Plan: | Frederik Hendrikstraat nabij 35 |
---|---|
Status: | vastgesteld |
Plantype: | omgevingsvergunning |
IMRO-idn: | NL.IMRO.1783.ABP00000011g04-VA01 |
Voor de locatie Frederik Hendrikstraat nabij 35 te Naaldwijk is een aanvraag voor omgevingsvergunning ontvangen met betrekking tot het realiseren van 10 appartementen in één complex. Deze ontwikkeling past niet binnen het geldende bestemmingsplan Woonkern Naaldwijk. Om de bouw van het appartementenblok te starten wordt de huidige bedrijfspand, een autogarage, gesloopt. Om de ontwikkeling mogelijk te maken moet een ruimtelijke procedure doorlopen worden. In dit document wordt een ruimtelijke onderbouwing gegeven op basis waarvan een procedure (ex artikel 2.12 lid 1 sub a onder 3 Wabo) kan worden gevoerd, om uiteindelijk binnen de wettelijke kaders medewerking aan het bouwinitiatief verleend.
De gemeente Westland is voornemens om medewerking te verlenen aan het initiatief door middelvan de bovenstaande procedure. De ruimtelijke onderbouwing geeft aan waarom de beoogde ontwikkeling in overeenstemming is met de eis van een goede ruimtelijke ordening. Er wordt nader ingegaan op de wijze waarop het initiatief aansluit op de plaatselijke situatie en het beleid dat de gemeente voorstaat. Tevens worden de (stedenbouwkundige) richtlijnen en randvoorwaarden die gehanteerd zijn bij de planontwikkeling in de onderbouwing verwoord. Ook wordt het bouwplan getoetst aan verschillende milieu-aspecten en afgesloten met een toetsing aan uitvoerbaarheid.
Het plangebied is gelegen ter hoogte van Frederik Hendrikstraat nabij nr. 35 te Naaldwijk, gemeente Westland en bestaat uit het perceel kadastraal bekend als NWK01D 8674G0000. De locatie bestaat momenteel uit een autogaragebedrijf en bijbehorend voorterrein. Het plangebied wordt hieronder geïllustreerd:
Ligging projectgebied
Bestaande situatie
Impressie voorgenomen bouwproject
Binnen het plangebied is het volgende planregime van kracht:
4.1 Bestemmingsomschrijving
De voor 'Bedrijf' aangewezen gronden zijn bestemd voor:
a. bedrijven uit ten hoogste categorie B1 van de Staat van Bedrijfsactiviteiten 'functiemenging';
b. ter plaatse van de aanduiding 'nutsvoorziening': uitsluitend nutsvoorzieningen;
c. ter plaatse van de aanduiding 'nutsbedrijf': uitsluitend nutsbedrijven uit ten hoogste categorie B.1. van de Staat van Bedrijfsactiviteiten 'functiemenging';
d. ter plaatse van de aanduiding 'verkooppunt voor motorbrandstoffen zonder lpg': tevens een verkooppunt voor motorbrandstoffen zonder lpg;
e. bij deze bestemming behorende voorzieningen zoals wegen, voet- en fietspaden, parkeervoorzieningen, laad- en losvoorzieningen, groen en water.
De voorgenomen ontwikkeling is strijdig met bovengenoemde artikel. Om deze ontwikkeling te realiseren is een ruimtelijke procedure nodig procedure conform 2.12, lid 1, sub a, onder 3 Wabo.
De omgevingsvergunning "Frederik Hendrikstraat nabij 35" bestaat uit onder meer uit een ruimtelijke onderbouwing met bijlagen. Deze onderbouwing is als volgt opgebouwd. In Hoofdstuk 2 komt de gebiedsvisie aan de orde. Hierin wordt de ruimtelijke en functionele hoofdstructuur van het plangebied beschreven met aandacht voor cultuurhistorisch waardevolle elementen, overige ruimtelijke kwaliteiten, aanwezige knelpunten en te verwachte ontwikkelingen. Dit tezamen leidt tot een beschrijving van de gemeentelijke visie op het gewenste behoud en beheer van de ruimtelijke kwaliteit in het plangebied. In Hoofdstuk 3 wordt onderzoek op het gebied van milieu, ecologie, archeologie en cultuurhistorie en water behandeld. Tot slot wordt in Hoofdstuk 4 Uitvoerbaarheid ingegaan op de economische en de maatschappelijke uitvoerbaarheid van het de ruimtelijke onderbouwing.
De beleidscontext voor de visie op het plangebied wordt gevormd door gemeentelijke, regionale, provinciale en landelijke beleidsrapportages. In dit hoofdstuk is het relevante beleid samengevat. Het hier samengevatte beleidskader is niet uitputtend. In de toelichting wordt op een aantal plaatsen verwezen naar specifiek beleid of beleidsnotities die niet in deze paragraaf worden behandeld. Tot slot wordt in dit hoofdstuk een beschrijving gegeven van de visie op het plangebied. Deze visie is gericht op het behoud en beheer van de ruimtelijke kwaliteit.
Structuurvisie Westland 2025-Perspectief 2040
Na een periode van ongekende groei heeft de economische conjunctuur een ongewild moment van bezinning gebracht. Ambities en de realiteit van alledag sluiten niet meer op elkaar aan. Met dit besef stelt de gemeente haar structuurvisie op, in de wetenschap dat de rol van de overheid de komende jaren zal veranderen. De visie geeft een ruimtelijk toekomstperspectief, ons streven voor de langere termijn, zonder daarbij de realiteit uit het oog te verliezen. In het perspectief 2040, dat in dialoog met de samenleving tot stand is gekomen, staan de ambities voor de toekomst van Westland. Hierin staan ook de kernwaarden die we als meetlat gebruiken bij toekomstige afwegingen of ruimtelijke ontwikkelingen mogelijk worden gemaakt of niet. We zetten zo eerst de stip op de horizon om aan te geven waar we naartoe willen. Op basis daarvan gaan we aan de slag met ruimtelijke ontwikkelingen die ons dichter bij het geschetste perspectief brengen. Met deze visie op basis van de Wet ruimtelijke ordening (Wro) faciliteert Westland de gewenste ontwikkelingen en stelt het tegelijkertijd het ruimtelijk kader tot 2025, met het besef dat de uitwerking aan vele partijen is. Westland wil ontwikkelingen mogelijk maken en niet opleggen onder het adagium ‘alleen ga je sneller, samen kom je verder'. Deze visie gaat uit van participatie planologie, wat betekent dat de gemeente nadrukkelijk andere partijen uitnodigt en haar partners zoekt bij het verwezenlijken van een gedeelde ambitie. De visie is het beleidsbepalend document voor ruimtelijke ontwikkeling in Westland, waarmee duidelijkheid wordt verschaft aan ontwikkelende partijen en over de functionele invulling van gebieden. De structuurvisie biedt een juridische basis voor bovenplanse verevening en vormt de basis voor bijdragen aan ruimtelijke ontwikkelingen in anterieure overeenkomsten met marktpartijen.
Verkeer- en vervoerbeleid
In de structuurvisie Westland uit 2014 is in hoofdlijnen het verbeteren van de bereikbaarheid van Westland opgenomen. Het verbeteren van de bereikbaarheid ondersteunt de ambities om een duurzame Greenport gemeente zijn, waar het goed wonen, werken en recreëren is. Speerpunten voor de bereikbaarheid zijn:
De kaders voor onder andere duurzaam veilige inrichting van de wegen en de parkeernormen zijn opgenomen in het Westlands Verkeer en Vervoerplan, vastgesteld door de raad van de gemeente op 28 november 2006.
Beleidsregel Parkeernormering gemeente Westland 2018
In de vergadering van burgemeester en wethouders van 16 januari 2018 is de 'Beleidsregel Parkeernormering gemeente Westland 2018' vastgesteld. Hiermee vervalt de verwijzing naar het WVVP. In het beleid is de parkeernormering van de gemeente Westland geactualiseerd en in overeenstemming gebracht met de meest recente kerncijfers van het CROW (landelijke richtlijnen).
Beleidsnotitie conventionele explosieven in het Westland
In de beleidsnotitie conventionele explosieven in het Westland wordt beschreven hoe om moet worden gegaan met diepte werkzaamheden op locaties die mogelijk conventionele explosieven bevatten. De basis voor het gemeentelijk beleid voor het opsporen van explosieven is de explosieven risicokaart. Deze kaart geeft een eerste indicatie van het mogelijke gevaar van diepte werkzaamheden op bepaalde locaties in het Westland. In het projectgebied zijn geen mogelijke vindplaatsen van conventionele explosieven aanwezig.
Integrale handhaving Wabo taken
Op 17 november 2015 hebben burgemeester en wethouders van Westland de beleidsnota 'Handhavingsbeleid, integrale handhaving Wabo taken' vastgesteld. Hierin zijn de doelen en richting voor milieuhandhaving en bouw- en woningtoezicht beschreven. De naleving van wet- en regelgeving is daarbij een gezamenlijke verantwoordelijkheid van gemeente, burgers en bedrijven. De wet- en regelgeving zijn bedoeld om kwaliteit, veiligheid en leefbaarheid binnen de leefomgeving te beschermen en bevorderen en dat is in ieders belang. Dit draagt bij aan een prettige woon-, werk- en leefomgeving voor de burgers en ondernemers van de Gemeente Westland. De handhaving van de regelgeving vervat in dit plan is een bevoegdheid van burgemeester en wethouders. Het gaat daarmee vooral om de planregels inzake het bouwen en het gebruik van gronden en bouwwerken. Een aantal vormen van gebruik wordt specifiek aangeduid als strijdig met de bestemming, zodat handhavend optreden hiertegen eenduidig mogelijk te maken. Uiteraard betreft het hier een niet-limitatieve opsomming. Handhaving van dit plan is van belang om de ruimtelijke kwaliteit en de leefbaarheid er van in stand te houden. Daarnaast heeft handhaving uiteraard ook een belangrijke functie in het kader van de rechtszekerheid en rechtsgelijkheid. De planregels in dit plan zijn voldoende duidelijk, concreet en toepasbaar om te kunnen handhaven. Handhaving van het plan zal in de praktijk primair plaatsvinden via de bestemmingsplantoets in het kader van de omgevingsvergunning en door feitelijk toezicht op de aanwezigheid van bouwwerken en op gebruiksactiviteiten. Binnen de gemeente heeft het team bouw- en woningtoezicht van de afdeling Ruimte, Omgeving en Veiligheid hierin een centrale taakstelling. Bij gebleken strijdigheid met het plan wordt, afhankelijk van de prioriteitsstelling, een handhavingstraject ingezet.
