direct naar inhoud van Toelichting
Plan: 1ste herziening Groene Schakel
Status: vastgesteld
Plantype: bestemmingsplan
IMRO-idn: NL.IMRO.1783.GTGRNSCHKLh01-VA01

Toelichting

Hoofdstuk 1 Inleiding

1.1 Aanleiding

Op 16 september 2015 is het bestemmingsplan 'Groene Schakel' vastgesteld door de raad van de gemeente Westland. Het bestemmingsplan maakt de realisatie van een ecologische en recreatieve verbindingszone 'De Groene Schakel' in het glastuinbouwgebied tussen de Rusthovenlaan en de Poelmolenweg Noord mogelijk. Het gaat om een groenblauw ingerichte groenstrook van minimaal 30 meter breed met daarin een doorgaande recreatieve verbinding langs de Monsterse Vaart. Naast de verbindingszone is eveneens de mogelijkheid opgenomen voor de bouw van een aantal woningen.

Ondanks dat het bestemmingsplan recentelijk is vastgesteld, wordt een gedeelte van het bestemmingsplan 'Groene Schakel' herzien. Bij de uiteindelijke uitvoering van het project zijn een aantal wijzigingen opgetreden:

  • door een grondruil komen er ter plaatse van Rusthovenlaan 22 te 's-Gravenzande twee woonkavels aan het water te liggen in plaats van twee kavels achter elkaar;

  • bij de uitvoering van het project is gebleken dat de bestemming 'Natuur' niet op de juiste locatie is geprojecteerd op de planverbeelding van het bestemmingsplan 'De Groene Schakel';

  • De 5 woonkavels in het zuid westen van het plangebied sluiten qua eigendom niet exact aan bij de bestemming 'Natuur';

  • Ruimte voor de bouw van een extra woning in het zuidwesten van het plangebied.

1.2 Ligging plangebied

Het plangebied van de Groene Schakel ligt ten noordoosten van de kern 's-Gravenzande en wordt begrensd door:

  • in het noorden: door de Rusthovenlaan;
  • in het oosten: door de Vlotwatering;
  • in het zuidoosten: door de Gantel;
  • in het zuiden: door de Poelmolenweg Noord;
  • in het westen: door de watergang tussen de Rusthovenlaan en de Gantel.

Binnen dit plangebied worden de volgende gebieden gewijzigd:

afbeelding "i_NL.IMRO.1783.GTGRNSCHKLh01-VA01_0001.jpg"

1.3 Geldend bestemmingsplan

Het plangebied is gelegen in het plangebied van het op 16 september 2015 vastgestelde bestemmingsplan 'Groene Schakel'.

afbeelding "i_NL.IMRO.1783.GTGRNSCHKLh01-VA01_0002.jpg"

Uitsnede planverbeelding 'Groene Schakel'

afbeelding "i_NL.IMRO.1783.GTGRNSCHKLh01-VA01_0003.jpg"

Uitsnede planverbeelding 'Groene Schakel'

1.4 Leeswijzer

Het bestemmingsplan "1ste herziening Groene Schakel" bestaat uit een toelichting, planregels en een planverbeelding. De toelichting is als volgt opgebouwd. In Hoofdstuk 2 komt de gebiedsvisie aan de orde. Hierin wordt de ruimtelijke en functionele hoofdstructuur van het plangebied beschreven met aandacht voor cultuurhistorisch waardevolle elementen, overige ruimtelijke kwaliteiten, aanwezige knelpunten en te verwachte ontwikkelingen. Dit tezamen leidt tot een beschrijving van de gemeentelijke visie op het gewenste behoud en beheer van de ruimtelijke kwaliteit in het plangebied. In Hoofdstuk 3 wordt onderzoek op het gebied van milieu, ecologie, archeologie en cultuurhistorie en water behandeld. In Hoofdstuk 4 wordt dieper ingegaan op de planvorm en de achtergrond bij de regels die zijn opgenomen voor de verschillende bestemmingen. Tot slot wordt in Hoofdstuk 5 en Hoofdstuk 6 ingegaan op het handhavingsbeleid, de economische en de maatschappelijke uitvoerbaarheid van het bestemmingsplan.

Hoofdstuk 2 Gebiedsvisie

2.1 Beleidskader

In het bestemmingsplan 'Groene Schakel' (met identificatienummer NL.IMRO.GTGRNSCHKLobp-VA01) is reeds uiteengezet dat het bestemmingsplan zijn basis vindt in ruimtelijk beleid zoals dat is vastgelegd in gemeentelijke, regionale, provinciale en landelijke beleidsrapportages. Onderhavig bestemmingsplan '1ste herziening Groene Schakel' is in overeenstemming met de in 'Groene Schakel' opgenomen ruimtelijk beleid en conclusies. Door de aanpassing van de planverbeelding hebben zich geen wijzigingen in het ruimtelijk beleid voorgedaan die ertoe leiden dat voor dit plan een aanpassing van het hoofdstuk 'Gebiedsvisie' nodig is. Om die de wordt in dit kader volstaan met een verwijzing naar het bestemmingsplan 'Groene Schakel'.

2.2 Gebiedsvisie

2.2.1 De Groene Schakel

De Groene Schakel is een gebied, gelegen in het Westland, dat een schakel vormt in een groen netwerk. Aan de noordzijde wordt het plangebied begrensd door de Poelzone, een ecologische, recreatieve zone die in verbinding staat met het duingebied Arendsduin. Grenzend aan de zuidzijde ligt De Poelpolder, dat verbonden is met het Staelduinsebos.

De Groene Schakel is een uitbreiding van de Poelzone: een natuurrijk gebied tussen de kust en het achterland. Het is een stap in de voltooiing van de recreatieve en ecologische verbinding tussen Midden-Delfland (het Staelduinsebos) en de kust ter hoogte van Monster. Er wordt op regionaal niveau gestreefd naar het versterken van de bestaande groene en ecologische verbindingen met diverse natuur- en recreatiewaarden.

2.2.2 Natuurgebied

Voor de ontwikkeling van de Groene Schakel is een ontwikkelingsplan opgesteld dat voorziet in de aanleg van een ecologische zone. Dit ontwikkelingsplan heeft als doel invulling te geven aan het provinciaal beleid door een doorgaand natuurgebied te realiseren op een plek waar nu zuiver glas staat. De glastuinbouwbedrijven worden gesloopt en daarvoor in plaats komt een natuurgebied. Kenmerkend aan het natuurgebied is dat het een langgerekt karakter heeft waarbij zoveel mogelijk gradiënten worden gerealiseerd, zodat er een optimaal milieu ontstaat voor flora en fauna.

De Groene Schakel biedt een habitat aan relevante soorten flora en fauna binnen het gebied, zoals amfibieën, insecten, vissen, vogels, kleine zoogdieren, mossen, paddenstoelen en planten. Het doet daarbij dienst als een habitat voor aanwezige soorten en als potentiële vestigingsplaats voor nieuwe soorten. Doel is dat de soorten die zich in het gebied vestigen zich binnen de Groene Schakel en de Poelzone vrij kunnen bewegen, zonder barrières. Om reeds aanwezige en mogelijk nieuwe soorten een aanvullende habitat te bieden kan, net als in de Poelzone, gebruik gemaakt worden van natuurwerken als houtrillen en beestenbomen.

2.2.3 Recreatief medegebruik

In de Groene Schakel staat de beleving in het teken van de natuur. Langs de route zijn op belangrijke punten bijzondere plekken gemaakt zoals natuurwerken, een lelievijver en een avontureneiland. Deze plekken vormen aantrekkelijke ankerpunten in het landschap waar recreanten zich op kunnen oriënteren en flora en fauna een plek kunnen vinden. Op deze plekken kunnen wandelaars, fietser en vissers genieten van het uitzicht en de omgeving.

2.2.4 Water en natuurvriendelijke oevers

Belangrijk onderdeel van de Groene Schakel is het doorgaand natuurvriendelijk oeverprincipe (NVO). De NVO’s bestaan onder meer uit een flauwe oever, moeras en rietoevers. De NVO’s voorzien in meerdere ecologische functies. Het natte profiel heeft naast zijn ecologische en visuele functie op meerdere locaties ook en belangrijke functie als bypass voor de omliggende vaarten. De natuurvriendelijke oevers worden gerealiseerd volgens de richtlijnen vanuit de Kaderrichtlijn Water (KRW) van het Hoogheemraadschap van Delfland.

2.2.5 Wonen

In de Groene Schakel zijn 10 nieuwe woonkavels toegevoegd. Deze woonkavels bevinden zich deels in het bestaande lint langs de Rusthovenlaan en deels in het zuidelijkdeel tegenover de Poelmolenweg. De woonkavels zijn dusdanig geplaatst dat deze worden opgenomen in het landschap en daarbij een zo beperkt mogelijk negatieve invloed hebben op de ecologie. Wonen in een natuurlijke omgeving en een link met het water zijn hierbij de uitgangspunten.

2.2.6 Verkeer

Ontsluiting voor gemotoriseerd verkeer

Het plangebied wordt voor de woningen ontsloten vanaf de Rusthovenlaan in een doodlopende structuur. Doorgaand verkeer kan dus geen gebruik maken van het plangebied. In het midden van het gebied bevindt zich een calamiteitenontsluiting welke aantakt op de bestaande Rusthovenlaan langs de Poelwetering. De verkeersverbinding wordt ingericht in de vorm van een fietsstraat.

