Plan: | Nieuwlandsedijk 43 te 's-Gravenzande |
---|---|
Status: | vastgesteld |
Plantype: | omgevingsvergunning |
IMRO-idn: | NL.IMRO.1783.0001001g04-VA01 |
Namens Vlugtenburg Properties B.V. is een aanvraag om een omgevingsvergunning (W-AV-2021-0457) ingediend voor het afwijken van de regels van het bestemmingsplan voor het realiseren van een kleine camping. Deze zal bestaan uit circa 22 (uiteindelijk 16) verblijfsobjecten, zogeheten safaritenten, wandelpaden, een sanitaire unit en 17 parkeerplaatsen. De beoogde ontwikkeling is gesitueerd op een perceel waar momenteel een paardenpension en een bedrijfswoning zijn gelegen. De manage en woning zullen worden gesloopt en er zal een natuurlijk landschap worden gecreëerd. De huidige afwerking van de grond (stelconplaten en beton) zal worden vervangen door een half verharde grond die is afgedekt met een laagje schelpen. Ook zullen alle parkeervakken met half verharding worden gemaakt om een natuurlijk effect te behouden. Qua beplanting is ervoor gekozen om het duinlandschap zoveel mogelijk over te laten gaan in de camping. De oppervlakte van het perceel is 3.600 m² (onveranderd). De bebouwde oppervlakte zal na realisering van de camping 879 m² zijn.
Overzicht nieuwe situatie
Het plangebied is gelegen op een stuk grond dat aan de noordzijde is ingeklemd door een open terrein met parkeerplekken en aan de west- en zuidzijde door een woningen en kassen. De oostzijde is begrensd door de Nieuwlandsedijk.
Luchtfoto plangebied
Binnen het plangebied zijn de volgende planregimes van kracht:
Uitsnede bestemmingsplan Kust, Nieuwlandsedijk 43 's-Gravenzande
Het aangevraagde project is voorgenomen op gronden met de enkelbestemming 'Recreatie' (artikel 9) met de functieaanduiding 'specifieke vorm van recreatie- Recreatieterrein 5' en de gebiedsaanduiding 'Geluidszone-Industrie' en het aangevraagde project is voorgenomen op de enkelbestemming 'Waterstaat-Waterstaatkundige functie' (artikel 17).
Ingevolge artikel 9.1.1. van het bestemmingsplan zijn de voor recreatie aangewezen gronden bestemd voor het bedrijfsmatig aanbieden van recreatievoorzieningen door een recreatiebedrijf. Ingevolge artikel 9.1.2 onder e is op de gronden met functieaanduiding (sr-5) uitsluitend verblijfsrecreatie toegestaan die is toegespitst en is beperkt tot het tijdelijke verblijf van paarden in het bedrijfsgebouw of in paardenboxen, en het tijdelijk verblijf van recreanten in het bedrijfsgebouw. Daarnaast zijn toegestaan de plaatsing van maximaal 6 stacaravans en de plaatsing van één bedrijfswoning. De aanvraag betreft het oprichten van een kleine camping met circa 22 (uiteindelijk 16) verblijfsobjecten en sanitaire voorzieningen. De aanvraag is dan ook in strijd met de bovenstaande gebruiksregels.
Om de realisering van de camping mogelijk te maken wordt een zogenaamde procedure tot 'grote buitenplanse afwijking' als bedoeld in artikel 2.12, lid 1, sub a, onder 3, van de Wet algemene bepalingen omgevingsrecht gevoerd. Uit de voorliggende toelichting c.q. ruimtelijke onderbouwing zal moeten volgen dat de voorgenomen activiteit niet in strijd is met een goede ruimtelijke ordening.
De omgevingsvergunning "Nieuwlandsedijk 43 te 's-Gravenzande" bestaat uit een toelichting, planregels en een planverbeelding. De toelichting is als volgt opgebouwd. In Hoofdstuk 2 komt de gebiedsvisie aan de orde. Hierin wordt de ruimtelijke en functionele hoofdstructuur van het plangebied beschreven met aandacht voor cultuurhistorisch waardevolle elementen, overige ruimtelijke kwaliteiten, aanwezige knelpunten en te verwachte ontwikkelingen. Dit tezamen leidt tot een beschrijving van de gemeentelijke visie op het gewenste behoud en beheer van de ruimtelijke kwaliteit in het plangebied. In Hoofdstuk 3 wordt onderzoek op het gebied van milieu, ecologie, archeologie en cultuurhistorie en water behandeld. Tot slot wordt in Hoofdstuk 4 Uitvoerbaarheid ingegaan op de economische en de maatschappelijke uitvoerbaarheid van het de ruimtelijke onderbouwing.
1.5 Overwegingen
Er hoeft geen vormvrije m.e.r.-beoordeling te worden gemaakt. Het gaat immers niet om een activiteit van de bijlage van het, bij de Wet milieubeheer horende, Besluit milieueffectrapportage. Gelet op de concrete omstandigheden is er geen sprake van een stedelijk ontwikkelingsproject. Er is geen toename van het bebouwde oppervlak of het bouwvolume maar van een afname (door de sloop van de manege) en het project ligt in reeds bestaand gemengd gebied. Daarbij komt dat het niet aannemelijk is dat de wijziging van het gebruik een dusdanig andere verkeersaantrekkende werking heeft dat daarmee milieugevolgen gepaard gaan die ertoe moeten leiden dat de ontwikkeling aangemerkt dient te worden als een stedelijk ontwikkelingsproject. Hierbij wordt overwogen dat het project gelegen is in een gebied met een gemengd karakter waar op grond van het bestemmingsplan al bedrijvigheid is toegestaan in de vorm van het tijdelijk verblijf van paarden, het tijdelijk verblijf van recreanten in het bedrijfsgebouw, de plaatsing van maximaal zes stacaravans en de plaatsing van één bedrijfswoning. Het beoogde gebruik als camping met 16 verblijfsobjecten verschilt in planologisch opzicht niet zodanig van het op grond van het bestemmingsplan toegestane gebruik, welk gebruik ook bezoekers kan aantrekken, dat om die reden sprake is van een stedelijk ontwikkelingsproject.
De beleidscontext voor de visie op het plangebied wordt gevormd door gemeentelijke, regionale, provinciale en landelijke beleidsrapportages. In dit hoofdstuk is het relevante beleid samengevat. Het hier samengevatte beleidskader is niet uitputtend. In de toelichting wordt op een aantal plaatsen verwezen naar specifiek beleid of beleidsnotities die niet in deze paragraaf worden behandeld. Tot slot wordt in dit hoofdstuk een beschrijving gegeven van de visie op het plangebied. Deze visie is gericht op het behoud en beheer van de ruimtelijke kwaliteit.
