Plan: | Langestraat nabij 120 te 's-Gravenzande |
---|---|
Status: | vastgesteld |
Plantype: | omgevingsvergunning |
IMRO-idn: | NL.IMRO.1783.ABP00000010g02-VA01 |
Op 8 september 2014 is door de heer P.W. van Staalduinen een Quick Scan verzoek (W-QS-2014-0777) ingediend voor het renoveren van 25 garages op het perceel Langestraat nabij 120 te 's-Gravenzande. Ten tijde van de behandeling van het Quick Scan verzoek is door de gemeente aangegeven positief te staan tegenover het opknappen van het perceel en het perceel een beter aanzien te willen geven. Gezien de staat van onderhoud van de garages is geconcludeerd dat sloop van de bestaande garages de voorkeur verdiend. Op 8 februari 2015 is de hiervoor benodigde sloopmelding akkoord bevonden.
In navolg van het voorgaande is door v.o.f. Duoduin een aanvraag omgevingsvergunning (W-AV-2015-0678) ingediend voor het plaatsen van 36 prefab garageboxen op het perceel Langestraat nabij 120 te 's-Gravenzande. Het momenteel al gedeeltelijk braakliggende terrein heeft een oppervlakte van ca. 1.450m2. Zes van de garageboxen zijn specifiek bedoeld voor het stallen van een motorfiets. Op de motorgarages na hebben de garageboxen een buitenmaat van tenminste 2,85 meter en een goothoogte variërend van 2,48 meter tot 2,98 meter. Het niet openbare terrein waarop de garages zijn gesitueerd is alleen voor de gebruikers van de garages toegankelijk en wordt ontsloten richting de Pompe van Meerdervoortstraat.
Het binnen de kern van 's-Gravenzande gelegen projectgebied grenst ten noord-noordwesten aan de achterzijden van de aan de Van de Kasteelestraat gelegen woningen en aan de oost-noordoost zijde aan het vanaf de Pompe van Meerdervoort toegangkelijke parkeerterrein. Het projectgebied is kadastraal bekend gemeente 's-Gravenzande, sectie I nummer 7155.
Luchtfoto met ligging perceel
De gronden van het binnen het bestemmingsplan 'Centrum 's-Gravenzande' gelegen projectgebied hebben ingevolge artikel 6 de bestemming 'Gemengd (GD-1)' en ingevolge artikel 16 de dubbelbestemming 'Waarde-Archeologie-1'.
Ingevolge artikel 6.1. zijn de voor 'Gemengd - 1' aangewezen gronden bestemd voor:
a. het wonen;
b. detailhandel en dienstverlening uitsluitend op de begane grond met een maximale vloeroppervlakte van 400 m² per vestiging;
c. kantoren met een maximaal bvo van 1.000 m² per vestiging;
d. bedrijven uit ten hoogste categorie B1 van de Staat van Bedrijfsactiviteiten ;
e. maatschappelijke voorzieningen;
f. horecabedrijven uit ten hoogste categorie 1 van de Staat van Horeca-activiteiten mits deze inpasbaar is in de omgeving en een representatieve uitstraling heeft;
g. ter plaatse van de aanduiding 'horeca tot en met horecacategorie 2': horecabedrijven uit ten hoogste categorie 2 van de Staat van Horeca-activiteiten;
h. ter plaatse van de aanduiding 'specifieke bouwaanduiding - 2': tevens een gemeentelijk monument;
i. ter plaatse van de aanduiding 'specifieke vorm van bedrijf - 3': tevens voor ambachtelijke bedrijven;
j. ter plaatse van de aanduiding 'specifieke vorm van detailhandel - 2': tevens voor opslag en verkoop van consumentenvuurwerk;
k. bij deze bestemming behorende voorzieningen, zoals groen, parkeervoorzieningen, nutsvoorzieningen en water.
Het gebruik van de gronden ten behoeve van parkeren past niet binnen voormeld artikellid.
Ingevolge artikel 6.2. mag op deze gronden gebouwd worden en geldt ten aanzien van hoofdgebouwen:
a. hoofdgebouwen worden binnen het bouwvlak gebouwd;
b. ter plaatse van de 'gevellijn' mogen de voorgevels van hoofdgebouwen uitsluitend in de gevellijn worden gebouwd;
c. de bouwhoogte van gebouwen bedraagt ten hoogste de met de aanduiding 'maximale bouwhoogte (m)' aangegeven bouwhoogte;
d. de goothoogte van gebouwen bedraagt ten hoogste de met de aanduiding 'maximale goothoogte (m)' aangegeven goothoogte.
Ter plaatse van het projectgebied zijn geen bouwvlakken opgenomen en derhalve in strijd met voormeld artikellid.
