Plan: | Kern Poeldijk |
---|---|
Status: | onherroepelijk |
Plantype: | bestemmingsplan |
IMRO-idn: | NL.IMRO.1783.ABP00000021-onhe |
Archeologie
Bestaande situatie
Het plangebied omvat uit de moderne bewoningskern van Poeldijk en ligt ten noorden van de historische dorpskern. Poeldijk ligt in het noorden van de gemeente Westland. De ondergrond van het plangebied bestaat uit oude duin-afzettingen (figuur 3.1). In het oosten worden deze doorsneden door geulafzettingen behorende tot de Formatie van Naaldwijk, Laagpakket van Walcheren, Gantel Laag (voorheen Duinkerke I). Deels in de Romeinse Tijd, maar voornamelijk in de Middeleeuwen zijn de duin-afzettingen bedekt geraakt door dekafzettingen die tot hetzelfde laagpakket behoren (Laag van Poeldijk), maar echter een latere fase (Duinkerke IIIa) (figuur 3.2)
Figuur 3.1 Het plangebied op de geologische kaart van Zuid-Holland, huidige situatie.
Figuur 3.2 Het plangebied geprojecteerd op de geologische kaart van Zuid-Holland, Romeinse Tijd
Historische situatie
Op de historische kaart uit 1712 is duidelijk zichtbaar dat er meerdere als gaard of tuin ingerichte percelen waren (figuur 3.3). In figuur 3.3 ontbreekt de zuidwestpunt van het plangebied, maar dit heeft geen invloed op het beeld dat deze kaart geeft. De weg die in het zuiden kleine delen van het plangebied doorkruist is de huidige Voorstraat en was de oude bewoningsas. Langs deze weg worden Nieuwe Tijd woonplaatsen verwacht. Langs de zuidkant van deze weg heeft de historische kern zich ontwikkeld.
Figuur 3.3 Het plangebied geprojecteerd op de kaart van Kruikius uit 1712
(zuidwest-punt plangebied ontbreekt op deze kaart)
Beleid en onderzoek
Als gevolg van het Verdrag van Valletta, dat in 1998 is door het Nederlandse parlement is goedgekeurd en in 2007 zijn beslag heeft gekregen in de nieuwe Wet op de Archeologische Monumentenzorg (welke de Monumentenwet 1988 wijzigt), stellen Rijk en provincie zich op het standpunt dat in het ruimtelijk beleid zorgvuldig met het archeologisch erfgoed moet worden omgegaan.
Het uitgangspunt van zowel het nationaal, provinciaal als gemeentelijk beleid is om waardevol archeologisch erfgoed zoveel mogelijk te beschermen en in situ te behouden. Ook in de nieuwe Wet op de Archeologische Monumentenzorg die op 1 september 2007 van kracht is geworden, is vastgelegd dat zorgvuldig met archeologisch erfgoed moet worden omgegaan. Voor gebieden waar archeologische waarden voorkomen of waar reële verwachtingen bestaan voor archeologische waarden bestaan, dient voorafgaand aan bodemingrepen archeologisch vooronderzoek te worden uitgevoerd. Eén van de uitgangspunten van de nieuwe wet is het veroorzakersprincipe. Dit houdt in dat de initiatiefnemer of vergunningaanvrager zelf verantwoordelijk is voor de bekostiging van het archeologisch onderzoek.
De bescherming van het archeologisch erfgoed dient in het bestemmingsplan te worden geregeld, net als andere in het bestemmingsplan op te nemen en te beschermen belangen. Voor het bestemmingsplan geldt als norm de eis van een goede ruimtelijke ordening. Dit betekent dat het belang van het archeologisch erfgoed mee dient te tellen bij de beoordeling en afweging van alle bij die goede ruimtelijke ordening spelende belangen. Dit wordt geregeld via een vergunningstelsel dat betrekking heeft op grondroerende werkzaamheden voor zover deze worden uitgevoerd in gebieden die op de planverbeelding staan aangegeven met de dubbelbestemming 'Waarde - Archeologie' (WR-A).
In de regels staat opgenomen welke werken of werkzaamheden schadelijk kunnen zijn voor (verwachte) archeologische waarden en daarom vergunningplichtig zijn. Hierin staan ook voorwaarden opgenomen ter bescherming van archeologische waarden. Zo'n voorwaarde kan zijn dat een rapport moet zijn overlegd waaruit blijkt dat de archeologische waarde van het terrein in voldoende mate is vastgesteld. Het verlenen van een vergunning is afhankelijk van de uitkomsten van dit archeologisch onderzoek en de belangenafweging op grond daarvan. Inmiddels is er een archeologische verwachtings- en beleidsadvieskaart voor de gemeente Westland vastgesteld (26 juni 2012). Het vrijstellingenregime van deze kaart is opgenomen in dit bestemmingsplan.
