Inhoud van de regels 1.2 Begrippen voor bijzonder gebruik HOOFDSTUK II BESTEMMINGSREGELS 4.3 Afwijken van de gebruiksregels 6.4 Afwijken van de bouwregels Artikel 9 Waterstaat - Waterkering 9.3 Omgevingsvergunning voor werken en werkzaamheden Artikel 10 Anti-dubbeltelregel Artikel 11 Algemene bouwregels 11.1 Percentages op planverbeelding 11.2 Hoogteaanduidingen op planverbeelding 11.3 Overschrijding van hoogteaanduidingen op planverbeelding 11.5 Minimale afstand tot hoofdwatergang Artikel 12 Algemene gebruiksregels 12.1 Verbod op gebruik van gronden 12.2 Verbod op gebruik van bouwwerken Artikel 13 Algemene afwijkingsregels 13.1 Algemene afwijkingsregels Artikel 14 Algemene procedureregels 14.1 Procedureregels voor stellen van nadere eisen HOOFDSTUK IV OVERGANGS- EN SLOTREGELS 15.3 Afwijking van het overgangsrecht bouwen 16.1 Vervangen bestemmingsplannen
Artikel 1
De begrippen die alle planregels van het bestemmingsplan betreffen, zijn de volgende: 1.1.1 bestemmingsplan: aanduiding: een geometrisch bepaald vlak of bepaalde figuur, waarmee gronden zijn aangeduid, waar ingevolge de regels regels worden gesteld ten aanzien van het gebruik en/of het bebouwen van deze gronden; a. aanduidingsgrens: de grens van een aanduiding indien het een vlak betreft; b. bestemmingsplan: de geometrisch bepaalde planobjecten als vervat in het GML-bestand NL.IMRO.1783.0309.0001 met de bijbehorende regels en bijlagen; c. plan: het bestemmingsplan “Watertuinen van Maasdijk” van de gemeente Westland waarvoor deze planregels en de daarbij behorende planverbeelding met legenda, het juridische normenkader vormen; d. plangebied: het grondgebied van de gemeente waarop het bestemmingsplan betrekking heeft; 1.1.2 ruimtegebruik algemeen: a. bestemmingsgrens: de grens van een bestemmingsvlak; b. bestemmingsvlak: een geometrisch bepaald vlak met eenzelfde bestemming; c. boveninsteek sloot: de snijlijn van het maaiveld en het beloop van een watergang; d. hart van de weg: - het midden van de rijbaan; - bij gescheiden rijbanen: het midden van de middenberm; e. peil: - voor gebouwen waarvan de hoofdtoegang onmiddellijk aan de weg grenst: de hoogte van die weg ter plaatse van de hoofdingang; - in andere gevallen: de gemiddelde hoogte van het aansluitende afgewerkte maaiveld. 1.1.3 bouwen: a. bebouwing: één of meer gebouwen en/of bouwwerken geen gebouwen zijnde; b. bouwen: het plaatsen, het geheel of gedeeltelijk oprichten, het vernieuwen of het veranderen, en het vergroten van een bouwwerk, alsmede het geheel of gedeeltelijk oprichten, vernieuwen of veranderen van een standplaats; c. bouwgrens: de grens van een bouwvlak; d. bouwlaag: een doorlopend gedeelte van een gebouw dat wordt begrensd door vloeren of balklagen die op gelijke hoogte of bij benadering op gelijke hoogte liggen; e. bouwperceel: een aaneengesloten stuk grond, waarop ingevolge de regels een zelfstandige, bij elkaar behorende bebouwing is toegelaten; f. bouwperceelgrens: de grens van een bouwperceel; g. bouwvlak: een geometrisch bepaald vlak, waarmee gronden zijn aangeduid, waar ingevolge de regels bepaalde gebouwen en bouwwerken geen gebouwen zijnde zijn toegelaten; h. bouwvlakpercentage: het maximale percentage van de oppervlakte van een bouwvlak dat mag worden bebouwd, een en ander als bedoeld in Artikel 10 van deze planregels; i. bouwwerk: elke constructie van enige omvang van hout, steen, metaal of ander materiaal, die hetzij direct of indirect met de grond is verbonden, hetzij direct hetzij indirect steun vindt in of op de grond; j. bijgebouw: een gebouw dat - vrijstaand of aan het hoofdgebouw aangebouwd - behoort bij een hoofdgebouw en dat in functioneel en bouwkundig opzicht is te onderscheiden van dat hoofdgebouw; k. erfscheiding: de scheiding tussen twee onroerende zaken die niet aan dezelfde eigenaar behoren, niet door dezelfde gebruikers worden benut, dan wel louter kadastraal gescheiden zijn; l. gebouw: een bouwwerk, dat een voor mensen toegankelijke, overdekte, geheel of gedeeltelijk met wanden omsloten ruimte vormt; m. gebouw, hoofd-: een gebouw dat op een bouwvlak door aard, constructie of afmetingen dan wel gelet op de bestemming als belangrijkste bouwwerk is aan te merken; n. voorgevel: de naar de weg gekeerde zijde of aan de voorzijde van een gebouw gelegen gevel; o. voorgevelrooilijn: de lijn welke kan worden getrokken in het verlengde van de naar het openbare gebied gekeerde gevel(s) van de hoofdbebouwing. 1.1.4 aanleggen en slopen: a. werken, geen bouwwerken zijnde, of werkzaamheden: werk of werkzaamheden als bedoeld in artikel 3.3, aanhef onder a., van de Wet ruimtelijke ordening; b. slopen: het slopen als bedoeld in artikel 3.3, aanhef onder b., van de Wet ruimtelijke ordening. 