Ingevolge artikel 16.2 sub. b. mag ten behoeve van de andere, voor deze gronden geldende bestemming(en) - met inachtneming van de voor de betrokken bestemming(en) geldende (bouw)regels - uitsluitend worden gebouwd, indien:
1. de aanvrager van de omgevingsvergunning voor het bouwen een rapport heeft overgelegd waarin de archeologische waarde van de betrokken locatie naar het oordeel van het bevoegd gezag in voldoende mate is vastgesteld;
2. de betrokken archeologische waarden, gelet op dit rapport, door de bouwactiviteiten niet worden geschaad of mogelijke schade kan worden voorkomen door aan de omgevingsvergunning voor het bouwen voorschriften en beperkingen te verbinden, gericht op het behoud van de archeologische resten in de bodem, het doen van opgravingen dan wel het begeleiden van de bouwactiviteiten door een archeologische deskundige.
Ten behoeve van het project is een archeologisch onderzoek overlegd.
Fragment plankaart
Voor de activiteit zijn in het bestemmingsplan geen regels opgenomen inzake afwijkingen en de activiteit is geen geval zoals genoemd in het Bor, bijlage II, artikel 4. Wel kan voor de activiteit worden afgeweken van de in het bestemmingsplan gegeven regels met toepassing van artikel 2.12, lid 1, onder a, sub 3 Wabo indien de activiteit niet in strijd is met een goede ruimtelijke ordening en de motivering van het besluit een goede ruimtelijke onderbouwing bevat.
De beleidscontext voor de visie op het plangebied wordt gevormd door gemeentelijke, regionale, provinciale en landelijke beleidsrapportages. In dit hoofdstuk is het relevante beleid samengevat. Het hier samengevatte beleidskader is niet uitputtend. In de toelichting wordt op een aantal plaatsen verwezen naar specifiek beleid of beleidsnotities die niet in deze paragraaf worden behandeld.
Structuurvisie Westland 2025 en perspectief 2040
De op 17 december 2013 vastgestelde Structuurvisie Westland 2020 en Perspectief 2040 bieden het ruimtelijk toekomstig ruimtelijk kader van de gemeente in woord en beeld. In het in dialoog met de samenleving tot stand gekomen perspectief 2040 staan de ambities en kernwaarden met het hieraan gekoppelde toetsingskader voor de ruimtelijke ontwikkelingen van de gemeente Westland beschreven. Naast de ruimtelijke vertaling op hoofdlijnen bieden voormelde documenten ook de onderlinge afstemming van de ambities van de gemeente op de gebieden water en groen, verkeer en vervoer, wonen, de glastuinbouwsector en economische voorzieningen.
Relatie met het plangebied
Volgens de structuurvisie is het plangebied aangewezen als dorpskern. Binnen dit gebied dient een groot deel van de woningbouwen bij het wonen behorende voorzieningen, zoals parkeervoorzieningen opgevangen te worden. Deze verdichting komt mede voort uit het vergroten van het draagvlak voor het voorzieningenniveau en het behouden van duurzaam glas in het buitengebied. De voorgestane ontwikkeling waarbij (pariculiere) parkeervoorzieningen voor auto's en motoren binnen de kern van Wateringen toegevoegd worden past hier binnen.
fragment structuurvisiekaart met ligging projectgebied
Regionaal structuurplan Haaglanden
Het Regionaal Structuurplan Haaglanden (RSP) is een integraal plan voor de ruimtelijke ontwikkeling van Haaglanden en het kader voor het regionale beleid op het gebied van milieu, groen, mobiliteit, wonen en economie en voor lokale plannen, zoals de bestemmingsplannen. Het vastgestelde Regionaal Structuurplan Haaglanden kijkt naar 2020 (en soms 2030) en omvat de grote lijnen voor de ambities en ontwikkelingen op verschillende terreinen, zoals verkeer, wonen, werken, water, groen, etc.
De vraag naar woningen en bij het wonen behorende voorzieningen (zoals parkeervoorzieningen), bedrijven en kantoren houdt aan, maar de ontwikkeling van nieuw stedelijk gebied gaat al snel ten koste van het groen, de Greenport of de ruimte voor water. Dit betekent dat deze ruimte in het bestaande stedelijke gebied gevonden moet worden en efficiënt moet worden gebruikt. Het plan voor het vervangen van 28 garages voor 36 garageboxen binnen stads en dorpsgebied past binnen het regionale beleid.