Woonvisie
“Westland is een unieke, internationaal toonaangevende, goed bereikbare en duurzame Greenportgemeente, waarin het goed wonen, werken, ondernemen en recreëren is”. Dit is de kernambitie van de Structuurvisie Westland 2025 (perspectief 2040), die in 2013 door de gemeenteraad is vastgesteld. De Woonvisie is een actualisatie van de Woonvisie Westland 2009 en richt zich op het deelonderwerp “wonen” van de structuurvisie Westland.
Karakter en functie Woonvisie
De woningmarkt is continu in beweging. Dit verdraagt geen strak gedetailleerd programma, maar een kader voor beslissingen. De Woonvisie biedt het kader voor besluiten over programma's, inzet van middelen en capaciteit en geeft richting aan het handelen van de gemeente en haar partners. De Woonvisie is in overleg met de woningcorporaties tot stand gekomen en via een discussiebijeenkomst met andere partners op volkshuisvestingsgebied besproken.
Prioriteiten en uitgangspunten van de Woonvisie
De "Woonvisie Westland 2030" geeft de prioriteiten, uitgangspunten en visie hoe Westland er in 2030 uit moet zien.
De hoofdthema's van Woonvisie zijn:
Betaalbaarheid
Doorstroming en wooncarrière (met name focus op)
Ruimtelijke verdeling (in en om de kernen)
Kwaliteit van de woningvoorraad
Beleid en beleidsregels voor opslag en verkoop van consumentenvuurwerk in Westland
In deze Nota wordt aangegeven dat het wenselijk is een goede ruimtelijke spreiding van de verkooppunten van consumentenvuurwerk te bewerkstelligen. Doel bij een ruimtelijke benadering is het bereiken van een gelijkmatige spreiding van (kleine) bedrijven voor verkoop en opslag van consumentenvuurwerk over Westland, om op deze wijze straathandel en vuurwerktoerisme zoveel mogelijk te voorkomen. Daarbij moet er binnen elk verzorgingsgebied sprake zijn van voldoende (vuurwerk)aanbod om de lokale markt te voorzien en zodoende illegale handel in principe overbodig te maken en te voorkomen.
Het uitgangspunt voor opslag en verkoop van consumentenvuurwerk van de gemeente Westland is:
Ruimte bieden aan ondernemers voor opslag en verkoop van consumentenvuurwerk met inachtneming van veiligheid en milieuregelgeving onder voorwaarde van een goede ruimtelijke spreiding.
Met daarbij de volgende randvoorwaarden:
In de planregels van het geldende bestemmingsplan is opgenomen dat opslag en verkoop van consumentenvuurwerk niet is toegestaan.
Detailhandelsstructuurvisie gemeente Westland 'Kleine Kernen Kordaat'
In de Detailhandelsstructuurvisie “Kleine kernen kordaat” 2008 is het beleid vervat dat elke Westlandse kern, in ieder geval voor wat betreft het dagelijks winkelaanbod, over voldoende detailhandelsvoorzieningen dient te beschikken. De omvang van die voorzieningen is gerelateerd aan de omvang van de betreffende kern. Voorts is het beleid erop gericht om zoveel mogelijk detailhandelsomzet voor het Westland te behouden. Het weglekken van deze omzet naar omliggende gemeenten, dient, zoveel als reëel mogelijk is, te worden voorkomen.
In onze detailhandelsstructuurvisie worden de volgende twee hoofdlijnen benoemd:
Kantorenvisie
De Westlandse dienstensector ontwikkelt zich de afgelopen jaren sterk, mede als gevolg van de toename van bedrijventerreinen en door de schaalvergroting in de glastuinbouw. Dienstverleners verbeteren het productieproces en verhogen de efficiëntie van ondernemers. In de glastuinbouw is dit goed zichtbaar. Met minder werknemers wordt meer geproduceerd omdat de bedrijfsprocessen steeds beter georganiseerd worden. Een tweede grote vraag naar kantoorruimte komt van bestaande Westlandse kantoorgebruikers die, vaak als gevolg van fusies, nieuwe kantoorpanden bouwen. Wat betreft de vraag naar nieuwe kantoorruimte, richt de visie zich op kantoorlocaties.
Kansrijke locaties voor concentratie van kantoren zijn:
Daarbij heeft volgtijdelijke ontwikkeling de voorkeur, waarbij de locatie Tiendweg prioriteit verdient.
Regionaal structuurplan Haaglanden
Het Regionaal Structuurplan Haaglanden (RSP) is een integraal plan voor de ruimtelijke ontwikkeling van Haaglanden en het kader voor het regionale beleid op het gebied van milieu, groen, mobiliteit, wonen en economie en voor lokale plannen, zoals de bestemmingsplannen. Het vastgestelde Regionaal Structuurplan Haaglanden kijkt naar 2020 (en soms 2030) en omvat de grote lijnen voor de ambities en ontwikkelingen op verschillende terreinen, zoals verkeer, wonen, werken, water, groen, etc..
De ambitie is dat het in heel Haaglanden voor iedereen goed wonen, werken en ontspannen is. De ruimtelijke structuur moet mensen stimuleren maatschappelijk actief te zijn en zich te ontwikkelen. Voldoende (ruimte voor) werkgelegenheid, een goed leefmilieu, een veilige leefomgeving, sociale cohesie en een herkenbare omgeving met identiteit zijn hiervoor van belang. Ook moeten de gewenste voorzieningen voor onderwijs, zorg, cultuur en sport goed bereikbaar zijn. Het RSP 2020 heeft voor deze onderwerpen vooral een faciliterende, stimulerende en attenderende rol.
De vraag naar woningen, bedrijven en kantoren houdt aan, maar de ontwikkeling van nieuw stedelijk gebied gaat al snel ten koste van het groen, de Greenport of de ruimte voor water. Dit betekent dat deze ruimte in het bestaande stedelijke gebied gevonden moet worden en efficiënt moet worden gebruikt. Herstructurering en intensief ruimtegebruik zijn hierbij belangrijke middelen. Als onderdeel van het intensief en meervoudig ruimtegebruik in binnenstedelijke wijken en buurten moet functiemenging mogelijk zijn.
Het beheer en onderhoud van groengebieden heeft aandacht nodig. Onvoldoende en versnipperd beheer van bestaande bossen en recreatiegebieden leidt tot verwaarloosde zones die ongewenste activiteiten aantrekken. In het onderhoud van deze gebieden is het ontwikkelen van de 'tweede generatie' beplanting achterwege gebleven. Bovendien moet de inrichting worden aangepast aan de wensen van de hedendaagse recreanten. Barrières en onaantrekkelijke, niet onderhouden entrees van bestaande groengebieden dragen bij aan slechte bereikbaarheid. Een goed bomenbeleid helpt om landschappelijke eigenheid te waarborgen.
Visie Ruimte en Mobiliteit provincie Zuid-Holland (1 augustus 2014)
Algemeen
De Visie ruimte en mobiliteit biedt geen vastomlijnd ruimtelijk eindbeeld maar een perspectief voor de gewenste ruimtelijke ontwikkelingen in Zuid Holland als geheel. De visie geeft zekerheid over een mobiliteitsnetwerk dat op orde is en de reiziger en de vervoerder keuzevrijheid biedt en bevat voldoende flexibiliteit om in ruimtelijke ontwikkelingen te reageren op maatschappelijke initiatieven.
In de visie zijn vier rode draden aangegeven welke richting geven aan de gewenste ontwikkelingen vanuit de provincie namelijk:
Ruimtelijke hoofdstructuur
Het beleidsbeeld van de provinciale ruimtelijke hoofdstructuur combineert de huidige ruimtelijke situatie, de vier rode draden en de strategische doelstellingen. Het beeld toont de essentie en de samenhang van de verschillende kaartbeelden uit de Visie ruimte en mobiliteit.
De ruimtelijke hoofdstructuur
Programma ruimte
Het Programma ruimte is parallel aan de Visie ruimte en mobiliteit, het Programma mobiliteit en de Verordening ruimte opgesteld. De Visie ruimte en mobiliteit bevat het strategische beleid. Het ruimtelijk relevante, operationele beleid is opgenomen in het Programma ruimte. Dit programma kent, net als de Visie ruimte en mobiliteit, de status van structuurvisie. Beiden worden vastgesteld door Provinciale Staten. Gezamenlijk beschrijven ze het integrale ruimtelijk beleid.
Zuid-Holland heeft een rijke voedingsbodem voor een groot aantal krachtige economische clusters en topsectoren. Een belangrijke sleutel voor een sterke en veerkrachtige economie is het innoverend vermogen van mensen en bedrijven. Wanneer talent, bedrijven en banen dicht bij elkaar verkeren, ontstaan (agglomeratie)voordelen. De Zuidelijke Randstad en de grote economische complexen in Zuid-Holland vormen in potentie één grote agglomeratie, die enorme schaal- en clustervoordelen met zich mee kan brengen. De Mainport en de Greenports zijn schoolvoorbeelden van goed werkende clusters. De provincie streeft naar het creëren en benutten van die schaal- en clustervoordelen.
Structuurvisie Infrastructuur en Ruimte & AMvB ruimtelijke ordening
Nederland concurrerend, bereikbaar, leefbaar & veilig. Daar streeft het Rijk naar met een aanpak die ruimte geeft aan regionaal maatwerk, de gebruiker voorop zet, investeringen scherp prioriteert en ruimtelijke ontwikkelingen en infrastructuur met elkaar verbindt. Een actualisatie van het ruimtelijk- en mobiliteitsbeleid is daarvoor nodig. De verschillende beleidsnota's op het gebied van ruimte en mobiliteit zijn gedateerd door nieuwe politieke accenten en veranderende omstandigheden zoals de economische crisis, klimaatverandering en toenemende regionale verschillen onder andere omdat groei, stagnatie en krimp gelijktijdig plaatsvinden. De structuurvisie Infrastructuur en Ruimte geeft een nieuw, integraal kader voor het ruimtelijk- en mobiliteitsbeleid op rijksniveau en is de 'kapstok' voor bestaand en nieuw rijksbeleid met ruimtelijke consequenties.
Doelen
In de structuurvisie Infrastructuur en Ruimte formuleert het Rijk drie hoofddoelen om Nederland concurrerend, bereikbaar, leefbaar & veilig te houden voor de middellange termijn (2028):
Het Westland is op de kaart van de nationale ruimtelijke hoofdstructuur aangewezen als Greenport.