1.1.5 voorzieningen voor ruimtegebruik: a. groenvoorzieningen: groenschermen van opgaande beplanting, berm-beplantingen en andere beplantingen voor openbaar of particulier gebruik welke beplanting in planologisch opzicht een ruimte structurerend effect hebben; b. nutsvoorzieningen: voorzieningen, al dan niet als bouwwerk of meerdere bij elkaar behorende bouwwerken, ten behoeve van telecommunicatie en de gas-, water- en elektriciteitsdistributie alsmede soortgelijke voorzieningen van openbaar nut, waaronder in ieder geval worden begrepen transformatorhuisjes, pompstations, gemalen, telefooncellen en zendmasten; c. straatmeubilair: bouwwerken voor het openbare gebruik van de ruimte zoals: - verkeersgeleiders, verkeersborden, informatieborden, zitbanken, bloembakken, telefooncellen, abri’s, kunstwerken, bushaltes, speeltoestellen, fietsenrekken en draagconstructies voor reclame; - kleinschalige bouwwerken voor nutsvoorzieningen met een inhoud van ten hoogste 50 m3 en een hoogte van ten hoogste 3 meter, waaronder begrepen voorzieningen voor de telecommunicatie, energievoorzieningen, brandkranen en afval-inzamelsystemen. 1.1.6 bevoegdheden van burgemeester en wethouders: a. afwijkingsbevoegdheid: de bevoegdheid volgens dit bestemmingsplan tot het bij een omgevingsvergunning afwijken van de planregels van het bestemmingsplan, als bedoeld in artikel 3.6, aanhef en onder c., van de Wet ruimtelijke ordening; b. bevoegdheid tot stellen van nadere eisen: de bevoegdheid volgens dit bestemmingsplan tot het stellen van nadere eisen ten opzichte van in het bestemmingsplan omschreven punten, als bedoeld in artikel 3.6, aanhef en onder d., van de Wet ruimtelijke ordening; c. burgemeester en wethouders: het college van burgemeester en wethouders van de gemeente Westland; d. wijzigingsbevoegdheid: de bevoegdheid volgens dit bestemmingsplan tot het wijzigen van het bestemmingsplan als bedoeld in artikel 3.6, aanhef en onder a., van de Wet ruimtelijke ordening. 1.2 Begrippen voor bijzonder gebruik De begrippen die uitsluitend de bestemmingsregels betreffen, zijn de volgende: 1.2.1 bestemming Wonen: a. aan-huis-gebonden beroep: een beroep of het beroepsmatig verlenen van diensten op administratief, architectonisch, kunstzinnig, juridisch, medisch, paramedisch of therapeutisch gebied of op een daarmee gelijk te stellen gebied; b. achtergevel, oorspronkelijke-: de achtergevel van de woning zoals deze in het verleden is opgeleverd, zonder uitbreidingen die eventueel hebben plaatsgevonden; c. woning: een complex van ruimten dat blijkens indeling en inrichting bestemd is voor de huisvesting van een gezinshuishouden.
HOOFDSTUK I INLEIDENDE REGELS
Artikel 2
2.1.1 Van een bouwwerk wordt de oppervlakte gemeten tussen de buitenwerkse gevelvlakken en/of het hart van de scheidingsmuren, neerwaarts geprojecteerd op het gemiddelde niveau van het afgewerkte bouwterrein ter plaatse van het bouwwerk. 2.1.2 Van een bouwwerk wordt de inhoud gemeten tussen de onderzijde van de begane grondvloer, de buitenzijde van de gevels (en/of het hart van de scheidsmuren) en de buitenzijde van daken en dakkapellen. 2.1.3 Van een bouwwerk wordt de goothoogte gemeten vanaf het peil tot aan de bovenkant van de goot, c.q. de druiplijn, het boeibord, of een daarmee gelijk te stellen constructiedeel. 2.1.4 Van een bouwwerk wordt de bouwhoogte gemeten vanaf het peil tot aan het hoogste punt van het bouwwerk, met uitzondering van ondergeschikte bouwonderdelen, zoals schoorstenen, antennes, en naar de aard daarmee gelijk te stellen bouwonderdelen. 2.1.5 Van een windturbine wordt de bouwhoogte gemeten vanaf het peil tot aan de (wieken)as van de windturbine. 2.1.6 Van een bouwwerk wordt de dakhelling gemeten langs het dakvlak ten opzichte van het horizontale vlak. 2.1.7 Bij het meten worden afstanden daar gemeten waar deze afstanden het kleinst zijn. 2.1.8 De lengte van aanlegsteigers wordt gemeten tussen de afstand tussen de boveninsteek van het water en het deel van de aanlegsteiger dat daar het verst vanaf is gelegen. 2.2.1 De grenzen van het bouwvlak, zoals die zijn gegeven op de planverbeelding, mogen uitsluitend worden overschreden door: a. tot gebouwen behorende stoepen, stoeptreden en funderingen; b. bouwdelen als plinten, pilasters, kozijnen, standleidingen voor hemelwater, gevelversieringen, wanden van ventilatiekanalen en schoorstenen, indien en voorzover de overschrijding niet meer dan 1,50 meter bedraagt; c. gevel- en kroonlijsten en overstekende daken, indien en voorzover de overschrijding niet meer dan 0,50 meter bedraagt; d. erkers en serres, indien en voorzover de overschrijding niet meer dan 1,50 meter bedraagt; een erker mag niet breder zijn dan 60 % van de gevel, moet 1,00 meter uit de erfscheiding blijven en mag niet hoger zijn dan de verdiepingsvloer; e. rookkanalen, indien de overschrijding niet meer dan 0,75 meter bedraagt; f. putten, leidingen, goten en inrichtingen voor de watervoorziening of de afvoer of verzameling van water-rioolstoffen; g. hijsinrichtingen, indien en voorzover de overschrijding niet meer dan 1,50 meter bedraagt.