De op 9 juli 2014 vastgestelde 'Visie ruimte en mobiliteit' biedt geen vastomlijnd ruimtelijk eindbeeld, maar wel een perspectief voor de gewenste ontwikkeling van Zuid-Holland als geheel. De visie geeft
op hoofdlijnen sturing aan de ruimtelijke ordening en maatregelen op het gebied van verkeer en vervoer.
Hoofddoel van de 'Visie ruimte en mobiliteit' is het scheppen van voorwaarden voor een economisch krachtige regio. Dat betekent: ruimte bieden om te ondernemen, het mobiliteitsnetwerk op orde en zorgen voor een aantrekkelijke leefomgeving.
Vier thema's geven richting aan de gewenste ontwikkeling en het handelen van de provincie:
1. beter benutten en opwaarderen van wat er is,
2. vergroten van de agglomeratiekracht,
3. verbeteren van de ruimtelijke kwaliteit,
4. bevorderen van de transitie naar een water- en energie-efficiënte samenleving.
Het plangebied is op de kaart behorende tot de 'Verordening Ruimte 2014' onder meer aangewezen als 'Stedelijke agglomeratie'. De provincie wil de bebouwde ruimte beter benutten. Onder bebouwde ruimte wordt het stelsel verstaan van de stedelijke agglomeratie, het systeem van kernen en linten en het logistiek-industrieel systeem. Tegelijkertijd is er het streven om de leef kwaliteit van die bebouwde ruimte te verbeteren. Het plan voor het vervangen van 28 garages voor 36 garageboxen ter plaatse van een binnen de Stedelijke Agglomeratie gelegen perceel past hier binnen.
Uitsnede kaart Verordening Ruimte
Nederland concurrerend, bereikbaar, leefbaar & veilig. Daar streeft het Rijk naar met een aanpak die ruimte geeft aan regionaal maatwerk, de gebruiker voorop zet, investeringen scherp prioriteert en ruimtelijke ontwikkelingen en infrastructuur met elkaar verbindt. Een actualisatie van het ruimtelijk- en mobiliteitsbeleid is daarvoor nodig. De verschillende beleidsnota's op het gebied van ruimte en mobiliteit zijn gedateerd door nieuwe politieke accenten en veranderende omstandigheden zoals de economische crisis, klimaatverandering en toenemende regionale verschillen onder andere omdat groei, stagnatie en krimp gelijktijdig plaatsvinden. De structuurvisie Infrastructuur en Ruimte geeft een nieuw, integraal kader voor het ruimtelijk- en mobiliteitsbeleid op rijksniveau en is de 'kapstok' voor bestaand en nieuw rijksbeleid met ruimtelijke consequenties.
Doelen
In de structuurvisie Infrastructuur en Ruimte formuleert het Rijk drie hoofddoelen om Nederland concurrerend, bereikbaar, leefbaar & veilig te houden voor de middellange termijn (2028):
Het Westland is op de kaart van de nationale ruimtelijke hoofdstructuur aangewezen als Greenport.
Nationale belangen
De structuurvisie Infrastructuur en Ruimte is vertaald in de AMvB ruimtelijke ordening. De AMvB omvat alle ruimtelijke rijksbelangen die juridisch doorwerken op het niveau van bestemmingsplannen. Het gaat om kaders voor onder meer het bundelen van verstedelijking, de bufferzones, nationale landschappen, de Ecologische Hoofdstructuur, de kust, grote rivieren, militaire terreinen, mainportontwikkeling van Rotterdam en de Waddenzee. Met de AMvB Ruimte maakt het Rijk proactief duidelijk waar provinciale verordeningen en gemeentelijke bestemmingsplannen aan moeten voldoen. Uit de regels en kaarten behorende bij de AMvB kan worden afgeleid welke aspecten relevant zijn voor het ruimtelijke besluit. Voor het projectgebied zijn geen nationale belangen in het geding.
Gelet op het voorgaande kan worden geconcludeerd dat het vervangen van 25 garageboxen voor 36 garageboxen op het perceel aan de Langestraat nabij 120 te 's-Gravenzande passend is binnen het overheidsbeleid.
De gronden waarop het project is gelegen zijn al sinds de jaren 60 bebouwd geweest met garageboxen. Gezien de staat van onderhoud en de slechte brandveiligheid van de garages is door de gemeente geconcludeerd dat spoedige sloop van de bestaande garages en nieuwbouw de voorkeur verdiend. De bestaande garageboxen zijn inmiddels gesloopt. Met het plan kan invulling gegeven worden aan de parkeer behoefte die bestaat binnen de kern van 's-Gravenzande.
Het project bestaat uit verschillende typen garageboxen bedoeld voor het auto- en motorparkeren en zijn in een soort U-vorm op perceel gesitueerd. Door verschillende typen garageboxen te combineren kan ingespeeld worden op het stallen van auto's met verschillende afmetingen en wordt een functionele invulling van het perceel verkregen.