 

Ontsluiting voor langzaam verkeer

De Groene Schakel heeft een doorgaande fietsverbinding die naadloos aansluit op Poelpolder en Poelzone Noord. Een vloeiende lijn die een logische route volgt. Naast fietsers moeten ook voetgangers zich vrij door de Groene Schakel kunnen bewegen. Een doorgaand voetpad met hier en daar een zijpad maakt dit mogelijk. Het fietspad en het voetpad zijn beide onderdeel van een doorgaande regionale recreatieve route waarvan in de Poelzone al een onderdeel wordt gerealiseerd en welke aantakt op de fietsroute die wordt gerealiseerd in het naastgelegen ontwikkelingsgebied ‘Waelpark’ (voorheen Het Nieuwe Water).

 

Parkeren

Ten behoeve van de te realiseren woonkavels worden 2 parkeerplaatsen per woning gerealiseerd op eigen terrein. Ten behoeve van het parkeren voor bezoekers zijn tien parkeerplaatsen in het openbaar gebied opgenomen

2.3 Herziening

2.3.1 Algemeen

Bij de uiteindelijke uitvoering van het project zijn een aantal wijzigingen opgetreden:

Wijziging kavels Rusthovenlaan 22

Door een grondruil komen er ter plaatse van Rusthovenlaan 22 te 's-Gravenzande twee woonkavels aan het water te liggen in plaats van twee kavels achter elkaar. Op deze manier zijn de woonkavels praktischer ingedeeld en liggen beide kavels met de achterzijde aan het nieuw te realiseren water.

afbeelding "i_NL.IMRO.1783.GTGRNSCHKLh01-VA01_0004.jpg" afbeelding "i_NL.IMRO.1783.GTGRNSCHKLh01-VA01_0005.jpg"

Oude situatie Nieuwe situatie

Aansluiting woonkavels en de aan te leggen weg

De 5 woonkavels in het zuid westen van het plangebied sluiten qua eigendom niet exact aan bij de bestemming 'Natuur', waarbinnen de nieuw aan te leggen weg voor de ontsluiting van de woonkavels en de fietsers wordt aangelegd (zie afbeelding). Door de bestemmingsvlakken aan te passen krijgen de gronden voor de woning de bestemming 'Wonen' en de gronden wat ingericht wordt binnen de bestemming 'Natuur' de bestemming 'Natuur'.

afbeelding "i_NL.IMRO.1783.GTGRNSCHKLh01-VA01_0006.jpg"

Verschuiven bestemming 'Natuur'

Bij de verdere uitvoering van het project is gebleken dat de bestemming 'Natuur' niet op de juiste locatie is geprojecteerd op de planverbeelding van het bestemmingsplan 'De Groene Schakel'. Dit heeft met name te maken met de aanleg van een fietsverbinding tussen het Nieuwe Water en de Groene Schakel (zie afbeelding).

afbeelding "i_NL.IMRO.1783.GTGRNSCHKLh01-VA01_0007.jpg"

Hierdoor verschuift de bestemming 'Natuur'.

Bouw van een extra woning in het zuidwesten van het plangebied.

Door het verschuiven van de bestemming 'Natuur' vanwege de aanleg van een nieuwe fietsverbinding blijft er ruimte over een extra woonkavel. Het aantal woningen in dit deel van het plangebied zal dan ook toenemen van 5 naar 6 woonkavels.

afbeelding "i_NL.IMRO.1783.GTGRNSCHKLh01-VA01_0008.jpg" afbeelding "i_NL.IMRO.1783.GTGRNSCHKLh01-VA01_0009.jpg"

Oude situatie Nieuwe situatie

 

Hoofdstuk 3 Onderzoek

3.1 Bedrijven en milieuzonering

3.1.1 Wettelijk kader

Voor het behoud en de verbetering van de kwaliteit van de woon- en leefomgeving is een juiste afstemming tussen de aanwezige functies en wonen noodzakelijk. Daarbij kan gebruik worden gemaakt van een milieuzonering die uitgaat van richtinggevende afstanden tussen hinderlijke functies (in de vorm van gevaar, geluid, geur, stof) en gevoelige functies. In de brochure ‘Bedrijven en Milieuzonering’ van de Vereniging van Nederlandse Gemeenten (VNG) (versie 2009) zijn deze richtafstanden opgenomen. Van deze richtafstanden kan gemotiveerd worden afgeweken.

3.1.2 Onderzoek

a. Glastuinbouwbedrijven

Voor de milieuzonering van de glastuinbouwbedrijven ten opzichte van woningen, woonlinten en woonwijken in het plangebied wordt als richtlijn conform de brochure “Bedrijven en Milieuzonering” van de Vereniging Nederlandse Gemeenten (VNG) – categorie 2 toegepast. Voor de kernen moet een afstand van 30 meter aangehouden worden en voor de woningen in de linten moet een afstand van 10 meter aangehouden worden.

b. Ten opzichte van een rustige woonwijk

In de Nota planbeoordeling 2002 ging de provincie uit van een minimumafstand 25 meter tussen een glastuinbouwbedrijf en een gevoelige functie. Voor de aanleg van vele woonwijken (uitbreiding kernen) is rekening gehouden met een afstand van 25 meter tussen de glasopstanden en de woningen. Volgens de VNG geldt er een richtafstand van 30 meter. Deze afstand wordt bij de aanleg van nieuwe woonwijken aanhouden, maar in bestaande situaties waar een afstand van 25 meter of minder van toepassing is, wordt bij herbouw uitgegaan van 25 meter, mits de geluidbronnen van het bedrijf (bedrijfsruimte) op minimaal 30meter worden gesitueerd. Hiermee wordt voorkomen dat bij de herbouw van de glasopstanden het glastuinbouwbedrijf en de glaslijn fors aantal meters terug moet en derhalve sprake is van een verlies aan teeltareaal.

c. Ten opzichte van gemengd gebied

Als afstandsmaat tussen een enkele woning en de bestemmingsgrens "Glastuinbouw" wordt 12,50 meter aangehouden. Deze afstandsmaat, welke is overgenomen uit de Parapluherziening bestemmingsplannen buitengebied Westland”, is afgeleid van het Besluit Glastuinbouw, waarin een maat van 10 meter is genoemd. In verband met de mogelijkheid om bij een woning 2,50 meter vergunningsvrij aan te bouwen is de totale aan te houden afstand 12,50 meter. Met deze afstandsmaat is een goede ruimtelijke- en milieu hygiënische inpassing gewaarborgd. Verschillende afwijkingsmogelijkheden van deze afstandsmaat zijn opgenomen om bijvoorbeeld de herbouw van een woning niet onmogelijk te maken of om te voorkomen dat bij herbouw van glasopstanden het glastuinbouwbedrijf de glaslijn een fors aantal meters terug moet worden gelegd, waardoor er sprake is van een aanzienlijk verlies aan teeltareaal. Voor de opwekking van warmte en elektriciteit bij een glastuinbouwbedrijf wordt gebruik gemaakt van een warmtekrachtkoppeling (WKK) in combinatie van warmteopslagtanks. Voor een WKK geldt een bijzondere afstand ten opzichte van omliggende woningen van derden. Een generator voor warmtekrachtkoppeling mag niet meer transformatievermogen hebben dan 10 MVA. Binnen een zone van 65 meter vanuit de warmtekrachtkoppeling is het, vanwege geluidshinder, niet toegestaan om nieuwe milieugevoelige objecten te realiseren. Een ontheffingsmogelijkheid van deze afstandsmaat wordt opgenomen voor een afstand van minimaal 12,50 meter. Bij glastuinbouwbedrijven bevinden zich voor de opslag van water grote watersilo's. In het verleden is het regelmatig voorgekomen dat deze silo's uit elkaar klappen met als gevolg dat dit ernstige schade kan veroorzaken in de directe omgeving. Voor nieuw te realiseren watersilo's of woningen bij watersilo's moet, om schade te voorkomen, een afstand van 15 meter tussen een woning van derden en een watersilo worden aangehouden.

3.1.3 Conclusie

Binnen het plangebied bevinden zich een aantal woonkavels. De (nieuw te bouwen) woningen op deze kavels bevinden zich op een grotere afstand dan 12,50 meter van de omliggende glastuinbouwbedrijven en meer dan 65 meter vanuit omliggende WKK's.

3.2 Geluid

3.2.1 Wettelijk kader

Wet geluidhinder

Met de Wet geluidhinder wordt, vanuit een goed milieubeheer, een aantal specifieke geluidsgevoelige bestemmingen beschermd zoals woningen, onderwijsgebouwen, ziekenhuizen en verpleeghuizen. De geluidszonering die door deze wet wordt voorgeschreven, ligt rondom bedrijventerreinen, langs wegen voor wegverkeer, langs spoor-, tram- en metrowegen en rondom of langs andere geluidsoverlast veroorzakende objecten. Aan de geluidsbelasting op de (gevels van de) geluidsgevoelige objecten worden grenzen gesteld terwille van het woon- en leefklimaat.

3.2.2 Onderzoek

De maximum snelheid op de Rusthovenlaan bedraagt ter hoogte van het plangebied 30 km/uur. Er is derhalve geen akoestisch onderzoek noodzakelijk.