HOOFDSTUK II BESTEMMINGSREGELS
Artikel 3
AANDUIDINGEN OP PLANVERBEELDING:
Bestemming: Functieaanduiding: B bedrijf (nv) nutsvoorziening
3.1.1 De voor Bedrijf aangewezen gronden zijn bestemd voor: a. de bedrijventerreinen voor de bedrijfsuitoefening; b. de bedrijfsgebouwen en andere bouwwerken die voor de bedrijfsuitoefening nodig zijn; c. de verkeersvoorzieningen die voor de bedrijfsuitoefening nodig zijn, zoals: - wegen voor gemotoriseerd verkeer, inclusief in- en uitritten; - fietspaden en voetpaden; - parkeerplaatsen en fietsenstallingen; - andere verkeersvoorzieningen die nodig zijn voor de geleiding van het verkeer van en naar het bedrijfsgebouw; d. groenvoorzieningen; e. water ten behoeve van wateraanvoer en -afvoer, waterberging en sierwater. 3.1.2 Niet zijn toegestaan geluidshinderlijke inrichtingen, risicovolle inrichtingen of detailhandel. 3.2.1 Voor het bouwen gelden de aanduidingen op de planverbeelding en de volgende bepalingen: a. gebouwen mogen uitsluitend op de bouwvlakken, als aangegeven op de planverbeelding, worden geplaatst; b. de maximale goothoogte of bouwhoogte van gebouwen en andere bouwwerken bedraagt:
3.2.2 Voor de overige maten gelden de maten als gegeven in Artikel 11 van deze planregels. 3.3.1 Binnen het kader van de doeleindenomschrijving onder 3.1 van dit Artikel is op de bestemming aangegeven met letter B en toevoeging van functieaanduiding (nv) het volgende specifieke gebruik toegestaan: - het gebruik volgens 3.1 en 3.2 van dit Artikel voor een nutsvoorziening.
HOOFDSTUK II BESTEMMINGSREGELS
Artikel 4
AANDUIDINGEN OP PLANVERBEELDING:
Bestemming: Functieaanduiding:
G groen (-) 4.1.1 De voor Groen aangewezen gronden zijn bestemd voor: a. groenvoorzieningen zoals bomen, groenschermen van opgaande beplanting, beschoeiing en houtgewas; b. speelvoorzieningen voor jonge kinderen; c. fietspaden en voetpaden door de groenvoorzieningen; d. bouwwerken die geen gebouwen zijn en die voor het gebruik van de groenvoorzieningen nodig zijn, zoals bruggen, dammen, duikers en straatmeubilair; e. bouwwerken die geen gebouwen zijn en die voor het gebruik van de fietspaden en voetpaden nodig zijn, zoals verkeersborden en straatverlichting; f. waterlopen. 4.2.1 Voor het bouwen gelden de aanduidingen op de planverbeelding en de volgende bepaling voor de maximale bouwhoogte van de bouwwerken:
4.2.2 Voor de overige maten gelden de maten als gegeven in Artikel 11 van deze planregels. 4.3 Afwijken van de gebruiksregels Afwijkingsbevoegdheid voor verkeer in het groen 4.3.1 Burgemeester en wethouders kunnen bij een omgevingsvergunning afwijken van het in lid 4.1 bepaalde voor het aanleggen van een weg ter ontsluiting van de woonwijk, van parkeerplaatsen en van in- en uitritten of andere ondergeschikte verhardingen, mits: a. een aantoonbare behoefte is aan de verkeersvoorzieningen; b. de ontheffing niet ten koste gaat van de kwaliteit en de beleving van de groenvoorzieningen; c. een verkeerskundig advies is gevraagd.
HOOFDSTUK II BESTEMMINGSREGELS
Artikel 5
AANDUIDINGEN OP PLANVERBEELDING:
Bestemming: Functieaanduiding:
T tuin (-) 5.1.1 De voor Tuin aangewezen gronden zijn bestemd voor: a. het gebruik van de tuin voor het wonen; b. de tuin bij het, op de aangrenzende gronden gelegen, woongebouw; c. bouwwerken die bestemd zijn voor fietsenberging en kliko-berging; d. bouwwerken die geen gebouwen. 5.2.1 Voor het bouwen gelden de volgende bepalingen: a. het maximale bruto-oppervlak van een bouwwerk als bedoeld onder 5.1.1 onder c. van dit Artikel, bedraagt 6,50 m2; b. de maximale goothoogte of bouwhoogte van gebouwen en andere bouwwerken bedraagt:
5.2.2 Voor de overige maten gelden de maten als gegeven in Artikel 11 van deze planregels. 5.3.1 De gronden met de functieaanduiding parkeerterrein (p) dienen te worden voorzien van minimaal één parkeerplaats per woning.