Omgevingsvisie 2.0: Visie op Westland
Op 8 december 2020 heeft de gemeenteraad de Omgevingsvisie 2.0: Visie op Westland vastgesteld. De Omgevingsvisie gaat onder andere in op de samenhang tussen ruimte, water, milieu, natuur, landschap, verkeer en vervoer, infrastructuur en cultureel erfgoed. De Omgevingsvisie is breder dan alleen de fysieke leefomgeving; ook onderwerpen als gezondheid, veiligheid en duurzaamheid moeten onderdeel uitmaken van de visie. De Omgevingsvisie geeft weer waar we met Westland naartoe willen en bindt de gemeente aan haar eigen voornemens en ambities.
De Omgevingsvisie werkt door in het (later nog op te stellen) omgevingsprogramma, waarin beleidsvoornemens en maatregelen staan die dienen om de doelen in de leefomgeving te bereiken. De Omgevingsvisie geeft ook richting aan het ontwikkelen van het omgevingsplan. Hierin worden de algemene regels en vergunningsplichten vastgelegd die bindend zijn voor burgers en bedrijven (bestemmingsplannen en verordeningen worden hiermee vervangen).
De belangrijkste opgave is het verhogen van de leefkwaliteit in Westland, waarbij het sociaal-maatschappelijke en economische belang van het tuinbouwcluster niet uit het oog wordt verloren. De oorspronkelijke structuren in het landschap moeten behouden blijven, net als de gemeenschapszin in de dorpen. Westland wil een groenere, gezonde en aantrekkelijke gemeente zijn. Met een people - planet - profit benadering, vindt vergroening plaats langs de belangrijke groene verbindingen en in de wijken, terwijl initiatiefnemers en ontwikkelaars worden gevraagd groeninclusief te ontwerpen en in te richten. Een klimaatbestendig beleid wordt doorgevoerd in ruimtelijke inrichting, nieuwbouw en verkeersmaatregelen. Bodemwarmte moet worden benut en er wordt aangesloten op warmtenetten in de regio. Betere bereikbaarheid en een toonaangevende rol op het gebied van kennis, innovatie en duurzaamheid in de Greenport blijven een belangrijke rol spelen.
De autonome groei van inwoners wordt geaccommodeerd door het invullen van de zachte plannen voor woningbouw in combinatie met inbreiding door bv. hoger te bouwen. De kwaliteit van de omgeving wordt verbeterd met een groen/blauwe inrichting (groene daken, beleefbaar groen en waterberging) om hittestress en wateroverlast tegen te gaan. Voor 2040 wordt één vierkante meter groen per huishouden extra gerealiseerd, voor nieuwbouwprojecten geldt een norm van 50 m2 verblijfsgroen per woning. Bij projectontwikkeling worden zoveel mogelijk de minimale eisen uit het Convenant Klimaatadaptief Bouwen gehanteerd en is het uitgangspunt dat niet langer gebruik wordt gemaakt van fossiele brandstoffen. Het woningaanbod moet aansluiten uit bij de Westlandse behoeften en economisch verbondenen. Westland wil meer dan 8000 woningen realiseren, waarvan een grote opgave betaalbaar wonen. Er ligt ook een opgave voor de huisvesting van (tijdelijke) arbeidsmigranten.
Het duurzaam glastuinbouwgebied behoudt voldoende kritische massa om een innovatieve glastuinbouwgemeente te blijven, maar het toevoegen van beleefbaar groen mag ten koste gaan van glastuinbouw. De glastuinbouw produceert in de toekomst circulair, wordt energieneutraal en klimaatadaptief. Om de modernisering en herstructurering op gang te brengen moet er letterlijk ruimte worden gemaakt, bv. door het uitplaatsen van (bedrijfs)woningen naar de dorpen. Integrale gebiedsplannen moeten betaalbaar en met voldoende draagvlak gerealiseerd kunnen worden. Langs de kust is een strand dat uitblinkt in rust en ruimte met een goede balans tussen natuur en recreatie. Daarnaast wil Westland sluitende recreatieve netwerken creëren voor verschillende gebruiksgroepen d.m.v. robuuste groen-blauwe aders. Er wordt ingezet op een hoogwaardige OV verbinding tussen Den Haag en de Hoekse Lijn richting Delft.
Bepaalde bedrijventerreinen kunnen uitbreiden, in de kernen worden (compacte) kernwinkelgebieden aangewezen. Rond 2030 zijn grote ingrepen nodig om de infrastructuur op orde te houden (vrijliggend logistiek netwerk, ongelijkvloerse kruispunten), er komt een verkenning naar de mogelijkheden voor lightrail. Het fietsnetwerk binnen en van/naar Westland wordt verbeterd met o.a. metropolitane fietspaden. Vrachtverkeer krijgt wellicht hubs en goede doorstroming naar de A4/A20 blijft een belangrijk aandachtspunt.
Natuurgebieden (Natura 2000 en het Natuur Netwerk Nederland) moeten robuust, veerkrachtig, aaneengesloten en beleefbaar worden gemaakt. Voor 2030 zijn ontbrekende zones en schakels in ecologische verbindingen ingevuld, zodat de biodiversiteit bevorderd wordt. De waterkwaliteit moet worden verbeterd en er komt meer ruimte voor het vasthouden van water. Dit vraagt ook inspanningen van de glastuinbouw om meer circulair te worden, minder grondwater te onttrekken en water te bergen.
De toekomstkaart van Westland:
Mobiliteitsvisie Duurzaam Bereikbaar Westland
Op 10 december 2019 is de Mobiliteitsvisie Duurzaam Bereikbaar Westland vastgesteld door de gemeenteraad. Het gemeentelijk mobiliteitsbeleid was tot de vaststelling van deze Mobiliteitsvisie gebaseerd op het Westlands Verkeer- en Vervoerplan 2005-2015 (WVVP) en de Structuurvisie Westland 2025. Veel van de in het WVVP opgenomen doelstellingen en uitvoeringsprogramma's zijn gerealiseerd, dan wel waren aan herziening toe. Na vaststelling van de Mobiliteitsvisie is het WVVP komen te vervallen.
Er komt steeds meer verkeer in Westland. Om ervoor te zorgen dat we nu en in de toekomst nog vlot tussen dorpen en van dorp naar steden kunnen reizen, maken we plannen en nemen we maatregelen. De volgende mobiliteitsdoelen zijn opgenomen in de Mobiliteitsvisie 2040:
Beleidsregel Parkeernormering gemeente Westland 2018
In de vergadering van burgemeester en wethouders van 16 januari 2018 is de 'Beleidsregel Parkeernormering gemeente Westland 2018' vastgesteld. Hiermee vervalt de verwijzing naar het WVVP. In het beleid is de parkeernormering van de gemeente Westland geactualiseerd en in overeenstemming gebracht met de meest recente kerncijfers van het CROW (landelijke richtlijnen).
Beleidsnotitie conventionele explosieven in het Westland
In de beleidsnotitie conventionele explosieven in het Westland wordt beschreven hoe om moet worden gegaan met diepte werkzaamheden op locaties die mogelijk conventionele explosieven bevatten. De basis voor het gemeentelijk beleid voor het opsporen van explosieven is de explosieven risicokaart. Deze kaart geeft een eerste indicatie van het mogelijke gevaar van diepte werkzaamheden op bepaalde locaties in het Westland. In het projectgebied zijn geen mogelijke vindplaatsen van conventionele explosieven aanwezig.
