direct naar inhoud van Artikel 20 Wonen
Plan: Kern Wateringen
Status: vastgesteld
Plantype: bestemmingsplan
IMRO-idn: NL.IMRO.1783.ABP00000008-vast

Artikel 20 Wonen

20.1 Bestemmingsomschrijving

De voor 'Wonen' aangewezen gronden zijn bestemd voor:

  • a. het wonen;
  • b. kantoren tot ten hoogste 50% van het bruto vloeroppervlak van de woning, uitsluitend ter plaatse van de aanduiding 'kantoor';
  • c. gezondheidszorg, jeugd- en kinderopvang, onderwijs, religieuze en levensbeschouwelijke activiteiten en verenigingsleven, uitsluitend op de begane grond ter plaatse van de aanduiding 'maatschappelijk';
  • d. dagopvang, uitsluitend ter plaatse van de aanduiding 'specifieke vorm van maatschappelijk - dagopvang';
  • e. een zorgwoning, uitsluitend ter plaatse van de aanduiding 'zorgwoning';
  • f. een praktijkruimte met een oppervlakte van ten hoogste 100 m2, uitsluitend ter plaatse van de aanduiding 'praktijkruimte';
  • g. detailhandel, maatschappelijke voorzieningen en dienstverlening, op de begane grond, uitsluitend ter plaatse van de aanduiding 'gemengd';
  • h. een (half-)verdiepte parkeergarage, uitsluitend ter plaatse van de aanduiding 'parkeergarage';
  • i. ter plaatse van de aanduiding 'garage': uitsluitend voor garages en bergplaatsen;
  • j. ter plaatse van de aanduiding 'specifieke bouwaanduiding - rijksmonument': tevens een rijksmonument;
  • k. ter plaatse van de aanduiding 'specifieke bouwaanduiding - gemeentelijk monument': tevens een gemeentelijk monument;
  • l. bij deze bestemming behorende voorzieningen, zoals erven en water.

20.2 Bouwregels

Op deze gronden mag worden gebouwd en gelden de volgende regels:

20.2.1 Hoofdgebouwen
  • a. hoofdgebouwen worden uitsluitend gebouwd binnen het bouwvlak;
  • b. ter plaatse van de aanduiding 'gestapeld' zijn uitsluitend gestapelde woningen toegestaan;
  • c. de bouwhoogte van gebouwen bedraagt ten hoogste de met de aanduiding 'maximale bouwhoogte (m)' dan wel 'maximale goot- en bouwhoogte (m)' aangegeven bouwhoogte;
  • d. de goothoogte van gebouwen bedraagt ten hoogste de met de aanduiding 'maximale goot- en bouwhoogte (m)' aangegeven goothoogte;
  • e. de goothoogte mag alleen worden overschreden door een kap;
  • f. indien sprake is van meerdere voorgevelrooilijnen, zijn deze middels een aanduiding 'gevellijn' langs meerdere gevels van het hoofdgebouw aangegeven; voor zover langs één gevel een aanduiding 'gevellijn' is opgenomen, duidt deze de voorgevel aan;
  • g. in aanvulling op het bepaalde onder a t/m f geldt bij herbouw van hoofdgebouwen het volgende:
    • 1. de bouwwijze zoals aanwezig op het tijdstip van inwerkingtreding van het plan wordt gehandhaafd;
    • 2. bij twee-aaneengebouwde of vrijstaande gebouwen bedraagt de afstand van het hoofdgebouw tot de zijerfgrens ten minste 3 meter.
  • h. ter plaatse van de aanduiding 'specifieke bouwaanduiding – 1' mogen dakopbouwen worden gebouwd waarbij het voorste dakvlak van de kap wordt doorgezet tot boven de bestaande nok en waarbij aan de achterzijde de maximaal toegestane goothoogte wordt overschreden. De situering, vorm en maatvoering dienen aan te sluiten bij de reeds aanwezige exemplaren binnen het bouwvlak;
  • i. ter plaatse van de aanduiding 'specifieke bouwaanduiding – 2' mogen dakopbouwen worden gebouwd waarbij het achterste dakvlak van de kap wordt doorgezet tot boven de bestaande nok en waarbij aan de voorzijde de maximaal toegestane goothoogte wordt overschreden. De situering, vorm en maatvoering dienen aan te sluiten bij de reeds aanwezige exemplaren binnen het bouwvlak;
  • j. ter plaatse van de aanduiding 'specifieke bouwaanduiding – 3' mogen dakkapellen/dakopbouwen worden gebouwd waarbij aan de achterzijde de maximaal toegestane goothoogte wordt overschreden door een dakkapel/dakopbouw die minder dan 0,5 m uit een of meerdere randen van het dakvlak ligt. De situering, vorm en maatvoering dienen aan te sluiten bij de reeds aanwezige exemplaren binnen het bouwvlak;
  • k. ter plaatse van de aanduiding 'specifieke bouwaanduiding - geen dakkapel' zijn dakkappellen aan de voorzijde niet toegestaan;
  • l. ter plaatse van de aanduiding 'specifieke bouwaanduiding - lessenaarskap' is uitsluitend een lessenaarskap toegestaan;
  • m. ter plaatse van de aanduiding 'specifieke bouwaanduiding – hogere goot' is een overschrijding van de goothoogte toegestaan tot een maximum van 10 m;
  • n. ter plaatse van de aanduiding 'onderdoorgang' mag op de begane grond tot een hoogte van 3 m niet worden gebouwd;
  • o. ter plaatse van de aanduiding 'woonwagenstandplaats' zijn uitsluitend woonwagens toegestaan, waarbij het aantal woonwagens ten hoogste 8 mag bedragen. De bouwhoogte van een woonwagen bedraagt ten hoogste 3 m;
20.2.2 Aan- en uitbouwen, bijgebouwen en overkappingen
  • a. het gezamenlijk oppervlak van aan- en uitbouwen, bijgebouwen en overkappingen bedraagt ten hoogste 50 % van het zij- en achtererf van de woning tot een maximum van 50 m2;
  • b. indien het zij- en achtererf een grotere oppervlakte heeft dan 100 m2 mag bij de maximale oppervlakte van 50 m2 een percentage van 10% van het meerdere worden opgeteld, tot een maximum van 75 m2;
  • c. in afwijking van het bepaalde in sub a en b mag ter plaatse van de aanduiding 'specifieke bouwaanduiding - patio' 65% van de oppervlakte van het bouwperceel worden bebouwd of overdekt;
  • d. in afwijking van het bepaalde in sub a en b mogen ter plaatse van de aanduiding 'bijgebouwen', binnen het betreffende bouwperceel uitsluitend bijgebouwen worden opgericht binnen het aanduidingsvlak met de nadere aanduiding 'bijgebouwen';
  • e. indien niet in de erfscheiding wordt gebouwd bedraagt de afstand tot de perceelsgrens ten minste 1m;
  • f. de diepte van een aan- en uitbouw, gemeten vanuit de oorspronkelijke achtergevel waaraan gebouwd wordt, bedraagt:
    • 1. bij aaneengebouwde en half vrijstaande woningen: 3 meter;
    • 2. bij vrijstaande woningen: 5 meter.
  • g. de breedte van aan- en uitbouwen, bijgebouwen en overkappingen op een zijerf dat grenst aan openbaar toegankelijk gebied mag ten hoogste 3,5 m bedragen;
  • h. indien er sprake is van een voorerf zijn hierop onder de volgende voorwaarden aan- en uitbouwen, bijgebouwen en overkappingen toegestaan:
    • 1. ten hoogste 50% van het voorerf mag worden bebouwd;
    • 2. de bebouwing mag over ten hoogste de helft van de breedte van de voorgevel van het hoofdgebouw worden gesitueerd;
    • 3. de bouwhoogte bedraagt ten hoogste 3 meter;
    • 4. de bebouwing mag er niet toe leiden dat de volgens 20.2.2 onder a en b ten hoogst toelaatbare bebouwing op het erf wordt overschreden;
    • 5. in afwijking van het bepaalde onder g2 mag daar, waar een 'specifieke bouwaanduiding - 4' is aangegeven, op de helft die vrij moet blijven van bebouwing, wel een aan de voor- en achterzijde open overkapping/carport worden gesitueerd;
    • 6. in afwijking van het bepaalde in lid h2 mag daar, waar een 'specifieke bouwaanduiding - 5' is aangegeven, de bebouwing over de volle breedte van de voorgevel van het hoofdgebouw worden gesitueerd, met dien verstande dat deze vrij staat van de hoofdbebouwing en zich bevindt op het voorste gedeelte van het voorerf, gerekend vanaf de openbare weg;
  • i. de goothoogte van vrijstaande bijgebouwen bedraagt ten hoogste 3 m en de bouwhoogte bedraagt ten hoogste 5 m;
  • j. de goothoogte van aan- en uitbouwen bedraagt ten hoogste 0,3 m boven de vloer van de eerste verdieping van het hoofdgebouw op de aangrenzende gronden;
  • k. de bouwhoogte van aan-, uitbouwen en aangebouwde bijgebouwen bedraagt ten hoogste 4 m;
  • l. de goothoogte van vrijstaande bijgebouwen/aangebouwde bijgebouwen bedraagt ten hoogste 3 m;
  • m. de bouwhoogte van vrijstaande bijgebouwen bedraagt ten hoogste 5 m;
  • n. de bouwhoogte van overkappingen bedraagt ten hoogste 3 m;
  • o. de bouwhoogte van garages en bergplaatsen ter plaatse van de aanduiding 'garage' bedraagt ten hoogste 3 m;
  • p. ter plaatse van de aanduiding 'specifieke bouwaanduiding - balkons' zijn balkons toegestaan.