Inrichting projectgebied
De resterende ruimten die als gevolg van de vaste afmetingen van de te plaatsen prefab garageboxen op het perceel ontstaan zullen afgezet en met groen beplant worden om oneigenlijk gebruik van deze restruimten te voorkomen.
Tussen de toekomstige eigenaar/beheerder en huurder zal ten behoeve van de huur van een garagebox een huurovereenkomst overeengekomen worden. Als onderdeel van de overeenkomst zal opgenomen worden dat de garagebox alleen als stallingsruimte voor auto of motor gebruikt mag worden. In het geval hiervan afgeweken wordt kan een huurder door de eigenaar, beheerder of medehuurders hierop aangesproken worden waardoor oneigenlijk gebruik van de garageboxen voorkomen kan worden.
Westlands Verkeers- en Vervoersplan
In de ontwikkelingsvisie Greenport Westland zijn de beleidslijnen voor de lange termijn aangegeven voor de gehele gemeente. Met de relevante onderdelen van deze visie is het vervoersplan als sectorale nota vastgesteld. Met dit beleidsdeel, vastgesteld door de raad van de gemeente op 28 november 2006, wordt aangegeven welke richtingen de gemeente Westland de komende jaren opgaat en wordt het beleid van de 'oude' gemeenten geharmoniseerd. Het Westlands Verkeers- en Vervoersplan (WVVP) dient meerdere doelen, het uitwerken van de in de Greenport gestelde kaders en het schetsen van kaders voor de toekomst op het gebied van verkeer en vervoer.
Parkeren
Met de voorligggende ontwikkeling worden 25 garages vervangen voor 36 garageboxen ten behoeve van het auto- en motorparkeren. In de nieuwe situatie worden er 11 parkeerplaatsen voor particulier gebruik toegevoegd hetgeen een bijdrage levert aan een verlaging van de aanwezige parkeerdruk in het centrum van 's-Gravenzande.
Op verschillende bestuursniveaus zijn de afgelopen jaren beleidsnota's verschenen aangaande de waterhuishouding, alle met het doel een duurzaam waterbeheer (kwalitatief en kwantitatief). Deze paragraaf geeft een overzicht van de voor het projectgebied relevante nota's waarbij het beleid van het Hoogheemraadschap en de gemeente nader wordt behandeld.
Nationaal beleid
Het Rijk, de provincies, de gemeenten en de Unie van Waterschappen hebben op 25 juni 2008 een geactualiseerde versie van het Nationaal Bestuursakkoord Water (NBW-Actueel) ondertekend. Hierin zijn afspraken vastgelegd voor een duurzame en klimaatbestendige waterhuishouding in Nederland. In de afgelopen vijf jaar is een groot deel van de gemaakte afspraken in het oorspronkelijke NBW inmiddels uitgevoerd. De NBW-partijen gaan nu gezamenlijk verder met de uitvoering van de nieuwe afspraken in het akkoord, onder meer over klimaatveranderingen, de stedelijke wateropgave en de ontwikkelingen in woningbouw en infrastructuur. Ook is er meer aandacht voor de implementatie van de Kaderrichtlijn Water. Het NBW heeft tot doel om in de periode tot 2015 de waterhuishouding in Nederland op orde te brengen en te houden en te anticiperen op klimaatverandering.
Provinciaal beleid
Het Provinciaal Waterplan Zuid-Holland 2010-2015 bevat de hoofdlijnen van het provinciaal waterbeleid voor die periode. Het vervangt het provinciaal waterbeleid zoals dat is vastgelegd in het Beleidsplan Groen, Water en Milieu (2006) en vervangt het Grondwaterplan 2007-2013 en beschrijft dan ook het strategische grondwaterbeleid voor Zuid-Holland. Verder voldoet het plan aan de eisen van de nieuwe Waterwet. De provincie vertaalt in dit plan het beleid uit het nationaal waterplan en het huidige Europese beleid naar provinciale kaders en doelstellingen voor de periode 2010-2015. Conform de herziene sturingsvisie water gaat het met name om de 'wat' vraag. De waterschappen beantwoorden in hun waterbeheerplannen vervolgens vooral de 'hoe' vraag. De Visie op Zuid-Holland bestaat uit de Provinciale Structuurvisie, de Verordening Ruimte en de Uitvoeringsagenda. Hierin beschrijft de provincie haar doelstellingen en provinciale belangen (structuurvisie), stelt zij regels aan ruimtelijke ontwikkelingen (verordening) en geeft zij aan wat nodig is om dit te realiseren (uitvoeringsagenda). In de Verordening Ruimte zijn regels opgenomen met betrekking tot het water en waterstaatswerken in bestemmingsplannen. De provincie heeft in samenwerking met de gemeente Westland een eindrapport opgesteld over Westlandse waterlijnen, een project dat de vaartenstructuur in het Westland probeert te versterken.