HOOFDSTUK II BESTEMMINGSREGELS
Artikel 6
AANDUIDINGEN OP PLANVERBEELDING:
Bestemming: Functieaanduiding:
V verkeer (-) 6.1.1 De voor Verkeer aangewezen gronden zijn bestemd voor: a. het autoverkeer, fietsverkeer en voetgangersverkeer; b. verkeerswegen en parkeerplaatsen voor autoverkeer; c. in- en uitritten; d. fiets- en voetpaden; e. bouwwerken die geen gebouwen zijn en die voor de wegenstructuur en de geleiding van het wegverkeer nodig zijn, zoals bruggen, dammen, duikers, verkeersborden en straatverlichting; f. groenvoorzieningen en watergangen voor de begrenzing en de waterafvoer van de wegen en de parkeerplaatsen, zoals bermen en taluds. 6.2.1 Voor het bouwen gelden de aanduidingen op de planverbeelding en de bepaling dat de bouwhoogte van de bouwwerken maximaal bedraagt:
6.2.2 Voor de overige maten gelden de maten als gegeven in Artikel 11 van deze planregels. Bevoegdheid tot stellen van nadere eisen 6.3.1 Burgemeester en wethouders zijn bevoegd om nadere eisen te stellen aan de plaats en de afmetingen van de bouwwerken ten behoeve van de verkeersveiligheid, de sociale veiligheid en het straatbeeld. Procedure 6.3.2 Voor het toepassen van de bevoegdheden die onder 6.3.1 zijn toegekend, is Artikel 14 van deze planregels, van overeenkomstige toepassing. 6.4 Afwijken van de bouwregels Afwijkingsbevoegdheid voor geluidswerende voorzieningen 6.4.1 Burgemeester en wethouders kunnen bij een omgevingsvergunning afwijken van het in artikelen 6.1 en 6.2 bepaalde voor de realisering van geluidswerende voorzieningen.
HOOFDSTUK II BESTEMMINGSREGELS
Artikel 7
AANDUIDINGEN OP PLANVERBEELDING:
Bestemming: Functieaanduiding:
WA water (-) 7.1.1 De voor Water aangewezen gronden zijn bestemd voor: a. waterlopen en waterplassen, zowel als natuurlijk verschijnsel als wel als netwerk voor de waterhuishouding (waterberging, wateraanvoer en waterafvoer); b. de bij waterlopen en waterplassen behorende bouwwerken waaronder keermuren voor de waterbeheersing, oeverbeschoeiingen, duikers, bruggen en aanlegsteigers; c. fietspaden en voetpaden; d. langzaam verkeer te water; e. groenvoorzieningen rondom het water. 7.2.1 Voor het bouwen gelden de aanduidingen op de planverbeelding en de bepaling dat voor de bouwwerken de volgende maximale bouwhoogte geldt:
7.2.2 Voor de overige maten gelden de maten als gegeven in Artikel 11 van deze planregels. HOOFDSTUK II BESTEMMINGSREGELS
Artikel 8
AANDUIDINGEN OP PLANVERBEELDING:
Bestemming: Functieaanduiding:
W wonen (-)
8.1.1 De voor Wonen aangewezen gronden zijn bestemd voor: a. het wonen; b. een hoofdgebouw als woning; c. aan- en uitbouwen van het hoofdgebouw; d. bijgebouwen en overkappingen bij het hoofdgebouw; e. bouwwerken die geen gebouwen zijn en die uitsluitend voor het wonen zijn bestemd; f. een parkeerplaats op het erf mits deze buiten het bouwvlak is gelegen; g. het uitoefenen van een aan-huis-gebonden beroep in samenhang met het wonen. 8.2.1 Voor het bouwen gelden de aanduidingen op de planverbeelding en de volgende bepalingen: a. een hoofdgebouw mag uitsluitend op de bouwvlakken, als aangegeven op de planverbeelding, worden geplaatst; b. de bijgebouwen, aan- of uitbouwen en overkappingen mogen buiten de bouwvlakken, als aangegeven op de planverbeelding, worden geplaatst; c. het gezamenlijk grondoppervlak van aan- en uitbouwen, bijgebouwen en overkappingen mag ten hoogste 50% bedragen van het zij- en achtererf van het hoofdgebouw voor het wonen, met een maximum van 50 m2; indien het zij- en achtererf een grotere oppervlakte heeft dan 100 m2 mag bij de maximale oppervlakte van 50 m2 een percentage van 10 van het meerdere van 100 m2 van het zij- en achtererf worden opgeteld, tot een maximum van 75 m2; d. de diepte van een aanbouw of een uitbouw bedraagt, gemeten vanuit de oorspronkelijke achtergevel van het hoofdgebouw voor het wonen, ten hoogste 3,00 m; e. de maximale goothoogte of bouwhoogte van gebouwen en andere bouwwerken bedraagt:
8.2.2 Voor de overige maten gelden de maten als gegeven in Artikel 11 van deze planregels. 8.3.1 Binnen het kader van de bestemmingomschrijving onder 8.1 van dit Artikel is op de bestemming aangegeven met letter W het gebruik van gedeelten van het hoofdgebouw voor het wonen, voor de uitoefening van een aan-huis-gebonden beroep toegestaan, mits: a. het wonen als primaire functie gehandhaafd blijft; b. het bruto-vloeroppervlak voor de uitoefening van het aan-huis-gebonden beroep niet groter is dan 25 % van het bruto-vloeroppervlak van het hoofdgebouw voor het wonen, tot een maximum van 50 m2; c. het gebruik niet leidt tot een onevenredige aantasting van de verkeersontsluiting en parkeersituatie ter plaatse; d. geen gebruik wordt gemaakt van gevelreclame; e. het beroep alleen door de bewoner zelf wordt uitgeoefend; f. er geen vergunningplichtige activiteiten plaatsvinden als bedoeld in de Wet milieubeheer; en g. er geen horeca-activiteiten en geen detailhandel plaatsvinden. 8.3.2 De gronden met de functieaanduiding parkeerterrein (p) dienen te worden voorzien van minimaal één parkeerplaats per woning.