Figuur - Uitsnede kaart nationale ruimtelijke hoofdstructuur
Nationale belangen
De structuurvisie Infrastructuur en Ruimte is vertaald in de AMvB ruimtelijke ordening. De AMvB omvat alle ruimtelijke rijksbelangen die juridisch doorwerken op het niveau van bestemmingsplannen. Het gaat om kaders voor onder meer het bundelen van verstedelijking, de bufferzones, nationale landschappen, de Ecologische Hoofdstructuur, de kust, grote rivieren, militaire terreinen, mainportontwikkeling van Rotterdam en de Waddenzee. Met de AMvB Ruimte maakt het Rijk proactief duidelijk waar provinciale verordeningen en gemeentelijke bestemmingsplannen aan moeten voldoen. Uit de regels en kaarten behorende bij de AMvB kan worden afgeleid welke aspecten relevant zijn voor het ruimtelijke besluit. Voor het projectgebied zijn geen nationale belangen in het geding.
De ontwikkeling van het project 'Frederik Hendrikstraat nabij 35' (de bouw van 10 woningen) is in overeenstemming met de beleidskaders van de verschillende overheden.
Het plangebied is gelegen in de woonkern van Naaldwijk. Het geldend bestemmingsplan 'Woonkern Naaldwijk'' heeft de bestemming 'Bedrijf' op het perceel gelegd. Tevens kent het perceel een dubbelbestemming 'Archeologie-3' waaraan een aanlegvergunningenstelsel is gekoppeld ter waarborging van deze waarden.
Het plangebied ligt aan de Frederik Hendrikstraat. De omgeving is aan te merken als een woongebied van de kern Naaldwijk. De Frederik Hendrikstraat is aan de noordzijde verbonden met de Dijkweg en aan de zuidzijde met de Stokdijkkade. Met name de Stokdijkkade is een vrij drukke verkeersweg. Aan de Frederik Hendrikstraat liggen voornamelijk woningen. Aan de westelijke kant (de Sint Martinusstraat) van het plangebied bevindt zich een school voor speciaal basisonderwijs.
Op het perceel bevindt zich momenteel een bedrijf, meer specifiek een autogaragebedrijf, inclusief voorterrein. Met de verwezenlijking van het project verdwijnt het garage en komt er woningbouw. Het voorterrein zal worden gebruikt voor parkeermogelijkheden.
De huidige invulling van het perceel
De toekomstige woningbouw inclusief balkons etc. voldoen tevens aan de wettelijk gestelde eisen inzake privacy (conform art. 5:50 BW). Zo wordt de 2 meter-vereiste niet overscheden in het plan.
Met de realisatie van het bouwplan wordt ingespeeld op het tekort aan (sociale) huurwoningen in Naaldwijk. De druk op sociale huurwoningen in deze kern is tamelijk groot. Daarnaast passen de toekomstige appartementen in een groeiende woonbehoefte voor kleinere huishoudens. Zo worden er meerdere 2-kamerappartementen (of meerdere kamers) gerealiseerd. Ofwel, de voorgenomen ontwikkeling is gewenst binnen de gemeente.
Toekomstige situatie plangebied
Het bouwplan is gelegen in het zgn. schil /overloopgebied. Voor 10 goedkope woningen geldt een
parkeernorm van 1,5 parkeerplaats per woning (10 X 1,5 = 15 parkeerplaatsen) . Van de benodigde parkeerplaatsen moet een gedeel te openbaar (uitwisselbaar ) zijn. Het gaat in dezen om 4 parkeerplaatsen in de openbare ruimte. Conform art. 3.1. sub b lid 3 wordt voldaan de gestelde eisen in het parkeerbeleid.
Beschrijving situatie
De Frederik Hendrikstraat te Naaldwijk is een smalle woonstraat die ligt op de grens tussen overloopgebied en de buitenste ring van Naaldwijk. De Straat verbindt de Stokdijkkade/Pijle Tuinenweg (doorgaande weg) via de Dijkweg met de Verspycklaan.
Het profiel van de straat oogt smal en asymmetrisch. Gezien richting de Dijkweg, is het trottoir aan de linkerzijde van de straat 1.80 m breed waaraan langsparkeren is gelegen. De stoep aan de rechterzijde is 2.40 m breed waar naast langsparkeren tussen de lantaarnpalen ook bomen in een rij staan. Het straatbeeld wordt verder overwegend gedomineerd door wonen.
Gezien vanuit de Stokdijkkade/Pijle Tuinenweg naar de Dijkweg, vormt aan de linkerzijde één lange rij van eengezinswoningen met bouwhoogte 8 meter met een schilddak, het primaire beeld. Met als accent op de hoek tussen de Frederik Hendrikstraat en Stokdijkkade een appartementengebouw. Op de hoek tussen de Dijkweg en Frederik Hendrikstraat staan enkele vrijstaande huizen. Aan de rechterzijde van de straat tussen de Frederik Hendrikstraat en Beelstraat staan 3 rijen ééngezinswoningen met een zadeldak. Deze worden wel onderbroken door een oprit dan wel achterom. Aan het einde van de straat tussen de Dijkweg en Frederik Hendrikstraat staat een vrijstaande woning.Hiernaast is, in deze straat, een garagebedrijf gesitueerd.
Beschrijving aanvraag
Het ingediend ontwerp gaat uit van een appartementengebouw in een compactere massa (d.d.30 januari 2018) hierin zijn het aantal woningen terug gebracht tot 10 stuks en is de onderdoorgangen lift uit het ontwerp gehaald.
Het appartementengebouw bestaat uit beneden-en bovenwoningen en 2 penthouses op de bovenste verdieping. Het dak heeft een schilddak constructie en een 2-tal dakopbouw(en) als accent uitstekend naar de straatzijde.
Ten behoeve de toegepaste materialisering en architectuur wordt verwezen naar een aantal karakteristieke woningen uit de directe omgeving die dezelfde architectonische opbouw en elementen vertonen.
Balkons bevinden zich aan de achterzijde van het gebouw en moeten de bovenwoningen enige buitenruimte bieden.
Parkeren vindt in dit voorstel nu deels plaats op eigen terrein aan de voorzijde van het gebouw. Hiernaast worden 4 parkeerplaatsen voor het gebouw in de straat gerealiseerd.
Strijdigheden / toets bestemmingsplan
Plan is in strijd met de geldende bestemming. Het perceel is nu bestemd als bedrijf.
Wat betreft de hoogte is het plan tweeledig. Qua goothoogte ex art. 4.2.1., lid C van het bestemmingsplan overschrijdt het plan de geldende regel van 5 meter. Echter de nokhoogte (art. 4.2.1. lid D) past net binnen de huidige regel van 10 meter.
Het gebouw wordt nu gerealiseerd binnen de huidige contour van het bouwvlak.
Motivering (beleid/beoordeling)
Het voorstel voor de Frederik Hendrikstraat om hier appartementen te realiseren past binnen de gemeentelijke beleidsopgave voor wat betreft het verdichten van de Kern en in relatie tot de woningopgave. De Frederik Hendrikstraat is voornamelijk een woonstraat die de Stokdijkkade via de Dijkweg verbindt met de Verspycklaan. Het voormalige garagebedrijf, met de bedrijfsbestemming, vormt in deze straat eigenlijk een wat vreemde eend in de bijt waarin het wonen voornamelijk domineert. Het omzetten van de bestemming bedrijf naar wonen, waarbij op deze plek een appartementengebouw met een relatief behouden grote gerealiseerd wordt, biedt kans om de functie wonen in de straat verder te versterken. Hiernaast biedt het plan ruimte voor het realiseren van een woonprogramma waarin binnen de Kern Naaldwijk vanuit volkshuisvesting behoefte naar is.
Door de massa te situeren binnen de huidige contouren/bouwvlak van de garage maar wel het bouwvolume te verkleinen t.o.v. de huidige situatie biedt hetplan ruimte ten aanzien voor het verbeteren van de leefomgeving doordat ruimtelijker een kleinere massa op deze locatie verrijst dan de langwerpige massa van de huidige garage. In combinatie met het voorgestelde woonprogramma van 10 appartementen, is er nog ruimte rondom het pand om het parkeren op te lossen op eigen terrein. Het perceel biedt de mogelijkheid om 11 parkeerplaatsen te realiseren en deze te omzomen met een groene rand. Hierdoor vallen de auto's op eigen terrein deels weg achter de haag . Dit komt het plan ten goede en voegt kwaliteit toe aan de bestaande ruimtelijke structuren.
Bezonning:
Uit de bezonningstudie (zie Bezonning Bestemmingsplan en Bezonning bouwplan) kan geconcludeerd worden dat impact van het gebouw op de omgeving t.o.v. de huidige situatie een lichte verbetering oplevert.
Parkeren:
Naast 11 parkeerplaatsen op eigen terrein worden nog 4 parkeerplaatsen aan de straat gerealiseerd.
De uitrit is wordt gerealiseerd aan de linkerzijde, ter plaatse van huisnummer 33. Dit komt de verkeersveiligheid ten goede, waardoor het autoverkeer meer ruimte krijgt om veilig de straat op en af te draaien.
Conclusie
Stedenbouwkundig gezien past het bouwvoornemen beter in de bestaande structuur van de Frederik Hendrikstraat dan de huidige garage. Het plan voorziet in een behoefte qua woonprogramma waar vanuit volkshuisvesting binnen deze kern vraag naar is. Hiernaast past het binnen het beleid om te verdichten binnen het centrum van Naaldwijk. Door het parkeren aan de voorzijde te situeren en te omzomen met een haag biedt dit de mogelijkheid om groen toe te voegen aan de straat. Hierdoor onstaat een verbetering aan de leef kwaliteit van de omgeving.
Voor het behoud en de verbetering van de kwaliteit van de woon- en leefomgeving is een juiste afstemming tussen de aanwezige functies en wonen noodzakelijk. Daarbij kan gebruik worden gemaakt van een milieuzonering die uitgaat van richtinggevende afstanden tussen hinderlijke functies (in de vorm van gevaar, geluid, geur, stof) en gevoelige functies. In de brochure ‘Bedrijven en Milieuzonering’ van de Vereniging van Nederlandse Gemeenten (VNG) (versie 2009) zijn deze richtafstanden opgenomen. Van deze richtafstanden kan gemotiveerd worden afgeweken.