Waterschapsbeleid
Het Hoogheemraadschap Delfland heeft haar waterbeleid vastgelegd in het Waterbeheersplan 2010-2015. Het beleid is formeel vastgelegd in de Keur en de Legger.
De verbreding van bestaande boezemwateren en de aanleg van nieuwe verbindingen bieden kansen om een groot aantal maatregelen, die voortvloeien uit de Kaderrichtlijn Water te realiseren en het watersysteem robuuster te maken. Waar mogelijk worden natuurvriendelijke oevers aangelegd. Ook met het terugdringen van rioolvreemd water en het verminderen van riooloverstorten snijdt het mes aan meerdere kanten tegelijk: het riool en de afvalwaterzuiveringsinstallaties (awzi’s) kunnen met minder capaciteit uit de voeten, het minder verdunde vieze water is efficiënter te zuiveren, en er komt minder vies water rechtstreeks in het oppervlaktewater. Het waterplan van de Gemeente Westland zal in de periode 2010 – 2015 worden uitgevoerd. Omdat het bij de ruimtelijke ontwikkelingen in het glasgebied vaak om relatief kleinschalige projecten gaat, zal er nadrukkelijk samenwerking tussen het Hoogheemraadschap van Delfland, de gemeente en de glastuinbouwsector worden gezocht om de kansen voor water in deze projecten optimaal te benutten. Dit gebied levert kansen om de wateropgave te realiseren door middel van innovatief meervoudig ruimtegebruik, met behoud van voldoende robuustheid en ruimte voor ecologie in het systeem.
Ten slotte is in 2012 een Handreiking Watertoets voor gemeenten opgesteld. Het Hoogheemraadschap van Delfland stelt voorwaarden aan de inhoud van de watertoets (waterparagraaf) als verplicht onderdeel van de onderbouwing van ruimtelijke plannen. De toelichting van bestemmingsplannen dient een beschrijving te bevatten van de volledige watersituatie binnen het plangebied, alsmede de te verwachten ontwikkelingen. Deze beschrijving dient in te gaan op de volgende aspecten:
Het Westland 2009-2015, met als ondertitel 'Westlands water, nu en later' is een product van de gemeente Westland en het Hoogheemraadschap van Delfland. Hierin wordt onder andere de waterhuishoudkundige visie en ambities tot 2030 en de daarbij horende doelstellingen tot 2015 beschreven. Centraal hierin staan de thema's 'Droge voeten, levend water en zichtbaar water'. De ruimtelijke vertaling van de hieruit voortkomende maatregelen is per polder in kaart gebracht. De gewenste waterstructuur wordt door de gemeente vertaald in bestemmingsplannen en structuurvisies. In het Verbreed Gemeentelijk Rioleringsplan Westland 2011-2015 heeft de gemeente haar visie op het stedelijk waterbeheer vastgelegd. Met het eerste Verbreed GRP Westland 2011-2015 wordt niet alleen uitvoering gegeven aan de wettelijke eisen, maar wordt ook de onderlinge samenhang tussen de drie zorgplichten weergegeven. Het Verbreed GRP is een logisch vervolg op de wijzigingen in wetgeving/beleid en een noodzakelijke verdere optimalisatie van het beleid dat de afgelopen 5 jaar is gevolgd.
Het plangebied is gelegen binnen het Boezemland van Delfland. Ten behoeve van het project is onderzoek naar de aspecten op het gebied van water uitgevoerd (Watertoets garages DuoStaal Langestraat 's-Gravenzande, Aqua Terranova, rapportnummer 215115/Aqua Terra nova 301WTb/AW, datum 17 augustus 2015). In voornoemd onderzoek is getoetst aan de navolgende aspecten:
Veiligheid en waterkeringen
In de nieuwe situatie zal er ook geen oppervlaktewater aanwezig zijn of worden aangelegd. In onderstaand figuur is de leggerkaart wateren en waterkeringen van het gebied opgenomen. Op de kaart is geen beschermingszone voor dit perceel opgenomen. Nadere criteria ten aanzien van veiligheid
en waterkeringen zijn niet aan de orde.