HOOFDSTUK 2: BESTEMMINGSREGELS
Artikel 9
AANDUIDINGEN OP PLANVERBEELDING:
Gebiedsaanduiding:
WS-WK waterstaat - waterkering 9.1.1 De voor Waterstaat met specificatie Waterkering aangewezen gronden zijn, behalve voor de andere daar voorkomende bestemming(en), mede bestemd voor de inrichting en het onderhoud van waterstaatkundige werken, in het bijzonder een primaire waterkering. 9.1.2 De gronden waarop de dubbelbestemming rust mogen worden gebruikt volgens de gebruiksregels van de onderliggende bestemming, mits: a. het gebruik van de onderliggende bestemming niet in strijd is met de hierna te geven gebruiksregels van de dubbelbestemming; en b. het gebruik van de onderliggende bestemming niet zodanig is dat daarmee de verwezenlijking van de dubbelbestemming of het gebruik van die dubbelbestemming in de toekomst onmogelijk wordt gemaakt, wordt bemoeilijkt of wordt beperkt. Bouwen volgens de dubbelbestemming 9.2.1 Volgens de gebruiksregels, gegeven onder 9.1 van dit Artikel, mogen bouwwerken worden gebouwd die geen gebouwen zijn en die voor het behoud en het onderhoud van de waterkering nodig zijn. 9.2.2 De bouwwerken die nodig zijn voor het behoud en het onderhoud van de waterkering mogen een bouwhoogte van ten hoogste 3,00 m hebben. 9.2.3 Voor het bouwen gelden verder de aanduidingen op de planverbeelding en de maten als gegeven in Artikel 11 van deze planregels. Bouwen volgens de onderliggende bestemming 9.2.4 Op de gronden mogen bouwwerken worden gebouwd volgens de gebruiksregels van de onderliggende bestemming die op die gronden rust, mits: a. het bouwplan volgens de onderliggende bestemming betrekking heeft op vervanging, vernieuwing of verandering van de bestaande bouwwerken; en b. de oppervlakte van de bebouwing, voorzover gelegen op of onder het peil, niet wordt uitgebreid. Advies over bouwvergunning 9.2.5 Alvorens bouwvergunning te verlenen winnen burgemeester en wethouders advies in bij het Hoogheemraadschap van Delfland. 9.3 Omgevingsvergunning voor werken en werkzaamheden Verbod op werken en werkzaamheden 9.3.1 Het is verboden op of in de gronden met een hieronder genoemde dubbelbestemming zonder of in afwijking van een schriftelijke omgevingsvergunning verleend door burgemeester en wethouders voor het uitvoeren van een werk, dat geen bouwwerk is, of werkzaamheden de volgende werken of werkzaamheden uit te voeren, behoudens de daarbij vermelde uitzonderingen op dat verbod: - het ontginnen, het bodem verlagen, het afgraven, het ophogen en/of het egaliseren; - het aanbrengen van oppervlakteverhardingen; - het verwijderen of verstoren van de natuurlijke vegetatie en het scheuren of frezen van natuurlijke graslandvegetaties; - het aanleggen van waterlopen of het vergraven, verruimen of dempen van reeds bestaande waterlopen; - het aanbrengen van ondergrondse en bovengrondse transport-, energie- of telecommunicatieleidingen en de daarmee verband houdende constructies, installaties of apparatuur; - het vellen, rooien of beschadigen van houtgewassen; - het verrichten van exploratieboringen en andere onderzoekingen naar bodemschatten, alsmede het slaan van waterputten of -bronnen ten behoeve van de drinkwaterwinning; - het bebossen of aanbrengen van kruidachtige of houtachtige gewassen op gronden die ten tijde van het in ontwerp ter inzage leggen van het plan niet met een dergelijke vegetatie waren begroeid; - het aanleggen of aanbrengen van oeverbeschoeiingen en kaden; - het bestrooien of bespuiten van gronden met chemische bestrijdingsmiddelen; met uitzondering van: - de normale onderhoudswerkzaamheden noodzakelijk in verband met het beheer of de voltooiing van werken die bij het van kracht worden van dit plan reeds bestonden of in uitvoering waren genomen, alsmede werken en/of werkzaamheden die worden of mogen worden uitgevoerd krachtens een verleende of nog te verlenen vergunning; hieronder worden mede verstaan: - het normaal onderhoud, beheer en gebruik overeenkomstig de bestemming, alsmede werken en werkzaamheden tot herstel van voor de waterkeringsfunctie ongewenste veranderingen; - het onderhoud en herstel dan wel aanpassen van bestaande oeverbeschoeiingen, alsmede werken en werkzaamheden tot herstel van voor de waterkeringsfunctie ongewenste veranderingen; - werken en/of werkzaamheden die strekken tot behoud of tot herstel van de landschappelijke, natuurlijke of cultuurhistorische waarden. Verlening van de omgevingsvergunning 9.3.2 Voor de verlening van aanlegvergunning moet in acht worden genomen het hieronder bepaalde onder 9.3.3 tot en met 9.3.6. 