3.3 Luchtkwaliteit

3.3.1 Wettelijk kader

Wet luchtkwaliteit

Het toetsingskader voor luchtkwaliteit wordt gevormd door hoofdstuk 5, titel 5.2 (Luchtkwaliteitseisen van de Wet milieubeheer). De Wlk bevat grenswaarden voor
zwaveldioxide, stikstofdioxide en stikstofoxide, fijn stof, lood, koolmonoxide en benzeen. Hierbij zijn in de ruimtelijke ordeningspraktijk langs wegen met name de grenswaarden voor stikstofdioxide (jaargemiddelde) en fijn stof (jaar- en daggemiddelde) van belang. De grenswaarden van de laatstgenoemde stoffen zijn in onderstaande tabel weergegeven. De grenswaarden gelden voor de buitenlucht, met uitzondering van een werkplek in de zin van de Arbeidsomstandighedenwet.

Stof   Toetsing van   Grenswaarde   Geldig  
stikstofdioxide (NO2)   jaargemiddelde concentratie   60 ìg/m³   2010 t/m 2014   
    jaargemiddelde concentratie   40 ìg/m³   vanaf 2015  
fijn stof (PM10)1)   jaargemiddelde concentratie   48 ìg/m³      
    jaargemiddelde concentratie   40 ìg/m³   vanaf 11 juni 2011  
    24-uurgemiddelde concentratie   max. 35 keer p.j. meer dan 75 ìg/m³       
    24-uurgemiddelde concentratie   max. 35 keer p.j. meer dan 50 ìg/m³   vanaf 11 juni 2011  

1) Bij de beoordeling hiervan blijven de aanwezige concentraties van zeezout buiten beschouwing (volgens de bij de Wlk behorende Regeling beoordeling Luchtkwaliteit 2007).
Op grond van artikel 5.16 van de Wlk kunnen bestuursorganen bevoegdheden die gevolgen kunnen hebben voor de luchtkwaliteit (zoals de vaststelling van een bestemmingsplan) uitoefenen indien:

  • de bevoegdheden/ontwikkelingen niet leiden tot een overschrijding van de grenswaarden (lid 1 onder a); 
  • de concentratie in de buitenlucht van de desbetreffende stof als gevolg van de uitoefening van die bevoegdheden per saldo verbetert of ten minste gelijk blijft (lid 1 onder b1); 
  • bij een beperkte toename van de concentratie van de desbetreffende stof, door een met de uitoefening van de betreffende bevoegdheid samenhangende maatregel of een door die uitoefening optredend effect, de luchtkwaliteit per saldo verbetert (lid 1 onder b2); 
  • de bevoegdheden/ontwikkelingen niet in betekenende mate bijdragen aan de concentratie in de buitenlucht (lid 1 onder c); 
  • het voorgenomen besluit is genoemd of past binnen het omschreven Nationaal Samenwerkingsprogramma Luchtkwaliteit (NSL) of een vergelijkbaar programma dat gericht is op het bereiken van de grenswaarden (lid 1 onder d).

 

Besluit niet in betekenende mate (nibm)
In dit Besluit is exact bepaald in welke gevallen een project vanwege de gevolgen voor de luchtkwaliteit niet aan de grenswaarden hoeft te worden getoetst. Hierbij worden 2 situaties onderscheiden:

  • een project heeft een effect van minder dan 1% van de jaargemiddelde grenswaarde NO2 en PM10; 
  • een project valt in een categorie die is vrijgesteld aan toetsing aan de grenswaarden; deze categorieën betreffen onder andere woningbouw met niet meer dan 1.500 woningen bij één ontsluitingsweg.

In het kader van een goede ruimtelijke ordening wordt bij het opstellen van een bestemmingsplan uit oogpunt van de bescherming van de gezondheid van de mens tevens rekening gehouden met de luchtkwaliteit ter plaatse van het plangebied.

3.3.2 Onderzoek

Het bestemmingsplan maakt – ook met het afwijken van de planregels, het stellen van nadere eisen of het wijzigen van het plan – geen activiteiten mogelijk die de luchtkwaliteit zouden kunnen verslechteren.

3.4 Externe veiligheid

3.4.1 Wettelijk kader

Externe veiligheid is een begrip in het milieurecht en gaat over het beheersen van de risico's voor de omgeving bij gebruik, opslag en vervoer over de weg, water en spoor en door buisleidingen van gevaarlijke stoffen. Als gevaarlijke stoffen kunnen worden genoemd vuurwerk, lpg en munitie. Het beleid en de wetgeving zijn erop gericht om maatregelen te treffen om de risico's van deze risicovolle activiteiten te reguleren.
Voor dit bestemmingsplan is toetsing aan het Besluit externe veiligheid inrichtingen, Besluit externe veiligheid buisleidingen en de daarop gestoelde regelingen, en aan de Circulaire Risiconormering vervoer gevaarlijke stoffen (2004) van belang. Deze Circulaire heeft een looptijd tot 31 juli 2012 en zal opgaan in het nieuwe Besluit transportroutes externe veiligheid en Basisnet vervoer gevaarlijke stoffen.

Op grond van de regels voor externe veiligheid moeten afstanden in acht worden genomen tussen risicovolle activiteiten en (beperkt) kwetsbare objecten. In de regelgeving wordt uitgegaan van een risicobenadering - en niet het volledig uitsluiten van het risico - waarbij onderscheid wordt gemaakt tussen het plaatsgebonden risico en het groepsrisico.

Het plaatsgebonden risico is een rekenkundig begrip. Het risico kan op een afbeelding zichtbaar worden gemaakt door een (iso)risicocontour die de punten met een gelijk risico met elkaar verbindt. Het groepsrisico is een maat om de kans weer te geven dat een incident met dodelijke slachtoffers plaatsvindt. Het drukt de kans per jaar uit dat een groep mensen van minimaal een bepaalde omvang overlijdt als direct gevolg van een ongeval in een inrichting, als bedoeld in de Wet milieubeheer, of bij het vervoer van gevaarlijke stoffen. Het groepsrisico moet onderzocht - en verantwoord - worden omdat ook buiten de genoemde risicocontour van het plaatsgebonden risico nog letale effecten kunnen optreden in het invloedgebied van de risicovolle activiteit en groepen personen slachtoffer kunnen worden van een calamiteit.

3.4.2 Onderzoek

Uit de provinciale risicokaart blijkt dat in en in de nabijheid van het plangebied zich geen risicovolle locaties en kwetsbare in de zin van het Besluit externe veiligheid inrichtingen bevinden. Evenmin bevinden zich in of in de nabijheid van het plangebied routes voor het vervoer van gevaarlijke stoffen. Voor dit bestemmingsplan is derhalve geen onderzoek in het kader van externe veiligheid vereist.

afbeelding "i_NL.IMRO.1783.GTGRNSCHKLh01-VA01_0010.jpg"

Uitsnede Risicokaart

Transport door buisleidingen

In de nabijheid van het plangebied bevindt zich wel een hogedrukgastransportleiding. De PR 10-6 risicocontour ligt op de gasleiding en bevindt zich buiten de grenzen van het plangebied. Het invloedgebied van de gasleiding bedraagt 170 meter. Dit gebied bevindt zich wel binnen de grenzen van het plangebied. Aangezien binnen deze zone nieuwe kwetsbare objecten mogelijk worden gemaakt is verantwoording van het groepsrisico noodzakelijk.

Verantwoording groepsrisico

Gezien de hoogte van het toekomstige groepsrisico van de betreffende gasleiding (<0,1 maal de oriëntatiewaarde), kan worden volstaan met een beperkte verantwoording van het groepsrisico, waarin aandacht wordt besteed aan zelfredzaamheid, bestrijdbaarheid en bereikbaarheid voor hulpdiensten.

Zelfredzaamheid

Het plangebied bestaat voornamelijk uit het realiseren van nieuw natuurgebied waarin, binnen het invloedgebied van de gasleiding, maximaal zes nieuwe woningen (5 mogelijk volgens 'Groene Schakel' en 1 extra met de '1ste herziening Groene Schakel') worden gerealiseerd. Ter plaatse van de woningen kunnen verminderd zelfredzame personen aanwezig zijn. In het plangebied zijn geen specifieke bestemmingen benoemd die leiden tot een grotere kans op aanwezigheid van zelfredzame personen. Het aantal verminderd redzame personen binnen het invloedgebied zal dan ook laag zijn. De woningen zijn goed te ontvluchten, aangezien het om gebouwen met een beperkt aantal bouwlagen gaat. De zelfredzaamheid van personen binnen het plangebied is daarmee goed te noemen.

Bestrijdbaarheid en bereikbaarheid voor hulpdiensten

Het plangebied wordt voor hulpdiensten ontsloten door de Rusthovenlaan in zowel het noorden als het oosten van het plangebied. Via deze ontsluitingsweg is het plangebied goed bereikbaar voor hulpdiensten. Ook is er voldoende bluswater in het plangebied aanwezig. Hierdoor is de bestrijdbaarheid voor hulpdiensten ook goed te noemen.