Integrale handhaving Wabo taken
Op 17 november 2015 hebben burgemeester en wethouders van Westland de beleidsnota 'Handhavingsbeleid, integrale handhaving Wabo taken' vastgesteld. Hierin zijn de doelen en richting voor milieuhandhaving en bouw- en woningtoezicht beschreven. De naleving van wet- en regelgeving is daarbij een gezamenlijke verantwoordelijkheid van gemeente, burgers en bedrijven. De wet- en regelgeving zijn bedoeld om kwaliteit, veiligheid en leefbaarheid binnen de leefomgeving te beschermen en bevorderen en dat is in ieders belang. Dit draagt bij aan een prettige woon-, werk- en leefomgeving voor de burgers en ondernemers van de Gemeente Westland. De handhaving van de regelgeving vervat in dit plan is een bevoegdheid van burgemeester en wethouders. Het gaat daarmee vooral om de planregels inzake het bouwen en het gebruik van gronden en bouwwerken. Een aantal vormen van gebruik wordt specifiek aangeduid als strijdig met de bestemming, zodat handhavend optreden hiertegen eenduidig mogelijk te maken. Uiteraard betreft het hier een niet-limitatieve opsomming. Handhaving van dit plan is van belang om de ruimtelijke kwaliteit en de leefbaarheid er van in stand te houden. Daarnaast heeft handhaving uiteraard ook een belangrijke functie in het kader van de rechtszekerheid en rechtsgelijkheid. De planregels in dit plan zijn voldoende duidelijk, concreet en toepasbaar om te kunnen handhaven. Handhaving van het plan zal in de praktijk primair plaatsvinden via de bestemmingsplantoets in het kader van de omgevingsvergunning en door feitelijk toezicht op de aanwezigheid van bouwwerken en op gebruiksactiviteiten. Binnen de gemeente heeft het team bouw- en woningtoezicht van de afdeling Ruimte, Omgeving en Veiligheid hierin een centrale taakstelling. Bij gebleken strijdigheid met het plan wordt, afhankelijk van de prioriteitsstelling, een handhavingstraject ingezet.
Woonvisie 2020-2030
De Woonvisie 2020-2030 is een actualisatie van de Woonvisie Westland 2030 die is opgesteld in 2016 en vastgesteld door de raad in 2020. Met de actualisatie krijgt de gemeente de gelegenheid om integraal de afweging te maken voor welke doelgroep er gebouwd moet worden in Westland op basis van actuele gegevens. De visie vormt de basis voor nieuwe woningmarktafspraken met de regio Haaglanden, afspraken voor de huisvesting van arbeidsmigranten, zorginstellingen en de prestatieafspraken met de woningcorporaties.
Conclusies Woonvisie
De conclusies die uit de "Woonvisie 2020-2030" getrokken kunnen worden zijn:
Voor nieuwe bouwplannen geldt in beginsel de volgende verdeling in prijssegmenten: 45% dure/extra dure koop, 20% middeldure koop/huur, 5% goedkope koop, 30% sociale huur. Daarbij geldt een ambitie voor zorg- en ouderenwoningen en de huisvesting van arbeidsmigranten.
Beleid en beleidsregels voor opslag en verkoop van consumentenvuurwerk in Westland
In deze Nota wordt aangegeven dat het wenselijk is een goede ruimtelijke spreiding van de verkooppunten van consumentenvuurwerk te bewerkstelligen. Doel bij een ruimtelijke benadering is het bereiken van een gelijkmatige spreiding van (kleine) bedrijven voor verkoop en opslag van consumentenvuurwerk over Westland, om op deze wijze straathandel en vuurwerktoerisme zoveel mogelijk te voorkomen. Daarbij moet er binnen elk verzorgingsgebied sprake zijn van voldoende (vuurwerk)aanbod om de lokale markt te voorzien en zodoende illegale handel in principe overbodig te maken en te voorkomen.
Het uitgangspunt voor opslag en verkoop van consumentenvuurwerk van de gemeente Westland is:
Ruimte bieden aan ondernemers voor opslag en verkoop van consumentenvuurwerk met inachtneming van veiligheid en milieuregelgeving onder voorwaarde van een goede ruimtelijke spreiding.
Met daarbij de volgende randvoorwaarden:
In de planregels van het voorliggende bestemmingsplan is opgenomen dat opslag en verkoop van consumentenvuurwerk niet is toegestaan.
Bedrijventerreinenvisie Westland
De Bedrijvenvisie Westland vormt - via het gemeentelijke Actieprogramma Economische Zaken - een uitwerking van de Visie Greenport Westland en is gericht op:
Nota publieksfuncties op bedrijventerreinen
Als nadere uitwerking van de Bedrijventerreinenvisie Westland hebben burgemeester en wethouders de Nota publieksfuncties op bedrijventerreinen vastgesteld om maatwerk te kunnen bieden voor publieksfuncties op lokale bedrijventerreinen. In deze nota is aangegeven wat wel en niet is toegestaan op lokale bedrijventerreinen. Wonen, detailhandel, horeca, leisure en care-functies zijn uitgesloten in bestemmingsplannen die betrekking hebben op bedrijventerreinen. Bij leisure kan worden gedacht aan fitness, kookstudio's en hobbyfuncties. Care-functies zijn onder andere kinderopvang, ouderenzorg, gehandicaptenopvang en huisartsen- en fysiotherapie-collectieven. In hoofdzaak zijn op bedrijventerreinen bedrijfsmatige en industriële functies toegestaan. Genoemd worden het vervaardigen, bewerken, installeren en inzamelen van goederen. Ook verhandelen van goederen wordt genoemd, waarbij detailhandel (verkoop aan een eindconsument) is uitgesloten. In de loop der tijd zijn daarop uitzonderingen gemaakt voor specifieke vormen van detailhandel, zoals verkoop van brand- en explosiegevaarlijke stoffen.
De verkoop van de zogenoemde ABC-goederen (Auto's, Boten en Caravans) is alleen toegestaan met een binnenplanse afwijkingsbevoegdheid. Ook bouwmarkten zijn met een binnenplanse afwijkingsbevoegdheid mogelijk, conform de provinciale regelgeving. Tegelijkertijd is vestiging van woonwinkels aan strenge regionale regels van Haaglanden gebonden. Een andere functie die in beperkte mate is toegestaan zijn zelfstandige kantoren.
Onzelfstandige kantoren, die ten dienste staan van een bedrijf blijven mogelijk. Elk bedrijf kan ruimte nodig hebben voor een administratie- en verkoopafdeling, waarbij de oppervlakte maximaal 3.000 m² bedraagt. Zelfstandige kantoren kunnen in bestemmingsplannen door middel van een afwijkingsprocedure mogelijk worden gemaakt tot 500 m² per gebouw. Hierbij kan worden gedacht aan accountants en architecten. De kantoren mogen echter geen baliefunctie hebben (zoals makelaars en uitzend- of reisbureaus) en moeten ingepast (kunnen) worden op het bedrijventerrein. Inpassing is mogelijk bij de entree, of op de eerste verdieping van bestaande panden. Daarnaast moet voldaan worden aan de parkeernorm, die voor kantoren hoger is dan voor bedrijven.
