkeling en het handelen van de provincie:
De huidige ruimtelijke situatie - gecombineerd met de vier rode draden - vormt het vertrekpunt voor de Visie ruimte en mobiliteit.
Volgens de Verordening ruimte moeten nieuwe ruimtelijke ontwikkelingen buiten Bestaand Stads- en Dorpsgebied (BSD) van meer dan 3 ha in het door Provinciale Staten (PS) vast te stellen Programma ruimte staan. Daarmee ligt het eindoordeel over omvangrijke verstedelijking buiten BSD bij PS. Indien in regionale visies of bestemmingsplannen locaties worden opgenomen buiten bestaand stads- en dorpsgebied die groter zijn dan 3 hectare, dienen die dus door PS in het Programma ruimte te worden opgenomen, voor zover zij daar al niet in opgenomen zijn. Bij een verschil tussen het Programma ruimte en de regionale visie, is het programma leidend.
Kaart woningbouwlocaties en reservering bedrijventerreinen
Daarop vooruitlopend, staan in dit Programma ruimte kaarten en tabellen met woningbouwlocaties en plannen/reserveringen voor bedrijventerreinen buiten BSD groter dan 3 ha. Het betreft zowel “harde” als “zachte” capaciteit. De kaart is voorzien van een overzicht met de namen van de plaatsen en plannen en met de oppervlaktes van de locaties.
Woningbouwlocaties
Op de kaart zijn, indicatief, woningbouwlocaties weergegeven die gelegen zijn buiten het bestaand stads- en
dorpsgebied en meer dan 3 hectare groot zijn. Op de kaart staat zowel harde als zachte capaciteit buiten BSD. Met deze toevoeging wordt invulling gegeven aan bestuurlijke continuïteit. De Kreken fase 3 (opgenomen als Poeldijk Westhof) is zowel op de kaart als bijbehorende tabel 1 opgenomen als woningbouwlocatie in het Programma ruimte.
Uitsnede tabel 1 Programma Ruimte
Waterverordening Zuid-Holland (2009)
In de Provinciale Waterverordening zijn normen voor wateroverlast vastgesteld. Deze normen bestaan uit een wenselijk geacht beschermingsniveau waarop regionale wateren moeten zijn ingericht en hebben betrekking op de berging- en afvoercapaciteit. De normen voor wateroverlast zijn verschillend per vorm van landgebruik en zijn gerelateerd aan de economische waarde van landgebruik en de te verwachte schade bij overstromingen. Voor het glastuinbouwgebied is het gewenste beschermingsniveau vastgesteld op eens in de 50 jaar, met een maaiveldcriterium van 1%. Dit betekent dat er eens in de 50 jaar kans op wateroverlast vanuit het oppervlak plaats mag vinden. In Tabel 1 zijn de normen voor wateroverlast weergegeven voor de verschillende vormen van landgebruik.
Waterbeheersplan Zuid-Holland 2010-2015 (2010)
In het Provinciaal Waterplan Zuid-Holland zijn de opgaven van de Europese kaderrichtlijn Water, het nationaal Bestuursakkoord Water en het Nationale waterplan vertaald naar strategische doelstellingen voor Zuid-Holland. Het Waterplan heeft vier hoofdopgaven:
In het plan zijn deze opgaven verder uitgewerkt in 19 thema's en voor drie gebieden, in samenhang met economische, milieu- en maatschappelijke opgaven. Dit leidt tot een integrale visie op de ontwikkeling van de Zuid-Hollandse Delta, het Groene hart en de Zuidvleugel van de Randstad.
In het Actieprogramma Water staat concreet wat de provincie doet om de beoogde resultaten in 2015 te kunnen behalen. Het gaat vooral om het uitwerken van nieuwe beleidskaders, bewaken van de voortgang en regie op gebiedsprojecten. De daadwerkelijke uitvoering van projecten wordt verzorgd door de waterschappen. De provincie beschrijft wat er de komende jaren moet gebeuren. De waterschappen bepalen voor hun eigen karakteristieke beheergebied hoe zij dat doen.
Structuurvisie Infrastructuur en Ruimte (2012) & Besluit algemene regels ruimtelijke ordening (2011)
Nederland concurrerend, bereikbaar, leefbaar & veilig. Daar streeft het Rijk naar met een aanpak die ruimte geeft aan regionaal maatwerk, de gebruiker voorop zet, investeringen scherp prioriteert en ruimtelijke ontwikkelingen en infrastructuur met elkaar verbindt. Een actualisatie van het ruimtelijk- en mobiliteitsbeleid is daarvoor nodig. De verschillende beleidsnota's op het gebied van ruimte en mobiliteit zijn gedateerd door nieuwe politieke accenten en veranderende omstandigheden zoals de economische crisis, klimaatverandering en toenemende regionale verschillen onder andere omdat groei, stagnatie en krimp gelijktijdig plaatsvinden. De structuurvisie Infrastructuur en Ruimte, welke op 22 november 2011 door de Tweede Kamer is aangenomen en begin 2012 in werking is getreden, geeft een nieuw, integraal kader voor het ruimtelijk- en mobiliteitsbeleid op rijksniveau en is de 'kapstok' voor bestaand en nieuw rijksbeleid met ruimtelijke consequenties.
Doelen
In de structuurvisie Infrastructuur en Ruimte formuleert het Rijk drie hoofddoelen om Nederland concurrerend, bereikbaar, leefbaar & veilig te houden voor de middellange termijn (2028):
Het Westland is op de kaart van de nationale ruimtelijke hoofdstructuur aangewezen als Greenport (zie afbeelding).
kaart nationale ruimtelijke hoofdstructuur
De Nederlandse open economie raakt steeds meer verweven met die van sterke concurrenten als Duitsland, China en India. De kansen in het internationale speelveld liggen vooral bij de zogenoemde topsectoren: logistiek, water, hightech, creatieve industrie, energie, chemie en voedsel en tuinbouw. Veel van die sectoren zijn geconcentreerd in de stedelijke regio's rond de mainports, brainport en greenports. De ambitie is dat Nederland in 2040 behoort tot de top 10 concurrerende landen van de wereld door een goede ruimtelijk-economische structuur voor een excellent vestigingsklimaat voor bedrijven en kenniswerkers. Dit betekent onder andere een optimale internationale bereikbaarheid van stedelijke regio's in 2040 en uitstekende (logistieke) verbindingen van de mainports Rotterdam en Schiphol, de brainport Zuidoost Nederland en de greenports met Europa en de rest van de wereld.
De meeste topsectoren concentreren zich in stedelijke regio's en dan vooral in de stedelijke regio's rond de mainports, brainport en greenports. Vanwege deze concentratie en de nationale baten die daarmee gemoeid zijn, wil het Rijk in deze regio's extra inzetten op versterking van de concurrentiekracht. Hiervoor wordt een gebiedsgerichte, programmatische urgentieaanpak ingezet waarin afspraken over de versterking van de ruimtelijk-economische structuur in brede zin worden gemaakt met de decentrale overheden.
Nationale belangen
De structuurvisie Infrastructuur en Ruimte is vertaald in het Besluit algemene regels ruimtelijke ordening (Barro). Het Barro omvat alle ruimtelijke rijksbelangen die juridisch doorwerken op het niveau van bestemmingsplannen. Het gaat om kaders voor onder meer het bundelen van verstedelijking, de bufferzones, nationale landschappen, de Ecologische Hoofdstructuur, de kust, grote rivieren, militaire terreinen, mainportontwikkeling van Rotterdam en de Waddenzee. Met het Barro maakt het Rijk proactief duidelijk waar provinciale verordeningen en gemeentelijke bestemmingsplannen aan moeten voldoen. Uit de regels en kaarten behorende bij de het Barro kan worden afgeleid welke aspecten relevant zijn voor het ruimtelijke besluit. Voor het plangebied is de volgende bepaling relevant:
Het plangebied wordt beschouwd als stads- en dorpsgebied. Het hoofdzakelijk ontwikkelen van woningbouw, water en groen is passend in het beleid. Het beleidskader staat het plan zodoende niet in de weg.
Binnen het plangebied vielen tijdens de inventarisatie de volgende (groepen van) functies te onderkennen.
Braakliggend terrein
Het overgrote deel van de gronden bestaat uit braakliggend terrein. Deze gronden zijn in eigendom van de gemeente, de Westlandse Zoom en één andere partij.
Woningen
De meeste bestaande woningen (Dr. Weitjenslaan, Dijkpolderlaan) in het plangebied zijn in het voorgaande bestemmingsplan "Poeldijk Westhof" reeds bestemd als "Woondoeleinden". Een aantal woningen waren aangeduid met de aanduiding "in te passen woonfunctie". Deze woningen zullen zoveel mogelijk de bestemming "Wonen" krijgen. Een enkele woning wordt geamoveerd.
Water
Het plangebied is gelegen in de Dijkpolder. De boezemwatergang Nieuwe Vaart vormt de begrenzing van het gebied aan de westzijde. Aan de oostzijde wordt het gebied begrensd door de Langesloot, die eveneens deel uitmaakt van de Delflandse boezem. Aan de Noordzijde loopt de boezemwatergang, de Molenwatering (een oude kreek, die onderdeel was van het watersysteem van de Gantel) met een tweetal uitlopers.
Verder ligt er een hoofdwaterleiding in de dr. Weitjenslaan. Onder de Nieuwe Weg bevindt zich een belangrijke waterverbinding, die de Molenwatering koppelt aan de Nieuwe Vaart. Aan de zuidkant van de Nieuwe Weg loopt een duiker, die een verbinding vormt tussen het polderwater in het plangebied en het polderwater aan de overkant van de Nieuwe Vaart. Polder en boezem kruisen elkaar middels sifons.
Verkeer
Het plangebied wordt ontsloten door de gebiedontsluitingsweg De Nieuweweg (langs de Nieuwe Vaart) en de erftoegangsweg de Dr. Weitjenslaan. De overige wegen in het plangebied ontsluiten enkel agrarische percelen.
Waterkering en waterberging
Binnen het plangebied "De Kreken fase 3" ligt een waterkering. In onderstaand figuur zijn de waterkeringen binnen het gehele plangebied van "De Kreken" weergegeven.
uitsnede leggerkaart
Het gaat om twee regionale waterkeringen. Bij deze waterkeringen hoort onderstaand leggerprofiel.
Waterkwantiteit
In en rondom het gebied zijn een aantal primaire watergangen aanwezig. Aan de noordzijde ligt de Nieuwe Vaart (boezemwater). Door het plangebied zelf loopt de Molenwatering (boezem), welke in verbinding staat met de Nieuwe Vaart. Aan de zuidoostzijde loopt de Lange Sloot, welke ook onderdeel uitmaakt van de boezem.
watersysteem rondom De Kreken.
Dimensies primaire watergangen.
Het gebied tussen de boezems maakt onderdeel uit van de Dijkpolder. Het valt in drie peilvakken:
- peilvak I, NAP -1,32 m;
- peilvak ID, NAP -0,87 m;
- peilvak II, NAP -0,92 m.
Peilvak ID is een opmaling, vanwege de fundering van oudere bebouwing wordt hier plaatselijk een hoger peil gehanteerd.
Het grootste deel van het plangebied ligt in peilvak I. De peilvakken ID en II wateren via peilvak I af op de boezem. In totaal bestaat in de huidige situatie 1,68 ha uit polderwatergang en 0,44 ha boezemwatergang. Het wateroverschot wordt afgevoerd via een gemaal aan de Wenpad met een capaciteit van 38 m3/min [ref. 3.]. In 2004 heeft het hoogheemraadschap aangegeven dat de toelaatbare peilstijging in het huidige poldersysteem maximaal 35 cm, en in de boezem 20 cm.
Bij watertekort kan water vanuit de boezem worden ingelaten. Daarvoor is een inlaatpunt aanwezig in peilvak I en een inlaatpunt in peilvak ID.