Maatregelen binnen de zone van de aardgastransportleiding

Een klein deel ten zuiden van het plangebied bevindt zich binnen het invloedgebied van een, naast het plangebied, aanwezige hoge druk aardgastransportleiding. Binnen deze zone zijn voor de uitvoering van het plan maatregelen van toepassing zoals deze voor gebieden rond hoge druk aardgastransportleidingen van toepassing zijn. Deze maatregelen betreffen: voorzien en aangeven van vluchtwegen het voorbereiden van de interne organisatie en risicocommunicatie in de omgeving. Bij de uitvoering van het plan wordt met voornoemde maatregelen rekening gehouden.

Volgens voornoemde vormt de aanwezigheid van het invloedgebied van de gasleiding geen belemmering voor het vaststellen van het bestemmingsplan.

Explosieven

Het plangebied valt niet binnen het gebied dat is aangemerkt als verdachte locatie voor het aantreffen van ondergrondse conventionele explosieven uit de Tweede Wereldoorlog.

afbeelding "i_NL.IMRO.1783.GTGRNSCHKLh01-VA01_0011.jpg"

Uitsnede explosievenkaart Westland

3.5 Water

3.5.1 Wettelijk kader

Op verschillende bestuursniveaus zijn de afgelopen jaren beleidsnota's verschenen aangaande de waterhuishouding, alle met het doel een duurzaam waterbeheer (kwalitatief en kwantitatief). Deze paragraaf geeft een overzicht van de voor het plangebied relevante nota's waarbij het beleid van het Hoogheemraadschap en de gemeente nader wordt behandeld.

 

Europa:

  • Kaderrichtlijn Water (KRW).

Nationaal:

  • Waterbeleid voor de 21ste eeuw (WB21);
  • Nationaal Bestuursakkoord Water (NBW);
  • Waterwet.

Provinciaal:

  • Provinciaal Waterplan;
  • Provinciale Structuurvisie;
  • Verordening Ruimte.


Nationaal beleid
Het Rijk, de provincies, de gemeenten en de Unie van Waterschappen hebben op 25 juni 2008 een geactualiseerde versie van het Nationaal Bestuursakkoord Water (NBW-Actueel) ondertekend. Hierin zijn afspraken vastgelegd voor een duurzame en klimaatbestendige waterhuishouding in Nederland. In de afgelopen vijf jaar is een groot deel van de gemaakte afspraken in het oorspronkelijke NBW inmiddels uitgevoerd. De NBW-partijen gaan nu gezamenlijk verder met de uitvoering van de nieuwe afspraken in het akkoord, onder meer over klimaatveranderingen, de stedelijke wateropgave en de ontwikkelingen in woningbouw en infrastructuur. Ook is er meer aandacht voor de implementatie van de Kaderrichtlijn Water. Het NBW heeft tot doel om in de periode tot 2015 de waterhuishouding in Nederland op orde te brengen en te houden en te anticiperen op klimaatverandering.

 

Provinciaal beleid
Het Provinciaal Waterplan Zuid-Holland 2010-2015 bevat de hoofdlijnen van het provinciaal waterbeleid voor die periode. Het vervangt het provinciaal waterbeleid zoals dat is vastgelegd in het Beleidsplan Groen, Water en Milieu (2006) en vervangt het Grondwaterplan 2007-2013 en beschrijft dan ook het strategische grondwaterbeleid voor Zuid-Holland. Verder voldoet het plan aan de eisen van de nieuwe Waterwet. De provincie vertaalt in dit plan het beleid uit het nationaal waterplan en het huidige Europese beleid naar provinciale kaders en doelstellingen voor de periode 2010-2015. Conform de herziene sturingsvisie water gaat het met name om de 'wat' vraag. De waterschappen beantwoorden in hun waterbeheerplannen vervolgens vooral de 'hoe' vraag. De Visie op Zuid-Holland bestaat uit de Provinciale Structuurvisie, de Verordening Ruimte en de Uitvoeringsagenda. Hierin beschrijft de provincie haar doelstellingen en provinciale belangen (structuurvisie), stelt zij regels aan ruimtelijke ontwikkelingen (verordening) en geeft zij aan wat nodig is om dit te realiseren (uitvoeringsagenda). In de Verordening Ruimte zijn regels opgenomen met betrekking tot het water en waterstaatswerken in bestemmingsplannen. De provincie heeft in samenwerking met de gemeente Westland een eindrapport opgesteld over Westlandse waterlijnen, een project dat de vaartenstructuur in het Westland probeert te versterken.

 

Waterschapsbeleid

Het Hoogheemraadschap Delfland heeft haar waterbeleid vastgelegd in het Waterbeheersplan 2016-2021 'Strategie richting een toekomstbestendig en samenwerkigsgericht waterschap'. In dit Waterbeheerplan 5 (WBP 5) heeft het Hoogheemraadschap van Delfland (Delfland) zijn strategie voor de uitvoering van de kerntaken voor de komende jaren beschreven. Het is de leidraad voor het handelen van Delfland in de planperiode 2016-2021. Het WBP 5 is tevens een uitnodiging aan private, particuliere en publieke partijen om binnen de uitgezette koers met initiatieven te komen. Bij de uitvoering van het WBP 5 staan de kerntaken vanzelfsprekend voorop:

  • de waterveiligheid;
  • het waterbeheer;
  • de waterkwaliteit;
  • het zuiveren van afvalwater.

Delfland zal hierbij nadrukkelijk kijken naar een doelmatige uitvoering daarvan waarbij ambities, kosten en het tempo op een evenwichtig manier zijn afgewogen. Delfland voert zijn kerntaken uit ten behoeve van het behouden en verbeteren van de leefomgeving voor inwoners, medeoverheden, bedrijven en de natuurwaarden in het beheergebied. Het is een uitdaging om bij de uitvoering van die taken aan te sluiten bij de beleving en de behoeften van de maatschappij. Waterbewustzijn vormt de onmisbare schakel voor draagvlak. Delfland wil dat mensen zich in de komende planperiode bewust worden van het water om hen heen, van de gevolgen van klimaatverandering en van hun eigen gedrag. Het vergroten van waterbewustzijn is daarom verweven in alle programma's en handelingen van Delfland in de komende planperiode.

De werkzaamheden en projecten die de komende zes jaar geïnitieerd worden zijn terug te brengen tot de volgende vier speerpunten van het waterschap:

  • In stand houden: Investeringen in de infrastructuur worden op een adequate manier in stand gehouden. De waterkeringen, het watersysteem, de ecologische structuren en het afvalwatersysteem worden met beheer verder geoptimaliseerd. Delfland werkt bij het bestendigen van het beheer van de infrastructuur toe naar de levenscyclusbenadering;
  • Investeren: Veranderende wetgeving en veranderingen in de omgeving vragen om aanpassing en verdere verbetering van ons watersysteem, de waterkeringen en het afvalwatersysteem. Dit betekent de kans op natte voeten verkleinen door bij het zoeken naar oplossingen om water langer vast te houden, de waterkeringen op orde te houden met oog voor de multifunctionaliteit, de waterkwaliteit te verbeteren en toe te spitsen op de potenties van het gebied en de waterzuiveringen om te bouwen tot zoetwaterfabrieken. Bij elk project, proces en activiteit worden de innovatieve mogelijkheden en de meest duurzame wijze van uitvoering meegenomen in de afwegingen.
  • Samenwerken: Het waterschap kan en doet het niet alleen, sterker nog, waterbeheer is ook een taak van andere overheden zoals gemeenten en van burgers en bedrijven. De samenwerking in het waterbeheer is pluriform van karakter. Het waterschap speelt hierop in door goed omgevingsmanagement en door op basis van transparantie en vertrouwen de samenwerking te zoeken en structureel te onderhouden. Delfland wil het waterbewustzijn bevorderen door samenwerking met belanghebbenden en delen van verantwoordelijkheden.

Flexibel en duidelijk: Partners komen een flexibel waterschap tegen die rol en houding afstemt op basis van vraagstukken die voorliggen. Duidelijke kaders worden neergezet, zoals financieel gezond en bijdragen aan toekomstbestendig waterbeheer, maar dogma's zijn er niet. Dit betekent dat er in de werk- en beleidsprocessen van de ambtelijke organisatie en bij bestuurlijke besluitvorming binnen de wettelijke mogelijkheden voldoende ruimte moet zijn om maatwerk te leveren. Innovatie fungeert daarbij als aanjager om te blijven vernieuwen, mee te bewegen met veranderingen en te voorkomen dat het waterschap statisch wordt.