Binnen het plangebied bevinden zich diverse functies die in strijd zijn met deze nota. Voor deze gevallen zal zoveel mogelijk worden aangesloten bij vigerende regelgeving.
Detailhandelsstructuurvisie gemeente Westland 'Kleine Kernen Kordaat'
In de Detailhandelsstructuurvisie “Kleine kernen kordaat” 2008 is het beleid vervat dat elke Westlandse kern, in ieder geval voor wat betreft het dagelijks winkelaanbod, over voldoende detailhandelsvoorzieningen dient te beschikken. De omvang van die voorzieningen is gerelateerd aan de omvang van de betreffende kern. Voorts is het beleid erop gericht om zoveel mogelijk detailhandelsomzet voor het Westland te behouden. Het weglekken van deze omzet naar omliggende gemeenten, dient, zoveel als reëel mogelijk is, te worden voorkomen.
In onze detailhandelsstructuurvisie worden de volgende twee hoofdlijnen benoemd:
Kantorenvisie
De Westlandse dienstensector ontwikkelt zich de afgelopen jaren sterk, mede als gevolg van de toename van bedrijventerreinen en door de schaalvergroting in de glastuinbouw. Dienstverleners verbeteren het productieproces en verhogen de efficiëntie van ondernemers. In de glastuinbouw is dit goed zichtbaar. Met minder werknemers wordt meer geproduceerd omdat de bedrijfsprocessen steeds beter georganiseerd worden. Een tweede grote vraag naar kantoorruimte komt van bestaande Westlandse kantoorgebruikers die, vaak als gevolg van fusies, nieuwe kantoorpanden bouwen. Wat betreft de vraag naar nieuwe kantoorruimte, richt de visie zich op kantoorlocaties.
Kansrijke locaties voor concentratie van kantoren zijn:
Daarbij heeft volgtijdelijke ontwikkeling de voorkeur, waarbij de locatie Tiendweg prioriteit verdient.
Metropoolregio Den Haag-Rotterdam
In de metropoolregio Rotterdam Den Haag werken 23 gemeenten samen aan het verbeteren van de bereikbaarheid en het vernieuwen van de economie. Daarmee versterken ze onder meer de (internationale) concurrentiepositie van de regio. Met elkaar vormen deze 23 gemeenten het bestuur van de Metropoolregio Rotterdam Den Haag (MRDH).
Voor het overleg tussen de 23 gemeenten en het nemen van besluiten kent de MRDH de volgende besturen en commissies: het algemeen bestuur, het dagelijks bestuur, de bestuurscommissie Vervoersautoriteit (Va), de bestuurscommissie Economisch Vestigingsklimaat (EV) en de voorzitter. Met 23 gemeenten, 2,3 miljoen mensen, 1,2 miljoen banen met werk voor 13,5% van de Nederlanders en een bijdrage van 15% aan het BNP is de metropoolregio een regio die er toe doet. Voor een grootstedelijke regio waar het goed wonen, werken en recreëren is, heeft de Metropoolregio Rotterdam Den Haag (MRDH) zichzelf twee belangrijke ambities gesteld: het vernieuwen van economie en het verbeteren van de bereikbaarheid. Het Rijk gaf de Metropoolregio Rotterdam Den Haag de status van vervoerregio. En daarmee ook wettelijke taken rond verkeer en vervoer. Aan het begin van elke nieuwe bestuursperiode (elke vier jaar) stelt het bestuur een regionale strategische agenda vast, van waaruit de regionale vraagstukken worden opgepakt. De huidige strategische agenda loopt tot en met 2022.
Regionale Kantorenstrategie Haaglanden
De Regionale Kantorenstrategie Haaglanden gaat in op de segmentering en programmering van kantorenlocaties in Haaglanden. Deze kantorenstrategie vormt de basis voor het regionale beleid ten aanzien van de (her)ontwikkeling van kantorenlocaties tot aan 2020 en geeft mede invulling aan het RSP. Het RSP komt tot de conclusie dat het geplande aanbod van kantoren, de behoefte tot 2010 overstijgt. Ten aanzien van geplande ontwikkelingen na 2005 wordt gesteld dat de realisatie hiervan moet worden afgewogen ten opzichte van bewegingen in de bestaande voorraad kantoren.
Er is voldoende aanbod van gemengde bedrijvenzones waardoor blijvend ruimte kan worden geboden aan een diversiteit van bedrijven. Tevens zijn er voldoende mogelijkheden voor vermenging van verschillende werkfuncties.
Het omgevingsbeleid Zuid-Holland is op 1 april 2019 in werking getreden. In het Omgevingsbeleid is al het bestaande provinciale beleid voor de fysieke leefomgeving samengevoegd in een Omgevingsvisie en een Omgevingsverordening. Omdat onderdelen uit het Programma ruimte naar het visiedeel zijn omgezet, is het resterende deel hiervan nu onderdeel van het Omgevingsbeleid.
Met het Omgevingsbeleid van Zuid-Holland streeft de provincie naar een optimale wisselwerking tussen gewenste ruimtelijke ontwikkelingen en een goede leefomgevingskwaliteit. Hieraan wordt richting gegeven door het maken van samenhangende beleidskeuzes, die volgen uit provinciale opgaven en belangen. Deze beleidskeuzes werken door naar uitvoeringsprogramma's en naar regels in de provinciale verordening. Het geheel aan bestaande beleidskeuzes, inclusief de doorwerking naar programma's en verordening, vormt het provinciale beleid voor de fysieke leefomgeving.
Introductie op het omgevingsbeleid: de ruimtelijke hoofdstructuur
Zuid-Holland wil slim en schoon zijn. Klimaatverandering heeft in het laaggelegen deltagebied grote ruimtelijke, economische en sociale gevolgen. Als open economie is Zuid-Holland gevoelig voor gevolgen van globalisering. De segregatie neemt toe. De energie-intensieve economie heeft, zoals ook benoemd in het klimaatakkoord van Parijs, alleen toekomst als wordt overgegaan tot verduurzaming. De provincie ziet zes richtinggevende ambities in de fysieke leefomgeving: naar een klimaatbestendige delta, naar een nieuwe economie (the next level), naar een levendige meerkernige metropool, energievernieuwing, best bereikbare provincie en gezonde en aantrekkelijke leefomgeving.
Belangrijk om de ambities waar te kunnen maken zijn innovatieve oplossingen voor waterberging en het voorkomen van hittestress, de overstap van een fossiele naar een circulaire economie, het uitbreiden van warmtenetten, een forse woningopgave en de verduurzaming van woningen, vitale kernen, het aanpakken van verkeersknelpunten, het versterken van openbaar vervoer en gebruik van de fiets en de kwaliteit van de leefomgeving versterken door natuur, water, recreatie, cultureel erfgoed en economie in samenhang te bezien.