Fragment leggerkaart regionale waterkeringen
Waterkwantiteit
Het plan dient te voldoen aan de provinciale normen voor bergings- en afvoercapaciteit. De projectlocatie is gelegen in het boezemland van Delfland, dat betekent dat het gebied zonder gemalen afwatert op het boezemstelsel. Het vastgestelde boezemwaterpeil is ca. -0,43 m NAP. Hierbij geldt een maximale peilstijging van 0,35 m. Bij nieuwe functies dient het beschermingsniveau hier op te worden afgestemd. De nieuwe en de bestaande functie hebben hetzelfde beschermingsniveau. Volgens het bestemmingsplan Woonkern ’s-Gravenzande (mei 2011) zijn voor het boezemgebied binnen dit plan geen aanvullende maatregelen ten aanzien van de waterkwantiteit nodig.
Het maaiveld zal op minimaal + 1,34 m NAP blijven. Het grondwaterpeil zit op min. 0,8 m onder maaiveld en hierop kan, indien gewenst, geïnfiltreerd worden.
Conform de Handreiking Watertoets en de nieuwe beleidsnota van Delfland (juli 2014) mag de water
huishoudkundige situatie niet verslechteren als gevolg van de ontwikkeling, het zgn. standstill beginsel. Voor dit project is toetsing aan de bergings- en afvoernormen het belangrijkste uitgangspunt. Bij planologische omzetting geldt de maximale inspanning voor de norm van de waterberging (zie bijlage 4) met toepassing van een effectgerichte, gebiedsgerichte en marktgerichte aanpak. Het stand-still beginsel betekent dat de kans op wateroverlast niet mag toenemen als gevolg van een ontwikkeling. Ontwikkelingen waarbij het verhard oppervlak toeneemt, of de vasthoudcapaciteit van een gebied op andere manieren wordt verkleind, zorgen voor een snellere afstroming van hemelwater naar het oppervlaktewater. Dit kan leiden tot wateroverlast. Versnelde afvoer door meer verharding voldoet daarmee niet aan het stand-still beginsel, tenzij ter compensatie extra waterberging wordt gerealiseerd.
Delfland heeft de Watersleutel ontwikkeld, een rekentool waarbij op basis van een aantal relevante kenmerken van de ontwikkeling en het watersysteem wordt bepaald hoeveel waterberging moet worden gerealiseerd. Om te bepalen hoeveel waterberging nodig is om de ontwikkeling hydrologisch neutraal te kunnen uitvoeren, kan ook een modelstudie worden uitgevoerd. Voor veel ontwikkelingen, waaronder het voorliggende projectgebied kan volstaan worden met een eenvoudigere methode om inzicht te krijgen in de benodigde watercompensatie.
Op grond van de gegevens uit de watertoets worden de uitgangspunten voor de berekening van de watercompensatie van het project:
- De huidige en toekomstige verharding van zowel terrein verharding als bebouwing;
- huidige en toekomstig maaiveldhoogte;
- maatgevend peil en gemiddelde drooglegging;
- toelaatbare peilstijging.
Hierbij is niet alleen gekeken naar de percelen waarvan de bestemming wijzigt maar ook naar effecten binnen de bestaande bestemming omdat er mogelijk een hoger verhardingspercentage wordt gemaakt dan in het oorspronkelijke bestemmingsplan. Van het projectgebied van ca. 1.168m² zal naar schatting 128 m2 “Wonen” en “Tuin” als bestemming krijgen; de 2 particuliere percelen uit het overzicht van par. 3.1. Voor het projectgebied aan de Langestraat achter 120 is berekend dat het verhardingspercentage na de verandering af zal nemen als gevolg van het in gebruik nemen van 2 percelen van in totaal 128 m² bij een woning. In de nieuwe situatie zal hiervan naar schatting minimaal 50%, zijnde 64 m2 , onverhard worden. Voor het project betekent dit dat er hydrologisch positief wordt gewerkt. In bijlage 5 staat de analyse op basis van de Watersleutel van Delfland weergegeven. Op basis van de Watersleutel behoeft er geen extra waterberging of wateroppervlak te worden gerealiseerd.
Ten aanzien van het stand-still beginsel wordt met name naar 3 onderdelen gekeken:
- Kans op wateroverlast mag niet toenemen; dit zal in de nieuwe situatie niet gebeuren aangezien het percentage onverhard toeneemt;
- Structuur van het watersysteem mag niet verslechteren; dit zal in de nieuwe situatie niet gebeuren aangezien er geen aanpassingen aan de structuur plaatsvinden of die invloed op de structuur hebben;
- Beheerbaarheid van het watersysteem mag niet achteruit gaan; er worden geen activiteiten uitgevoerd die hier betrekking op hebben.
Gelet op het voorgaande voldoet het plan aan het principe ‘vasthouden, bergen en afvoeren’.