Archeologische waarden
De regio rond het plangebied is gevormd in het Holoceen, het huidige geologische tijdperk dat na de laatste ijstijd is begonnen (ca. 11.700 jaar geleden). In deze periode steeg de zeespiegel door de temperatuurstijging, aanvankelijk snel maar later nam de snelheid af. Hierdoor vormde zich vanaf ongeveer 5000 jaar geleden een rij strandwallen langs de kust. In het midden van het plangebied ligt een zandopduiking (Laag van Ypenburg), een restant van een oude strandwal (zie afbeelding).
plangebied op de geologische kaart.
Deze zandkopjes vormden een ideale vestigingsplek voor bewoning gedurende de IJzertijd en ook de Romeinse tijd. Ze zijn nu afgedekt door recentere sedimenten. Door de bescherming van de strandwallen ontstond hierachter een rustig milieu waarin een dik veenpakket kon groeien. Na deze periode van veengroei was in het Westland tot driemaal sprake ge-weest van een verhoogde invloed van de zee, waarbij de veenvorming werd onderbroken. Tijdens deze zogenaamde transgressies zijn in het plangebied verschillende geolo-gische afzettingen gevormd (Laagpakket van Walcheren): de Gantel Laag (circa 300-50 v.Chr.) en de Laag van Poeldijk (circa 1100-1300 na Chr.).
Tijdens de Gantel-fase sneed de zee zich verder landinwaarts in via de Gan-tel, die rond 300 v.Chr. ten zuidwesten van Naaldwijk het land binnendrong. Een zijtak van de Gantel liep door het noordoosten van het plangebied. Op de oevers van deze getijdekreek vond intensieve bewoning plaats gedurende de IJzertijd en met name de Romeinse tijd. Ook liep de Romeinse weg langs de geul van Gantel.
Tijdens de Poeldijk-fase overstroomde een groot deel van het huidige grondgebied van de gemeente Westland. De afzettingen zijn waarschijnlijk tot stand gekomen door stormvloeden in combinatie met dijkdoorbraken en kunnen zowel een conserverende als erosieve invloed hebben gehad op de reeds aanwezige bodem (en eventueel daarin aanwezige archeologische waarden).
In de afgelopen tien jaar heeft een aantal onderzoeken de rijke archeologische geschiedenis van (de omgeving van) het plangebied aangetoond.In het oosten van het plangebied zijn op een strandwal sporen van een nederzetting uit de IJzertijd gevonden. Eeuwen later is op dezelfde locatie een hofstad gebouwd, die rond 1200 na Chr. is verlaten. Daarnaast heeft een booronderzoek een aantal archeologisch kansrijke locaties in kaart gebracht. De hoge verwachting hier is echter nog niet bevestigd door middel van gravend onderzoek. Binnen het plangebied bevinden zich geen terreinen die op de Archeologische Monumentenkaart van de RCE zijn geregistreerd als terrein van archeologische betekenis.
Op de kaart van Kruikius uit 1712 (zie afbeelding) is te zien dat het plangebied gelegen was in de Dijkpolder en nog grotendeels onbebouwd was. Eén erf ligt langs de weg en wordt op de Bonnekaart uit 1872 de Westhof genoemd. Van het andere erf is geen naam van het beschikbare kaartmateriaal bekend. Deze hofstad is inmiddels opgegraven. Waarschijnlijk bestond het overige grondgebruik uit weiland of bouwland.
Plangebied op de kaart van Krukius uit 1712.
Cultuurhistoriche waardevolle bebouwing
Er wordt een onderscheid gemaakt tussen cultuurhistorische waardevolle bebouwing die vanuit de Monumentenwet wordt beschermd, de rijks- en gemeentelijke monumenten, en cultuurhistorische bebouwing en objecten die beeldbepalend, waardevol en gebiedseigen zijn. De laatstgenoemde objecten staan in het rapport inventarisatie historisch waardevolle objecten gemeente Westland maar zijn nog niet aangewezen als gemeentelijk monument.
In het plangebied zijn geen rijksmonumenten aanwezig. Wel is er één gemeentelijk monument en één beeldbepalend pand aanwezig:
gemeentelijk monument:
beeldbepalend pand:
Het gebied van de “Westlandse Zoom” is met name herkenbaar aan een hoofdstructuur van wegen, groen en water waartussen een rationele verkaveling met glastuinbouwbedrijven ligt. Die hoofdstructuur of ladderstructuur wordt gehandhaafd en verbeterd. De landschapsstructuren in de Westlandse Zoom zijn in de Noordwest – Zuidoost richting de volgende:
Buiten het plangebied van de Westlandse Zoom wordt deze reeks beëindigd door het veenweidenlandschap van Midden-Delfland.
De waterstructuur is gekoppeld aan de in het plangebied voorkomende landschapstypen met respectievelijk duinpoelen, hoofdwatergangen, boezemwater en bijbehorende afwateringssloten.
Van de hoofdontsluiting structuur is met name de Lozerlaan/Wippolderlaan haaks op de kust.
Parallel aan de kust zijn de wegen minder belangrijk en ook als zodanig vormgegeven. Het betreft hier de Haagweg, Madeweg, Nieuweweg, Poeldijkseweg, Heulweg en Veilingroute.
In deze structuur ligt de bebouwingskern Poeldijk. Poeldijk is ontstaan aan de een tak van de Gantel, rond 1100 één van de belangrijkste afvoerlijnen van water richting de zee. Om overstroming van het gebied tegen te gaan werden de noordelijke en zuidelijke Ganteldijk aangelegd. Op de eerste dijk is Poeldijk als woonlint ontstaan. Het latere dorp is in boezemgebied gelegen, de glastuinbouw vestigde zich ten noorden hiervan in de Dijkpolder.
Oorspronkelijk doel was het realiseren van een luxe woonmilieu ter ondersteuning van de Haagse ambities als Internationale Stad van Vrede en Recht. Volgens het principe “rood voor groen” zou als integraal onderdeel van het project de regionale groen/blauwe verbinding tussen Midden Delfland en de Kust verbeterd worden en een aantal groene verbindingen met een meer lokale betekenis worden gerealiseerd.
Herprogrammering
De huidige economische situatie heeft tot een herprogrammering van de woningbouw geleid, echter zonder dat de belangrijke groen/blauwe/paarse dragers ingrijpend worden aangetast. Daarnaast is de gehele 2e fase geschrapt evenals het project Kwintsheul – Bovendijk, dat met zijn rationele opzet als tuinbouwgebied minder geschikt is voor woningbouw en zeer geschikt voor (duurzaam) glas en voor uitbreiding van het bedrijventerrein Bovendijk. De nieuwe verbinding met de Veilingroute ondersteunt de handhaving van de glas/bedrijvenbestemming. In onderstaande tabel zijn de woningaantallen na herprogrammering opgenomen.
Huidige kwaliteit van het gebied.
Langs de totale lengte van de Nieuwe Weg staan karakteristieke tuinderswoningen in het groen, deze strook wordt minder diep naar de bebouwde kern toe. In het plangebied is deze strook verkleind tot 2 tot 5 meter en staan de woningen aan de weg. Stedenbouwkundig is een groene zone op deze plek gewenst om van de Nieuwe Weg geen constant bebouwingslint te maken en Den Haag en Poeldijk niet aan elkaar te plakken. Binnen het plangebied ligt nog een vrije kavel aan de Nieuwe Weg.
De Molenwatering, die met een licht slingerend verloop het gebied doorsnijdt, sluit via de Nieuwe Vaart aan op de Boomawatering. Dit kan een karakteristiek element worden met groen en bomen erlangs.
De reeds gerealiseerde woonbuurt te Zuiden van het plangebied wordt begrensd door een parkje en een waterloop. De betekenis ervan wordt onderstreept door een kinderboerderij en een fontein aan de kop bij de Dijkpolderlaan. Dit kan een belangrijk scharnierpunt worden tussen het bestaande dorp en het plangebied.
De kavels aan de dr. Weitjenslaan hebben een sterk wisselende diepte. Deze kavels zullen in de nieuwe verkaveling worden opgenomen.
Deelgebieden.
Het plangebied kan onderverdeeld worden in twee deelgebieden, ieder met een eigen sfeer:
Inrichting.
Bij de studie naar de nader inrichting van dit gebied is gekeken naar het gewenste woningaantal en dichtheid. De locatiekenmerken en de huidige markt maken een autoluw woonmilieu met rijwoningen voor jonge gezinnen het meest kansrijk. Gestapelde bouw is mogelijk op plekken waar de minste hinder voor de bestaande woningen wordt gegeven. Bestaande woningen worden waar mogelijk in de verkaveling opgenomen. De hoofdstructuur van groen, water en wegen wordt vastgelegd. Voor de inrichting van de daardoor ontstane uitgeefbare vakken wordt een maximale bebouwingsdichtheid vastgelegd en worden regels gegeven voor de inrichting van de openbare ruimte. Beide krijgen een zekere mate van flexibiliteit, om in te kunnen spelen op maatschappelijke ontwikkelingen, zoals nieuwe woonconcepten, gewijzigde kwantitatieve en kwalitatieve behoeften en de prijsontwikkeling op de woningmarkt.
Verkavelingsstructuur
De randen van het plangebied bepalen voor een belangrijk deel de verkavelingstructuur van het gebied. Op de (provinciale) Nieuwe weg mogen geen nieuwe ontsluitingen voor autoverkeer worden gemaakt. De op afstand van het plangebied gelegen Paul Captijnlaan heeft een belangrijke stroomfunctie, zodat het plangebied alleen met een volwaardig kruispunt aangesloten kan worden bij de ingang van het ABC Bedrijvengebied. Halverwege de Paul Captijnlaan kan alleen een halve aansluiting worden gemaakt. Vanaf de eveneens op afstand gelegen Verburghlaan is een volwaardige aansluiting mogelijk in het verlengde van de De Ruijtbaan. Beide ontsluitingen zullen bij de ontwikkeling van het plangebied op basis van het vigerende bestemmingsplan “Poeldijk Westhof” als bouwweg moeten kunnen worden gebruikt.
De Molenwatering, de groenstrook langs de Paul Captijnlaan en het parkje en water aan de Verschoorestraat zijn de “natuurlijke” elementen, die de structuur van de verkaveling bepalen.
Zoals reeds gezegd: tijdens de uitwerking van het plangebied zal eerst de hoofdstructuur worden vastgelegd en zal er per zone een woningbouwprogramma worden vastgesteld. Hoofdstructuur en woningbouw krijgen hun eigen flexibiliteit, waardoor zonder aanpassing van dit plandocument kan worden ingespeeld op een veranderende markt.
Ontsluiting
De nieuwe wijk gaat ontsloten worden via een ontsluiting op de Dijkpolderlaan en een ontsluiting via een brug over de kreek op de Paul Captijnlaan. Deze laatste ontsluiting wordt vooruitlopend op de ontwikkeling van “De kreken fase 2 en 4” aangelegd, zodat de bewoners van de nieuw aan te leggen wijk kunnen kiezen uit twee ontsluitingen. Verder wordt de Dr. Weitjenslaan door deze keuze ontlast.
Water- en groenstructuur.
Het plangebied kent twee waterhuishoudkundige eenheden: de Molenwatering is een boezem water gang met een streefpeil van NAP -0,40 meter. Het water staat in open verbinding met de Nieuwe Vaart. Zijtakken, die een goede planvorming in de weg staan kunnen worden gedempt, als elders in het peilgebied het oppervlak gecompenseerd wordt. De rest van het plangebied ligt in de Dijkpolder en kent drie peilgebieden: Een met een streefpeil van respectievelijk NAP –1,30 meter, NAP -0,90 meter en NAP -0,85 meter.
In de nieuwe situatie zal de kreek gehandhaafd blijven. Eventueel te dempen zijtakken zullen worden gecompenseerd. Het oppervlak van het bestaande boezemwater is daardoor gewaarborgd. In de polder zal een geheel nieuwe waterstructuur worden ontwikkeld, aansluitend op de bestaande watergangen in en aan het plangebied. Voor het gehele gebied van de Kreken is een waterparagraaf opgesteld. Deze
is opgenomen in de toelichting (zie ook paragraaf 3.5).
Natuur, cultuur en recreatie.