9.3.3 Aan de aanlegvergunning mogen voorwaarden worden verbonden mits daarover vooraf schriftelijk advies is gevraagd aan de onderscheidene deskundigen als bedoeld onder 9.3.5. Toelaatbaarheid van de werken of werkzaamheden 9.3.4 De werken of werkzaamheden die onder het onder 9.3.1 vermelde verbod vallen, zijn slechts toelaatbaar voorzover het belang dat met de dubbelbestemming wordt gediend, hierdoor niet onevenredig wordt benadeeld. Advies over aanlegvergunning 9.3.5 Voor de verlening van de omgevingsvergunning voor werken en werkzaamheden vragen burgemeester en wethouders schriftelijk advies aan het Hoogheemraadschap van Delfland. 9.3.6 Het schriftelijk advies betreft in het bijzonder de vraag of door de voorgenomen werken en werkzaamheden het belang van de dubbelbestemming niet onevenredig wordt geschaad, en over de eventueel te stellen voorwaarden aan de omgevingsvergunning.
Artikel 10
10.1.1 Grond die eenmaal in aanmerking is genomen bij het toestaan van een bouwplan waaraan uitvoering is gegeven of alsnog kan worden gegeven, blijft bij de beoordeling van latere bouwplannen buiten beschouwing.
HOOFDSTUK III ALGEMENE REGELS
Artikel 11
11.1 Percentages op planverbeelding 11.1.1 Het op de planverbeelding in een bouwvlak vermelde percentage geeft aan, hoeveel procent van het oppervlak van dat bouwvlak maximaal mag worden bebouwd met gebouwen en overkappingen. 11.1.2 De op de planverbeelding aangegeven bouwvlakken waarin geen percentages zijn geplaatst, mogen volledig worden bebouwd met gebouwen en overkappingen, tenzij in de bestemmingsregels anders is bepaald. 11.1.3 Het op de planverbeelding in een bouwvlak vermelde percentage heeft geen betrekking op bouwwerken die geen gebouwen of geen overkappingen zijn. 11.2 Hoogteaanduidingen op planverbeelding Indien op de planverbeelding geen hoogteaanduiding is aangegeven, dan gelden voor de maximaal toelaatbare bouwhoogte van bouwwerken die geen gebouwen zijn, de algemene hoogtematen als gegeven onder 11.4 van dit Artikel, tenzij in de bestemmingsregels anders is bepaald. 11.3 Overschrijding van hoogteaanduidingen op planverbeelding 11.3.1 De op de planverbeelding aangegeven hoogteaanduidingen mogen worden overschreden door: - antenne-installaties, mits de hoogte daarvan voldoet aan de algemene hoogtematen als gegeven onder 11.4 van dit Artikel; - schoorstenen, liftkokers, trappenhuizen, dakkapellen, alarminstallaties en andere ondergeschikte bouwdelen; tenzij in de bestemmingsregels anders is bepaald. 11.4.1 Als maximaal toelaatbare bouwhoogte van bouwwerken die geen gebouwen zijn, gelden de volgende maten, tenzij in de bestemmingsregels anders is bepaald:
11.5 Minimale afstand tot hoofdwatergang 11.5.1 Onverminderd het bepaalde in de bestemmingsregels, dient de afstand tussen gebouwen en andere bouwwerken enerzijds en de boveninsteek van de als overige aanduiding op de planverbeelding opgenomen hoofdwatergang ten minste 4,00 meter te bedragen. 11.5.2 Burgemeester en wethouders zijn bevoegd om ontheffing van het bestemmingsplan te verlenen, in het bijzonder van het bepaalde onder 11.5.1 van dit Artikel, ten einde de voorgeschreven afstandsmaat tot de hoofdwatergang te verkleinen indien dit noodzakelijk is, mits: - vooraf schriftelijk advies is ingewonnen bij het Hoogheemraadschap van Delfland; en - voor het overige de procedure is gevolgd als gegeven in Artikel 14 van deze planregels.