Zorgplicht
De initiatiefnemer dient zelf maatregelen of voorzieningen te treffen en onderhoud uit te voeren om te voldoen aan de zorgplicht. Waar mogelijk zal de aanleg van verharding in waterdoorlatende vorm worden gerealiseerd. Deze activiteiten maken deel uit van het nader vorm geven van het nieuwe beleid van Delfland en de gemeente zal hier aan meewerken.
Waterkwaliteit en ecologie
Het projectgebied heeft ook in de nieuwe situatie, vanwege het ontbreken van oppervlaktewater, geen directe invloed op de kwaliteit van het oppervlaktewater. De aquatisch-ecologische toestand van het oppervlaktewater blijft voor een belangrijk deel afhankelijk van de vermindering van verontreiniging van gebieden elders, zoals uitwaterende polders, overstorten van riolering, diffuse bronnen en stedelijk gebied.
Het afstromend hemelwater vanaf het projectgebied kan een gering positief effect op de waterkwaliteit hebben, indien het hemelwater wordt afgevoerd middels een gescheiden rioolstelsel. Door de infiltratie van hemelwater in de bodem kan door de bodempassage eveneens een kwaliteitsverbetering plaatsvinden van het grondwater.
Onderhoud en bagger
In het gebied bevindt zich geen oppervlaktewater en dit wordt er ook niet gerealiseerd.
Afvalwater en riolering
Er wordt, behalve hemelwater van de daken en het water van het wegdek, geen water geloosd. De garages in het projectgebied zullen opnieuw worden aangesloten op het verbeterd gemengd stelsel. Het rioleringsstelsel loost op AWZI Nieuwe Waterweg te Hoek van Holland. Het plan dient te voldoen aan de Leidraad Riolering West Nederland en de Leidraad aan- en afkoppelen verhard oppervlak en de Beslisboom Aan- en afkoppelen verharde oppervlakten (2003).
Op basis van het voorgaande kan geconcludeerd worden dat watercompensatie niet nodig is en er vanuit het aspect water geen belemmeringen bestaan voor de uitvoering van het project.
Wet bodembescherming
De Wet bodembescherming ziet, vanuit een goed milieubeheer, toe op de bodembescherming en bodemsanering. Met deze wet dient rekening gehouden te worden bij het ontwikkelen en realiseren van ruimtelijke plannen. In een bestemmingsplan dat voorziet in ruimtelijke ontwikkeling, moet verantwoord zijn dat het bestemmingsplan uitvoerbaar is op grond van de bodemkwaliteit voor die ruimtelijke ontwikkeling.
Met het oog op een goede ruimtelijke ordening dient in verband met de uitvoerbaarheid van een plan rekening te worden gehouden met de bodemgesteldheid in het plangebied. Bij functiewijzigingen dient te worden bekeken of de bodemkwaliteit voldoende is voor de betreffende functiewijziging. Nieuwe bestemmingen dienen bij voorkeur op schone grond te worden gerealiseerd. De provincie hanteert de richtlijn dat bij de beoordeling van ruimtelijke plannen ten minste het eerste deel van het verkennend bodemonderzoek, het historisch onderzoek, moet worden verricht. Indien uit historisch onderzoek wordt geconcludeerd dat op de betreffende locatie sprake is geweest van activiteiten met een verhoogd risico op verontreiniging dan dient het volledig verkennend bodemonderzoek te worden verricht.
In artikel 8 lid 3 van de Woningwet zijn de te bouwen bouwwerken genoemd waarvan een omgevingsvergunning niet eerder in werking treedt voordat door het bevoegd gezag (het college) op basis van een onderzoeksrapport is geconcludeerd dat er geen sprake is van ernstige verontreininging van de grond. Garageboxen vallen niet onder de opsomming van artikel 8 lid 3 van de Woningwet waardoor een bodemonderzoek voor het voorliggende project niet benodigd is.
Op basis van het bovenstaande wordt geconcludeerd dat de bodem geschikt is voor de beoogde bestemming.
Als gevolg van het Verdrag van Valetta, dat in 1998 door het Nederlandse parlement is goedgekeurd en in 2006 zijn beslag heeft gekregen in de gewijzigde Monumentenwet 1988, stellen Rijk en Provincie zich op het standpunt dat in het ruimtelijk beleid zorgvuldig met het archeologische erfgoed moet worden omgegaan. Voor gebieden waar archeologische waarden voorkomen of waar reële verwachtingen bestaan dat ter plaatse archeologische waarden aanwezig zijn, dient voorafgaand aan bodemingrepen archeologisch onderzoek te worden uitgevoerd. De uitkomsten van het archeologisch onderzoek dienen vervolgens volwaardig in de belangenafweging te worden betrokken. Het Rijk heeft deze beleidsuitgangspunten neergelegd in onder meer de Cultuurnota 2005 - 2008, de Nota Belvedère, de Nota Ruimte en het Structuurschema Groene Ruimte 2.