Natuurontwikkeling gaat in dit plangebied samen met recreatie. Het bestaande grasland rond de Molenwatering kan bruikbaarder worden ingericht en voorzien van bomen, zodat het ook in de derde dimensie beleefbaar wordt. In de directe omgeving kan gedacht worden aan een open verkavelingstypologie, zodat het gebied ook in het “achterland” bijdraagt aan de woonkwaliteit.
Woonmilieus.
De hoofdstructuur van de openbare ruimte in het plangebied gaat het belangrijkste element zijn waarmee de woonmilieus worden bepaald. De kavel aan de Nieuwe weg vraagt door de geluidbelasting om een aangepast plan. Dit kan door afstand te houden of door het ontwerpen van een huis met een dove gevel.
In het hele gebied kan een mix van woningtypen met een maximale hoogte van 2 lagen met een kap worden gerealiseerd. Gestapelde bouw tot 6 lagen kan bij marktvraag worden ingezet als type en stedelijk accent, maar wordt uitgesloten in gebieden dicht bij de bestaande woningen in het plangebied en grenzend hieraan (zie planverbeelding).
Programma en fasering.
Zoals hierboven al is verwoord, is het ambitieniveau voor de openbare ruimte hoog. Dit moet aansluiten op een netwerk buiten het plangebied. Daarnaast moet hiermee de woonlocatie zijn aantrekkelijkheid krijgen.
De bestaande woningen in het plangebied worden zoveel mogelijk gehandhaafd. Uit proefverkavelingen volgt een maximaal programma van circa 218 woningen.
In het kader van de Wet milieubeheer kunnen er veiligheidszoneringen en milieuzoneringen zijn vastgelegd tussen inrichtingen en gevoelige bestemmingen. Dit betreft o.a. voorschriften ten aanzien van geur, geluid en veiligheid. Inrichtingen zijn gehouden aan de voorschriften die zijn vastgelegd in de omgevingsver-gunning of in een Algemene Maatregel van Bestuur (AMvB).
Op 6 november 2007 is het Besluit houdende algemene regels voor inrichtingen gepubliceerd, ook wel het Activiteitenbesluit genoemd. Dit Activiteitenbesluit is op 1 januari 2008 van kracht geworden en vervangt een groot deel van de milieuver-gunningen en AMvB’s.De VNG heeft het boekje opgesteld: “Bedrijven en milieuzonering, Handreiking voor maatwerk in de gemeentelijke ruimtelijke ordeningspraktijk” (2009). Deze handreiking geeft informatie over de ruimtelijk relevante milieuaspecten van diverse bedrijfsactiviteiten. Tevens geeft het boekje een richtafstand voor het ontwikkelen van bedrijfsactiviteiten in de omgeving en voor het inpassen van gevoelige functies nabij bedrijven.
In Bedrijven en milieuzonering (VNG, 2009) worden de volgende richtafstanden per bedrijfstype geadviseerd voor nieuwe bestemmingsplannen (zie tabel).
Binnen het plangebied zijn nog een aantal glastuinbouwbedrijven gelegen. Voor de milieuzonering van glastuinbouwbedrijven ten opzichte van woningen, woonlinten en woonwijken in het plangebied wordt als richtlijn conform de brochure 'Bedrijven en Milieuzonering' van de Vereniging Nederlandse Gemeenten (VNG) - categorie 2 toegepast. Voor een woonwijk moet een afstand van 30 meter aangehouden worden en voor de woningen in de linten moet een afstand van 10 meter aangehouden worden.
De binnen het plangebied gelegen bedrijven kunnen bij planrealisatie niet gehandhaafd blijven. Tevens is binnen het plangebied geen mogelijkheid tot hervestiging van glastuinbouwbedrijven. Met de provincie zijn afspraken gemaakt over de beschikbaarheid van voldoende uitplaatsingsruimte binnen een straal van 60 kilometer. Deze afspraak is vastgelegd in het convenant dat is gesloten voor de realisering van de Westlandse Zoom.
Bij een gefaseerde realisatie van nieuwe woningbouw in het plangebied zal rekening gehouden worden met de milieuaspecten ten opzichte van de glastuinbouwbedrijven die op een later tijdstip de bedrijfsactiviteiten zullen
beëindigen. Er wordt eveneens rekening met het voorkomen van schaduwhinder bij bestaande en (voorlopig te handhaven) glastuinbouwbedrijven.
Ten noorden van het plangebied ligt, ter plaatse van het voormalig veilingcomplex, het bedrijventerrein 'ABC Westland'. Bij de regulering van de milieuplanologische aspecten van het regionale bedrijventerrein is gebruik gemaakt van de zogenoemde standaard 'Staat van bedrijfsactiviteiten'. Door het aanhouden van voldoende afstand tussen de bedrijven en de in de omgeving aanwezige of te realiseren milieugevoelige objecten, zoals woningen , kunnen problemen ten aanzien van de woonkwaliteit worden voorkomen. Binnen dit bedrijventerrein zijn, vanuit een oogpunt van milieu planologische hinder, bedrijven variërend van categorie 2 t/m 4.2 toegestaan.
De nieuw te ontwikkelen woonwijk wordt gezien als 'rustige woonwijk'. Aan de zijde van de Arckelweg zijn volgens het bestemmingsplan 'ABC Westland' bedrijven toegestaan met een maximale categorie t/m 3.2. Volgens de richtlijn moet er een afstand aangehouden worden van 100 meter. De ontwikkeling van "De Kreken fase 3" ligt op meer dan 100 meter van het bedrijventerrein.
Met de Wet geluidhinder wordt, vanuit een goed milieubeheer, een aantal specifieke geluidsgevoelige bestemmingen beschermd zoals woningen, onderwijsgebouwen, ziekenhuizen en verpleeghuizen. De geluidszonering die door deze wet wordt voorgeschreven, ligt rondom bedrijventerreinen, langs wegen voor wegverkeer, langs spoor-, tram- en metrowegen en rondom of langs andere geluidsoverlast veroorzakende objecten. Aan de geluidsbelasting op de (gevels van de) geluidsgevoelige objecten worden grenzen gesteld ten behoeve van het woon- en leefklimaat.
Over het algemeen is een geluidsbelasting op de gevel van een bestaande woning tot een maximum van 55 dB(A) toegestaan. Op andere geluidsgevoelige objecten kan die norm anders zijn. De wet kent de aanname dat het gebruik van een autoweg waarvoor als verkeersmaatregel een maximumsnelheid van 30 km/uur geldt, geen ongeoorloofde geluidsbelasting teweeg brengt.
In een bestemmingsplan dat voorziet in ruimtelijke ontwikkeling, moet verantwoord zijn dat het bestemmingsplan uitvoerbaar is op grond van toelaatbare geluidhinder ten opzichte van geluidsgevoelige objecten.
Door DGMR is een akoestisch onderzoek uitgevoerd voor dit bestemmingsplan. Uit het onderzoek blijkt dat voor een groot deel van het plangebied het geluidniveau onder de voorkeurswaarde van 48dB ligt. De voorkeurswaarde wordt binnen 100 meter van de Nieuweweg overschreden. De maximale ontheffingswaarde wordt niet overschreden.
Ruimtelijke gezien zouden er maximaal 20 grondgebonden woningen binnen de contour van 53 dB kunnen worden gerealiseerd en 2 woninegn binnen het aparte bestemmingsvlak langs de Nieuweweg. Op de locatie waar binnen het bestemmingsplan hoogbouw (appartementen) is toegestaan is de geluidsbelasting lager dan 48 dB en wordt de voorkeursgrenswaarde dus niet overschreden. Dit houdt in dat voor het plan ten gevolge van de Nieuweweg de volgende hogere waarden moeten worden aangevraagd:
Op 2 juni 2015 is het hogere waarde besluit voor 22 woningen van maximaal 58 dB vanwege wegverkeer vastgesteld.
Sinds 15 november 2007 zijn de huidige luchtkwaliteitseisen in de Wet milieubeheer van kracht. Deze eisen zien toe op de kwaliteit van de lucht die wij inademen en daarmee op het voorkomen van verslechtering van die lucht als gevolg van diverse luchtverontreinigende stoffen, zoals fijn stof en stikstofdioxide. Met deze wet moet rekening worden gehouden met het ontwikkelen en realiseren van ruimtelijke plannen. Het principe daarbij is dat de lucht niet boven een bepaalde grenswaarde mag verslechteren ten gevolge van die plannen, tenzij die verslechtering elders in de nabijheid - of in het plangebied - wordt gecompenseerd (de projectsaldering).
De wet kent een minimum-drempel voor gevallen die niet in betekende mate bijdragen aan concentratie in de buitenlucht van bijvoorbeeld fijn stof. In de daartoe opgestelde "regeling niet in betekenende mate bijdragen" wordt een aantal soorten projecten genoemd die nauwelijks van invloed zijn op de luchtkwaliteit.
Aangewezen ingevolge de regeling zijn woningbouwlocaties, indien een dergelijke locatie, in geval van één ontsluitingsweg, netto niet meer dan 1500 nieuwe woningen omvat, dan wel, in geval van twee ontsluitingswegen met een gelijkmatige verkeersverdeling, netto niet meer dan 3000 woningen omvat.
Het oprichten van 218 woningen met twee ontsluitingen is dan ook nauwelijks van invloed op de luchtkwaliteit.
Externe veiligheid is een begrip in het milieurecht, waarbij het gaat over het beheersen van de risico's van gevaarlijke stoffen voor de omgeving bij gebruik, opslag en vervoer over de weg, water en spoor en door buisleidingen. Als gevaarlijke stoffen kunnen worden genoemd vuurwerk, lpg en munitie. Het beleid en de wetgeving zijn erop gericht om maatregelen te treffen om de risico's van deze risicovolle activiteiten te reguleren.
Op grond van de regels voor externe veiligheid moeten afstanden in acht worden genomen tussen risicovolle activiteiten en (beperkt) kwetsbare objecten. In de regelgeving wordt uitgegaan van een risicobenadering - en niet van het volledig uitsluiten van het risico - waarbij onderscheid wordt gemaakt tussen het plaatsgebonden risico (PR) en het groepsrisico (GR).
Het plaatsgebonden risico is een rekenkundig begrip. Het risico kan op een afbeelding zichtbaar worden gemaakt door een (ISO)risicocontour die de punten met een gelijk risico met elkaar verbindt. Het groepsrisico is een maat om de kans weer te geven dat een incident met dodelijke slachtoffers plaatsvindt. Het drukt de kans per jaar uit dat een groep mensen van minimaal een bepaalde omvang overlijdt, als direct gevolg van een ongeval in een inrichting, als bedoeld in de Wet milieubeheer, of bij het vervoer van gevaarlijke stoffen. Het groepsrisico moet onderzocht - en verantwoord – worden, omdat ook buiten de genoemde risicocontour van het plaatsgebonden risico nog letale effecten kunnen optreden in het invloedsgebied van de risicovolle activiteit en groepen personen slachtoffer kunnen worden van een calamiteit.
Voor dit bestemmingsplan is onder andere de toetsing aan het Besluit externe veiligheid inrichtingen (Bevi) en de daarop gestoelde regeling en de in 2010 geactualiseerde Circulaire Risiconormering vervoer gevaarlijke stoffen (2004) van belang.
Risicovolle inrichtingen
Op 27 oktober 2004 is het Besluit externe veiligheid inrichtingen (hierna: Bevi) in werking getreden. Met het besluit wordt beoogd een wettelijke grondslag te geven aan het externe veiligheidsbeleid rondom risicovolle inrichtingen. Het doel van het besluit is de risico's, waaraan burgers in hun leefomgeving worden blootgesteld vanwege risicovolle inrichtingen, tot een aanvaardbaar minimum te beperken. Op basis van het Bevi geldt voor het PR rondom een risicovolle inrichting een grenswaarde voor kwetsbare objecten en een richtwaarde voor beperkt kwetsbare objecten. Beide liggen op een niveau van 10-6 per jaar. Bij de vaststelling van een bestemmingsplan moet aan deze normen worden voldaan, ongeacht of het een bestaande of nieuwe situatie betreft.