Gemeentelijk beleid

Het Waterplan Westland , met als ondertitel 'Westlands water, nu en later' is een product van de gemeente Westland en het Hoogheemraadschap van Delfland. Hierin wordt onder andere de waterhuishoudkundige visie en ambities tot 2027 en de daarbij horende uitvoeringsplan 2015 tot 2018 beschreven. De thema's: ”Toekomstig ruimtelijk beleid, Duurzaamheid, Schoon water, waterkeringen, Droge voeten, Afvalwaterketen Beheer en onderhoud, Zoetwatervoorzieningen en grondwater, Recreatie“, worden hierin uitgewerkt. De ruimtelijke vertaling van de hieruit voortkomende maatregelen is per polder in kaart gebracht. De gewenste waterstructuur wordt door de gemeente vertaald in bestemmingsplannen en structuurvisies. In het Verbreed Gemeentelijk Rioleringsplan Westland 2011-2015 heeft de gemeente haar visie op het stedelijk waterbeheer vastgelegd. Met het eerste Verbreed GRP Westland 2011-2015 wordt niet alleen uitvoering gegeven aan de wettelijke eisen, maar wordt ook de onderlinge samenhang tussen de drie zorgplichten en reeds in gang gezette ontwikkelingen zoals het project Riolering Glastuinbouw Westland (RGW) weergegeven. Het Verbreed GRP is een logisch vervolg op de wijzigingen in wetgeving/beleid en een noodzakelijke verdere optimalisatie van het beleid dat de afgelopen 5 jaar is gevolgd.

afbeelding "i_NL.IMRO.1783.GTGRNSCHKLh01-VA01_0012.jpg"

3.5.2 Onderzoek
3.5.2.1 Waterkwantiteit

Het bestemmingsplan behelst de aanleg van een ecologische en recreatieve verbindingszone. Deze zone wordt gerealiseerd door een groenstrook van minimaal 30 meter breed te realiseren. Daarnaast worden delen van de watergang voorzien van natuurvriendelijke oevers en vispaaiplaatsen.

In de betreffende zone wordt tevens oppervlaktewater water gerealiseerd in de vorm van een nevengeul. Deze waterverbinding helpt om het boezemsysteem klimaatadaptief te maken. Het waterschap streeft naar een toekomstbestendig watersysteem, hoewel er met de realisatie van de ABC maatregelen voor het huidige klimaat geen opgave meer geldt, draagt het verbeteren van de doorstroming door middel van de nevengeul bij aan een klimaatbestendig boezemstelsel.

Ten behoeve van de aanleg van de ecologische verbindingszone worden watergangen gedempt. Alle watergangen die worden gedempt worden elders in het plangebied gecompenseerd.

3.5.2.2 Waterkeringen

Binnen het plangebied van het bestemmingsplan zijn geen primaire waterkeringen aanwezig waarop de keur van het Hoogheemraadschap van toepassing is.

3.5.2.3 Waterkwaliteit

Ten behoeve van het bestemmingsplan voor het gehele glastuinbouwgebied is een waterparagraaf opgesteld waarin de gewenste waterkwaliteit is beschreven. Deze beleidslijn is tevens van toepassing op het bestemmingsplan Groene Schakel. Voornoemde waterparagraaf is toegevoegd in de bijlage 1 van deze toelichting. Voor de bevordering van de waterkwaliteit in de Monstersevaart is het van belang dat omliggende kassen geen afvalwater op het oppervlaktewater lozen.

KRW

De Monstersevaart is aangewezen als waterlichaam waarop de Kader Richtlijn Water (KRW) van toepassing is. KRW maatregelen ten aanzien van de ecologische waterkwaliteit bestaan uit het aanleggen van natuurvriendelijke oevers, het aanleggen van paaiplaatsen en het vispasseerbaar maken van kunstwerken. Bij de inrichting van de ecologischeen recreatieve verbindingszone worden deze maatregelen ingepast.

3.5.2.4 Riolering en afvalwater

In het verbreed GRP is het beleid voor de rioleringszorg beschreven. Dit kader is de basis voor de beheeractiviteiten, het inspelen op nieuwe ontwikkelingen, interne en externe bestuurlijke afstemming, continuïteit van beleid en voortgangsbewaking. Het buitengebied van de gemeente Westland is op verschillende manieren aangesloten op het gemeentelijke rioleringsstelsel: door middel van drukriolering, vacuümriolering, vrij vervalriolering en CAD-systeem. Om de ongezuiverde afvalwaterlozingen te saneren wordt in de komende jaren het gehele buitengebied voorzien van riolering of een rioleringsalternatief. Daarnaast geldt een aantal voorschriften, opgenomen in het Besluit Glastuinbouw, zoals dat het hemelwater verwerkt moet worden op eigen terrein of naar het oppervlaktewater moet worden getransporteerd, met bijbehorende kwaliteitseisen. In het kader van de herstructurering zijn o.a. van belang het afkoppelen en vasthouden van hemelwater en het voorkomen van vervuiling van het oppervlaktewater. Ook het aanleggen van verharding in waterdoorlatende vorm, het zoveel mogelijk (her)gebruiken van hemelwater en het realiseren van voldoende gietwaterbassincapaciteit bij glastuinbouwbedrijven zijn belangrijke aandachtspunten.

3.5.2.5 Beheer en onderhoud

Het beheer en onderhoud van de bestaande situatie is vastgelegd in de Delflandse keur. Het onderhoud van primaire watergangen is in handen van het Hoogheemraadschap van Delfland. De Monstersevaart is een hoofdwatergang welke door Delfland worden onderhouden. Onderhoud vindt varend plaats. Voor de Vlotwatering geldt tevens dat aan de rand van de watergangen een onderhoudsstrook van minimaal 4 meter breed benut moet kunnen worden.

3.6 Bodem

3.6.1 Wettelijk kader

Wet bodembescherming

De Wet bodembescherming ziet, vanuit een goed milieubeheer, op de bodembescherming en bodemsanering. Met deze wet moet rekening worden gehouden met het ontwikkelen en realiseren van ruimtelijke plannen. In een bestemmingsplan dat voorziet in ruimtelijke ontwikkeling, moet verantwoord zijn dat het bestemmingsplan uitvoerbaar is op grond van de bodemkwaliteit voor die ruimtelijke ontwikkeling.

Met het oog op een goede ruimtelijke ordening dient in verband met de uitvoerbaarheid van een plan rekening te worden gehouden met de bodemgesteldheid in het plangebied. Bij functiewijzigingen dient te worden bekeken of de bodemkwaliteit voldoende is voor de betreffende functiewijziging. Nieuwe bestemmingen dienen bij voorkeur op schone grond te worden gerealiseerd. De provincie hanteert de richtlijn dat bij de beoordeling van ruimtelijke plannen ten minste het eerste deel van het verkennend bodemonderzoek, het historisch onderzoek, moet worden verricht. Indien uit historisch onderzoek wordt geconcludeerd dat op de betreffende locatie sprake is geweest van activiteiten met een verhoogd risico op verontreiniging dan dient het volledig verkennend bodemonderzoek te worden verricht.

3.6.2 Onderzoek

Op 17 april 2015 is door het onderzoeksbureau BMA Milieu nader bodemonderzoek gedaan op de locatie gelegen aan de Rusthovenlaan 28- 30. De aanleiding van dat onderzoek was het in eerder uitgevoerd onderzoek aangetoonde verontreinigingen met cadmium, zink en/of minerale olie in de grond en nikkel (en plaatselijk arseen) in het grondwater in combinatie met de voorgenomen herontwikkeling van de locatie. Uit de onderzoekresultaten kan worden geconcludeerd, dat op grond van de Wet bodembescherming er sprake is van ernstige bodemverontreiniging zodat bij de uitvoering van het bestemmingsplan de bodem gesaneerd dient te worden. Bij de realisering van de herinrichting zal, zoals aanbevolen, afstemming met de Omgevingsdienst Haaglanden plaatsvinden en zal een onderzoek naar asbest worden verricht op de plekken waarop in het onderhavige onderzoek asbest-verdachte materialen zijn waargenomen.

Het volledige onderzoek is opgenomen in de bijlage van deze toelichting.

3.7 Ecologie

3.7.1 Wettelijk kader

De Nota Ruimte geeft het beleidskader voor de duurzame ontwikkeling en een verantwoord toekomstig grondgebruik in de vorm van onder andere de Ecologische Hoofdstructuur (EHS) weer. De EHS is een samenhangend netwerk van bestaande en te ontwikkelen natuurgebieden. Het netwerk wordt gevormd door kerngebieden, natuurontwikkelingsgebieden en ecologische verbindingszones. De EHS is op provinciaal niveau uitgewerkt, een Provinciale Ecologische Hoofdstructuur.

 

Flora- en faunawet
Voor de soortenbescherming is de Flora- en faunawet (hierna Ffw) van toepassing. Deze wet is gericht op de bescherming van dier- en plantensoorten in hun natuurlijke leefgebied. De Ffw bevat onder meer verbodsbepalingen met betrekking tot het aantasten, verontrusten of verstoren van beschermde dier- en plantensoorten, hun nesten, holen en andere voortplantings- of vaste rust- en verblijfplaatsen. De wet maakt hierbij een onderscheid tussen 'licht' en 'zwaar' beschermde soorten. Indien sprake is van bestendig beheer, onderhoud of gebruik, gelden voor sommige, met name genoemde soorten, de verbodsbepalingen van de Ffw niet. Er is dan sprake van vrijstelling op grond van de wet. Voor zover deze vrijstelling niet van toepassing is, bestaat de mogelijkheid om van de verbodsbepalingen ontheffing te verkrijgen van het Ministerie van Economische Zaken, Landbouw en Innovatie (EL&I). Voor de zwaar beschermde soorten wordt deze ontheffing slechts verleend, indien:

  • er sprake is van een wettelijk geregeld belang (waaronder het belang van land- en
    bosbouw, bestendig gebruik en dwingende reden van groot openbaar belang);
  • er geen alternatief is;
  • geen afbreuk wordt gedaan aan een gunstige staat van instandhouding van de soort.