De provincie Zuid-Holland hanteert het uitgangspunt dat op terreinen die voorkomen op de Archeologische Monumentenkaart Zuid-Holland en in gebieden die op de kaart archeologische waarden van de Cultuurhistorische Hoofdstructuur (CHS-kaart) ten minste een redelijke tot grote kans op archeologische sporen hebben, archeologisch vooronderzoek in het kader van de planvoorbereiding dient plaats te vinden. Voor zover er onzekerheid bestaat over de precieze aanwezigheid van archeologische waarden, dient in het bestemmingsplan voor het bouwrijp maken een omgevingsvergunningplicht te worden gehanteerd. Het verlenen van een omgevingsvergunning wordt daarbij afhankelijk gesteld van de uitkomsten van nader archeologisch onderzoek en de belangenafweging op grond daarvan.
Ten behoeve van het projectgebied is een archeologisch bureauonderzoek uitgevoerd (Garageboxen Langestraat 120, ‘-Gravenzande, Gemeente Westland, Een archeologisch bureauonderzoek, DAN 81, projectcode WL106, definitieve versie juli 2015). Uit het onderzoek komt naar voren dat enkel voor het westelijk deel van het plangebied een archeologische verwachting geldt. Hier wordt het achterste deel van een erf verwacht dat terug kan gaan tot in de Late Middeleeuwen. De nieuw te graven funderingssleuven komen te liggen op de plaats van de reeds gesloopte funderingen. In de bodem zullen door de nieuw te graven funderingssleuven nauwelijks nieuwe verstoringen plaatsvinden. Voor de voorgenomen bodemingreep tot 60 cm –mv hoeft geen archeologisch vervolg onderzoek uitgevoerd te worden.
Het aspect archeologie en cultuurhistorie staat de beoogde ontwikkeling niet in de weg.
Op grond van artikel 6.12 Wro is de gemeente verplicht bij vaststelling van een bestemmingsplan of projectbesluit waarin bouwplannen zijn opgenomen als aangewezen in artikel 6.12 Wro juncto artikel 6.2.1. Bro, een exploitatieplan vast te stellen.
Geen exploitatieplan hoeft te worden vastgesteld als het verhalen van kosten anderszins is verzekerd, bijvoorbeeld doordat de gemeente hierover overeenkomsten heeft gesloten met de eigenaren van de binnen het exploitatiegebied gelegen gronden, of doordat de gemeente zelf eigenaar is van bedoelde gronden.
Ten behoeve van de ontwikkeling van het plangebied zijn de exploitatiekosten beoordeeld en is een exploitatieplan niet nodig omdat op andere wijze reeds in kostenverhaal is voorzien. Tussen gemeente en initiatiefnemer is een koopovereenkomst gesloten.
Als onderdeel van de omgevingsvergunning heeft ingevolge artikel 6.18 Besluit omgevingsrecht over de afwijking van het bestemmingsplan tussen 27 augustus 2015 en 24 september 2015 vooroverleg met instanties plaats gevonden. Hierbij zijn in het kader van het voorliggende verzoek de volgende instanties ingelicht:
Provincie Zuid Holland
Na invullen van het E-formulier is naar voren gekomen dat het voorontwerp niet strijdig is met provinciale belangen en dat het plan niet opgestuurd hoeft te worden.
Hoogheemraadschap Delfland
Op 24 september 2015 heeft Delfland aangegeven in te kunnen stemmen met het voorontwerp omgevingsvergunning. Aan alle aspecten die van belang zijn voor een goede waterhuishouding is invulling gegeven.
Veiligheidsregio Haaglanden
Vanuit de veiligheidsregio is ondermeer aangegeven dat in het kader van EV de ontwikkeling niet voor een significante toe- of afname van het huidige risico zorgt. Daarnaast is in de garageboxen het verblijf van personen van ondergeschikt belang. Specifiek ten aanzien van EV wordt derhalve verder niet uitgebracht.
Voor de reacties uit het vooroverleg wordt verwezen naar bijlage bij de toelichting.
Van 18 december 2015 tot 29 januari 2016 heeft het ontwerp van deze grote buitenplanse afwijking ter visie gelegen voor het indienen van zienswijzen, als bedoeld in artikel 3.8, lid 1, van de Wet ruimtelijke ordening in verbintenis met Afdeling 3.4 van de Algemene wet bestuursrecht.
Tijdens de terinzage legging zijn geen zienswijzen ingediend.
Zie bijlagen bij de toelichting