Het Bevi bevat geen norm voor het GR; wel geldt op basis van het Bevi een verantwoordingsplicht ten aanzien van het GR in het invloedsgebied rondom de inrichting. De in het externe veiligheidsbeleid gehanteerde richtwaarde voor het GR (zie hieronder) geldt daarbij als buitenwettelijke oriëntatiewaarde. Deze verantwoordingsplicht geldt zowel in bestaande als nieuwe situaties.
Gemeentelijk beleidskader Externe Veiligheid
Op het gebied van externe veiligheid is op provinciaal niveau het beleidsplan "Beleidsplan externe veiligheid" in november 2010 vastgesteld. Daarnaast heeft het Stadsgewest Haaglanden, waaronder ook de gemeente Westland behoort, in 2012 de beleidsnota ‘Beleidsvisie externe veiligheid Haaglanden’ opgesteld. In beide nota’s zijn een vijftal kernpunten opgenomen:
Vervoer van gevaarlijke stoffen
In de Circulaire risiconormering vervoer gevaarlijke stoffen is het externe veiligheidsbeleid voor het vervoer van gevaarlijke stoffen over water, wegen en spoorwegen opgenomen. Op basis van de circulaire geldt voor bestaande situaties de grenswaarde voor het PR ter plaatse van kwetsbare en beperkt kwetsbare objecten van 10-5 per jaar en de streefwaarde 10-6 per jaar. In nieuwe situaties is de grenswaarde voor het PR ter plaatse van kwetsbare objecten 10-6 per jaar. Voor beperkt kwetsbare objecten geldt deze waarde als een richtwaarde. Het is de verwachting dat het Besluit transportroutes externe veiligheid in 2014 in werking zal treden.
Op basis van de circulaire geldt bij een overschrijding van de oriëntatiewaarde voor het GR of een toename van het GR een verantwoordingsplicht. Deze verantwoordingsplicht geldt zowel in bestaande als nieuwe situaties. De circulaire vermeldt dat op een afstand van 200 meter vanaf het tracé in principe geen beperkingen hoeven te worden gesteld aan het ruimtegebruik.
Voor de transport van gevaarlijke stoffen via buisleidingen is het Besluit externe veiligheid buisleidingen van toepassing. Voor buisleidingen geldt dat volgens het Besluit externe veiligheid buisleidingen (artikel 14) een belemmeringsstrook van 4 of 5 meter aan weerszijde van de buisleiding op de verbeelding aangegeven moet zijn.
De belemmeringsstrook is van belang voor het onderhoud van de buisleiding door de exploitant. Binnen deze strook mogen geen nieuwe bouwwerken opgericht worden. Op basis van het Besluit externe veiligheid buisleidingen moet de grenswaarden (10-6 per jaar) in acht worden genomen voor wat betreft de plaatsgebonden risico voor kwetsbare objecten. Voor beperkt kwetsbare objecten moet met het plaatsgebonden risico rekening worden gehouden met de richtwaarde van 10-6 per jaar. Voor het GR geldt een verantwoordingsplicht.
Vindplaatsen van explosieven
In de gemeente Westland worden op verschillende plaatsen munitie en explosieven gevonden uit de WOII. Er is een gemeentelijke kaart opgesteld met mogelijk verdachte locaties en vindplaatsen van explosieven.
Bedrijvigheid
Uit de provinciale risicokaart (www.risicokaart.nl) blijkt dat in de omgeving van het plangebied geen BEVI inrichtingen aanwezig zijn. De dichtstbijzijnde BEVI inrichting (een LPG tankstation aan de Arckelweg) bevindt zich op bijna 500 meter afstand en vormt daarmee geen belemmering voor het plangebied. Binnen het plangebied wordt geen vestiging van nieuwe bedrijven die onder het BEVI vallen mogelijk gemaakt.
Vervoer van gevaarlijke stoffen
Vervoer van gevaarlijke stoffen over het spoor of over het water vindt niet plaats in of in de omgeving van het plangebied. Direct langs het plangebied loopt de Nieuweweg (N211). Over deze weg worden gevaarlijke stoffen vervoerd. De kenmerken van de N211 zijn weergegeven in onderstaande tabel.
transport as | PR 10-6 risicocontour | Invloedsgebied GR | afstand tot plangebied | GR huidige situatie |
N211 | 0 meter, valt niet buiten de wegas | 335 meter | 0 meter | 0,008 ( <0,1 maal de oriëntatiewaarde) |
Vervoer van gevaarlijke stoffen over de weg
De PR 10-6 risicocontour van deze wegen valt niet buiten de wegas. Daarom vormt het PR geen belemmering voor de vaststelling van het bestemmingsplan. In de huidige situatie wordt ruimschoots aan de oriëntatiewaarde voor het GR voldaan. De ontwikkeling die het bestemmingsplan mogelijk maakt betreft een toename van maximaal 240 wooneenheden (bij een gemiddelde bezetting van 2,4 personen zullen dit maximaal 576 personen zijn) en leidt daarmee tot een toename van de personendichtheid.
De Handleiding Risicoanalyse Transport (HART) geeft uitgangspunten voor het uitvoeren van onder andere een kwantitatieve risicoanalyse voor wegtransport gevaarlijke stoffen met RBMII (voorgeschreven rekenmethodiek in zowel de Circulaire risiconormering vervoer gevaarlijke stoffen als ook in het Besluit externe veiligheid transportroutes (toekomstige vervanger van de Circulaire)). Voor de vaststelling van het groepsrisico bij een weg is in beginsel een berekening nodig, die moet worden uitgevoerd overeenkomstig de vastgestelde rekenmethodiek. Deze methodiek is bekend onder de naam RBM II. Om te bepalen of een berekening nodig is zijn vuistregels, in de vorm van drempelwaarden voor vervoersaantallen, opgenomen in de HART. Deze vuistregels geven de gebruiker een indicatie van de hoogte van het plaatsgebonden risico of het groepsrisico. Met de vuistregels
O 15506-1-NO 3 kan ingeschat worden of de vervoersaantallen, bebouwingsafstanden en/of aanwezigheidsdichtheden te klein zijn om tot een overschrijding te kunnen leiden van de oriëntatiewaarde of 0,1 maal de oriëntatiewaarde voor het groepsrisico. De drempelwaarde voor 0,1 maal de oriëntatiewaarde van het groepsrisico geeft een indicatie dat zeker een groepsrisicoberekening moet worden uitgevoerd. De betreffende vuistregels voor wegtransport zijn opgenomen in paragraaf 1.2 van bijlage 1 van de HART.
Vuistregelgroepsrisico
De vuistregels voor een weg buiten de bebouwde kom als opgenomen in paragraaf 1.2.3 van bijlage 1 van de HART voor toetsing van het groepsrisico zijn hieronder gegeven.
toetsing 10% van de oriëntatiewaarde
Vuistregel 1: Wanneer de vervoerstroom gevaarlijke stoffen in tankwagens (bulkvervoer) stoffen bevat uit de categorieën LT3, GT4 of GT5 (ongeacht de aantallen) pas dan RBM II toe.
Vuistregel 2: Wanneer GF3 minder is dan de drempelwaarde in Tabel 5 (eenzijdige bebouwing) of in Tabel 6 (2-zijdige bebouwing) wordt 10% van de oriëntatiewaarde niet overschreden.
Ten aanzien van vuistregel 1 kan worden gesteld dat over de N211 geen transport van LT3, GT4 of GT5 plaatsvindt. Dit is dus geen aanleiding om een berekening uit te voeren. De genoemde drempelwaarde voor GF3-vervoer voor overschrijding van 10% van de oriëntatiewaarde van het groepsrisico als gegeven in Tabel 6, uitgaande van tweezijdige bebouwing (worst case uitgangspunt1), bedraagt 180. Hierbij wordt uitgegaan van een
woongebied voor een drukke woonwijk met een bevolkingsdichtheid van 70 personen per hectare, conform Tabel 4-4 van de HART. De afstand van de bebouwing tot de weg is gesteld op het minimum van 10 m. Uit de tabel in paragraaf 3 volgt dat sprake is van 17 transporten GF3, hetgeen beduidend lager is dan de drempelwaarde van 180. Aldus is in zowel de huidige situatie als in de geplande situatie (inclusief bebouwd plangebied) de hoogte van het groepsrisico lager dan 0,1 de oriëntatiewaarde.
Leidingen
Ongeveer 750 meter ten noorden van het plangebied ligt de hogedruk aardgastransportleiding W-509-02-KR-. Deze leiding heeft een uitwendige diameter van 15 inch en een maximale werkdruk van 40 bar. De PR10-6 risicocontour ligt op de buisleiding. Het invloedsgebied van de leiding bedraagt 170 meter. Aangezien het plangebied buiten de PR 10-6 risicocontour en het invloedsgebied ligt, staat deze hogedruk aardgasleiding de vaststelling van het bestemmingsplan niet in de weg.
Verdacht van conventionele explosieven
Uit de kaart conventionele explosieven van de gemeente Westland (november 2006) blijkt dat in de omgeving van het plangebied geen locaties zijn die verdacht zijn van aanwezigheid van conventionele explosieven.
uitsnede explosievenkaart
Verantwoording groepsrisico
Gezien de hoogte van het toekomstige groepsrisico van de N211 (<0,1 maal de oriëntatiewaarde), kan worden volstaan met een beperkte verantwoording van het groepsrisico, waarin aandacht wordt besteed aan zelfredzaamheid en bestrijdbaarheid en bereikbaarheid voor hulpdiensten. Over deze aspecten is advies gevraagd aan de Veiligheidsregio Haaglanden (VRH).
Zelfredzaamheid
Het plangebied bestaat uit een gebied voor wonen. Er worden maximaal 240 wooneenheden mogelijk gemaakt. Ter plaatse van de woningen kunnen verminderd zelfredzame personen aanwezig zijn. In het plangebied zijn geen specifieke bestemmingen benoemd die leiden tot een grotere kans op aanwezigheid van zelfredzame personen. Het aantal verminderd zelfredzame personen binnen het invloedsgebied zal dan ook laag zijn. De woningen zijn goed te ontvluchten, aangezien het om gebouwen met een beperkt aantal bouwlagen gaat. De zelfredzaamheid van personen binnen het plangebied is daarmee goed te noemen.
Bestrijdbaarheid en bereikbaarheid voor hulpdiensten
Het plangebied wordt ontsloten door de N211. Via deze weg is het plangebied goed bereikbaar voor hulpdiensten. Ook is er voldoende bluswater. Daarom zijn ook de bestrijdbaarheid voor hulpdiensten goed te noemen.
Het aspect externe veiligheid vormt geen belemmering voor de vaststelling van het bestemmingsplan. Wel worden door de Veiligheidsregio Haaglanden de volgende adviezen meegegeven om de veiligheidsrisico's te verlagen. Zo wordt geadviseerd om;
Op verschillende bestuursniveaus zijn de afgelopen jaren beleidsnota's verschenen aangaande de waterhuishouding, alle met het doel een duurzaam waterbeheer (kwalitatief en kwantitatief). Deze paragraaf geeft een overzicht van de voor het plangebied relevante nota's waarbij het beleid van het Hoogheemraadschap en de gemeente nader wordt behandeld.
Nationaal beleid
Het Rijk, de provincies, de gemeenten en de Unie van Waterschappen hebben op 25 juni 2008 een geactualiseerde versie van het Nationaal Bestuursakkoord Water (NBW-Actueel) ondertekend. Hierin zijn afspraken vastgelegd voor een duurzame en klimaatbestendige waterhuishouding in Nederland. In de afgelopen vijf jaar is een groot deel van de gemaakte afspraken in het oorspronkelijke NBW inmiddels uitgevoerd. De NBW-partijen gaan nu gezamenlijk verder met de uitvoering van de nieuwe afspraken in het akkoord, onder meer over klimaatveranderingen, de stedelijke wateropgave en de ontwikkelingen in woningbouw en infrastructuur. Ook is er meer aandacht voor de implementatie van de Kaderrichtlijn Water. Het NBW heeft tot doel om in de periode tot 2015 de waterhuishouding in Nederland op orde te brengen en te houden en te anticiperen op klimaatverandering.