Bij ruimtelijke ontwikkelingen dient in het geval van zwaar beschermde soorten of broedende vogels overtreding van de Ffw voorkomen te worden door het treffen van maatregelen, aangezien voor dergelijke situaties geen ontheffing kan worden verleend.

Met betrekking tot vogels hanteert het Ministerie van EL&I de volgende interpretatie van artikel 11:

'De verbodsbepalingen van artikel 11 beperken zich bij vogels tot alleen de plaatsen waar
gebroed wordt, inclusief de functionele omgeving om het broeden succesvol te doen zijn, én
slechts gedurende de periode dat er gebroed wordt.'

Er zijn hierop echter verschillende uitzonderingen:


Nesten die het hele jaar door zijn beschermd

Op de volgende categorieën gelden de verbodsbepalingen van artikel 11 van de Ffw het gehele seizoen:

  • 1. Nesten die, behalve gedurende het broedseizoen als nest, buiten het broedseizoen in gebruik zijn als vaste rust- en verblijfplaats (voorbeeld: steenuil).
  • 2. Nesten van koloniebroeders die elk broedseizoen op dezelfde plaats broeden en die daarin zeer honkvast zijn of afhankelijk van bebouwing of biotoop. De (fysieke) voorwaarden voor de nestplaats zijn vaak zeer specifiek en limitatief beschikbaar (voorbeeld: roek, gierzwaluw en huismus).
  • 3. Nesten van vogels, zijnde geen koloniebroeders, die elk broedseizoen op dezelfde plaats broeden en die daarin zeer honkvast zijn of afhankelijk van bebouwing. De (fysieke) voorwaarden voor de nestplaats zijn vaak specifiek en limitatief beschikbaar (voorbeeld: ooievaar, kerkuil en slechtvalk).
  • 4. Vogels die jaar in jaar uit gebruik maken van hetzelfde nest en die zelf niet of nauwelijks in staat zijn een nest te bouwen (voorbeeld: boomvalk, buizerd en ransuil).

 

Nesten die niet het hele jaar door zijn beschermd

In de 'aangepaste lijst jaarrond beschermde vogelnesten' worden de volgende soorten aangegeven als categorie 5. Deze zijn buiten het broedseizoen niet beschermd:

  • 5. Nesten van vogels die weliswaar vaak terugkeren naar de plaats waar zij het hele jaar daarvoor hebben gebroed of de directe omgeving daarvan, maar die wel over voldoende flexibiliteit beschikken om, als de broedplaats verloren is gegaan, zich elders te vestigen.

De soorten uit categorie 5 vragen wel om nader onderzoek, ook al zijn hun nesten niet jaarrond beschermd. Categorie 5-soorten zijn namelijk wel jaarrond beschermd als zwaarwegende feiten of ecologische omstandigheden dat rechtvaardigen.

De Ffw is voor dit bestemmingsplan van belang, omdat bij de voorbereiding van het plan moet worden onderzocht of deze wet de uitvoering van het plan niet in de weg staat.


Natuurbeschermingswet

Uit het oogpunt van gebiedsbescherming is de Natuurbeschermingswet 1998 van belang. Deze wet onderscheidt drie soorten gebieden, te weten:

  • a. door de minister van EL&I aangewezen gebieden, zoals bedoeld in de Vogel- en Habitatrichtlijn; 
  • b. door de minister van EL&I aangewezen beschermde natuurmonumenten; 
  • c. door Gedeputeerde Staten aangewezen beschermde landschapsgezichten.

De wet bevat een zwaar beschermingsregime voor de onder a en b bedoelde gebieden (in de vorm van verboden voor allerlei handelingen, behoudens vergunning van Gedeputeerde Staten of de minister van EL&I). De bescherming van de onder c bedoelde gebieden vindt plaats door middel van het bestemmingsplan. De speciale beschermingszones (a) hebben een externe werking, zodat ook ingrepen die buiten deze zones plaatsvinden verstoring kunnen veroorzaken en moeten worden getoetst op het effect van de ingreep op soorten en habitats.
Bij de voorbereiding van het bestemmingsplan moet worden onderzocht of de Natuurbeschermingswet 1998 de uitvoering van het plan niet in de weg staat. Dit is het geval wanneer de uitvoering tot ingrepen noodzaakt waarvan moet worden aangenomen dat daarvoor geen vergunning ingevolge de Natuurbeschermingswet 1998 zal kunnen worden verkregen.

3.7.2 Onderzoek

Ten behoeve van de Flora en Fauna in het gebied is op 17 december 2014 een natuurwaarde onderzoek verricht. Uit dit onderzoek kan worden geconcludeerd dat in het plangebied tijdens het veldbezoek geen soorten waargenomen zijn die vallen onder de Flora-en faunawet. In het gebied zijn wel enkele beschermde soorten gemeld in de NDFF. De natuurwaarden zijn in het plangebied klein. Voordat het gebied verder ontwikkeld wordt is een nieuwe opname van de flora en fauna gewenst.

Deze opname zal worden verricht bij de uitvoering van het plan. Het volledige onderzoek is opgenomen in de bijlage van deze toelichting.

3.8 Cultuurhistorische aspecten

3.8.1 Wettelijk kader

Als gevolg van het Verdrag van Valetta, dat in 1998 door het Nederlandse parlement is goedgekeurd en in 2006 zijn beslag heeft gekregen in de gewijzigde Monumentenwet 1988, stellen Rijk en Provincie zich op het standpunt dat in het ruimtelijk beleid zorgvuldig met het archeologische erfgoed moet worden omgegaan. Voor gebieden waar archeologische waarden voorkomen of waar reële verwachtingen bestaan dat ter plaatse archeologische waarden aanwezig zijn, dient voorafgaand aan bodemingrepen archeologisch onderzoek te worden uitgevoerd. De uitkomsten van het archeologisch onderzoek dienen vervolgens volwaardig in de belangenafweging te worden betrokken. Het Rijk heeft deze beleidsuitgangspunten neergelegd in onder meer de Cultuurnota 2005 - 2008, de Nota Belvedère, de Nota Ruimte en het Structuurschema Groene Ruimte 2.

De provincie Zuid-Holland hanteert het uitgangspunt dat op terreinen die voorkomen op de Archeologische Monumentenkaart Zuid-Holland en in gebieden die op de kaart archeologische waarden van de Cultuurhistorische Hoofdstructuur (CHS-kaart) ten minste een redelijke tot grote kans op archeologische sporen hebben, archeologisch vooronderzoek in het kader van de planvoorbereiding dient plaats te vinden. Voor zover er onzekerheid bestaat over de precieze aanwezigheid van archeologische waarden, dient in het bestemmingsplan voor het bouwrijp maken een omgevingsvergunningplicht te worden gehanteerd. Het verlenen van een omgevingsvergunning wordt daarbij afhankelijk gesteld van de uitkomsten van nader archeologisch onderzoek en de belangenafweging op grond daarvan.

Doelstelling van het Verdrag van Valetta is de bescherming en het behoud van archeologische waarden. Als gevolg van dit verdrag wordt in het kader van de ruimtelijke ordening het behoud van het archeologisch erfgoed meegewogen zoals alle andere belangen die bij de voorbereiding van het plan een rol spelen.

3.8.2 Onderzoek

Aardwetenschappelijke, historische en archeologische gegevens

De regio rond het plangebied (bestaande uit twee deelgebieden) is gevormd in het Holoceen, het huidige geologische tijdperk dat na de laatste ijstijd is begonnen (circa 11.700 jaar geleden). In deze periode steeg de zeespiegel door de temperatuurstijging aanvankelijk snel maar later nam de snelheid af. Hierdoor werden vanaf ongeveer 4000 voor Chr. in het plangebied strandwallen met lage duinen op de kustlijn gevormd. De kustlijn verschoof geleidelijk westwaarts, waarbij steeds nieuwe strandwallen ontstonden, die van oost naar west jonger worden. Op de strandwallen, die van elkaar werden gescheiden door strandvlaktes, voramden zich her en der kleine duintjes. Deze duintjes behoren tot de Laag van Ypenburg.

Vanaf circa 2200 voor Chr. vond grootschalige veengroei plaats in het gebied (Hollandveen Laagpakket). In latere perioden is het veen bedekt geraakt of geërodeerd door latere afzettingen. Na een periode van aaneengesloten veengroei werd de veengroei onderbroken als gevolg van een verhoogde invloed van de zee. Tijdens een dergelijke transgressiefase drong de zee het land binnen. Riviertjes werden uitgesleten tot diepe geulen, zoals de Gantel, waardoor het veengebied achter de kustlijn werd ontwaterd, verdroogde en inklonk.

Uit booronderzoek is gebleken dat zich in de ondergrond van het plangebied kreekafzettingen van het Gantelsysteem (Gantel Laag) bevinden. In de diepere ondergrond bevindt zich duinzand (Laag van Ypenburg). In boring 40, die in het westelijk deel van het zuidelijke deelgebied is gezet, wordt het Hollandveen Laagpakket als archeologisch relevant beschouwd omdat, ondanks het feit dat de top niet veraard is, er geen aanwijzingen zijn voor erosie en (vooral) er een mogelijkheid bestaat dat het veenpakket, zeer dun is en de Laag van Ypenburg mogelijk niet veel dieper aanwezig is. 