Gewenste ontwikkeling
Vrijgesteld van de plicht tot het laten doen van een archeologisch vooronderzoek zijn:
De argumentatie van het vrijstellen van de aanleg van nieuwe rioleringen en kabels en leidingen is dat dit soort lijnelementen eventueel aanwezige waarden slechts beperkt zullen verstoren. De verspreiding van het riool- en kabel & leidingennetwerk is zodanig dat er genoeg 'open ruimte' tussen deze lijnelementen is om voldoende informatie te verkrijgen bij een archeologisch onderzoek.
Het plangebied bevat meerdere verwachtingszones (figuur 3.4) en heeft op basis van de geologische ondergrond een middelhoge tot hoge archeologische verwachting waarvoor verschillende regimes gelden. Deze verwachting geldt voor sporen vanaf het Neolithicum tot aan de Nieuwe Tijd. Twee gebieden hebben echter geen verwachting meer, omdat daar (voldoende) archeologisch onderzoek heeft plaatsgevonden. Het betreft hier ten eerste een terrein in het westen van het plangebied, waar in 2011 een vooronderzoek is geweest. Hierbij werden afvallagen uit de 17e en 18e eeuw aangetroffen (Berkhout, M., 2011. Bloemenbuurt, Poeldijk, B&G rapport 1243, Noordwijk), maar een archeologische vindplaats is niet aangetoond. Het tweede gebied ligt in het oosten van het plangebied, waar een nederzetting uit de IJzertijd en resten van een grafveld zijn opgegraven (Vos, W.K., 2000, Archeologisch onderzoek op vindplaats A en het grafveld. ADC Rapport 56, Amersfoort). Beide terreinen zijn vrijgegeven voor wat betreft archeologie en hebben geen dubbelbestemming 'Waarde – Archeologie'.
Op het grootste deel van het plangebied is de dubbelbestemming Waarde - Archeologie gelegd om de zorgvuldigheid van de omgang met archeologische waarden te waarborgen. Om eventueel aanwezige archeologische waarden in de bodem te beschermen wordt een 'omgevingsvergunning voor het uitvoeren van een werk, geen bouwwerk zijnde, of van werkzaamheden' voor grondroerende activiteiten verlangd. Hierbij wordt een ondergrens van 30 of 50 cm diepte ten opzichte van het maaiveld gehanteerd. Bodemverstorende ingrepen in de ondergrond dieper dan de voorgeschreven ondergrens van 30 of 50 cm zijn vergunningplichtig maar is per verwachtingszone afhankelijk van het te verstoren oppervlakte. De historische dorpskern heeft een ondergrens waardoor onderzoek verplicht is bij verstoringen van 50 m2. Verwachtingszone I heeft een ondergrens waardoor onderzoek verplicht is bij verstoringen groter dan 100 m2. Verwachtingszone II heeft een ondergrens waardoor onderzoek verplicht is bij verstoringen groter dan 250 m2. Verwachtingszone III heeft een ondergrens waardoor onderzoek verplicht is bij verstoringen groter dan 500 m2. In het westen en oosten van het plangebied liggen twee gebieden, die geen dubbelbestemming hebben ('Vrijgegeven').
Figuur 3.4 Het plangebied geprojecteerd op de beleidsadvieskaart van de Gemeente Westland.
Conclusie
Voor het grootste deel van het plangebied geldt een middelhoge tot hoge verwachting voor archeologische waarden vanaf het Neolithicum (zie figuur 3.4). Om te voorkomen dat deze mogelijk aanwezige waarden worden verstoord, zijn nieuwe ontwikkelingen binnen de begrenzing van het bestemmingsplan gebonden aan een vergunningenstelsel. De verwachte archeologische waarden kunnen zich vanaf 30 of 50 cm onder maaiveld bevinden. Op basis van de verwachtingen worden verschillende vrijstellingsgrenzen gehanteerd (50 m2, 100 m2, 250 m2 of 500 m2).
Cultuurhistorie
Karakteristiek waardevolle bebouwing
Binnen het plangebied bevinden zich cultuurhistorisch waardevolle panden welke niet als rijks- of gemeentelijk monument zijn aangewezen, maar wel op de MIP-lijst staan. Om deze panden te beschermen, zijn in dit bestemmingsplan aanvullende regels opgenomen.