Provinciaal beleid
Het Provinciaal Waterplan Zuid-Holland 2010-2015 bevat de hoofdlijnen van het provinciaal waterbeleid voor die periode. Het vervangt het provinciaal waterbeleid zoals dat is vastgelegd in het Beleidsplan Groen, Water en Milieu (2006) en vervangt het Grondwaterplan 2007-2013 en beschrijft dan ook het strategische grondwaterbeleid voor Zuid-Holland. Verder voldoet het plan aan de eisen van de nieuwe Waterwet. De provincie vertaalt in dit plan het beleid uit het nationaal waterplan en het huidige Europese beleid naar provinciale kaders en doelstellingen voor de periode 2010-2015. Conform de herziene sturingsvisie water gaat het met name om de 'wat' vraag. De waterschappen beantwoorden in hun waterbeheerplannen vervolgens vooral de 'hoe' vraag. De Visie op Zuid-Holland bestaat uit de Provinciale Structuurvisie, de Verordening Ruimte en de Uitvoeringsagenda. Hierin beschrijft de provincie haar doelstellingen en provinciale belangen (structuurvisie), stelt zij regels aan ruimtelijke ontwikkelingen (verordening) en geeft zij aan wat nodig is om dit te realiseren (uitvoeringsagenda). In de Verordening Ruimte zijn regels opgenomen met betrekking tot het water en waterstaatswerken in bestemmingsplannen. De provincie heeft in samenwerking met de gemeente Westland een eindrapport opgesteld over Westlandse waterlijnen, een project dat de vaartenstructuur in het Westland probeert te versterken.
Waterschapsbeleid
Het Hoogheemraadschap Delfland heeft haar waterbeleid vastgelegd in het Waterbeheersplan 2010-2015. Het beleid is formeel vastgelegd in de Keur en de Legger.
De verbreding van bestaande boezemwateren en de aanleg van nieuwe verbindingen bieden kansen om een groot aantal maatregelen, die voortvloeien uit de Kaderrichtlijn Water te realiseren en het watersysteem robuuster te maken. Waar mogelijk worden natuurvriendelijke oevers aangelegd. Ook met het terugdringen van rioolvreemd water en het verminderen van riooloverstorten snijdt het mes aan meerdere kanten tegelijk: het riool en de afvalwaterzuiveringsinstallaties (awzi’s) kunnen met minder capaciteit uit de voeten, het minder verdunde vieze water is efficiënter te zuiveren, en er komt minder vies water rechtstreeks in het oppervlaktewater. Het waterplan van de Gemeente Westland zal in de periode 2010 – 2015 worden uitgevoerd. Omdat het bij de ruimtelijke ontwikkelingen in het glasgebied vaak om relatief kleinschalige projecten gaat, zal er nadrukkelijk samenwerking tussen het Hoogheemraadschap van Delfland, de gemeente en de glastuinbouwsector worden gezocht om de kansen voor water in deze projecten optimaal te benutten. Dit gebied levert kansen om de wateropgave te realiseren door middel van innovatief meervoudig ruimtegebruik, met behoud van voldoende robuustheid en ruimte voor ecologie in het systeem.
Ten slotte is in 2012 een Handreiking Watertoets voor gemeenten opgesteld. Het Hoogheemraadschap van Delfland stelt voorwaarden aan de inhoud van de watertoets (waterparagraaf) als verplicht onderdeel van de onderbouwing van ruimtelijke plannen. De toelichting van bestemmingsplannen dient een beschrijving te bevatten van de volledige watersituatie binnen het plangebied, alsmede de te verwachten ontwikkelingen. Deze beschrijving dient in te gaan op de volgende aspecten:
Gemeentelijk beleid
Het Westland 2009-2015, met als ondertitel 'Westlands water, nu en later' is een product van de gemeente Westland en het Hoogheemraadschap van Delfland. Hierin wordt onder andere de waterhuishoudkundige visie en ambities tot 2030 en de daarbij horende doelstellingen tot 2015 beschreven. Centraal hierin staan de thema's 'Droge voeten, levend water en zichtbaar water'. De ruimtelijke vertaling van de hieruit voortkomende maatregelen is per polder in kaart gebracht. De gewenste waterstructuur wordt door de gemeente vertaald in bestemmingsplannen en structuurvisies. In het Verbreed Gemeentelijk Rioleringsplan Westland 2011-2015 heeft de gemeente haar visie op het stedelijk waterbeheer vastgelegd. Met het eerste Verbreed GRP Westland 2011-2015 wordt niet alleen uitvoering gegeven aan de wettelijke eisen, maar wordt ook de onderlinge samenhang tussen de drie zorgplichten weergegeven. Het Verbreed GRP is een logisch vervolg op de wijzigingen in wetgeving/beleid en een noodzakelijke verdere optimalisatie van het beleid dat de afgelopen 5 jaar is gevolgd.
Door Witteveen en Bos is een waterparagraaf (referentie PD3-12/14-022.458) opgesteld voor het gehele plangebied van het voormalige bestemmingsplan "Poeldijk Westhof". Het plangebied van "De kreken fase 3" maakt onderdeel uit van deze waterparagraaf.
De waterparagraaf is afgestemd met het Hoogheemraadschap van Delfland en zal als bijlage bij het bestemmingsplan worden opgenomen. De belangrijkste conclusies en aanbevelingen worden hieronder weergegeven:
Aanbevolen wordt na vaststelling van het bestemmingsplan en de uitwerking van de stedenbouwkundige
inrichting het waterhuishoudingsplan te actualiseren. Voor verschillende ingrepen in het gebied is een watervergunning nodig. Deze moet uiterlijk vier maanden voor de start van de werkzaamheden worden aangevraagd.
De Wet bodembescherming ziet, vanuit een goed milieubeheer, toe op de bodembescherming en bodemsanering. Met deze wet moet rekening worden gehouden met het ontwikkelen en realiseren van ruimtelijke plannen. In een bestemmingsplan dat voorziet in ruimtelijke ontwikkeling, moet verantwoord zijn dat het bestemmingsplan uitvoerbaar is op grond van de bodemkwaliteit voor die ruimtelijke ontwikkeling.
Met het oog op een goede ruimtelijke ordening is het gewenst dat een bestemmingsplan dat geen ruimtelijke ontwikkelingen mogelijk maakt, eveneens een zogenaamde bodemparagraaf omvat. Hierin wordt ingegaan op de door burgemeester en wethouders op grond van het Besluit bodembescherming vastgestelde bodemfunctieklassenkaarten van het gemeentelijk grondgebied. Het is verder wenselijk dat wordt ingegaan op de huidige bodemkwaliteit, vooral of die kwaliteit voldoet aan de (nieuwe) bestemming op die gronden.
De bodemkwaliteit van het plangebied is gebaseerd op de bodembeheernota Gemeente Westland, november 2012). hieruit blijkt dat de gemiddelde diffuse bodemkwaliteit als "schoon tot licht verontreinigd" (kwaliteit "wonen") kan worden gekarakteriseerd. Ter plaatse wordt in de bovengrond de parameter zink in verhoogde concentraties ten opzichte van de achtergrondwaarde verwacht. Tevens wordt gezien het historische gebruik mogelijk bestrijdingsmiddelen (Drins) in verhoogde mate aangetroffen. In de ondergrond worden geen verhoogde concentraties zware bestrijdingsmiddelen verwacht.
Ingevolge de Wet op de ruimtelijke ordening dient een vooronderzoek conform de NEN5725 en mogelijk een bodemonderzoek volgens de NEN5740 plaats te vinden om de realiseerbaarheid van de bestemming "Woongebied" te onderzoeken. In het kader van een omgevingsvergunning zullen deze onderzoeken door de aanvrager aangeleverd moeten worden.
De bescherming van natuur in Neder land vindt plaats onder Europese en nationale wetgeving. Hierbij wordt onderscheid gemaakt tussen soort bescherming en gebiedsbescherming. De soort- en gebiedsbescherming staan geheel los van elkaar en hebben hun eigen werking.
In de inventarisatie en de quick-scan staat de soort bescherming centraal. De gebiedsbescherming wordt alleen benoemd voor zover deze relevant is voor de beschermde soorten.
Vogelrichtlijn en de Habitat richtlijn
De Vogelrichtlijn en de Habitatrichtlijn maken deel uit van de Europese regelgeving en zijn van
kracht in alle Europese lidstaten. Beide kennen een gebiedsbescherming- en een
soortenbeschermingscomponent. Het aspect soortenbescherming van de Vogelrichtlijn en
Habitatrichtlijn is in de Flora- en faunawet opgenomen. Om de gebiedsbescherming van de
Vogelrichtlijn en de Habitatrichtlijn in de Natuurbeschermingswet te veranker en, is een wijziging van deze wet in voorbereiding.
De Vogelrichtlijn (1979) heeft als doel alle in het wild levende vogelsoorten en hun leefgebied
binnen het grondgebied van de Europese Unie te beschermen. In dit kader zijn in Nederland
gebieden aangewezen als Speciale Beschermingszones (Vogelrichtlijngebieden) .
Het doel van de Habitatrichtlijn (1992) is het behoud van de totale biologische diversiteit van
natuurlijke en half natuurlijke habitats en wilde flora en fauna (behalve vogels) op het
grondgebied van de Europese Unie. In dit kader zijn in Nederland aan de Europese Commissie
gebieden aangemeld als kandidaat Speciale Beschermingszones (Habitatrichtlijngebieden).
Deze aangemelde gebieden genieten intussen de status alsof ze zijn aangewezen als Speciale
Beschermingszones. Uit hoofde van de Europese regelgeving dienen ingrepen in of nabij een Speciale Beschermingszone getoetst te worden op hun effecten op soorten en gemeenschappen op grond waarvan de beschermingszone is aangewezen. Voor het verlenen van toestemming voor de uitvoering van ingrepen is het al dan niet optreden van significante effecten van groot belang.
Natura 2000
De Europese Unie (EU) heeft een zeer gevarieerde en rijke natuur die van grote biologische,
esthetische en economische waarde is. Om deze natuur te behouden, heeft de EU het initiatief
genomen voor Natura 2000. Dit is een samenhangend netwerk van beschermde natuurgebieden op het grondgebied van de lidstaten van de Europese Unie. Dit netwerk vormt de hoeksteen van het EU-beleid voor behoud en herstel van biodiversiteit.
Natura-2000 omvat alle gebieden die zijn beschermd op grond van de volgende EU- richtlijnen;
- Vogelrichtlijn (1979)
- Habitatrichtlijn (1992)
Beide richtlijnen zijn in Neder land opgenomen in de natuurbeschermingswet . Op dit moment wijst Nederland de Natura 2000 officieel aan. In de Vogelrichtlijn en de Habitatrichtlijn staan ook maatregelen voor soortbescherming. Deze staan in de Flora- en faunawet. In en rond Natura 2000-gebieden en Beschermde Natuurmonumenten geldt voor activiteiten of projecten die schadelijk zijn voor de natuur een vergunningplicht . Activiteiten uitvoeren zonder vergunning is strafbaar.
Flora- en faunawet
De bescherming van dier- en plantensoorten is sinds 1 april 2002 in de Flora- en faunawet
geregeld. Het doel van de Flora- en faunawet is het in stand houden en beschermen van in het
wild voorkomende planten- en diersoorten. De Flora- en faunawet hanteert daarbij het ‘nee, tenzij principe' . Dat betekent dat alle schadelijke handelingen ten aanzien van beschermde planten- en diersoorten in principe verboden zijn. Alleen onder strikte voorwaarden zijn afwijkingen van de verbodsbepalingen mogelijk. Hier toe zal een ontheffing ex. Artikel 75 vierde lid, onderdeel C, Flora- en faunawet (ontheffing voor ruimtelijke ingreep) moeten worden aangevraagd. Het verlenen hiervan is de bevoegdheid van de minister van Economische Zaken, Landbouw & Innovatie (EL&I) of , in geval van beheer en schadebestrijding, van Gedeputeerde Staten.
Zorgplicht
Bij elk project, op elke locatie en bij elke handeling geldt naast de verbodsbepalingen van de
Flora- en faunawet bovendien de ‘zorgplicht ’; Artikel 2, lid 1 "Een ieder neemt voldoende zorg in acht voor de in het wild levende dieren en planten, alsmede voor hun directe leefomgeving".