De ruimtelijke hoofdstructuur toont de essentie en de samenhang van verschillende ruimtelijke beleidskeuzes uit de Omgevingsvisie.
figuur 3: de provinciale ruimtelijke hoofdstructuur (uitsnede Westland)
Gemeente Westland laat zich kenmerken door de glastuinbouw (Greenport Westland) omringd door kust, natuur en stedelijk groen met daarbinnen woonkernen en logistieke overslagpunten. Naaldwijk is als regiokern aangewezen. Wateringen behoort tot de stedelijke agglomeratie. Nabij de vestiging van Flora Holland is een kenniscentrum aangegeven.
Wat betreft mobiliteit is een (boven) regionale HOV-net busroute voorzien van Den Haag, via Naaldwijk naar Maassluis, alwaar op het HOV-net kan worden aangesloten richting Rotterdam. De greenport wordt benoemd als volwassen cluster dat tot de wereldtop behoort. Deze positie moet behouden blijven en waar mogelijk versterkt worden. Er wordt gestreefd naar synergie van mainport Rotterdam en de greenports. De groene ruimte heeft intrinsieke waarde en het kustlandschap vormt mede de grondslag voor de identiteit van de bebouwde en groene ruimte. De provincie zet in op de groenblauwe structuur om groene kwaliteiten binnen en buiten stedelijk gebied te versterken en de samenhang tussen parken, recreatiegebieden, natuurgebieden en agrarisch landschap te vergroten.
Omgevingsverordening
Regels aangaande bestemmingsplannen bv. met betrekking tot ruimtelijke kwaliteit, de ladder voor duurzame verstedelijking en voor ruimtelijke ontwikkelingen als stedelijke ontwikkelingen, kantoren, bedrijven, detailhandel, glastuinbouwgebied, infrastructuur, veiligheid, natuur en cultureel erfgoed zijn opgenomen in de Omgevingsverordening. De regels zijn van overeenkomstige toepassing op ruimtelijke initiatieven waarvoor een zogenaamde 'grote buitenplanse afwijking' wordt doorlopen. Op grond van de regels die zijn gesteld voor natuur, is voor Westland het volgende gebied aangewezen als ecologische verbindingen binnen het Natuurnetwerk Nederland:
figuur 4: uitsnede provinciale kaart Natuurnetwerk Nederland
Programma Ruimte
Een intensiever gebruik van steden en dorpen vergroot het draagvlak voor openbaar vervoer. Andersom kan de capaciteit op het infrastructuurnetwerk helpen om keuzes te maken waar en wanneer er verdicht en geconcentreerd kan worden. De provincie streeft er naar de agglomeratiekracht te vergroten. Stedelijke ontwikkelingen buiten bestaand stads- en dorpsgebied (BSD). Op de kaart 'woningbouwlocaties, bedrijventerreinen en andere stedelijke ontwikkelingen' (ook wel genoemd: '3ha kaart') zijn nog te ontwikkelen locaties voor deze doeleinden groter dan 3 ha buiten BSD opgenomen. Als een locatie hier is opgenomen, betekent dit dat de provincie op hoofdlijnen geen bezwaar heeft tegen de betreffende ontwikkeling.
figuur 5: de '3ha kaart'
Op de kaart zijn, indicatief, woningbouwlocaties weergegeven die gelegen zijn buiten het bestaand stads- en dorpsgebied en meer dan 3 hectare groot zijn. Op de kaart staat zowel harde als zachte capaciteit buiten BSD. Met deze toevoeging wordt invulling gegeven aan bestuurlijke continuïteit.
Woningbouwlocaties die voor Westland zijn opgenomen:
Bedrijventerreinen die zijn opgenomen op de '3ha kaart' zijn Bovendijk Kwintsheul, Uitbreiding ABC Poeldijk (beide als 'zachte capaciteit') en Honderdland fase 2 Maasdijk en Trade Parc Westland Naaldwijk (beide als 'harde capaciteit'). Als 'andere stedelijke ontwikkelingen is nog opgenomen de Horti Campus in Honselersdijk.
Voor Westland zijn de volgende ruimtelijke reserveringen opgenomen, waarbij nut en noodzaak van ieder project nog niet is bewezen: N211 capaciteitsvergroting, N222 (Veilingroute) 2 x 2, N213 capaciteitsvergroting, HOV Den Haag - Westland.
Agrologistieke handels- en transportcentra (ABC Westland) aan het kernnet worden waar mogelijk ruimtelijk versterkt. Daarnaast moeten de verbindingen tussen de mainport Rotterdam en de handelsgebieden binnen de greenports (ABC Westland, Honderdland, Flora Holland Honselersdijk) verbeteren.
De tuinbouw in Zuid-Holland is in de fase van volwassenheid van zijn levenscyclus beland. De werkgelegenheid, de afzet en innovatiekracht van deze sectoren stabiliseren en dreigen zonder bijsturing op termijn wellicht zelfs af te nemen. De opgave voor de glastuinbouw is om te vernieuwen en verduurzamen. Kansen op innovatie en groei ontstaan door meer interactie tussen economische clusters en door nieuwe economische sectoren binnen de traditioneel sterke clusters. Nauwe samenwerking tussen overheden, ondernemers en onderzoekers en een betere aansluiting van het onderwijs op de arbeidsmarkt kunnen daarbij tot stroomversnelling leiden. Het sneller naar de markt brengen van nieuwe kennis (valorisatie) wordt daardoor bevorderd.
De opgave voor de sector is om meer toegevoegde waarde te genereren bij het zelfde ruimtegebruik met minder verbruik van energie en water. Het proces van schaalvergroting stelt eisen aan de ruimtelijke inrichting van de Greenports en vraagt om modernisering van teeltareaal. Verder experimenteert de sector op grote schaal met nieuwe vormen van energiewinning en waterberging. Naast de primaire productie groeien vooral de toeleverende bedrijven sterk, wat tot conflicterende ruimteclaims leidt, omdat het eveneens van groot belang voor het innovatief vermogen van de sector is dat binnen de provincie voldoende teeltareaal voor (glas)tuinbouw beschikbaar blijft.
Westland is een glastuinbouwgebied dat zich door herstructurering, modernisering en intensivering van het bestaande areaal verder moet ontwikkelen. Binnen Westland is ruimte voor glasopstanden, maar de Provincie biedt bij uitzondering ook ruimte voor weloverwogen vormen van functiemenging, als die het greenportcluster versterken. Bedrijven kunnen worden toegelaten als ze behoren tot de keten glastuinbouw en een bijdrage leveren aan de ontwikkeling van de Greenport als internationaal centrum voor teelt, kennis en handel.
Concentratiegebieden voor glastuinbouw kunnen qua belevingswaarde worden beschouwd als bedrijventerrein. Ontwikkelingen in de glastuinbouw dienen bij voorkeur bij te dragen aan een grootschalig, geconcentreerd, modern uiterlijk en functioneren. Gericht op zoveel mogelijk meervoudig ruimtegebruik en collectieve voorzieningen, met aandacht voor aansluiting op bestaande landschappelijke structuren. Een dooradering van het gebied met water en recreatieve routes is gewenst.