HOOFDSTUK III ALGEMENE REGELS
Artikel 12
12.1 Verbod op gebruik van gronden 12.1.1 12.1.1 Onder strijdig gebruik als bedoeld in artikel 7.10 van de Wet ruimtelijke ordening wordt tenminste verstaan het gebruik van de gronden: a. als opslagplaats voor bagger- en grondspecie; b. als opslagplaats voor materialen, al dan niet voor gebruik geschikte werktuigen en machines of onderdelen daarvan, oude en nieuwe (bouw)materialen, afval, puin, grind of brandstoffen; c. als opslagplaats van gebruiksklare of onklare voer- en/of vaartuigen en/of onderdelen daarvan; d. als opslagplaats voor bedrijfsgerelateerde goederen en/of materialen vóór de voorgevelrooilijn; e. als opslagplaats voor bedrijfsgerelateerde goederen en/of materialen achter de voorgevelrooilijn, hoger dan 4,00 meter; f. als uitstalling-, opslag-, stand- of ligplaats voor kampeer- en verblijfsmiddelen; g. voor opslag ten behoeve van privé-doeleinden anders dan op gronden met de bestemming Wonen; h. het niet-hobbymatig houden van paarden. 12.1.2 Dit verbod geldt niet voor: a. vormen van gebruik als bedoeld onder 12.1.1 van dit Artikel, die verenigbaar zijn met het doel waarvoor de grond ingevolge de bestemming, de doeleindenomschrijving en/of de overige planregels mag worden gebruikt; b. het opslaan van bouwmaterialen, puin en specie in verband met normaal onderhoud, dan wel ter verwezenlijking van de bestemming; c. het uitoefenen van detailhandel, voor zover dit een normaal en ondergeschikt bestanddeel uitmaakt van de totale bedrijfsuitoefening, het alleen de verkoop betreft van op het perceel geteelde producten en waarbij het aldus gegenereerde financiële resultaat niet meer dan 10% van het totale bedrijfsresultaat uitmaakt; d. het opwekken van energie voor derden, voor zover dit een normaal en ondergeschikt bestanddeel uitmaakt van de totale bedrijfsvoering, waarbij het aldus gegenereerde financiële resultaat ondergeschikt is binnen het totale bedrijfsresultaat; e. het hobbymatig houden van paarden; f. het gebruik van niet-bebouwde grond voor evenementen waarvoor een vergunning is verleend op grond van de Algemene Plaatselijke Verordening van de gemeente Westland; g. het gebruik van niet-bebouwde grond voor standaardplaatsen waarvoor een vergunning is verleend op grond van de Algemene Plaatselijke Verordening van de gemeente Westland. 12.2 Verbod op gebruik van bouwwerken 12.2.1 Onder strijdig gebruik als bedoeld in artikel 7.10 van de Wet ruimtelijke ordening wordt tenminste verstaan het gebruik van: a. woningen binnen het bestemmingsvlak van de bestemming Wonen voor beroeps- of bedrijfsmatige werk en/of opslagruimte, met uitzondering van een aan-huis-gebonden beroep; b. de bouwwerken voor/als seksinrichting.
HOOFDSTUK III ALGEMENE REGELS
Artikel 13
13.1 Algemene afwijkingsregels Afwijkingsbevoegdheid voor afmetingen en maten 13.1.1 Burgemeester en wethouders kunnen bij een omgevingsvergunning afwijken van de regels van het bestemmingsplan voor een vergroting van voorgeschreven afmetingen en maten, waaronder percentages, met ten hoogste 10 %. Afwijkingsbevoegdheid voor kleine bouwwerken 13.1.2 Burgemeester en wethouders kunnen bij een omgevingsvergunning afwijken van de regels van het bestemmingsplan voor : a. het bouwen van kleine niet voor bewoning bestemde gebouwtjes met een goothoogte van het hoogste 3,00 meter ten behoeve van openbare nutsbedrijven of voor andere naar doelstelling daarmee vergelijkbare gebouwtjes, mits de inhoud van deze gebouwtjes niet groter is dan 60 m3, zoals transformatorhuisjes, schakelhuisjes, gemaalgebouwtjes, gasdrukregel- en meetstations, telefooncellen, toiletgebouwtjes en wachthuisjes voor verkeersdiensten; b. het bouwen van straatmeubilair of andere bouwwerken die geen gebouwen zijn en die om waterstaatkundige of verkeerstechnische redenen noodzakelijk zijn, zoals duikers en keermuren met een bouwhoogte van ten hoogste 6,00 meter; c. geringe veranderingen in de tracés van wegen en de aanpassing daaraan van de ligging en de vorm van bestemmingsvlakken indien bij de definitieve uitmeting blijkt, dat een weg als gevolg van de werkelijke toestand van het terrein slechts kan worden aangelegd als op ondergeschikte punten van het plan wordt afgeweken, met dien verstande dat de veranderingen ten hoogste 2,00 meter mogen bedragen; d. afwijkingen van het bestemmingsplan ten einde de uitvoering van een bouwplan mogelijk te maken, indien op grond van een definitieve uitmeting of in verband met de verkaveling of situering blijkt, dat aanpassing van het bestemmingsplan noodzakelijk zou zijn en de afwijking van zo ondergeschikte aard blijft, dat de structuur van het bestemmingsplan niet wordt aangetast; e. overschrijding van bouwvlakgrenzen, voorzover zulks van belang is voor een technisch of esthetisch betere realisering van bestemmingen of van bouwwerken dan wel voor zover zulks noodzakelijk is in verband met de werkelijke toestand van het terrein, met dien verstande dat de overschrijdingen niet meer mogen bedragen dan 3,00 meter; f. het afwijken van deze planregels ten behoeve van het bouwen van zonnecollectoren, beeldende kunstwerken (waaronder begrepen follies), riooloverstortkelders, boven- en ondergrondse containerruimten, en informatie- en reclameborden. 13.1.3 Van de afwijkingsbevoegdheid mag slechts worden gebruik gemaakt, indien hierdoor geen onevenredige afbreuk wordt of kan worden gedaan aan de gebruiksmogelijkheden, zoals bepaald in dit bestemmingsplan, van aangrenzende gronden en bouwwerken.