Hoewel tijdens het genoemde booronderzoek geen boringen zijn gezet in het noordelijke deelgebied, worden de resultaten van dit onderzoek toch representatief geacht. De boringen zijn immers zowel ten noorden, westen en zuiden van deze percelen gezet. Het is dan ook aannemelijk dat de bodemopbouw in het deelgebied vergelijkbaar is. In de boringen rond het deelgebied zijn geen aanwijzingen gevonden voor een potentieel archeologisch niveau.

Het plangebied bevindt zich circa 1500 m ten noordoosten van de historische kern van 's-Gravenzande en is op basis van de oudst bekende gedetailleerde kaart (Kruikius uit 1712) onbebouwd en in gebruik als bouw- en/of weiland. Deze situatie verandert nauwelijks. Volgens de oorspronkelijke aanwijzende tafel van grondeigenaren, behorende tot de Kadastrale minuut, is het plangebied vanaf de 19e eeuw onbebouwd en in gebruik als tuin en boomgaard. Vanaf het tweede kwart van de 20e eeuw worden in het plangebied enkele sloten gegraven. Met name vanaf het derde kwart van de 20e eeuw wordt de kassenbouw geïntensiveerd en raakt het gehele gebied bebouwd met kassen.

Zoals boven beschreven is in het plangebied een archeologisch booronderzoek uitgevoerd. Voor het noordelijke deel van het zuidelijke deelgebied wordt geadviseerd geen werkzaamheden dieper dan 320 cm –NAP uit te voeren. De rest van het plangebied wordt vrijgegeven.  Het bevoegd gezag heeft dit advies overgenomen.

afbeelding "i_NL.IMRO.1783.GTGRNSCHKLh01-VA01_0013.jpg"

Het plangebied op de kaart van Kruikius (1712)

Zones met archeologische waarden of verwachtingen

Op de gemeentelijke beleidskaart is voor het plangebied één zone met archeologische verwachtingen aangegeven, Verwachtingszone III (zie afbeelding). De kaart is voor dit bestemmingsplan aangevuld met informatie afkomstig uit historische en archeologische bronnen. Er wordt voor het bestemmingsplan één zone met een waarde archeologie aangeduid:

afbeelding "i_NL.IMRO.1783.GTGRNSCHKLh01-VA01_0014.jpg"

Het plangebied op de beleidskaart

afbeelding "i_NL.IMRO.1783.GTGRNSCHKLh01-VA01_0015.jpg"

Overzicht van de vrijstellingsgrenzen t.a.v. archeologisch onderzoek

Buiten deze zone geldt geen waarde archeologie (zie afbeelding).

afbeelding "i_NL.IMRO.1783.GTGRNSCHKLh01-VA01_0016.jpg"

Mogelijke archeologische vindplaats

Voor de zone waarbinnen het Hollandveen Laagpakket niet is geërodeerd en geen aanwijzingen zijn voor erosie en (vooral) er een mogelijkheid bestaat dat het veenpakket zeer dun is en de Laag van Ypenburg mogelijk niet veel dieper aanwezig is, wordt een dubbelbestemming archeologie opgelegd. Indien het niet mogelijk is om bodemingrepen tot 320 cm –NAP te vermijden, dient archeologisch onderzoek als voorwaarde te worden gesteld bij het verlenen van een omgevingsvergunning.

3.8.3 Conclusie

In het plangebied is een mogelijke vindplaats gelegen. Voor werkzaamheden dieper dan 320 cm –NAP in de noordelijke helft van het plangebied is nader archeologisch onderzoek verplicht. In de zuidelijke helft wordt geen archeologisch onderzoek verplicht gesteld.

Hoofdstuk 4 Juridische planbeschrijving

4.1 Planvorm

4.1.1 Wettelijk voorgeschreven standaardisering

De planregels en de planverbeelding van dit bestemmingsplan zijn overeenkomstig de Standaard Vergelijkbare Bestemmingsplannen als gepubliceerd door het ministerie van VROM (SVBP 2008) en als wettelijk voorgeschreven in de ministeriële Regeling standaarden ruimtelijke ordening 2008 (Staatscourant 2008, nr. 377, van 30 oktober 2008).

Daarnaast zijn in de planregels de standaardregels opgenomen als geboden in artikelen 3.2.1 en 3.2.2 van het Besluit ruimtelijke ordening. In een apart artikel zijn de bijzondere gebruiksverboden opgenomen voor alle bestemmingen, welke verboden aansluiten op het wettelijk verbod als neergelegd in artikel 7.10 van de Wet ruimtelijke ordening.

Voor uitleg van die planregels wordt verwezen naar de toelichting op het Besluit ruimtelijke ordening en de Regeling standaarden ruimtelijke ordening 2008, in samenhang met de jurisprudentie over die uitleg.

Voorts is de "Werkafspraak terminologie Wabo in Standaard voor Vergelijkbare bestemmingsplannen" van september 2010 verwerkt. Die werkafspraak in het kader van de ministeriële regeling is gemaakt met het oog op de invoering van de Wet algemene bepalingen omgevingsrecht (Wabo) op 1 oktober 2010.

4.1.2 Aanvulling en geoorloofde afwijking van de SVBP 2012

De planregels en planverbeelding van dit bestemmingsplan zijn toegesneden op de specifieke behoefte aan planregulering voor het gegeven plangebied. In de hierna volgende paragrafen is de aan het bestemmingsplan eigen plansystematiek toegelicht voor zover die een aanvulling of een geoorloofde afwijking vormt van de SVBP 2012.

4.1.3 Systematiek van de planregels

Opbouw planregels

De regels van het bestemmingsplan bestaan uit de volgende onderdelen:

 

Inleidende regels

Begrippen (Artikel 1)

Dit artikel definieert de begrippen die in het bestemmingsplan worden gebruikt. Dit wordt gedaan om interpretatieverschillen te voorkomen.

 

Wijze van meten (Artikel 2)

Dit artikel geeft aan hoe de lengte, breedte, hoogte, diepte en oppervlakte en dergelijke van gronden en bouwwerken wordt gemeten of berekend. Alle begrippen waarin maten en waarden voorkomen worden in dit artikel verklaard.

 

Bestemmingsregels

De bestemmingsregels van het bestemmingsplan bestaan uit de volgende onderdelen:

  • doeleindenomschrijving (gebruiksregels); 
  • bouwregels; 
  • nadere eisen; 
  • afwijkingsregels.

 

Gebruiksregels

De doeleindenbeschrijving van de bestemming of de dubbelbestemming, waarvan opname in de planregels is geboden in artikel 3.1.3 van het Besluit ruimtelijke ordening, is in de planregels voor elke bestemming in eerste instantie vervat in het onderdeel "Bestemmingsomschrijving". Van het onderdeel "Specifieke gebruiksregels" wordt in de planregels vooral gebruik gemaakt om regels te geven voor de onder de bestemming of dubbelbestemming vallende functieaanduidingen en bouwaanduidingen en andere aanduidingen.

 

Afwijkingsregels

In het onderdeel "Afwijken van de gebruiksregels" wordt alleen die afwijkingsbevoegdheid opgenomen die uitsluitend ziet op het gebruik. Zodra sprake is van het afwijken van de bouwregels - ook al vormt dat bouwen een (klein) onderdeel van het gebruik in ruime zin - wordt de bevoegdheid daartoe geplaatst in het onderdeel "Afwijken van de bouwregels".

 

Aanleggen of slopen

De aanlegregels of sloopregels zijn uitvoerig met het oog op een zorgvuldige verlening van de omgevingsvergunning daartoe, voor zover regels daarvoor niet reeds zijn voorzien in de Wet ruimtelijke ordening of het Besluit ruimtelijke ordening. De aanlegregels of sloopregels kennen de volgende onderverdeling:

  • het aanlegverbod of sloopverbod zelf;
  • de voorwaarden waaronder een omgevingsvergunning mag worden verleend en het inwinnen van deskundigenadvies;
  • de specifieke aanlegverboden of sloopverboden met de daarop gegeven uitzonderingen.

 

Algemene gebruiksregels

In het artikel "Algemene gebruiksregels" zijn naast een verwijzing naar het algemene gebruiksverbod van artikel 7.2 van de Wet ruimtelijke ordening, specifieke gebruiksverboden ter invulling van het algemene gebruiksverbod opgenomen. Daarin is onderscheid gemaakt tussen het verbod op het gebruik van gronden en het verbod op het gebruik van bouwwerken.

 

Overgangs- en slotregels

In het artikel "Slotregel" zijn de volgende onderdelen opgenomen:

  • het onderdeel "Vervangen bestemmingsplannen" waarin een overzicht van de bestemmingsplannen en andere planregimes is opgenomen die met dit bestemmingsplan zijn vervangen;
  • en het onderdeel "Citeertitel".

4.1.4 Systematiek van de planverbeelding

Wettelijke vereisten

De Wro bepaalt dat ruimtelijke plannen digitaal en analoog beschikbaar moeten zijn. Hierbij vormt de inhoud van de digitale versie de beslissende versie. De digitalisering brengt met zich mee dat bestemmingsplannen digitaal uitwisselbaar en op vergelijkbare wijze gepresenteerd moeten worden. Met het oog hierop stellen de Wro en de onderliggende regelgeving eisen waaraan digitale en analoge plannen moeten voldoen. Zo bevat de Standaard Vergelijkbare Bestemmingsplannen (SVBP) bindende afspraken waarmee bij het maken van bestemmingsplannen rekening moet worden gehouden. De SVBP kent (onder meer) hoofdgroepen van bestemmingen, een lijst met functie- en bouwaanduidingen, gebiedsaanduidingen en een verplichte opbouw van de planregels en het renvooi.