Het gebied tussen de Galgeweg, de Piet Struikweg en de N213 is aangeduid als 'maatwerkgebied glastuinbouw'. Vrijkomende percelen kunnen een andere functie krijgen, passend in de omgeving. Er zijn al plannen voor een groenzone (onderdeel van Natuurnetwerk Nederland).
2.1.3.1 Afwijken middels 6.15 Omgevingsverordening
Een bestemmingsplan voor gronden binnen het glastuinbouwgebied, waarvan de plaats geometrisch is bepaald en verbeeld op kaart 11 in bijlage II, laat alleen glastuinbouwbedrijven en openlucht tuinbouwbedrijven toe, alsmede de daarbij behorende voorzieningen en voorzieningen voor energieopwekking.
figuur 6: provinciale kaart met Greenport Westland (kaart 11 bijlage 2 Omgevingsverordening)
Bij uitzondering kan een bedrijf worden toegelaten dat behoort tot de keten glastuinbouw en een bijdrage levert aan de ontwikkeling van het glastuinbouwgebied als internationaal centrum voor teelt, kennis en handel van glastuinbouwproducten indien geen onevenredige aantasting plaatsvindt van de omvang en de bruikbaarheid van het glastuinbouwgebied. In geval van zwaarwegende belangen en er geen andere reële mogelijkheid is, kan bij uitzondering ook een andere ontwikkeling mogelijk gemaakt worden. Tenslotte kan de begrenzing van het glastuinbouwgebied in beperkte mate worden aangepast.
Structuurvisie Infrastructuur en Ruimte & AMvB ruimtelijke ordening
Nederland concurrerend, bereikbaar, leefbaar & veilig. Daar streeft het Rijk naar met een aanpak die ruimte geeft aan regionaal maatwerk, de gebruiker voorop zet, investeringen scherp prioriteert en ruimtelijke ontwikkelingen en infrastructuur met elkaar verbindt. Een actualisatie van het ruimtelijk- en mobiliteitsbeleid is daarvoor nodig. De verschillende beleidsnota's op het gebied van ruimte en mobiliteit zijn gedateerd door nieuwe politieke accenten en veranderende omstandigheden zoals de economische crisis, klimaatverandering en toenemende regionale verschillen onder andere omdat groei, stagnatie en krimp gelijktijdig plaatsvinden. De structuurvisie Infrastructuur en Ruimte geeft een nieuw, integraal kader voor het ruimtelijk- en mobiliteitsbeleid op rijksniveau en is de 'kapstok' voor bestaand en nieuw rijksbeleid met ruimtelijke consequenties.
Doelen
In de structuurvisie Infrastructuur en Ruimte formuleert het Rijk drie hoofddoelen om Nederland concurrerend, bereikbaar, leefbaar & veilig te houden voor de middellange termijn (2028):
Het Westland is op de kaart van de nationale ruimtelijke hoofdstructuur aangewezen als Greenport.
Figuur - Uitsnede kaart nationale ruimtelijke hoofdstructuur
Nationale belangen
De structuurvisie Infrastructuur en Ruimte is vertaald in de AMvB ruimtelijke ordening. De AMvB omvat alle ruimtelijke rijksbelangen die juridisch doorwerken op het niveau van bestemmingsplannen. Het gaat om kaders voor onder meer het bundelen van verstedelijking, de bufferzones, nationale landschappen, de Ecologische Hoofdstructuur, de kust, grote rivieren, militaire terreinen, mainportontwikkeling van Rotterdam en de Waddenzee. Met de AMvB Ruimte maakt het Rijk proactief duidelijk waar provinciale verordeningen en gemeentelijke bestemmingsplannen aan moeten voldoen. Uit de regels en kaarten behorende bij de AMvB kan worden afgeleid welke aspecten relevant zijn voor het ruimtelijke besluit. Voor het projectgebied zijn geen nationale belangen in het geding.
Nationale Omgevingsvisie (NOVI)
Met de komst van de Omgevingswet die vanaf 2022 in werking zal treden, is het van belang dat de ruimtelijke opgave in lijn is met de Nationale Omgevingsvisie (NOVI). De eerste NOVI is vastgesteld in 2021. De NOVI bestaat uit één Rijksvisie op de leefomgeving. Het uitgangspunt van dit beleidsdocument is dat ingrepen in de leefomgeving niet los van elkaar plaatsvinden, maar in een samenhangend geheel. De NOVI schetst een duurzaam toekomstperspectief voor de leefomgeving in Nederland in 2050. Om dit te realiseren is collectieve verantwoordelijkheid van alle overheden van belang.
Het Rijk benoemt in de NOVI 21 nationale belangen voor het omgevingsbeleid en vermeldt hierbij de opgaven en de rol van het Rijk bij het realiseren van deze opgaven. Deze opgaven worden samengebracht in vier prioriteiten. Deze prioriteiten vormen complexe, omvangrijke en dringende opgaven die voortkomen uit of samenhangen met grote transities. Deze prioriteiten zijn:
Deze vier opgaven kunnen alleen in samenhang verder worden gebracht wanneer aandacht is voor thema's die hier dwars doorheen lopen, zoals omgevingskwaliteit, gezondheid, cultuurhistorie, klimaatadaptatie, water, bodem, (nationale) veiligheid en milieukwaliteit.
Een gezonde leefomgeving die zo min mogelijk negatieve invloed heeft op de gezondheid is volgens het Rijk van belang. De omgeving dient uitnodigend te zijn voor gezond gedrag en dient een plek te zijn waar inwoners zich prettig voelen.
De omvang van de vraag is afhankelijk van de het tempo van economische groei, maar ook van de specifieke bedrijfstaksamenstelling per regio, omdat de ramingen voor verschillende bedrijfstakken uiteenlopen. Het Rijk stelt dat een zorgvuldige raming van ruimtebehoefte- en aanbod van groot belang is. Om voldoende ruimte voor economische activiteit te faciliteren en deze optimaal te benutten, stellen overheden regionale programma's en transitieagenda's op.
Locaties van nieuwe kantoren, bedrijventerreinen en (groot)winkelbedrijven moeten passen bij het verkeers- en vervoersnetwerk. Deze locaties moeten goed afgestemd zijn op de vraag van bedrijven én de economische vitaliteit en de kwaliteit en aantrekkelijkheid van stad en land versterken.
Geconcludeerd kan worden dat het project op het perceel aan de Nieuwlandsedijk 43-45 te 's-Gravenzande in overeenstemming is met de beleidskaders van de verschillende overheden.
Het plan is gesitueerd op een locatie met grote recreatieve en toeristische waarden (strand/duin). Deze locatie is uitermate geschikt voor het ontplooien en door ontwikkelen van (verblijfs) recreatie. Op deze locatie is ook al een andere camping gevestigd (Jagtveld). Het clusteren van recreatie kan elkaar versterken.