In gebieden waar bedrijfsactiviteiten en hindergevoelige functies naast elkaar voorkomen en zelfs gewenst zijn, wordt gebruikgemaakt van de SvB 'functiemenging'. Bij deze lijst wordt per bedrijfsactiviteit bekeken in welke mate deze direct naast woningen toelaatbaar is. Voor een nadere toelichting op de aanpak van de milieuzonering met behulp van de Staat van Bedrijfsactiviteiten 'functiemenging' wordt verwezen naar de digitale brochure.
Aan de achterzijde van het perceel bevindt zich een schoolgebouw. Gezien de afstand tussen het bouwvoornemen en de school kan geconcludeerd worden dat er geen hinder onstaat van het schoolgebouw. Te meer omdat het schoolplein aan de andere zijde van het schoolgebouw gelegen is.
Het realiseren van nieuwe woningen op de voornoemde locatie levert dan ook geen belemmeringen op ten aanzien van milieuzonering.
Wet geluidhinder
Met de Wet geluidhinder wordt, vanuit een goed milieubeheer, een aantal specifieke geluidsgevoelige bestemmingen beschermd zoals woningen, onderwijsgebouwen, ziekenhuizen en verpleeghuizen. De geluidszonering die door deze wet wordt voorgeschreven, ligt rondom bedrijventerreinen, langs wegen voor wegverkeer, langs spoor-, tram- en metrowegen en rondom of langs andere geluidsoverlast veroorzakende objecten. Aan de geluidsbelasting op de (gevels van de) geluidsgevoelige objecten worden grenzen gesteld terwille van het woon- en leefklimaat.
De bureau's Aqua Terra Nova en AV-Consulting BV hebben, in opdracht van Woonfonds Westland B.V., op 1 november 2018 onderzoek (zie Akoestisch onderzoek ) verricht naar geluidbelastingen in verband met het voorgenomen project.
Uit dit rapportage (zie bijlage) is gebleken dat de wettelijke voorkeurgrenswaarde van 48 dB niet wordt overschreden door de gezoneerde wegen. Het thema 'wegverkeerslawaai' vorm derhalve geen obstakel voor de realisatie van het project. In het kader van het Bouwbesluit dient wel een onderzoek plaats te vinden naar de geluidwering van de gevels van de woningen.
De Omgevingsdienst Haaglanden (ODH) is akkoord met de resultaten van het bovenstaand onderzoek. Wel merkt de ODH, zoals ook staat beschreven in het onderzoek, dat een karakteristieke geluidwering van 58-33= 25 dB vereist is.
Met de voorgenomen ontwikkeling wordt een nieuwe geluidsgevoelige functie mogelijk gemaakt. Op grond van de bovenstaande resultaten is gebleken dat de voorkeursgrenswaarden nergens binnen het project worden overschreden. Wel dient een karakterstieke geluidwering te worden geplaatst op de nodige locaties. Dit houdt in dat het project op dit aspect niet wordt belemmerd.
Door Aqua Terra Nova B.V. is in samenwerking met AV-Consulting B.V. op 3 april 2019 een nader akoestisch onderzoek uitgevoerd.
Doel van het onderzoek is het bepalen van de geluidwerende voorzieningen van een aantal te realiseren nieuwe woningen aan de Frederik Hendrikstraat 35-37 te Naaldwijk.
De cumulatieve geluidbelasting als gevolg van het wegverkeer bedraagt maximaal 58 dB Lden op de voorgevel (noordoostgevel) van de woningen.
Door het aanbrengen van de geluidwerende voorzieningen wordt ten aanzien van de geluidwering van de uitwendige scheidingsconstructie van de verblijfsruimten en verblijfsgebieden voldaan aan de eisen welke zijn gesteld in het Bouwbesluit. Tevens wordt voldaan aan een binnenwaarde van 33 dB op grond van de Wet geluidhinder.
Voor het berekenen van de karakteristieke geluidwering zijn maximaal twee vlakken meegenomen e.e.a. conform het meetprotocol ingevolge de NEN-5077. Om aan de eisen van het Bouwbesluit 2012 te voldoen dienen er gevelvoorzieningen te worden aangebracht. De benodigde voorzieningen zijn hieronder kort samengevat.
Voorzieningen
Er dient gebruik gemaakt te worden van luchtgevuld dubbel glas 4-12-6 (GDL). Voor de kozijnen dient gebruik gemaakt te worden van houten of dubbelwandig kunststof kozijnen (type K2 uit de HRGG). Voor de te openen ramen dient gebruik gemaakt te worden van een goede enkele of dubbele kierdichting.
Voor de ventilatie dient gebruik te worden gemaakt van suskasten met een isolatiewaarde van minimaal DnA = 40,5 dB(A). Er mag dus geen gebruik worden gemaakt van gewone ventilatieroosters. In het rekenprogramma is uitgegaan van suskasten van het type DucoMax Medio 10 'ZR'. Eventueel kan gebruik gemaakt worden van andere suskasten mits deze een isolatiewaarde hebben van minimaal DnA = 40,5 dB(A). In de achtergevel (zuidwestgevel) kan eventueel wel gebruik gemaakt worden van gewone ventilatieroosters, bijvoorbeeld van het type Duco DucoTop 50 'ZR'.
Het schuine dak van de woning dient minimaal opgebouwd te zijn volgens constructie DH5b uit de HRGG, namelijk een pannendak met geïsoleerd dakbeschot (omgekeerde sporenkap) met isolatie bestaande uit minerale wol met een dichtheid van circa 16 kg/m3 en een dikte van minimaal 50% van de spoorhoogte (RA(wegverkeer) minimaal 32 dB(A)).
De zijwangen van de dakkapellen dienen (minimaal) opgebouwd te zijn volgens constructie BP2a uit de HRGG, namelijk een sandwichconstructie opgebouwd uit een kern van stijve minerale wol (persing 150 kg/m3), dikte 50-85 mm. Of een vergelijkbare constructie.
De platte daken van de dakkapellen dienen opgebouwd te zijn volgens type DP3, namelijk een houten dakbeschot voorzien van isolatie en dakbedekking met daaronder een gesloten plafond op grote spouw van minimaal 100 mm.
Wet luchtkwaliteit
Het toetsingskader voor luchtkwaliteit wordt gevormd door hoofdstuk 5, titel 5.2 (Luchtkwaliteitseisen van de Wet milieubeheer). De Wlk bevat grenswaarden voor
zwaveldioxide, stikstofdioxide en stikstofoxide, fijn stof, lood, koolmonoxide en benzeen. Hierbij zijn in de ruimtelijke ordeningspraktijk langs wegen met name de grenswaarden voor stikstofdioxide (jaargemiddelde) en fijn stof (jaar- en daggemiddelde) van belang. De grenswaarden van de laatstgenoemde stoffen zijn in onderstaande tabel weergegeven. De grenswaarden gelden voor de buitenlucht, met uitzondering van een werkplek in de zin van de Arbeidsomstandighedenwet.
Stof | Toetsing van | Grenswaarde | Geldig |
stikstofdioxide (NO2) | jaargemiddelde concentratie | 60 ìg/m³ | 2010 t/m 2014 |
jaargemiddelde concentratie | 40 ìg/m³ | vanaf 2015 | |
fijn stof (PM10)1) | jaargemiddelde concentratie | 48 ìg/m³ | |
jaargemiddelde concentratie | 40 ìg/m³ | vanaf 11 juni 2011 | |
24-uurgemiddelde concentratie | max. 35 keer p.j. meer dan 75 ìg/m³ | ||
24-uurgemiddelde concentratie | max. 35 keer p.j. meer dan 50 ìg/m³ | vanaf 11 juni 2011 |
1) Bij de beoordeling hiervan blijven de aanwezige concentraties van zeezout buiten beschouwing (volgens de bij de Wlk behorende Regeling beoordeling Luchtkwaliteit 2007).
Op grond van artikel 5.16 van de Wlk kunnen bestuursorganen bevoegdheden die gevolgen kunnen hebben voor de luchtkwaliteit (zoals de vaststelling van een bestemmingsplan) uitoefenen indien:
Besluit niet in betekenende mate (nibm)
In dit Besluit is exact bepaald in welke gevallen een project vanwege de gevolgen voor de luchtkwaliteit niet aan de grenswaarden hoeft te worden getoetst. Hierbij worden 2 situaties onderscheiden:
In het kader van een goede ruimtelijke ordening wordt bij het opstellen van een bestemmingsplan uit oogpunt van de bescherming van de gezondheid van de mens tevens rekening gehouden met de luchtkwaliteit ter plaatse van het plangebied.
Het project bestaat uit het oprichten van een appartementencomplex bestaande uit 10 woningen. Gelet op hetgeen hierboven in § 3.3.1 is besproken, wordt dit project aangemerkt als 'Niet in betekenende mate'. Dit temeer door de omvang en vorm van het project. De Omgevingsdienst Haaglanden sluit zich hierbij aan.
Het project kan gezien zijn omvang en soort als NIBM worden gekwalificeerd. Het bouwplan valt daarmee onder een van de uitzonderingscategorieen uit het besluit NIBM. De voorgenomen herontwikkeling van het projectgebied wordt dan ook aangemerkt als een project dat niet in betekenende mate bijdraagt. Het uitvoeren van een luchtkwaliteitsonderzoek is niet noodzakelijk en het plan voldoet aan de Wet luchtkwaliteit. Dergelijke projecten kunnen zonder meer doorgang vinden zonder dat de luchtkwaliteitseisen worden overschreden.
Externe veiligheid is een begrip in het milieurecht en gaat over het beheersen van de risico's voor de omgeving bij gebruik, opslag en vervoer over de weg, water en spoor en door buisleidingen van gevaarlijke stoffen. Als gevaarlijke stoffen kunnen worden genoemd vuurwerk, lpg en munitie. Het beleid en de wetgeving zijn erop gericht om maatregelen te treffen om de risico's van deze risicovolle activiteiten te reguleren.
Voor dit bestemmingsplan is toetsing aan het Besluit externe veiligheid inrichtingen, het Besluit externe veiligheid buisleidingen en de daarop gestoelde regelingen vereist. Op grond van de regels voor externe veiligheid moeten afstanden in acht worden genomen tussen risicovolle activiteiten en (beperkt) kwetsbare objecten. In de betreffende regelgeving wordt uitgegaan van een risicobenadering - en niet het volledig uitsluiten van het risico - waarbij onderscheid wordt gemaakt tussen het plaatsgebonden risico en het groepsrisico.