20.2.3 Bouwwerken, geen gebouwen zijnde
  • a. de bouwhoogte van erfafscheidingen bedraagt ten hoogste 2 m;
  • b. de bouwhoogte van vlaggenmasten bedraagt ten hoogste 6 m;
  • c. uitsluitend ter plaatse van de aanduiding 'specifieke bouwaanduiding - geluidwerende voorziening' mag een geluidwerende voorziening met een bouwhoogte van ten hoogste 3 m worden gerealiseerd;
  • d. de bouwhoogte van overige bouwwerken, geen gebouwen zijnde, bedraagt ten hoogste 3 m.

20.3 Nadere eisen

Burgemeester en wethouders kunnen nadere eisen stellen omtrent de plaatsing en de goot- en boeibordhoogte van aan- en uitbouwen en bijgebouwen, indien over een lengte van meer dan 2,5 m in de zijerfafscheiding wordt gebouwd, teneinde te waarborgen dat de te bouwen gebouwen geen onnodige nadelige veranderingen teweegbrengen in de bezonningssituatie op de aangrenzende erven of tuinen en in de lichttoetreding van het naastgelegen hoofdgebouw, met dien verstande dat:

  • a. daardoor de gebruikswaarde van het te bebouwen erf niet onevenredig worden geschaad;
  • b. de goot- of boeibordhoogte van (delen van) gebouwen niet wordt teruggebracht tot minder dan 2,5 m;
  • c. geen inbreuk wordt gemaakt op het bepaalde in lid 20.2.2 onder b, c of d ten aanzien van het maximaal te bebouwen gedeelte van de gronden.

20.4 Specifieke gebruiksregels

Met betrekking tot het gebruik gelden de volgende regels:

20.4.1 Aan-huis-gebonden ondernemingen

Onder strijdig gebruik wordt niet verstaan het gebruik van gedeelten van woningen ten behoeve van aan-huis-gebonden ondernemingen, mits:

  • a. de woonfunctie als primaire functie gehandhaafd blijft;
  • b. het netto vloeroppervlak in gebruik voor de aan-huis-gebonden onderneming niet groter is dan 25% van het vloeroppervlak van het hoofdgebouw met een maximum van 50 m²;
  • c. het gebruik niet leidt tot een onevenredige aantasting van de verkeersontsluiting en parkeersituatie ter plaatse;
  • d. er geen gebruik wordt gemaakt van gevelreclame;
  • e. de onderneming uitsluitend door een van de bewoners (zonder ander personeel) wordt uitgeoefend;
  • f. voor de activiteiten van de onderneming geen omgevingsvergunning als bedoeld in artikel 2.1 eerste lid, onder e, van de Wet algemene bepalingen omgevingsrecht is vereist en de inrichting valt onder het begrip type A van het Besluit algemene regels voor inrichtingen milieubeheer;
  • g. er geen horeca- en/of detailhandelsactiviteiten plaatsvinden;
  • h. de activiteiten worden uitgevoerd in het hoofdgebouw plus aan-, uitbouw en aangebouwd bijgebouw.