Artikel 2, lid 2: "De zorg, bedoeld in het eerste lid, houdt in ieder geval in dat een ieder die weet of redelijkerwijs kan vermoeden dat door zijn handelen of nalaten nadelige gevolgen voor flora of fauna kunnen worden veroorzaakt , verplicht is dergelijk handelen achterwege te laten voor zover zulks in redelijkheid kan worden gevergd, dan wel alle maatregelen te nemen die redelijkerwijs van hem kunnen worden gevergd teneinde die gevolgen te voorkomen of, voor zover die gevolgen niet kunnen worden voorkomen, deze zoveel mogelijk te beperken of ongedaan te maken". De zorgplicht vloeit voort uit de erkenning van de intrinsieke waarde van dieren. De algemene zorgplicht geldt voor alle soorten, terwijl de verbodsbepalingen (artikel 8 t/m 12) gelden voor bij of krachtens de wet aangewezen beschermde soorten. De zorgplicht betekent niet dat een dier niet gedood mag worden, wel dat daarbij het lijden zoveel mogelijk voorkomen moet worden.
Reparatiewet
Op 23 februari 2005 is de zgn. “AmvB art. 75” van de Flora- en faunawet in werking getreden. Dit heeft een verbetering van de uitvoering van de regelgeving opgeleverd. Met dit besluit is geregeld dat er niet onnodig een ontheffing hoeft te worden aangevraagd. Nieuw is ook dat er ook volgens gedragscode gewerkt kan worden. Aanvragen kunnen beter en sneller worden behandeld. Bij het beoordelen van aanvragen voor een ontheffing ex. Art. 75 van de Flora- en faunawet wordt in deze aanvullende wetgeving onderscheid gemaakt in vier categorieën van soorten:
1. Beschermde inheemse vogels. Dwingende redenen van groot openbaar belang kunnen geen grond zijn voor het verlenen van een ontheffing. De Vogelrichtlijn staat dat niet toe.
2. Soorten die vermeld zijn in bijlage IV van de Habitatrichtlijn of bij Algemene Maatregel van Bestuur zijn aangewezen als bedreigde soorten (cf. art. 75.5). Ontheffing kan alleen worden verleend indien geen andere bevredigende oplossing voorhanden is, en wanneer sprake is vaneen dwingende reden van openbaar belang (dit zijn: volksgezondheid, veiligheid, milieu en dwingende redenen van sociaal -economische aard). Tevens mag geen afbreuk worden gedaan aan de gunstige staat van instandhouding van de soort.
3. Beschermde soorten die niet onder punt 1 of 2 zijn genoemd. Ontheffing kan worden verleend indien geen afbreuk wordt gedaan aan de gunstige staat van instandhouding van de soort. Vooral soorten die vermeld zijn op de verschillende Rode lijsten vallen onder deze groep.
4. Voor de meer algemene soorten kan voor verjagen, verontrusten, verstoren zonder verdere toetsing aan de hand van de bovenstaande criteria ontheffing worden verleend.
Bij ruimtelijke ingrepen is soortbescherming van toepassing op de huidige aanwezige soorten in het plangebied of in de directe omgeving. Indien het zogenaamde 'niet strikt ' beschermde soorten betreft, is bescherming in het kader van de Flora- en faunawet van toepassing. Ontheffing is mogelijk op grond van art. 75 Flora- en faunawet . De resultaten van een quick-scan kunnen een ontheffingsaanvraag onderbouwen. Indien het zogenaamde 'strikt ' beschermde soorten betreft (Rode lijst soorten en Habitat richtlijn IV-soorten) is bescherming in het kader van de Habitat richtlijn en/of Flora- en faunawet van toepassing. Ontheffing is alleen mogelijk op basis van een beoordeling in het kader van de Flora- en faunawet of Habitat richt lijn. Hier toe kan een aanvullend project - en compensatieplan noodzakelijk zijn om de effect en van de ingreep in detail te beschrijven en mitigerende en compenserende maatregel en uit te werken.
Natuurbeschermingswet
De Natuurbeschermingswet heeft als doel het beschermen en in stand houden van bijzondere gebieden in Nederland. In de vigerende wet zijn twee categorieën beschermde gebieden: beschermde natuurmonumenten (particulier eigendom) en staatsnatuurmonumenten (staatseigendom). Handelingen binnen beschermde gebieden die de wezenlijke kenmerken van het gebied aantasten, zijn in principe verboden en worden slechts onder strikte voorwaarden toegestaan. Bij ruimtelijke ingrepen in de nabije omgeving van de beschermde gebieden moet
worden bepaald in hoeverre de externe werking van de ingreep een effect heeft op het beschermde gebied. In de nabije toekomst zal de bescherming van Speciale beschermingszones in het kader van de Vogel richtlijn en de Habitatrichtlijn in de Natuurbeschermingswet worden verankerd; een wetswijziging is in voorbereiding.
Rode lijstsoorten
De Flora- en faunawet biedt de mogelijkheid tot actieve bescherming middels de vaststelling van Rode lijsten. De soorten die hierop vermeld worden, behoeven vanwege hun aantal ver loop of kwetsbaarheid speciale aandacht zodat hun voor komen in ons land veilig wordt gesteld. Een soort kan worden vermeld als 0) verdwenen, 1) ernstig bedreigd, 2) bedreigd, 3) kwetsbaar of 4) gevoelig.
Rode lijstsoorten hebben geen wettelijke status. Wel worden de lijsten gebruikt als basis voor nieuwe bepalingen of (lokaal of regionaal) beleid. Door de minister van LNV zijn Rode lijsten van planten, korstmossen, paddenstoelen, zoogdieren, reptielen en amfibieën, libellen, krekels en sprinkhanen, dagvlinders en zoetwatervissen vastgesteld en gepubliceerd. Daarnaast bestaan lijsten van mossen en vogels die door verschillende deskundigen zijn opgesteld (vogels: www.sovon.nl). Voor de soorten die door de minister op een “Rode lijst ” zijn geplaatst moeten beschermingsmaatregelen worden getroffen. Beschermingsplannen zijn inmiddels gemaakt voor onder meer de patrijs, korhoen, de otter, de das, de boomkikker, moerasvogels, akkerplanten en de grote vuurvlinder.
Om een inschatting te maken van de soortgroepen en specifieke soorten die in en rond het
plangebied voorkomen, is de landelijke databank voor natuurwaarnemingen, de NDFF,
geraadpleegd. Hierin zijn alle waarnemingen van de PGO opgenomen. Op basis van de bureaustudie kan gesteld worden dat er enkele waarnemingen bekend zijn nabij het plangebied van beschermde soorten. Vogels zijn opgenomen in de NDFF en zijn gemeld in het plangebied. Uit de inventarisatie verricht met behulp van de NDFF blijkt dat er voor het plangebied niet veel inventarisatiegegevens beschikbaar zijn. Het grootste deel van de gegevens is van buiten het plangebied.
De bittervoorn en de kleine modderkruiper komen algemeen in Westland voor en zijn in alle watergangen binnen het plangebied te verwachten. Vleermuizen komen veelvuldig voor in de provincie Zuid-Hol land. Op basis van de zoogdieratlas Zuid-Holland komen de laatvlieger en de gewone dwergvleermuis voor nabij het plangebied. Op basis van de verspreidingsgegevens van een soort, in combinatie met kennis van de terreingeschiktheid voor deze soorten, is nagegaan of deze soorten mogelijk in de omgeving kunnen voorkomen.
Tijdens het veldbezoek op 29 januari 2014 zijn geen soorten aangetroffen die vallen onder de Flora- en faunawet. Het terrein is een voormalig tuinbouwgebied, in 2013 is het laatste glastuinbouwbedrijf gesloopt. Tijdens het veldbezoek op 29 januari zijn geen soorten aangetroffen die vallen onder de Flora- en Faunawet. Het terrein is een voormalig tuinbouwgebied, in 2013 is het laatste glastuinbouwbedrijf gesloopt en is het gehele terrein vrij gekomen. Het terrein is ingezaaid met gras en wordt beweid met schapen en pony’s.
In het plangebied zijn geen soorten waargenomen en gemeld in de NDFF die vallen onder de Flora- en faunawet of “Rode lijst ”. Op grond van de Flora- en faunawet gelden algemene verboden voor het verwijder en van groeiplaatsen van beschermde plantensoorten en het beschadigen of verstoren van voortplantings- of vaste rust - of verblijfsplaatsen van beschermde diersoorten. De reconstructie van het gebied en de sloop van gebouwen kan een bedreiging vormen voor beschermde soorten. Als er gebouwen gesloopt worden in het plangebied is een onderzoek naar het voorkomen en het gebruik door vleermuizen noodzakelijk om op een juiste wijze om te gaan met de natuurwetgeving. Er dient zo nodig een ontheffing te worden aangevraagd en met gebruikmaking van een goedgekeurde gedragscode te worden gewerkt.
Om op een juiste wijze met de natuurwetgeving om te gaan bij de reconstructie van het gebied
dienen de volgende acties te worden uitgevoerd:
gedragscodes van de Unie van Waterschappen en de gedragscode voor ruimtelijke
ingrepen.
Rijksbeleid
De Wet op de archeologische monumentenzorg (een wijzigingswet van de Monumentenwet 1988) is het eindresultaat van de implementatie van het Europese Verdrag inzake de bescherming van het archeologisch erfgoed in de Nederlandse Wetgeving. De Wet bevat 3 belangrijke uitgangspunten:
Gemeentelijk beleid
Op 26 juni 2012 heeft de gemeente Westland haar archeologische beleidskaart vastgesteld. Op deze kaart is weergegeven waar in de gemeente (en in welke mate) kans is op het aantreffen van archeologische resten, uitgedrukt in een verwachtingszone. Aan deze verwachtingszones zijn ondergrenzen gekoppeld, die aangeven wanneer archeologisch onderzoek vanwege een voorgenomen ontwikkeling nodig is. De beleidskaart geeft een globaal inzicht in de te verwachten archeologie, in het bestemmingsplan wordt het beeld aangescherpt.
Het archeologiebeleid legt vast hoe de gemeente Westland met haar bodemarchief omgaat. De gemeente Westland stelt met dit beleidsplan:
uitsnede beleidskaart 'De Kreken fase 3'
Voor alle zones gelden van elkaar verschillende vrijstellingsgrenzen.
Overzicht van alle vrijstellingsgrenzen.
Op de gemeentelijke beleidskaart zijn voor het plangebied drie soorten zones met archeologische waarden en archeolo-gische verwachtingen aangegeven. De kaart is aangevuld met informatie afkomstig uit de archeologische onderzoeken die hebben plaatsgevonden.
Verwachtingszone IV (geen waarde)
Verwachtingszone IV bestaat uit gebieden waarvoor geen archeologische verwachting geldt. Het betreft zones waar bestaande vindplaatsen in het verleden reeds zijn opgegraven of waarvoor door middel van archeologisch onderzoek is aangetoond dat geen archeologische waarden aanwezig zijn. Om deze reden worden er in deze zone dan ook geen voorwaarden verbonden aan het verlenen van een omgevingsvergunning. Wel is het zo dat ook in deze zone de algemene meldingsplicht van toevalsvondsten van toepassing blijft en dat een eventuele archeologische inspectie tijdens bodemverstorende werkzaamheden moet worden toegestaan.
Verwachtingszone I (Waarde - Archeologie 2)
Verwachtingszone I bestaat uit een buffer rondom de locaties waar Romeinse wegen worden vermoed. Voor deze gebieden geldt een zeer hoge verwachting voor het aantreffen van archeologische resten uit de Romeinse tijd. Het gaat daarbij voornamelijk om nederzettingen, maar ook grafvelden kunnen worden aangetroffen. Daarnaast bestaat er ook een kans dat zogenaamde off-site structuren, zoals duikers, aanwezig zijn. Uit de ligging van de bekende archeologische vindplaatsen uit de Romeinse tijd blijkt dat deze hier in hoge dichtheid voorkomen en dicht bijeen liggen. Daarom wordt voor Verwachtingszone I vastgehouden aan de wettelijke grens van 100m2 voor de oppervlakte van het plangebied.