Het plaatsgebonden risico is een rekenkundig begrip. Het risico kan op een afbeelding zichtbaar worden gemaakt door een (iso)risicocontour die de punten met een gelijk risico met elkaar verbindt. Het groepsrisico is een maat om de kans weer te geven dat een incident met dodelijke slachtoffers plaatsvindt. Het drukt de kans per jaar uit dat een groep mensen van minimaal een bepaalde omvang overlijdt als direct gevolg van een ongeval in een inrichting, als bedoeld in de Wet milieubeheer, of bij het vervoer van gevaarlijke stoffen. Het groepsrisico moet onderzocht - en verantwoord - worden omdat ook buiten de genoemde risicocontour van het plaatsgebonden risico nog letale effecten kunnen optreden in het invloedgebied van de risicovolle activiteit en groepen personen slachtoffer kunnen worden van een calamiteit.
Inleiding
Externe veiligheid gaat over de beoordeling van de risico's die verband houden met het gebruik van gevaarlijke stoffen. Tijdens de productie, de opslag, het gebruik en het transport kunnen er zich calamiteiten voordoen, waardoor de veiligheid van de omgeving in het geding is. Dit houdt daarom een risico in voor de omgeving van dergelijke activiteiten. Externe veiligheid heeft geen betrekking op mogelijke gezondheidsschade door langdurige blootstelling aan gevaarlijke of schadelijke stoffen. Het gaat om plotseling optredende schadelijke effecten en de directe gevolgen van die effecten. Bij de (her)inrichting van een gebied bepaalt de externe veiligheidssituatie mede de ruimtelijke (on)mogelijkheden.
In het kader van het Besluit ruimtelijke ordening (Bro) gelezen in samenhang met de regels omtrent externe veiligheid moet worden onderzocht of er sprake is van aanwezigheid van risicobronnen in de nabijheid van de locatie waarop het ruimtelijk besluit betrekking heeft en dienen het plaatsgebonden risico (PR) en het groepsrisico (GR), en de eventuele toename hiervan, berekend te worden.
In het externe veiligheidsbeleid wordt doorgaans onderscheid gemaakt tussen het plaatsgebonden risico (PR) en het groepsrisico (GR). Het PR is de kans per jaar dat een persoon op een bepaalde plaats overlijdt als rechtstreeks gevolg van een ongeval met gevaarlijke stoffen, indien hij onafgebroken en onbeschermd op die plaats zou verblijven. Het PR wordt weergegeven met risicocontouren rondom een inrichting of langs een vervoersas. Het GR drukt de kans per jaar uit dat een groep mensen van minimaal een bepaalde omvang overlijdt als rechtstreeks gevolg van een ongeval met gevaarlijke stoffen.
Met het oog op de Modernisering Omgevingsveiligheidsbeleid van het Rijk wordt het accent verlegd van de risicobenadering naar een effectbenadering. Vooruitlopend op de invoering van de Omgevingswet zijn in dat verband de Circulaire effectafstanden externe veiligheid LPG-tankstations (Stcrt. 2016, 31453) en de Circulaire externe veiligheid LNG-tankstations (Stb. 2015, 3125) gepubliceerd en in werking getreden.
Risicovolle inrichtingen
In het Besluit externe veiligheid inrichtingen (Bevi) zijn milieukwaliteitseisen geformuleerd ter bescherming van de mens tegen de kans om te overlijden als gevolg van het vrijkomen of ontstaan van gevaarlijke stoffen bij een ongeval in een bedrijf of ander risicovol object. Voor het PR geldt volgens het Bevi een grenswaarde voor kwetsbare objecten en een richtwaarde voor beperkt kwetsbare objecten op een niveau van 10-6 per jaar. Binnen de 10-6 per jaar plaatsgebonden risicocontour mogen dan ook geen nieuwe kwetsbare functies mogelijk worden gemaakt. Uitsluitend om gewichtige redenen mogen nieuwe beperkt kwetsbare objecten binnen deze contour gerealiseerd worden. Daarnaast bevat het Bevi een verantwoordingsplicht ten aanzien van het GR. De aan te houden veiligheidsafstanden zijn voor nader beschreven situaties vastgelegd in de Regeling externe veiligheid inrichtingen. Voor overige gevallen dient de 10-6 per jaar plaatsgebonden risicocontour te worden berekend.
Tot risicovolle inrichtingen behoren ook mijnbouwinrichtingen en inrichtingen voor de opslag van explosieven.
In de Circulaire effectafstanden externe veiligheid LPG-tankstations wordt onderscheid gemaakt tussen (beperkt) kwetsbare objecten en zeer kwetsbare objecten. De effectafstanden zijn respectievelijk 60 m en 160 m, gerekend vanaf het LPG-vulpunt. Tot de zeer kwetsbare objecten behoren verblijfsfuncties voor mensen die beperkt zelfredzaam zijn zoals ziekenhuizen en kinderdagverblijven. De circulaire is niet van toepassing op het vaststellen van een conserverend bestemmingsplan. De circulaire geldt evenmin voor zeer kwetsbare, kwetsbare en beperkt kwetsbare objecten die al binnen de betreffende contouren aanwezig zijn. De effectafstanden voor LNG-tankstations zijn afhankelijk van de aanwezige veiligheidsvoorzieningen. De systematiek is vergelijkbaar met die voor LPG-tankstations.
Vervoer gevaarlijke stoffen
Op 1 april 2015 zijn de Wet basisnet en het Besluit externe veiligheid transport (Bevt) in werking getreden. De Circulaire risiconormering vervoer gevaarlijke stoffen is daarmee komen te vervallen.
De wegen in beheer bij het Rijk zijn aangewezen als basisnetroute. Het bevoegd gezag neemt bij het vaststellen van een besluit dat betrekking heeft op gronden in de omgeving van een basisnetroute, ten aanzien van nieuw toe te laten kwetsbare objecten, de basisnetafstand in acht en houdt daarmee rekening ten aanzien van nieuw toe te laten beperkt kwetsbare objecten. De basisnetafstand volgt uit bijlage I van de Regeling basisnet. In regio Haaglanden zijn voor de A4, tussen Knooppunt Ypenburg en de gemeentegrens tussen Leidschendam-Voorburg en Zoeterwoude (wegvakken Z8 en Z7), en de A13, tussen knooppunt Ypenburg en Deft-Zuid (wegvakken Z29 en Z113), basisnetafstanden vastgelegd.
Daarnaast worden voor daartoe aangewezen rijkswegen binnen een zone van 30 meter vanaf de rand van de rijksweg beperkingen opgelegd vanwege eventuele plasbranden (plasbrandaandachtsgebied). De aanwijzing volgt eveneens uit bijlage I van de Regeling basisnet. Het betreft dezelfde wegvakken als hierboven genoemd.
Aan het bouwen van een kwetsbaar of beperkt kwetsbaar object in een veiligheidszone of een plasbrandaandachtsgebied zijn eisen gesteld op grond van artikel 2.3 eerste respectievelijk tweede lid van de Regeling Bouwbesluit 2012. Paragraaf 2.3 van deze regeling is eveneens op 1 april 2015 in
werking getreden (Stb. 2015, 92). In beide gevallen moet zijn voldaan aan de artikelen 2.5 t/m 2.9 van voornoemde regeling. Aanvullend moet het mechanisch ventilatiesysteem van een, als beperkt kwetsbare object aan te merken, bouwwerk binnen een veiligheidszone zijn uitgerust met een voorziening waarmee dat systeem bij een calamiteit handmatig kan worden uitgeschakeld (artikel 2.10 van de regeling).
Deze bepalingen gelden niet voor bouwwerken met een hoge infrastructurele waarde als bedoeld in het Besluit externe veiligheid inrichtingen (bijvoorbeeld telefoon- of elektriciteitscentrale).
Voor het gedeelte van het plan dat binnen 200 m van een weg ligt waarover vervoer van gevaarlijke stoffen plaatsvindt (transportroute), moet in de toelichting het groepsrisico worden verantwoord. Ten aanzien van de verantwoording van het groepsrisico onderscheidt het Bevt situaties waarin een 'volledige' verantwoording van het groepsrisico noodzakelijk is en situaties waarin met een beperktere verantwoording kan worden volstaan. Met een beperkte verantwoording kan worden volstaan wanneer het groepsrisico minder dan 0,1 maal de oriëntatiewaarde (OW) bedraagt of het groepsrisico (uitgedrukt in relatie tot de OW) met minder dan 10% toeneemt en tevens onder de oriëntatiewaarde blijft.
In de toelichting moet worden ingegaan op de mogelijkheden tot voorbereiding van bestrijding en beperking van de omvang van een ramp op die weg (bestrijdbaarheid). Deze verplichting geldt ongeacht of het bestemmingsplan nieuwe ontwikkelingen mogelijk maakt binnen het invloedsgebied van de betreffende transportroutes. Op het vraagstuk zelfredzaamheid moet worden ingegaan wanneer (beperkt) kwetsbare bestemmingen binnen het invloedsgebied van een dergelijke weg zijn geprojecteerd.
Buisleidingen
Op 1 januari 2011 is het Besluit externe veiligheid buisleidingen in werking (Bevb) getreden. Voor nieuwe situaties is de grenswaarde voor het PR ter plaatse van kwetsbare objecten 10-6 per jaar; voor beperkt kwetsbare objecten geldt dan een richtwaarde van 10-6 per jaar. Langs buisleidingen moeten belemmeringenstroken in acht worden genomen waarbinnen geen bebouwing (zowel boven- als ondergronds) of ondergrondse tanks zijn toegestaan. Daarnaast hanteert de Gasunie de Algemene VELIN voorwaarden voor grondroer- en overige activiteiten.
De noodzaak voor het verantwoorden van het groepsrisico wordt beoordeeld op grond van de inventarisatieafstanden zoals deze zijn vastgelegd in bijlage 6 van het Handboek buisleiding in
bestemmingsplannen - Handreiking voor opstellers van bestemmingsplannen van maart 2010.
Ten aanzien van de verantwoording van het groepsrisico onderscheidt het Bevb situaties waarin een 'volledige' verantwoording van het groepsrisico noodzakelijk is en situaties waarin met een beperktere verantwoording kan worden volstaan. Er zijn twee situaties waarin volstaan kan worden met een beperkte verantwoording:
Hierboven is een risico-kaart van de provincie Zuid-Holland toegevoegd waarbij de bovenstaande risico-factoren in kaart worden gebracht met betrekking tot het projectgebied. Uit de kaart vallen geen risico-factoren op te merken. Kortom, het project is niet in de invloedszone van een gevaarlijke (risico)bron etc. is gelegen. Aanvullend onderzoek is in dit geval niet benodigd.