De planverbeelding is digitaal vorm gegeven overeenkomstig de Regeling standaarden ruimtelijke ordening 2008. De digitale planverbeelding en de andere onderdelen van de dataset hebben het volgende planidentificatie-nummer gekregen:

NL.IMRO.1783.GTGRNSCHKLh01-VA01

De dataset bestaat uit:

  • het GML-bestand van de planverbeelding;
  • het XML-geleideformulier;
  • de onderliggende bestanden zoals ondergrond en overige topografische informatie;
  • de PDF- en HTML-bestanden voor respectievelijk de verbeelding van plantoelichting en planregels.

 

Leeswijzer verbeelding

Wegwijzer via internet

Met de digitalisering van ruimtelijke plannen is het lezen en interpreteren van de verbeelding (voorheen plankaart) een nieuwe aangelegenheid. Via de website www.ruimtelijkeplannen.nl kunnen bestemmingsplannen (ook in voorbereiding zijnde plannen voor zover deze ter inzage zijn gelegd) worden ingezien. Via het tabblad 'bestemmingsplannen' kan worden doorgeklikt naar de provincie, de woonplaats of nog specifieker de straatnaam. De gebieden die zwart omlijnd op de kaart staan aangeduid, zijn de gebieden waarvoor een bestemmingsplan digitaal raadpleegbaar is.

Zodra het gewenste bestemmingsplan is gevonden en deze voldoende is ingezoomd, wordt de betreffende bestemmingslegging zichtbaar. Om een beter beeld van de omgeving te krijgen, kan voor verschillende ondergronden worden gekozen (luchtfoto, topografie). Zodra linksonder 'legenda' wordt aangeklikt, wordt inzichtelijk wat de verschillende kleuren betekenen. Door vervolgens op een locatie binnen het plangebied te klikken wordt aan de rechterzijde van de kaart de bijbehorende informatie getoond. Indien meer informatie is gewenst, kan worden doorgeklikt naar de toelichting en/of de regels van het plan.

 

Analoge verbeelding

Alhoewel de digitale verbeelding het uitgangspunt vormt, blijft het mogelijk het bestemmingsplan analoog in te zien. Het lezen van de analoge verbeelding is verschillend van de digitale verbeelding. Op de analoge verbeelding zijn alle functies zodanig bestemd, dat het mogelijk is om met behulp van het renvooi direct te zien welke bestemmingen aan de gronden binnen het plangebied zijn gegeven en welke regels daarbij horen. Uitgangspunt daarbij is dat de verbeelding zoveel mogelijk informatie geeft over de in acht te nemen maten en volumes.  

 

Bestemmingsvlak en bouwvlak

Vrijwel elke bestemming bestaat doorgaans uit twee vlakken: een bestemmingsvlak en een bouwvlak. Het bestemmingsvlak geeft aan waar een bepaald gebruik toegestaan is. Het bouwvlak is een gebied waarvoor de mogelijkheden om gebouwen te bouwen in de regels zijn aangegeven. Bouwvlakken worden doorgaans voorzien van aanduidingen die betrekking hebben op de maatvoering. Soms komt het voor dat het bestemmingsvlak en het bouwvlak met elkaar samenvallen. Op de plankaart is dan uitsluitend een bouwvlak te zien (het bestemmingsvlak ligt hieronder).

 

Aanduidingen

Op de digitale plankaart is een onderscheid gemaakt in verschillende aanduidingen. Een aantal functieaanduidingen is gebruikt om de gebruiksmogelijkheden binnen een bestemming of een gedeelte daarvan nader te specificeren. Het kan hierbij gaan om een nadere specificatie van de gebruiksmogelijkheden, een expliciete verruiming daarvan of juist een beperking. Voorbeelden van functieaanduidingen zijn 'bedrijfswoning', 'detailhandel' en 'kantoor'.

Alle aanduidingen met betrekking tot de wijze van bouwen en de verschijningsvorm van bouwwerken, worden bouwaanduidingen genoemd. Voorbeelden van bouwaanduidingen zijn 'gestapeld' en 'onderdoorgang'.

Alle aanduidingen die betrekking hebben op afmetingen, percentages en oppervlakten, zowel ten aanzien van het bouwen als ten aanzien van het gebruik, zijn maatvoeringaanduidingen.

4.2 Bestemmingsregeling

De bestemmingsregeling is één op één overgenomen van het bestemmingsplan 'Groene Schakel' (met identificatienummer NL.IMRO.GTGRNSCHKLobp-VA01) met uitzondering van de bestemming Waarde - Archeologie. Dit artikel is aangepast naar aanleiding van de nieuwe bevindingen, zoals opgenomen in hoofdstuk 3.

Hoofdstuk 5 Handhaving

5.1 Handhavingsbeleid

Handhaven op maat

Op 17 november 2015 hebben burgemeester en wethouders van Westland de beleidsnota 'Handhavingsbeleid, integrale handhaving Wabo taken' vastgesteld. Hierin zijn de doelen en richting voor milieuhandhaving en bouw- en woningtoezicht beschreven. De naleving van wet- en regelgeving is daarbij een gezamenlijke verantwoordelijkheid van gemeente, burgers en bedrijven. De wet- en regelgeving zijn bedoeld om kwaliteit, veiligheid en leefbaarheid binnen de leefomgeving te beschermen en bevorderen en dat is in ieders belang. Dit draagt bij aan een prettige woon-, werk- en leefomgeving voor de burgers en ondernemers van de Gemeente Westland. De handhaving van de regelgeving vervat in dit plan is een bevoegdheid van burgemeester en wethouders. Het gaat daarmee vooral om de planregels inzake het bouwen en het gebruik van gronden en bouwwerken. Een aantal vormen van gebruik wordt specifiek aangeduid als strijdig met de bestemming, zodat handhavend optreden hiertegen eenduidig mogelijk te maken. Uiteraard betreft het hier een niet-limitatieve opsomming. Handhaving van dit plan is van belang om de ruimtelijke kwaliteit en de leefbaarheid er van in stand te houden. Daarnaast heeft handhaving uiteraard ook een belangrijke functie in het kader van de rechtszekerheid en rechtsgelijkheid. De planregels in dit plan zijn voldoende duidelijk, concreet en toepasbaar om te kunnen handhaven. Handhaving van het plan zal in de praktijk primair plaatsvinden via de bestemmingsplantoets in het kader van de omgevingsvergunning en door feitelijk toezicht op de aanwezigheid van bouwwerken en op gebruiksactiviteiten. Binnen de gemeente heeft het team bouw- en woningtoezicht van de afdeling Ruimte, Omgeving en Veiligheid hierin een centrale taakstelling. Bij gebleken strijdigheid met het plan wordt, afhankelijk van de prioriteitsstelling, een handhavingstraject ingezet.

5.2 Strijdige functies

Hoofdstuk 6 Uitvoerbaarheid

6.1 Economische uitvoerbaarheid

Voor het bestemmingsplan 'De Groene Schakel' was geen exploitatieplan, als bedoeld in artikel 6.12 van de Wet ruimtelijke ordening, opgesteld, omdat er geen sprake was van ruimtelijke ontwikkelingen in het plangebied waarvoor op grond een grondexploitatie moet worden opgesteld. Binnen het plangebied bevonden zich - met uitzondering van de woningen - geen projecten als genoemd in artikel 6.2.1. van het Besluit ruimtelijke ordening of waarvan de economische uitvoerbaarheid inzichtelijk gemaakt moet worden.

Voor de te realiseren woningen is het kostenverhaal anderszins verzekerd. Het kostenverhaal is verwerkt in de grondprijs van de uit te geven kavels. De aanleg van de ecologische verbindingszone wordt deels gedekt door subsidies. Naast deze subsidies dekken de tien woonkavels de kosten voor de aanleg van de ecologische verbindingszone.

De wijzigingen zoals opgenomen in dit bestemmingsplan worden op dezelfde manier behandeld als bovenstaande. Het kostenverhaal van de extra woning is verwerkt in de grondprijs van de kavel en opbrengst van extra woning wordt gebruikt voor de dekking van het project.

6.2 Maatschappelijke uitvoerbaarheid

6.2.1 Overleg

In de periode van 24-03-2017 t/m 04-05-2017 heeft over het voorontwerp van dit bestemmingsplan bestuurlijk overleg plaatsgehad als geboden in artikel 3.1.1 van het Besluit ruimtelijke ordening. Er zijn geen reacties ontvangen.

6.2.2 Zienswijzen

Van 24-03-2017 t/m 04-05-2017 heeft het ontwerp van dit bestemmingsplan ter visie gelegen voor het indienen van zienswijzen, als bedoeld in artikel 3.8, lid 1, van de Wet ruimtelijke ordening in verbintenis met Afdeling 3.4 van de Algemene wet bestuursrecht.

Gedurende de periode van tervisielegging zijn geen zienswijzen ingediend.