De toerismesector is de afgelopen jaren flink gegroeid. De verwachting is dat de groei de komende jaren verder toeneemt en het aantal dag- en verblijfsgasten in Westland zal stijgen. Het is daarom van belang dat er voldoende kwalitatief goed en divers verblijfsaanbod is en blijft. De beleidsvisie Beleef Westland geeft aan dat de gemeente Westland verblijfsrecreatie en uitbreiding hiervan graag ziet in de kustzone en dan met name in en rondom Vlugtenburg.
De gemeente Westland wil het gebied Vlugtenburg verstevigen voor wat betreft Toerisme en Recreatie. Het realiseren van een kleinschalig vakantiepark op deze locatie draagt hieraan bij. Daarnaast kan dit plan ook een stimulans geven aan de Westlandse economie (m.n. detail, horeca en recreatiesector).
Het type accommodatie komt nog niet veel voor in het Westland en is een aanvulling op het toeristisch verblijfsaanbod. Verder past het initiatief in de koers en ambitie van de gemeente t.a.v. de ontwikkeling van recreatie en toerisme zoals opgenomen in het Westlandprogramma 2018-2022 . Kort gezegd houdt dit in dat het creëren mogelijkheden om meer verblijfsrecreatie mogelijk te maken wenselijk is.
Op grond van het vigerende bestemmingsplan is het initiatief getoetst aan de Beleidsregel Parkeernormering gemeente Westland 2018. Het initiatief leidt tot de onderstaande berekening:
De nieuwe camping omvat 16 stallingsplekken. Normaliter is de parkeernorm 1,3 per stallingsplek. In dit geval, gezien de relatief beperkte omvang van de plekken, kan echter volstaan worden met 1 parkeerplaats per stallingsplek. Daarnaast is er overcapaciteit op een nabijgelegen camping van dezelfde eigenaar en kan bezoek gebruik maken van de openbare parkeerplaats bij de strandovergang Slag Vlugtenburg. Er worden uiteindelijk 17 parkeerplekken gerealiseerd. Voor een verdere toelichting op de berekeningsmethode wordt verwezen naar de Beleidsregel Parkeernormering gemeente Westland 2018.
Het initiatief voorziet conform de van toepassing zijnde parkeernorm(en) op alle te onderscheiden momenten van de dag/week in voldoende parkeerplaatsen op eigen terrein. Het initiatief voldoet daarmee aan de Beleidsregel Parkeernormering gemeente Westland 2018 en is daarmee op dat punt passend binnen het bestemmingsplan.
Verkeerstechnische inrichting:
De maatvoering van de nieuw te realiseren wegen en parkeerplaatsen is getoetst aan de aan de hand van het Programma voor Standaardinrichtingen Openbare Ruimte 2015. Uit deze toets blijkt dat alle wegen en parkeerplaatsen aan de juiste maatvoering voldoen.
Daarnaast is ook beoordeeld of de inrichting voldoende verkeersveilig is. Dit blijkt het geval. Aandachtspunt is het zicht op de weg bij het wegrijden vanaf de parkeerplaatsen 1 en 17 (zoals genummerd op tekening DO-02-10 Terreinplan 20211116). Vanuit het oogpunt van verkeersveiligheid wordt geadviseerd om de bomen aldaar te verwijderen.
Er is in dit geval geen sprake van een uitweg, de parkeergelegenheid sluit direct aan op de openbare weg. Dit dient te worden afgestemd met de eigenaar van de weg (Hoogheemraadschap). Met die partij zal overeenstemming moeten worden bereikt over gebruik en eventueel verbreden van de weg.
Conclusie verkeerskundige toets
Het aspect vormt geen belemmering voor deze ontwikkeling.
In overleg met de initiatiefnemer zijn stedenbouwkundige randvoorwaarden meegegeven. Deze voorwaarden zijn verwerkt in de definitieve tekening met kenmerk DO-02-10 Terreinplan 07-12-2022.
Met de nieuwe invulling van het terrein wordt enerzijds een overlast gevende situatie opgelost en kan anderzijds een aanzienlijke kwaliteitsimpuls aan het gebied worden gegeven. De nieuwe functie sluit daarbij goed aan op het bestaande recreatiegebied en het versterken daarvan. De bestaande bebouwing wordt daarbij gesloopt en het terrein wordt opnieuw ingericht. De verhardingsgraad wordt geminimaliseerd en het geheel wordt in aansluiting op het duinlandschap groen en landschappelijk ingepast. Een groot voordeel is daarbij dat het parkeren langs de Nieuwlandsedijk wordt verplaatst naar de kant van het parkeerterrein en zodoende een aantrekkelijke groene en parkeerplaatsvrije hoofdroute naar deze strandopgang kan worden gerealiseerd. Deze groene rand sluit ook aan op het karakter van de Nieuwlandsedijk en de relatief diepe groene voortuinen van de bestaande bebouwing aan die zijde van de weg. Tegelijkertijd is ook zorg besteed aan de overige randen en worden deze naar rato zo groen en landschappelijk mogelijk vormgegeven. Binnen deze groene randen worden de tenten en overige voorzieningen naar eigen inzicht ingedeeld zonder dat hierbij afbreuk wordt gedaan aan de stedenbouwkundige structuur of beeldkwaliteit van dit gebied. De voorgestelde oppervlaktes en bouwhoogtes zijn daarbij verantwoord en zorgen niet voor onevenredige hinder of overlast op aangrenzende percelen. De tenten zijn welkome aanvulling op het bestaande aanbod en stedenbouwkundig dan ook niet bezwaarlijk.
Belangrijk is wel dat de aanleg en instandhouding van het groen en landschappelijke inpassing zoals is aangegeven op de situatietekening en doorsneden als voorwaarde aan de vergunning wordt verbonden zodat dit ook geborgd is voor de toekomst.
Verder is het van belang dat net als op de bestaande parken sprake blijft van seizoensgebonden verblijfsrecreatie en de tenten niet permanent bezet of zelfs bewoond worden.
Voor het behoud en de verbetering van de kwaliteit van de woon- en leefomgeving is een juiste afstemming tussen de aanwezige functies en wonen noodzakelijk. Daarbij kan gebruik worden gemaakt van een milieuzonering die uitgaat van richtinggevende afstanden tussen hinderlijke functies (in de vorm van gevaar, geluid, geur, stof) en gevoelige functies. In de brochure ‘Bedrijven en Milieuzonering’ van de Vereniging van Nederlandse Gemeenten (VNG) (versie 2009) zijn deze richtafstanden opgenomen. Van deze richtafstanden kan gemotiveerd worden afgeweken.
Geluid
Vlugtenburg Exploitatie B.V. is voornemens om aan de Nieuwlandsedijk 43-45 te 's-Gravenzande een nieuw recreatiepark met luxe safari-tenten te realiseren. Ten behoeve van de onderbouwing van de procedures voor de ontwikkeling van het recreatiepark geldt een verplichting het voorgenomen plan te toetsen aan de wet- en regelgeving voor het milieuaspect geluid. Om deze ontwikkeling mogelijk te maken, is het noodzakelijk om de geluidbelasting als gevolg van deze ontwikkeling op geluidsgevoelige objecten in de omgeving inzichtelijk te maken. Daarnaast genieten recreatieve nachtverblijfseenheden een zekere mate van bescherming tegen geluidhinder. In dit kader is een beoordeling nodig of sprake is van een aanvaardbaar verblijfsklimaat. Er wordt niet voldaan aan de in de VNG-publicatie 'Bedrijven en milieuzonering' genoemde richtafstanden tussen geluidsbronnen en geluidsgevoelige bestemmingen.