Nu het plangebied van het project niet in een risico-omgeving is gelegen, is nader onderzoek naar bovenstaande aspecten niet benodigd. Vastgesteld wordt dat er in het kader van externe veiligheid geen beperkingen zijn voor de voorgenomen ontwikkeling.
Veiligheid en waterkeringen
Ruimtelijke plannen kunnen van invloed zijn op het (veilig) functioneren en het beheer en onderhoud van waterkeringen. Om die reden is het van belang, dat initiatiefnemers van ruimtelijke plannen rekening houden met de effecten van die plannen op de aanwezige waterkeringen.
In de legger van het Hoogheemraadschap van Delfland zijn de ligging en de minimale afmetingen van de waterkeringen vastgelegd. Rondom de keringen is een keurzone vastgesteld. Deze bestaat uit het waterstaatswerk (de daadwerkelijke kering) en een beschermingszone. Binnen het waterstaatswerk en de beschermingszone zijn op basis van de keur beperkingen gesteld aan activiteiten die het waterkerend vermogen van de kering nu en in de toekomst kunnen aantasten.
Het projectgebied blijkt niet gelegen in de kern- en beschermingszone van een waterkering. In de nieuwe situatie zal er ook geen waterkering aanwezig zijn of worden aangelegd. Het gehele wateronderzoek is terug te vinden in de Waterstudie. Hieronder is een leggerkaart van het plangebied toegevoegd:
Uitsnede Leggerkaart Hoogheemraadschap Delfland 'Legger Regionale Waterkeringen
Waterkwantiteit
Delfland streeft naar een duurzame, robuuste waterstructuur met voldoende mogelijkheden voor waterberging. Dit streven heeft uiteindelijk tot doel wateroverlast voor de nieuwe en de al aanwezige functies in het gebied te voorkomen. Bij het voorkomen van wateroverlast en het verwerken van hemelwater hebben perceeleigenaar, gemeente en het Hoogheemraadschap van Delfland elk een verantwoordelijkheid. De perceeleigenaar moet het hemelwater zoveel mogelijk zelf verwerken bij de plaats waar het valt. De gemeente draag zorg voor de inzameling en verwerking van het afstromend hemelwater. Dit betekent, dat de gemeente in eerste instantie en initiatiefnemers/perceel eigenaren inspanning moet doen om dit hemelwater vast te houden of terug te brengen in de bodem. Vervolgens kan het (al dan niet na zuivering) worden afgevoerd naar het oppervlaktewater. Delfland is vervolgens verantwoordelijk voor de ontvangst van hemelwater in het oppervlaktewater.
Het projectgebied ligt geheel in boezemland, wat inhoudt dat het gebied zonder gemalen afwatert op het boezemstelsel. Het boezempeil bedraagt NAP -0,43 m. Met het oog op de bergings- en afvoercapaciteit waarop het regionale watersysteem moet zijn ingericht geldt, voor dit gebied (binnen de bebouwde kom) een norm van 1/100 jaar voor wateroverlast. De projectlocatie is gelegen in het boezemgebied waar wel het standstill-principe maar geen achterstallige wateropgave voor geldt. De doorstroming in de boezem is echter niet overal voldoende. In het projectgebied zelf is geen oppervlaktewater aanwezig.
Het plan dient te voldoen aan de provinciale normen voor bergings- en afvoercapaciteit. De planlocatie is gelegen in het boezemland van Delfland, dat betekent dat het gebied zonder gemalen afwatert op het boezemstelsel. Het vastgestelde boezemwaterpeil is ca. - 0,43 m NAP. Hierbij geldt een maximale peilstijging van 0,25 m. Bij nieuwe functies (zie bijlage 2, nieuwe planverbeelding) dient het beschermingsniveau hier op te worden afgestemd. De nieuwe en de bestaande functie hebben hetzelfde beschermingsniveau. In het bestemmingsplan Woonkern Naaldwijk (vastgesteld 25 juni 2013) zijn voor het boezemgebied binnen dit plan geen aanvullende maatregelen ten aanzien van de waterkwantiteit voorzien.
Het maaiveld zal op minimaal NAP + 0,60 m blijven. De hoogtekaart van het gebied is in figuur 3.3 weergegeven. Het grondwaterpeil zit op minimaal 0,8 m onder maaiveld en hierop kan, indien gewenst, geïnfiltreerd worden.
In de nieuwe situatie zal het projectgebied niet meer volledig verhard zijn. Het verhard oppervlak zal in de nieuwe situatie ca. 734 m2 zijn en het onverhard oppervlak ca. 88 m2 .
Conform de Handreiking Watertoets en de nieuwe beleidsnota van Delfland (juli 2014) mag de waterhuishoudkundige situatie niet verslechteren als gevolg van de ontwikkeling, het zo genaamde stand-still beginsel. Bij planologische omzetting geldt de maximale inspanning voor de norm van de waterberging (zie bijlage 4) met toepassing van een effectgerichte, gebiedsgerichte en marktgerichte aanpak. Ontwikkelingen waarbij het verhard oppervlak toeneemt, of de vasthoudcapaciteit van een gebied op andere manieren wordt verkleind, zorgen voor een snellere afstroming van hemelwater naar het oppervlaktewater. Dit kan leiden tot wateroverlast. Versnelde afvoer door meer verharding voldoet daarmee niet aan het stand-still beginsel, tenzij ter compensatie extra waterberging wordt gerealiseerd.
Watersleutel
Delfland heeft de Watersleutel ontwikkeld, een rekentool waarbij op basis van een aantal relevante kenmerken van de ontwikkeling en het watersysteem wordt bepaald hoeveel waterberging moet worden gerealiseerd. Om te bepalen hoeveel waterberging nodig is om de ontwikkeling hydrologisch neutraal te kunnen uitvoeren, kan ook een modelstudie worden uitgevoerd. Voor veel ontwikkelingen, waaronder het projectgebied aan de Frederik Hendrikstraat te Naaldwijk, kan worden volstaan met deze methode om inzicht te krijgen in de benodigde watercompensatie.
Ten aanzien van het boven besproken stand-still beginsel wordt met name naar 3 onderdelen gekeken:
- Kans op wateroverlast mag niet toenemen; dit zal in de nieuwe situatie niet gebeuren aangezien het percentage verhard afneemt;
- structuur van het watersysteem mag niet verslechteren; dit zal in de nieuwe situatie niet gebeuren aangezien er geen aanpassingen aan de structuur plaatsvinden of die invloed op de structuur hebben;
- beheerbaarheid van het watersysteem mag niet achteruit gaan; er worden geen activiteiten uitgevoerd die hier betrekking op hebben.
Hiermee voldoet het plan aan de trits 'vasthouden, bergen en afvoeren'.
Voorkomen van wateroverlast
Volgens de provinciale verordening is het beschermingsniveau tegen wateroverlast voor wonen eens in de 100 jaar, voor bedrijfsterreinen eens in de 50 jaar en voor agrarisch, eens in de 10 jaar. Bij kleinschalige bestemmingswijzigingen wordt het watersysteem echter niet aangepast. Daarom wordt nadrukkelijk geadviseerd om, zover mogelijk, de praktijksituatie hierop aan te passen. Dit kan bijvoorbeeld door het maaiveld ter plekke van de woning voldoende op te hogen. Meer informatie hierover is te vinden in de Handreiking watertoets voor gemeenten, de meest actuele versie van deze handreiking is te vinden op de website www.hhdelfland.nl/overheid/ruimtelijke-plannen.
Watersysteemkwaliteit en ecologie
In het kader van de herstructurering wordt er gestreefd naar het zoveel mogelijk benutten van kansen en voor het verbeteren van de watersysteemkwaliteit en de ecologie. Ten aanzien van de KRW maatregelen moet er rekening worden gehouden met de afspraken uit de Bestuursovereenkomst KRW Delfland en de afspraken die op dit moment gemaakt worden voor het Stroomgebiedbeheersplan 2015-2021. Het boezemsysteem van Delfland maakt onderdeel uit van de KRW waterlichamen. Delfland en gemeenten zijn in de KRW Delfland overeengekomen om de toestand van de waterlichamen te verbeteren. Onderdeel van deze overeenkomst is dat daar waar langs waterlichamen ruimtelijke mogelijkheden zijn om invulling te geven aan de KRW-opgave, deze worden benut, en dat bij ruimtelijke ontwikkelingen wordt onderzocht of een deel van de ruimtelijke KRW-opgave hieraan kan worden gekoppeld. In het Waterplan Westland is aangegeven dat als er ruimte is, er een natuurvriendelijke oever moet worden aangelegd. En als er geen ruimte is maar wel dynamiek, kansen worden benut. Daarnaast mogen ruimtelijke ontwikkelingen niet leiden tot een verslechtering van de ecologische en chemische toestand van deze waterlichamen.
Het projectgebied heeft in de nieuwe situatie geen directe invloed op de kwaliteit van het oppervlaktewater, doordat er in de directe omgeving geen oppervlaktewater aanwezig is. De aquatisch-ecologische toestand blijft voor een belangrijk deel afhankelijk van de vermindering van verontreiniging van gebieden elders, zoals uitwaterende polders, overstorten van riolering, diffuse bronnen en stedelijk gebied.
Het afstromend hemelwater vanaf het projectgebied kan een gering positief effect op de waterkwaliteit hebben, indien het hemelwater wordt afgevoerd middels een gescheiden rioolstelsel. Dit is nu naar verwachting niet het geval maar kan in de nieuwe situatie wel worden aangelegd naar de gescheiden riolering. Door de infiltratie van hemelwater in de bodem kan door de bodempassage eveneens een kwaliteitsverbetering plaatsvinden van het grondwater.
Onderhoud en bagger
Delfland is verantwoordelijk voor het onderhoud van het primaire watersysteem en de waterkeringen. Dit betekent dat deze toegankelijk moeten zijn voor onderhoud. Ook houdt Delfland ruimte die eventueel nodig is voor dijk- of kadeverzwaring, vrij van andere, conflicterende functies. Het beheer en onderhoud van het watersysteem binnen het plangebied is vastgelegd in de Keur Delfland. Het onderhoud van het primaire watersysteem is in handen van het Hoogheemraadschap van Delfland. Het onderhoud van het secundaire watersysteem is in handen van aangelanden. Voor onderhoud van watergangen is het van belang rekening te houden met de benodigde onderhoudsstroken. Er zijn geen waterlopen in het projectgebied aanwezig welke dienen te worden onderhouden.
Bodem en grondwater
Wanneer er ondergronds veel gebouwd wordt (denk bijvoorbeeld aan een parkeergarage) kan dit invloed hebben op de grondwaterstroming.