Omdat de vindplaatsen uit de Romeinse tijd in het merendeel van deze verwachtingszone bedekt zijn geraakt door de afzettingen van de Laag van Poeldijk liggen de vindplaatsen niet direct onder het maaiveld. In deze zone worden bodemingrepen dan ook vrijgesteld van archeologisch onderzoek tot een diepte van 50 cm beneden maaiveld.
Bekende archeologische vindplaats of zeer hoge verwachting (Waarde - Archeologie - Bekende Archeologische Vindplaats)
Voor bekende vindplaatsen en zones met een zeer hoge verwachting geldt dat te allen tijde getracht moet worden om bodemingrepen te voorkomen die tot aantasting van de aanwezige archeologische waarden leiden. Indien dit niet mogelijk is en er bodemingrepen worden gepland die de vrijstellingsgrens van 0 m2 en 30 cm beneden maaiveld overschrijden dient archeologisch onderzoek als voorwaarde te worden gesteld bij het verlenen van een omgevingsvergunning.
Voor deze vrijstellingsgrens wordt afgeweken van de 100 m2 uit de Monumentenwet (artikel 41a), omdat voor de onderhavige gebieden al bekend is dat er zich waardevolle archeologische resten bevinden. Bij bodemverstorende werkzaamheden tot 100 m2 kan dan ook al grote schade aan het bodemarchief ontstaan. Bovendien kunnen op deze terreinen archeologische onderzoeken van kleine schaal al waardevolle informatie opleveren over de aanwezige resten. Derhalve wordt voor deze terreinen geen vrijstellingsgrens gehanteerd qua oppervlakte.
Voor wat betreft de diepte wordt een grens van 30 cm –mv gehanteerd, omdat door bodembewerkingen zoals ploegen de bodem boven deze grens vaak is verstoord. Eventuele archeologische resten die zich in deze bovenste 30 cm bevinden, liggen in verstoorde context, waardoor hun informatiewaarde aanzienlijk daalt.
Voor een groot deel van het plangebied geldt een verwachting voor archeologische waarden in de ondergrond. Een uitzondering hierop vormt een locatie waar een vindplaats reeds is opgegraven. Daarnaast zijn er enkele zones waar booronderzoek heeft uitgewezen dat het voorkomen van archeologische resten zeker of zeer waarschijnlijk is.
Om de (mogelijk) aanwezige waarden te beschermen, zijn nieuwe ontwikkelingen binnen de begrenzing van het bestemmingsplan gebonden aan een omgevingsvergunning voor het bouwen alsmede het uitvoeren van een werk, geen bouwwerk zijnde, of van werkzaamheden voor grondroerende activiteiten.
In deze paragraaf is het bestemmingsplan getoetst aan de ladder voor duurzame verstedelijking als neergelegd in artikel 3.1.6, lid 2, van het Besluit ruimtelijke ordening en specifiek artikel 2.1.1 van de Verordening ruimte 2014 van de provincie Zuid-Holland. De ladder kent de drie treden die achter elkaar worden doorlopen zoals in onderstaande figuur zijn weergegeven:
Om de eerste trede van de ladder te doorlopen moet gekeken worden of er sprake is van een regionale behoefte naar nieuwe woningen. In deze fase wordt aangetoond dat de stedelijke ontwikkeling voorziet in een actuele behoefte, die zo nodig regionaal is afgestemd.
De gemeente Westland valt binnen de regio Haaglanden. Voor deze regio is de regionale woningbehoefte opgenomen in het regionaal structuurplan 2020 en de regionale woonvisie. Vanuit het regionaal structuurplan blijkt dat in de periode tot 2020 in het totaal nog 75.000 tot 80.000 woningen gebouwd dienen te worden. In het Westland worden van dit totaal aantal woningen 7040 woningen gerealiseerd. Deze nieuwbouwwoningen zijn binnenstedelijk gesitueerd of betreffen een uitleglocatie.
Voornoemd woningbouwprogramma en de locaties van de te realiseren woningen zijn vastgelegd in de structuurvisie Westland 2025. Het projectgebied waarvan het bestemmingsplan “De Kreken fase 3” onderdeel is, is in de structuurvisie van de gemeente Westland aangewezen als te ontwikkelen woningbouwgebied en in de Provinciale Structuurvisie als stedelijk gebied. Vanuit voornoemde blijkt dat het bestemmingsplan “De Kreken fase 3”, als onderdeel van de Westlandse Zoom invulling geeft aan een regionale woningbehoefte.
Op de tweede trede van de ladder dient antwoord te worden gegeven op de vraag of de regionale behoefte geheel of deels opgevangen kan worden in bestaand stedelijk gebied en, zo ja, of dit wenselijk, dan wel financieel haalbaar is. Indien het antwoord hierop nee is kan overgegaan worden naar de derde trede van de ladder.
De provincie doet in de toelichting van de Verordening ruimte 2014 de aanbeveling de opvang van de regionale behoefte niet per plan te onderzoeken maar vooraf een overzicht te maken met de beschikbare ruimte binnen bestaand stads- en dorpsgebied (BSD), bijvoorbeeld in een gemeentelijke of regionale structuurvisie.
De te realiseren woningbouw zoals dit vanuit de regionale woningbehoefte in het Westland gerealiseerd dient te worden is in de structuurvisie Westland 2025 verdeeld over de verschillende kernen. Zowel volgens de structuurvisie van de gemeente Westland 2025 als de Visie Ruimte en Mobiliteit zijn de gronden aangewezen als te ontwikkelen woongebied en stedelijk gebied.
Zo heeft de Provincie Zuid Holland aangegeven in de reactie artikel 3.1.1. Bro dat het plan is vastgelegd in de provinciale Structuurvisie en de verordening Ruimte en dus conform het beleid van de Provincie is (brief 12 maart 2014).
Deze trede is niet aan de orde aangezien het bestaande stedelijk gebied voor deze ontwikkeling voldoende mogelijkheden biedt om aan de regionale en intergemeentelijke vraag te voldoen.
4.2 Wettelijk voorgeschreven standaardisering
De planregels en de planverbeelding van dit bestemmingsplan zijn overeenkomstig de Standaard Vergelijkbare Bestemmingsplannen als gepubliceerd door het ministerie van I&M (SVBP 2020) en als wettelijk voorgeschreven in de ministeriële Regeling standaarden ruimtelijke ordening 2012 (Staatscourant 2012, nr. 14821, van 24 juli 2012).
Daarnaast zijn in de planregels de standaardregels opgenomen als geboden in artikelen 3.2.1 en 3.2.2 van het Besluit ruimtelijke ordening. In een apart artikel zijn de bijzondere gebruiksverboden opgenomen voor alle bestemmingen, welke verboden aansluiten op het wettelijk verbod als neergelegd in artikel 7.10 van de Wet ruimtelijke ordening.
Voor uitleg van die planregels wordt verwezen naar de toelichting op het Besluit ruimtelijke ordening en de Regeling standaarden ruimtelijke ordening 2012, in samenhang met de jurisprudentie over die uitleg.
Voorts is de "Werkafspraak terminologie Wabo in Standaard voor Vergelijkbare bestemmingsplannen" van september 2010 verwerkt. Die werkafspraak in het kader van de ministeriële regeling is gemaakt met het oog op de invoering van de Wet algemene bepalingen omgevingsrecht (Wabo) op 1 oktober 2010.
De planregels en planverbeelding van dit bestemmingsplan zijn toegesneden op de specifieke behoefte aan planregulering voor het gegeven plangebied. In de hierna volgende paragrafen is de aan het bestemmingsplan eigen plansystematiek toegelicht voor zover die een aanvulling of een geoorloofde afwijking vormt van de SVBP 2012.
De regels van het bestemmingsplan bestaan uit de volgende onderdelen:
Inleidende regels
Dit artikel definieert de begrippen die in het bestemmingsplan worden gebruikt. Dit wordt gebruikt om interpretatieverschillen te voorkomen.
Wijze van meten
Dit artikel geeft aan hoe de lengte, breedte, diepte, hoogte, oppervlakte en dergelijke van gronden en bouwwerken wordt gemeten of berekend. Alle begrippen waarin maten en waarden voorkomen worden in dit artikel verklaard.
Bestemmingsregels
De bestaande functies in het plangebied die in overeenstemming met de voorheen geldende bestemmingsplannen in dit plan zijn bestemd, zijn de volgende (in alfabetische volgorde van bestemming).
Groen
De grotere groenvoorzieningen met een structurerend karakter zijn ondergebracht in de bestemming "Groen". Naast beplanting zijn hier onder andere ook speelvoorzieningen, nutsvoorzieningen, oeververbindingen en water mogelijk. Onder speelvoorzieningen gaat het in dit plan om kleine speelvoorzieningen met een hoogte lager dan 3 meter.
Tuin
De voor "Tuin" aangewezen gronden zijn bestemd voor de voortuinen of de zijtuinen bij de op de gronden aanwezige bebouwing. Het betreft hier in de meeste gevallen bestaande woningen. Op gronden met de bestemming "Tuin" zijn uitsluitend bouwwerken, geen gebouwen zijnde, toegestaan.
Verkeer
Daar waar een weg een stroomfunctie heeft, zijn de gronden bestemd als "Verkeer". Binnen deze bestemming zijn een aantal daarin passende gebruiksvormen toegestaan, zoals parkeren, groen- en waterpartijen en nutsvoorzieningen.
Verkeer - Verblijfsgebied
Daar waar het openbaar gebied een verblijfs- en verplaatsingsfunctie heeft hebben de gronden de bestemming "Verkeer - Verblijfsgebied". Binnen deze bestemming is ontsluiting toegestaan met daarbij behorende voorzieningen zoals parkeren, groen- en waterpartijen, nutsvoorzieningen, speeltoestellen en reclame-uitingen.
Water
Het betreft bestaande (hoofd) watergangen, waarvan zeker is dat deze niet verlegd gaan worden en van belang zijn voor het water. In de bestemming "Woongebied" is eveneens water toegestaan. Het nieuwe water zal dan ook gerealiseerd binnen de gronden met de bestemming "Woongebied".
Wonen
De bestaande woningen zijn opgenomen met de bestemming "Wonen". De regeling voor woonpercelen bestaat uit twee bestemmingen: "Wonen" en "Tuin". De bestemming "Tuin" is reeds toegelicht.
Opzet van de bestemmingslegging.
De woningen zelf zijn voorzien van de bestemming "Wonen". Het beleid van de gemeente Westland is erop gericht de kwaliteit van de woonomgeving te behouden. naast de bestaande situatie en de bestaande mogelijkheden die voortvloeien uit de vigerende bestemmingsplanregeling, is bij het toekennen van de bestemmingen het bieden van voldoende erfbebouwingsmogelijkheden voor de bestaande woningen het uitgangspunt. De basis voor de regeling van de bestaande woonfunctie wordt gevormd door een regeling bestaande uit bouwvlakken ter plaatse van de aanwezige hoofdgebouwen. De gronden buiten het hoofdgebouw (zij- en achtererf) zijn gelegen buiten het bouwvlak. De gronden aan de voorzijde (en soms zijkant) zijn meestal bestemd als "Tuin". In "De Kreken fase 3" komen daarnaast situaties voor waar ook aan de voorkant bebouwing aanwezig is. Deze gronden vallen dan ook binnen de bestemming "Wonen" (voorerf, buiten het bouwvlak).
Bouwvlakken hoofdgebouwen.
Bij de opstelling van het bestemmingsplan is voor alle woningen bepaald waar in de huidige situatie het hoofdgebouw (de woning zelf, zonder aan- of uitbouwen) en waar het bijgebouw (bijvoorbeeld garage) staat. Deze bestaande situatie is het uitgangspunt. rekening houdend met karakteristieke voorgevelverspringingen en rooilijnen, zijn op de planverbeelding bouwvlakken opgenomen. Uitsluitend binnen deze bouwvlakken zijn hoofdgebouwen toegestaan, waarmee de plaats van hoofdgebouwen juridisch is vastgelegd.
Erfbebouwing.