HOOFDSTUK III ALGEMENE REGELS
Artikel 14
14.1 Procedureregels voor stellen van nadere eisen 14.1.1 Bij toepassing van een bevoegdheid tot het stellen van nadere eisen, zoals deze onderdeel uitmaken van deze planregels, gelden de volgende procedureregels: a. burgemeester en wethouders maken het voornemen om nadere eisen te stellen en, in voorkomend geval, het ter inzage leggen van de aanvraag op het gemeentekantoor, tevoren in een of meer dag- of nieuwsbladen, die in de gemeente worden verspreid, en voorts op de gebruikelijke wijze bekend; b. het voornemen tot het stellen van nadere eisen ligt gedurende een termijn van twee weken voor een ieder op het gemeentekantoor ter inzage; c. de bekendmaking houdt mededeling in van de bevoegdheid van een ieder om gedurende de termijn van terinzagelegging schriftelijk en mondeling een zienswijze in te dienen over het voornemen tot het stellen van nadere eisen; d. indien over het voornemen tot het stellen van nadere eisen zienswijzen zijn ingediend, wordt het besluit met redenen omkleed; e. burgemeester en wethouders stellen de indieners van de zienswijzen in kennis van hun besluit.
HOOFDSTUK IV OVERGANGS- EN SLOTREGELS
Artikel 15
Geoorloofd afwijkend bouwen 15.1.1 Een bouwwerk dat op het tijdstip van inwerkingtreding van het bestemmingsplan aanwezig of in uitvoering is, dan wel gebouwd kan worden krachtens een bouwvergunning, en afwijkt van dat plan, mag, mits deze afwijking naar aard en omvang niet wordt vergroot, - gedeeltelijk worden vernieuwd of veranderd; - na het teniet gaan ten gevolge van een calamiteit geheel worden vernieuwd of veranderd, mits de aanvraag van de bouwvergunning wordt gedaan binnen twee jaar na de dag waarop het bouwwerk is teniet gegaan. Reeds afwijkend bouwen volgens voorheen geldend bestemmingsplan 15.1.2 Onderdeel 15.1.1 is niet van toepassing op bouwwerken die weliswaar bestaan op het tijdstip van inwerkingtreding van het plan, maar zijn gebouwd zonder vergunning en in strijd met het daarvoor geldende plan, daaronder begrepen de overgangsbepaling van dat plan. Geoorloofd afwijkend gebruik 15.2.1 Het gebruik van grond en bouwwerken dat bestond op het tijdstip van inwerkingtreding van het bestemmingsplan en hiermee in strijd is, mag worden voortgezet. 15.2.2 Het is verboden het met het bestemmingsplan strijdige gebruik, bedoeld onder 15.2.1, te veranderen of te laten veranderen in een ander met dat plan strijdig gebruik, tenzij door deze verandering de afwijking naar aard en omvang wordt verkleind. Onderbreking van afwijkend gebruik 15.2.3 Indien het gebruik, bedoeld onder 15.2.1, na het tijdstip van inwerkingtreding van het plan voor een periode langer dan een jaar wordt onderbroken, is het verboden dit gebruik daarna te hervatten of te laten hervatten.
Reeds afwijkend gebruik volgens voorheen geldend bestemmingsplan 15.2.4 Onderdeel 15.2.1 van dit Artikel is niet van toepassing op het gebruik dat reeds in strijd was met het voorheen geldende bestemmingsplan, daaronder begrepen de overgangsbepalingen van dat plan. 15.3 Afwijking van het overgangsrecht bouwen Afwijkingsbevoegdheid voor vergroting van inhoud bouwwerken 15.3.1 Burgemeester en wethouders kunnen bij een omgevingsvergunning eenmalig afwijken het bepaalde in lid 15.1 voor het vergroten van de inhoud van een bouwwerk als bedoeld in genoemde bepaling, met maximaal 10 %.
HOOFDSTUK IV OVERGANGS- EN SLOTREGELS
Artikel 16
16.1 Vervangen bestemmingsplannen Dit bestemmingsplan vervangt de volgende (delen van) bestemmingsplannen op de dag dat het bestemmingsplan van kracht wordt als bedoeld in artikel 3.8, lid 5, van de Wet ruimtelijke ordening:
- het bestemmingsplan Maasdijk, zoals vastgesteld door de raad van de voormalige gemeente Naaldwijk op 9 januari 1997 en goedgekeurd door gedeputeerde staten van de provincie Zuid-Holland op 19 augustus 1997; - het wijzigingsplan Tuynparck op basis van bestemmingsplan Maasdijk, zoals vastgesteld door het college van burgemeester en wethouders van de voormalige gemeente Naaldwijk op 2 oktober 2001; - het bestemmingsplan Buitengebied Naaldwijk, zoals vastgesteld door de raad van de voormalige gemeente Naaldwijk op 10 februari 2000 en goedgekeurd door gedeputeerde staten van de provincie Zuid-Holland op 3 oktober 2000. Deze regels worden aangehaald als: Regels van het bestemmingsplan “Watertuinen van Maasdijk”. |
||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||