De beoogde ontwikkelingen zullen weinig effect hebben op de grondwaterstroming doordat er geen ondergrondse bebouwing gaat plaatsvinden. Belangrijk is ook dat er rekening wordt gehouden met voldoende drooglegging.
Afvalwater en riolering
De bestaande bebouwing is aangesloten op het gemeentelijke rioleringsstelsel ter plaatse. Het te realioseren appartementengebouw wordt ook aangesloten op het bestaande rioleringsstelsel. Afvalwater wordt afgevoerd naar de dichtsbijzijnde afvalwaterzuivering. Voor zover bekend zijn er geen problemen bekend omtrent de capaciteit van riolering of zuivering.
Voor de afvoer van het hemelwater zijn creatieve en efficiënte maatregelen mogelijk, zoals het ophogen van gronden, een hoger bouwpeil van woningen, open verharding ter plekke van parkeerplaatsen of water vasthouden op particulier terrein, bijvoorbeeld door middel van de aanleg van wadi's, groene daken, het afkoppelen van hemelwaterafvoer, en dergelijke.
Het huishoudelijk afvalwater dient, samen met het hemelwater van potentieel vervuilde oppervlakken, tot de perceelsgrens gescheiden van hemelwater van schone oppervlakken te worden afgevoerd. Het projectgebied wordt aangesloten op een bestaande gescheiden vrij verval rioleringsstelsel. Het afvalwater wordt afgevoerd naar AWZI Hoek van Holland.
Het plan dient te voldoen aan de Leidraad Riolering West Nederland en de Leidraad aan- en afkoppelen verhard oppervlak en de Beslisboom Aan- en afkoppelen verharde oppervlakten (2003). Verder dient er een aansluitvergunning voor een aansluiting van een particulier riool op een openbaar riool op grond van de Verordening afvalverwerking 2014 te worden aangevraagd
De bovengenoemde resultaten uit de waterstudie zijn voorgelegd aan het Hoogheemraadschap Delfland en goed bevonden. Op grond van de genoemde resultaten en het oordel van HHD vormt de thema water geen belemmeringen voor de projectontwikkeling.
Wet bodembescherming
De Wet bodembescherming ziet, vanuit een goed milieubeheer, op de bodembescherming en bodemsanering. Met deze wet moet rekening worden gehouden met het ontwikkelen en realiseren van ruimtelijke plannen. In een bestemmingsplan dat voorziet in ruimtelijke ontwikkeling, moet verantwoord zijn dat het bestemmingsplan uitvoerbaar is op grond van de bodemkwaliteit voor die ruimtelijke ontwikkeling.
Met het oog op een goede ruimtelijke ordening dient in verband met de uitvoerbaarheid van een plan rekening te worden gehouden met de bodemgesteldheid in het plangebied. Bij functiewijzigingen dient te worden bekeken of de bodemkwaliteit voldoende is voor de betreffende functiewijziging. Nieuwe bestemmingen dienen bij voorkeur op schone grond te worden gerealiseerd. De provincie hanteert de richtlijn dat bij de beoordeling van ruimtelijke plannen ten minste het eerste deel van het verkennend bodemonderzoek, het historisch onderzoek, moet worden verricht. Indien uit historisch onderzoek wordt geconcludeerd dat op de betreffende locatie sprake is geweest van activiteiten met een verhoogd risico op verontreiniging dan dient het volledig verkennend bodemonderzoek te worden verricht.
Binnen het onderhavig project zijn diverse bodemonderzoeken uitgevoerd waarbij het aanvullend nader bodemonderzoek van Ingenieursbureau Mol d.d. 29 augustus 2018 voldoende inzicht in de bodemkwaliteit (zie Bodemonderzoek). Door het bureau is het volgende geconcludeerd:
- De bovengrond bij boring 107/201 is zeer plaatselijk sterk verontreinigd met minerale olie. Op de locatie is geen sprake van een geval vanernstige bodemverontreiniging omdat het volumecriterium uit de Wet bodembescherming niet wordt overschreden;
- De verontreiniging beperkt zich tot de perceelgrenzen en in in voldoende mate in kaart gebracht. Het bodemvolume sterk verontreinigde grond wordt geschat op maximaal 20 m3. Conform het gestelde is geen sprake van een geval van ernstige bodemverontreiniging en daarmee ook geen sprake van een saneringsnoodzaak.
Met betrekking tot deze conclusies zijn de volgende aanbevelingen gedaan:
Op de onderzoekslocatie is geen sprake van een geval van ernstige bodemverontreiniging. Bij een wijziging van functie of bestemming of in geval van herinrichting, kan sanering van de verontreiniging mogelijk wel noodzakelijk zijn (planurgent). Voor het geval van niet-ernstige verontreiniging geldt geen verplichting om een saneringsplan in te dienen. Wel verplicht is dat degene die de bodem saneert, de sanering zodanig uitvoert dat de bodem ten minste geschikt wordt gemaakt voor de functie die hij na de sanering krijgt.
Bovendien moet de saneerder het volgende zoveel mogelijk beperken:
-het risico voor mens, plant of dier als gevolg van blootstelling aan de verontreiniging;
-het risico van de verspreiding van verontreinigende stoffen, en
-de noodzaak tot het nemen van maatregelen en beperkingen in het gebruik van de bodem.
Ook is de saneerder verplicht na beëindiging van de sanering een evaluatieverslag in te dienen bij het bevoegde gezag met daarin een beschrijving van:
-de getroffen saneringsmaatregelen;
-de kwaliteit van de bodem na het uitvoeren van de sanering;
-de hoeveelheid van de eventueel afgegraven grond;
-de bestemming van die grond, en
-de hoeveelheid, kwaliteit en herkomst van eventueel aangevoerde grond.
Het evaluatieverslag behoeft de instemming van het bevoegd gezag. Het bevoegd gezag stemt alleen in wanneer voldaan is aan de hiervoor genoemde verplichtingen die gelden voor de saneringsuitvoering
Wanneer verontreinigingen in de bodem achterblijven en beperkingen in het gebruik van de bodem of maatregelen in het belang van de bescherming van de bodem nodig zijn, moet de saneerder een nazorgplan indienen waarin die beperkingen en maatregelen staan beschreven.
De maatregelen kunnen onder meer bestaan uit het regelmatig inspecteren, onderhouden, herstellen of vervangen van voorzieningen. Met het nazorgplan moet zijn ingestemd door het bevoegd gezag.
Bij een niet ernstig (en historisch) geval van bodemverontreiniging (< 25 m3 bodemvolume grond of < 100 m3 bodemvolume grondwater verontreinigd tot boven de interventiewaarde) is het dus niet noodzakelijk dat de uitvoering en begeleiding worden uitgevoerd door erkende bedrijven. Echter, gelet op het feit dat wel veiligheidsmaatregelen getroffen moeten worden en de grond moet worden afgevoerd naar een erkend verwerker, word het raadzaam geacht om deze werkzaamheden wel te laten uitvoeren door erkende intermediairs.
De ODH heeft namens de gemeente het bovengenoemd onderzoek goedgekeurd met twee opmerkingen inzake de vergunning. Allereerst wordt in de vergunning de volgende passage vermeldt:
''De Omgevingsdienst Haaglanden heeft op 12 september 2018 aangegeven dat ter plaatse van het
bouwplan geen sprake is van verontreinigde bodem als bedoeld in artikel 2.4.1 van de Bouwverordening
van de gemeente Westland.''
Vervolgens dient bij eventueel grondverzet te allen tijde rekening gehouden te worden met de Wet Milieubeheer en/of de Wet bodembescherming.
Met de toepassing en in achtneming van de bovenstaande maatregelen en adviezen, ontstaan er geen belemmeringen in de verdere uitvoering van het project. Wel dient rekening gehouden te worden met de bovenstaande maatregelen en adviezen bij de uitvoering van het project.
Natuurnetwerk Nederland
Op basis van het nieuwe rijksbeleid zoals opgenomen in het Natuurnetwerk Nederland (NNN), heeft de provincie Zuid-Holland in december 2013 de Ecologische Hoofdstructuur (EHS) herijkt. De EHS is een samenhangend netwerk van bestaande en te ontwikkelen natuurgebieden. Het netwerk wordt gevormd door kerngebieden, natuurontwikkelingsgebieden en ecologische verbindingszones.
Bij de herijkte EHS is de prioriteit komen te liggen bij het bereiken van de doelen van de Natura-2000-gebieden en de Europese Kaderrichtlijn Water. Voor wat betreft het beleidsveld Natuur richt de provincie zich niet alleen op de kwantitatieve prestaties (output: hoeveel hectare verworven en ingericht, hoeveel beheerplannen Natura 2000 vastgesteld) maar vooral ook op de effecten (outcome: de natuurkwaliteit, hoe ontwikkelt de Zuid-Hollandse biodiversiteit zich). Het voorgaande is breder dan de reikwijdte van het NNN omdat er door de provincie van uitgegaan wordt dat de bijdrage aan de biodiversiteit ook buiten de begrenzing van het NNN plaatsvindt, bijvoorbeeld het leveren van een bijdrage aan de biodiversiteit door recreatiegebieden en het agrarisch gebied.
Wet natuurbescherming
Sinds 1 januari 2017 is de Wet natuurbescherming (Wnb) in werking. De Wnb is het nieuwe wettelijke stelsel voor natuurbescherming en vervangt drie tot dan bestaande wetten, namelijk de Natuurbeschermingswet 1998, de Flora- en faunawet en de Boswet. Het beschermingsregime gaat uit van het "nee, tenzij-principe". Dit betekent dat de genoemde verbodsbepalingen in de Wnb voor bescherming van gebieden, soorten en houtopstanden altijd gelden. Het afwijken hiervan is alleen onder voorwaarden toegestaan. Gedeputeerde Staten (GS) van de provincie Zuid-Holland is het bevoegd gezag voor het verlenen van toestemming door middel van een vergunning, ontheffing of vrijstelling.
In de Wnb zijn bepalingen opgenomen voor de bescherming van in het wild levende dier- en plantensoorten. Het gaat onder meer om soorten die in Nederland, maar ook in Europa in hun voortbestaan bedreigd worden. De Wnb kent drie beschermingsregimes:
Per beschermingsregime is bepaald welke verboden er gelden en onder welke voorwaarden ontheffing, vergunning of vrijstelling kan worden verleend door het bevoegd gezag. De bepalingen zijn samengevat in onderstaande tabel. De bepalingen voorzien in een bescherming van verblijfplaatsen, evenals de bescherming tegen verstorende invloeden. Gedeputeerde Staten van provincie Zuid-Holland kan een ontheffing verlenen van de verboden als genoemd in de artikelen 3.1, 3.5 en 3.10. van de Wnb.