De gronden achter en deels voor en naast het hoofdgebouw c.q. de woning zijn te gebruiken voor uitbreiding van het hoofdgebouw of voor de bouw van bijgebouwen. de regeling bevat bepalingen met betrekking tot oppervlakte en hoogte van erfbebouwing. In het bestemmingsplan worden er voldoende erfbebouwingsmogelijkheden geboden, terwijl de ruimtelijke kwaliteit niet onevenredig wordt aangetast.
Aan-huis-gebonden-ondernemingen.
Aan-huis-gebonden-ondernemingen zijn als ondergeschikte functie onder voorwaarden bij de hoofdfunctie toegestaan. Zo mag onder andere de omvang niet meer bedragen dan 25% van de gezamenlijke vloeroppervlakte van het hoofdgebouw met een maximum van 50m2 per woning.
Woongebied
Binnen deze bestemming worden woningen mogelijk gemaakt. Op de planverbeelding is een aanduiding opgenomen hoeveel woningen maximaal mogen worden gerealiseerd. Het gaat in dit geval om één woongebied met een aantal van 200 woningen. Verschillende typen woningen als vrijstaande, half-vrijstaande, aaneengesloten en gestapelde woningen worden toegestaan. De goot- en bouwhoogte is voor het gehele woongebied 7 meter respectievelijk 11 meter. In een bepaald deel van het woongebied is een goot- en bouwhoogte opgenomen van 14 meter respectievelijk 18 meter. Daarnaast zijn nog aanduidingen opgenomen ten behoeve van de ontsluiting van het plangebied.
Dubbelbestemmingen
Leiding
Het betreft bestaande leidingen, zoals weergegeven op de verbeelding en opgenomen in de regels met de dubbelbestemming Leiding - Olie, Gas, Riool en Hoogspanning.
Waarde - Archeologie
Omdat in delen van het plangebied een redelijke tot grote kans aanwezig is van archeologische sporen in de grond heeft een deel van het plangebied een dubbelbestemming Waarde - Archeologie gekregen. Het gaat om de bestemmingen "Waarde - Archeologie 2" en "Waarde - Archeologie -Bekende Archeologische Vindplaats". Aan deze dubbelbestemmingen is een omgevingsvergunning voor werken en werkzaamheden verbonden.
Waterstaat - Waterkering
Deze dubbelbestemming is toegekend aan de waterkering (kernzone inclusief beschermingszones) in het plangebied. Deze gronden hebben een waterkerende functie of zijn van invloed op de waterkering. Er is sprake van samenvallende bestemmingen, waarbij de met "Waterstaat - Waterkering" samenvallende bestemmingen ondergeschikt zijn. Dit uitgangspunt is vertaald in de betreffende bouwregels.
Algemene regels
In dit onderdeel van de regels komen algemene regels aan de orde die gelden voor alle bestemmingen in het bestemmingsplan. De algemene regels bestaan uit de volgende artikelen.
Antidubbeltelregeling
Een antidubbeltelregel wordt opgenomen om te voorkomen dat, wanneer volgens een bestemmingsplan bepaalde bouwwerken niet meer dan een bepaald deel van een bouwperceel mogen beslaan, het opengebleven terrein niet nog eens meetelt bij het toestaan van een ander gebouw of bouwwerk, waaraan een soortgelijke eis wordt gesteld. De formulering van de antidubbeltelregeling wordt bindend voorgeschreven in het Besluit ruimtelijke ordening (artikel 3.2.4 Bro).
Algemene bouwregels
In dit artikel zijn algemene regels opgenomen voor (bedrijfs-) woningen, afwijkingen ten aanzien van (bedrijfs-) woningen, (afwijking) algemene regels voor afstanden, (afwijking) algemene regels voor ondergronds bouwen, nadere eisen en voor ondergeschikte bouwdelen.
Algemene gebruiksregels
In het artikel algemene gebruiksregels zijn naast een verwijzing naar het algemene gebruiksverbod van artikel 7.2 van de Wet op de ruimtelijke ordening in samenhang met artikel 2.1. lid 1. onder c. van de Wet algemene bepalingen omgevingsrecht, specifieke gebruiksverboden ter invulling van het algemene gebruiksverbod opgenomen. Daarin is onderscheid gemaakt tussen het verbod op het gebruik van gronden en het verbod op het gebruik van bouwwerken.
Algemene aanduidingsregels
In dit artikel zijn de ontsluitingen van het plangebied opgenomen.
Algemene afwijkingsregels
In dit artikel wordt omschreven in welke gevallen afwijking kan worden verleend voor overschrijding van de bouwgrenzen, voor zover deze afwijkingen niet onder de regel "algemene bouwregels" vallen. Dit betreft bijvoorbeeld de bevoegdheid om af te wijken van de voorgeschreven maten en percentages.
Algemene wijzigingsregels
In dit artikel is opgenomen dat burgemeester en wethouders bevoegd zijn de in het plan
opgenomen bestemmingen te wijzigen ten behoeve van overschrijding van
bestemmingsgrenzen.
Algemene procedureregels
In dit artikel staan de procedureregels voor de verschillende wijzigingsbevoegdheden en voor toepassing van de nadere eisen regeling.
Overgangs- en slotregel
In het afsluitende onderdeel van de regels komen de overgangs- en slotregels aan de orde, zoals het overgangsrecht (bindend voorgeschreven in het Besluit ruimtelijke ordening artikel 3.2.1 Bro) en de slotregel. De slotregel bevat alle bestemmingsplannen, welke geheel of gedeeltelijk worden vervangen met dit bestemmingsplan en de titel van het plan.
De planverbeelding is digitaal vormgegeven in overeenstemming met de Regeling standaarden ruimtelijke ordening 2012. De digitale planverbeelding en de andere onderdelen van de dataset hebben het volgende planidentificatie-nummer gekregen:
De dataset bestaat uit:
Handhaven op maat 2011-2014
Op 1 februari 2011 hebben burgemeester en wethouders van Westland de beleidsnota 'Handhaven op maat' vastgesteld. Hierin zijn de doelen en richting voor milieuhandhaving en bouw- en woningtoezicht voor de komende vier jaren beschreven. De gemeente Westland wil een prettige woon-, werk- en leefomgeving voor haar burgers en ondernemers. Dat wil de gemeente bereiken door de duurzaamheid, veiligheid en leefbaarheid in het Westland te vergroten en te waarborgen. Handhaving is hierbij één van de middelen die hiervoor wordt ingezet. Handhaving is dus geen doel op zich, maar een onderdeel van de reguleringsketen (ontwikkeling wet - en regelgeving – normstelling – vergunningverlening – uitvoering – toezicht -handhaving). De handhaving van de regelgeving vervat in dit plan is de bevoegdheid van burgemeester en wethouders. Het gaat daarmee vooral om de planregels inzake het bouwen en het gebruik van gronden en bouwwerken. Een aantal vormen van gebruik wordt specifiek aangeduid als strijdig met de bestemming, om handhavend optreden hiertegen goed mogelijk te maken. Uiteraard betreft het hier een niet-limitatieve opsomming. Handhaving van dit plan is van belang om de ruimtelijke kwaliteit en de leefbaarheid van in stand te houden. Daarnaast heeft handhaving uiteraard ook een belangrijke functie in het kader van de rechtszekerheid en rechtsgelijkheid. De planregels in dit plan zijn voldoende duidelijk, concreet en toepasbaar om te kunnen handhaven. Handhaving van het plan zal in de praktijk primair plaatsvinden via de bestemmingsplantoets in het kader van de omgevingsvergunning en door feitelijk toezicht op de aanwezigheid van bouwwerken en op gebruiksactiviteiten. Binnen de gemeente heeft het team bouw- en woningtoezicht van de afdeling Ruimte, Omgeving en Veiligheid hierin een centrale taakstelling. Bij gebleken strijdigheid met het plan wordt, afhankelijk van de prioriteitsstelling, een handhavingstraject ingezet.
In het plangebied zijn enkele strijdige functies aanwezig, namelijk:
Het bestemmingsplan voorziet in de ontwikkeling van een woongebied, waardoor bestaande bedrijfswoningen zullen worden omgezet naar de bestemming "Wonen" en "Tuin" en bestaande glasopstanden zullen worden gesloopt ten dienste van ontwikkeling van de bestemming "Woongebied".
Op grond van de berekeningen in de exploitatieopzet, waarbij zowel de opbrengsten als de kosten door middel van een contante waarde berekening vergelijkbaar zijn gemaakt, blijkt dat de contante waarde van de te verwachten opbrengsten hoger is dan contante waarde van de kosten. Hieruit kan geconcludeerd worden dat het plan economisch uitvoerbaar is.
Met de inwerkingtreding van de nieuwe Wet op de ruimtelijke ordening per 1 juli 2008 is ook het hoofdstuk over de grondexploitatie van kracht geworden. De nieuwe Wet op de ruimtelijke ordening is hier van toepassing, aangezien het ontwerp bestemmingsplan na 1 juli 2008 ter inzage gelegd wordt. De grondexploitatie komt in afdeling 6.4 van de Wro aan de orde. In artikel 6.12 lid 1 Wro wordt gesteld dat de gemeenteraad een exploitatieplan vaststelt voor gronden waarop een bij algemene maatregel van bestuur aangewezen bouwplan is voorgenomen. In artikel 6.2.1. van het Besluit ruimtelijke ordening wordt de definitie gegeven van een bouwplan. In artikel 6.12 lid 2 van de nieuwe Wet op de ruimtelijke ordening wordt vermeld dat "in afwijking van het eerste lid de gemeenteraad, bij een besluit tot vaststelling van een bestemmingsplan, een wijziging als bedoeld in artikel 3.6, eerste lid, een projectbesluit of een besluit als bedoeld in artikel 3.40, eerste lid, kan besluiten geen exploitatieplan vast te stellen, indien:
a. het verhaal van kosten van de grondexploitatie over de in het plan of besluit begrepen gronden anderszins verzekerd is;
b. het bepalen van een tijdvak of fasering als bedoeld in artikel 6.13, eerste lid, niet noodzakelijk is, en;
c. het stellen van eisen, regels, of een uitwerking van regels als bedoeld in artikel 6.13, tweede lid niet noodzakelijk is".
Het bestemmingsplan "De Kreken fase 3" is deels een consoliderend bestemmingsplan en deels een ontwikkelplan. De te ontwikkelen gronden zijn in eigendom van de gemeente Westland en voor de resterende gronden (circa 1000m2) is een overeenkomst gesloten met de eigenaren Hoogeweide Vastgoed BV en CplusM investment BV en daarmee zijn de kosten anderszins verzekerd. Een exploitatieplan is dan ook niet noodzakelijk.
Vanaf 28 februari 2014 heeft gedurende 6 weken over het voorontwerp van dit bestemmingsplan bestuurlijk overleg plaatsgehad als geboden in artikel 3.1.1 van het Besluit ruimtelijke ordening. Hierbij hebben de volgende instanties gereageerd:
De overlegreacties hebben geleid tot een aantal aanpassingen van het voorontwerp bestemmingsplan. Het gaat dan met name om de waterparagraaf en de paragraaf externe veiligheid.
De uitkomsten van het overleg, als bedoeld in artikel 3.1.6, eerste lid, onder c., van het Besluit ruimtelijke ordening, zijn opgenomen in de bijlage van deze toelichting.
In het kader van de Inspraakverordening Westland 2004 heeft het voorontwerp bestemmingsplan 'De Kreken fase 3' van 28 februari 2014 gedurende een periode van 6 weken ter inzage gelegen. De ontvangen inspraakreacties zijn beoordeeld. Voor een overzicht van de reacties wordt verwezen naar de nota van beantwoording inspraakreacties.
Van 20 maart 2015 t/m 30 april 2015 heeft het ontwerp van dit bestemmingsplan ter visie gelegen voor het indienen van zienswijzen, als bedoeld in artikel 3.8, lid 1, van de Wet ruimtelijke ordening in verbintenis met Afdeling 3.4 van de Algemene wet bestuursrecht.
Gedurende de periode van tervisielegging zijn zienswijzen ingediend. De ontvangen zienswijzen zijn beoordeeld. Voor een overzicht van de zienswijzen wordt verwezen naar de nota van beantwoording zienswijze.