Vrijstellingen
In de Wnb is een aantal algemene soorten amfibieën en zoogdieren beschermd onder de categorie "Nationale soorten", zoals gewone pad, bruine kikker en konijn. Provincie Zuid-Holland heeft bevoegdheid om bij verordening deze soorten "vrij te stellen" van de ontheffing/vergunningsplicht (Provincie Zuid-Holland, 2016). Dit betekent dat geen ontheffing nodig is voor werken gericht op ruimtelijke inrichting en ontwikkeling en beheer en onderhoud. Vrijgestelde soorten zijn niet meegenomen in deze toetsing.
Zorgplicht
De zorgplicht (artikel 1.11. Wnb) houdt in dat handelingen, die nadelige gevolgen kunnen hebben voor in het wild levende dieren en planten:
Het betreft alle in het wild levende dieren en planten. De zorgplicht dient onder meer als vangnet voor de bescherming van soorten waarvoor op grond van de Wnb geen specifiek verbod geldt. De zorgplicht is daarnaast van toepassing op beschermde gebieden.
Op 19 november 2018 heeft AquaTerraNova BV onderzoek gedaan naar de ecologische gevolgen van het project binnen het gebied. Dit onderzoek (zie Eco Effectenscan Frederik Hendrikstraat) heeft plaats gevonden in opdracht van Woonfonds Westland BV. Hierbij zijn de bovengenoemde wet- en regelgeving toegepast. Dit zijn de resultaten van het onderzoek:
Gebiedsbescherming
Op grond van dit onderzoek kunnen de volgende conclusies worden getrokken:
• Het plangebied bevindt zich op 5 km afstand van het Natura 2000-gebied 'Solleveld & Kapittelduinen'. Negatieve effecten van de werkzaamheden op het Natura-2000-gebied kunnen worden uitgesloten. Een nadere toetsing in het kader van gebiedsbescherming is niet noodzakelijk;
• Het plangebied bevindt zich op 2,5 km afstand van een gebied beschermd door de Wet natuurbescherming, namelijk de ecologische verbindingszone behorend tot het Natuurnetwerk Nederland (NNN). Het NNN kent geen externe werking. Negatieve effecten zijn uitgesloten. Een nadere toetsing is niet noodzakelijk.
Soortbescherming
Op grond van dit onderzoek kunnen de volgende conclusies worden getrokken:
• Het plangebied bevat geen geschikte kieren en gaten die kunnen dienen als vaste rust- en/of verblijfplaats voor vogels uit categorie 1, zoals huismussen en/of gierzwaluwen. Nader onderzoek is niet noodzakelijk;
• Het plangebied bevat geen bomen of geschikte bebouwing die kunnen dienen als vaste rust- en/of verblijfplaats voor roofvogels en/of uilen. Nader onderzoek is niet noodzakelijk;
• Het plangebied bevat geen geschikte kieren en gaten die kunnen dienen als vast rust- en/of verblijfplaats voor gebouwbewonende vleermuizen. Nader onderzoek is niet noodzakelijk;
• De struwelen rondom, maar buiten het plangebied zijn geschikt als nestlocatie voor vogels uit categorie 5 en algemene broedvogels. De nesten zijn tijdens het broeden beschermd en mogen niet verstoord worden;
• Tijdens de werkzaamheden moet rekening gehouden worden met broedende vogels en algemeen voorkomende dieren.
• De zorgplicht is te allen tijde van kracht;
• Het optreden van negatieve effecten op de overige (strikt) beschermde soorten in het plangebied is uitgesloten.
Naast de bovenstaande conclusies, zijn diverse praktische vervolgstappen opgenomen in het onderzoek inzake broedvogels, de zorgplicht en natuurinclusief bouwen. De gemeente-ecoloog heeft het rapport goed bevonden.
Uit de uitgevoerde onderzoeken zijn diverse aanbevelingen, vervolgstappen en maatregelen naar voren gekomen. Indien gedurende de verdere ontwikkeling van dit project voldoende rekening wordt gehouden met de resultaten van het onderzoek, ontstaan er geen belemmeringen voor het project.
Als gevolg van het Verdrag van Valetta, dat in 1998 door het Nederlandse parlement is goedgekeurd en in 2006 zijn beslag heeft gekregen in de gewijzigde Monumentenwet 1988, stellen Rijk en Provincie zich op het standpunt dat in het ruimtelijk beleid zorgvuldig met het archeologische erfgoed moet worden omgegaan. Voor gebieden waar archeologische waarden voorkomen of waar reële verwachtingen bestaan dat ter plaatse archeologische waarden aanwezig zijn, dient voorafgaand aan bodemingrepen archeologisch onderzoek te worden uitgevoerd. De uitkomsten van het archeologisch onderzoek dienen vervolgens volwaardig in de belangenafweging te worden betrokken. Het Rijk heeft deze beleidsuitgangspunten neergelegd in onder meer de Cultuurnota 2005 - 2008, de Nota Belvedère, de Nota Ruimte en het Structuurschema Groene Ruimte 2.
De provincie Zuid-Holland hanteert het uitgangspunt dat op terreinen die voorkomen op de Archeologische Monumentenkaart Zuid-Holland en in gebieden die op de kaart archeologische waarden van de Cultuurhistorische Hoofdstructuur (CHS-kaart) ten minste een redelijke tot grote kans op archeologische sporen hebben, archeologisch vooronderzoek in het kader van de planvoorbereiding dient plaats te vinden. Voor zover er onzekerheid bestaat over de precieze aanwezigheid van archeologische waarden, dient in het bestemmingsplan voor het bouwrijp maken een omgevingsvergunningplicht te worden gehanteerd. Het verlenen van een omgevingsvergunning wordt daarbij afhankelijk gesteld van de uitkomsten van nader archeologisch onderzoek en de belangenafweging op grond daarvan.
Doelstelling van het Verdrag van Valetta is de bescherming en het behoud van archeologische waarden. Als gevolg van dit verdrag wordt in het kader van de ruimtelijke ordening het behoud van het archeologisch erfgoed meegewogen zoals alle andere belangen die bij de voorbereiding van het plan een rol spelen.
Op 11 april 2019 heeft ADC ArcheoProjecten, namens Woonfonds, een bureauonderzoek en inventariserend veldonderzoek (in de vorm van een verkennend booronderzoek) uitgevoerd (zie Archeologisch onderzoek)
Volgens het bureauonderzoek bevinden zich in het plangebied geulafzettingen, waravan de sedimentatie tijdens de eerste eeuwen na Chr. is beëindigd. Op deze geulafzettingen kunnen archeologische resten voorkomen uit de Late ijzertijd, Romeinse tijd en de Vroege Middeleeuwen. Vermoedelijk manifesteren deze resten zich als een archeologische laag (wellicht in een vegetatiehorizon). Ze zijn mogelijk afgedekt door recentere dekafzeitingen (klei of veen) en buiten het bereik van moderne landbouw, en andere grondverstorende actvitieten, gebleven. Aan en direct onder het maaiveld (op de laatmiddeleeuwse kleiige dekafzettingen) kunnen archeologische resten worden verwacht uit de Late Middeleeuwen en Nieuwe Tijd. Er zijn echter geen directe aanwijzigingen voor Middeleeuwse bebouwing in het plangebied. Op een kaart van Kruikius uit de 18e eeuw bevindt zich in het plangebied een tuin. Eventueel aanwezige resten van dit complex zullen zich ondiep bevinden ten opzichte van het huidige oppervlak.
uitsnede kaart van Kruikius
Om deze verwachtingen te toetsen en aan te vullen is in het plangebied een verkennend booronderzoek uitgevoerd.
In de ondergrond bevindt zich een beddingafzetting van prehistorische oorsprong. Deze behoort aan een zijtak van de Gantel of een fase van de Gantel zelf. Dit pakket is erosief. Eventuele oudere afzettingen zullen hier niet meer aanwezig zijn, tot een diepte van ten minster 6 meter onder het maaiveld. In de top van deze afzettingen bevinden zich geen intacte oeverafzettingen of bodemvorming. De beddingafzettingen zijn gevorm in de geul van de Gantel. Hierin zijn geen archeologische sporen te verwachten.
Het bovenste pakket is verrommeld. De dikte van dit verstoorde pakket varieert van 0,55 meter in boring 1 en 1,70 meter in boring 3. Archeologische resten zijn hier niet te verwachten.
Geadviseerd wordt om het plangebied vrij te geven voor de voorgenomen ontwikkeling. Hier is echter nooit volledig uit te sluiten dat binnen het onderzochte gebied toch nog archeologische resten voorkomen. Het verdient daarom de aanbeveling om de uitvoerder van het grondwerk te wijzen op de plicht archeologische vondsten te melden bij het bevoegd gezag, zoals dat is aangegeven in artikel 5.10 en 5.11 van de Erfgoedwet.
Op de planlocatie zijn geen archeologische waarden aangetroffen. Het plangebied is vrijgegeven voor de voorgenomen ontwikkeling.
De gemeente is bij het verlenen van deze planologische medewerking wettelijk verplicht om de kosten van de grondexploitatie te verhalen op de initiatiefnemer(s). Deze verplichting houdt in dat de gemeente de te maken c.q. gemaakte kosten (gedeeltelijk) op de particuliere grondeigenaar moet verhalen in het geval deze eigenaar tot ontwikkeling van zijn gronden overgaat en er sprake is van een bouwplan, zoals omschreven in artikel 6.2.1 van het Besluit ruimtelijke ordening.
Het ingediende bouwplan valt onder bouwplannen, waarop de regeling grondexploitatie en kostenverhaal (afdeling 6.4 van de Wet ruimtelijke ordening) van toepassing is. De gehele ontwikkeling en uitvoering van het project worden op risco en kosten van de ontwikkelaar uitgevoerd. Met betrekking tot het bovenstaande is tussen de gemeente en ontwikkelaar een anterieure overeenkomst afgesloten waarin tevens planschade is opgenomen.
Van 31 mei 2019 tot en met 11 juli 2019 heeft het ontwerp van deze omgevingsvergunning ter visie gelegen voor het indienen van zienswijzen, als bedoeld in artikel 3.8, lid 1, van de Wet ruimtelijke ordening in verbintenis met Afdeling 3.4 van de Algemene wet bestuursrecht.
Gedurende de periode van tervisielegging zijn geen zienswijzen ingediend.