Er heeft dan ook een geluidsonderzoek plaatsgevonden dat in een memo d.d. 1 november 2021 is vervat. Dit onderzoek is voor advies aan de Omgevingsdienst Haaglanden voorgelegd.
Het geluidsonderzoek is bij advies van 26 november 2021 akkoord bevonden door de Omgevingsdienst Haaglanden. Bij de inrichting gaat het om het rijden en parkeren van personenwagens in de avondperiode en een enkele vrachtwagen in de dagperiode.
Zowel het geluid van de inrichting naar de omgeving toe als van de omgeving naar de inrichting toe is zodanig dat van een goede ruimtelijke ordening kan worden gesproken. Tevens kan de inrichting voldoen aan de geluidnormen van het Activiteitenbesluit op omliggende geluidsgevoelige objecten.
Er is in het geluidmemo rekening gehouden met geluidsreductie door een scherm van 2 meter hoogte aan de zuidwestzijde van de inrichting en een aarden wal van 1,8 meter hoogte aan de noordwestzijde.
Gevaar
Voor de voorliggende activiteit geldt, wat het aspect gevaar betreft, specifieke regelgeving. De toets aan deze regelgeving is in het kader van het onderzoek van het aspect externe veiligheid uitgevoerd (zie paragraaf 3.4 van deze toelichting) en akkoord bevonden.
Stof
Voor een kampeerterrein geldt, bij omgevingstype rustige woonwijk, een richtafstand van 0 meter. Hier wordt aan voldaan.
Geur
Op 24 november 2021 is namens de aanvrager een nadere toelichting op het aspect geur gegeven. Deze toelichting is akkoord bevonden door de Omgevingsdienst Haaglanden en als bijlage bijgevoegd.
Er zijn vanuit milieuzonering geen belemmeringen voor het voorliggende initiatief.
Wet geluidhinder
Met de Wet geluidhinder wordt, vanuit een goed milieubeheer, een aantal specifieke geluidsgevoelige bestemmingen beschermd zoals woningen, onderwijsgebouwen, ziekenhuizen en verpleeghuizen. De geluidszonering die door deze wet wordt voorgeschreven, ligt rondom bedrijventerreinen, langs wegen voor wegverkeer, langs spoor-, tram- en metrowegen en rondom of langs andere geluidsoverlast veroorzakende objecten. Aan de geluidsbelasting op de (gevels van de) geluidsgevoelige objecten worden grenzen gesteld terwille van het woon- en leefklimaat.
Er is geen sprake van industrie- of (spoor)weglawaai in de zin van de Wet geluidhinder. Er heeft een geluidsonderzoek plaatsgevonden in het kader van milieuzonering (zie paragraaf 3.1 van deze toelichting).
De Wet geluidhinder is niet van toepassing op de voorgenomen activiteit.
Wet luchtkwaliteit
Het toetsingskader voor luchtkwaliteit wordt gevormd door hoofdstuk 5, titel 5.2 (Luchtkwaliteitseisen van de Wet milieubeheer). De Wlk bevat grenswaarden voor
zwaveldioxide, stikstofdioxide en stikstofoxide, fijn stof, lood, koolmonoxide en benzeen. Hierbij zijn in de ruimtelijke ordeningspraktijk langs wegen met name de grenswaarden voor stikstofdioxide (jaargemiddelde) en fijn stof (jaar- en daggemiddelde) van belang. De grenswaarden van de laatstgenoemde stoffen zijn in onderstaande tabel weergegeven. De grenswaarden gelden voor de buitenlucht, met uitzondering van een werkplek in de zin van de Arbeidsomstandighedenwet.
Stof | Toetsing van | Grenswaarde | Geldig |
stikstofdioxide (NO2) | jaargemiddelde concentratie | 60 ìg/m³ | 2010 t/m 2014 |
jaargemiddelde concentratie | 40 ìg/m³ | vanaf 2015 | |
fijn stof (PM10)1) | jaargemiddelde concentratie | 48 ìg/m³ | |
jaargemiddelde concentratie | 40 ìg/m³ | vanaf 11 juni 2011 | |
24-uurgemiddelde concentratie | max. 35 keer p.j. meer dan 75 ìg/m³ | ||
24-uurgemiddelde concentratie | max. 35 keer p.j. meer dan 50 ìg/m³ | vanaf 11 juni 2011 |
1) Bij de beoordeling hiervan blijven de aanwezige concentraties van zeezout buiten beschouwing (volgens de bij de Wlk behorende Regeling beoordeling Luchtkwaliteit 2007).
Op grond van artikel 5.16 van de Wlk kunnen bestuursorganen bevoegdheden die gevolgen kunnen hebben voor de luchtkwaliteit (zoals de vaststelling van een bestemmingsplan) uitoefenen indien:
Besluit niet in betekenende mate (nibm)
In dit Besluit is exact bepaald in welke gevallen een project vanwege de gevolgen voor de luchtkwaliteit niet aan de grenswaarden hoeft te worden getoetst. Hierbij worden 2 situaties onderscheiden:
In het kader van een goede ruimtelijke ordening wordt bij het opstellen van een bestemmingsplan uit oogpunt van de bescherming van de gezondheid van de mens tevens rekening gehouden met de luchtkwaliteit ter plaatse van het plangebied.
In het kader van de ontwikkeling van het recreatiepark te 's-Gravenzande is een onderzoek uitgevoerd voor het aspect luchtkwaliteit. Een beschrijving van het onderzoek en de uitkomsten zijn neergelegd in een notitie (nummer 20210827-468985-Safaritenten-rev01. d.d. 30 augustus 2021). Hierbij is rekening gehouden met de veranderende verkeersstromen behorende bij de aanpassingen ten gevolge van de ontwikkeling. Dit leidt tot een verandering van emissies van luchtverontreinigende stoffen zoals genoemd in de Wet milieubeheer. De concentraties van deze luchtverontreinigende stoffen zijn uitgerekend en getoetst ter plaatse van de relevante beoordelingslocaties langs en in de directe omgeving van het recreatiepark. Op basis van het uitgevoerde luchtkwaliteitonderzoek kan worden geconcludeerd dat op alle beoordelingspunten wordt voldaan aan de op betreffend punt te toetsen grenswaarden. Titel 5.2 van de Wet milieubeheer vormt dan ook geen belemmering voor verdere besluitvorming (artikel 5.16, lid 1 onder a Wm).
De Omgevingsdienst Haaglanden onderschrijft de conclusie van de notitie dat op basis van het uitgevoerde luchtkwaliteitonderzoek kan worden geconcludeerd dat op alle beoordelingspunten wordt voldaan aan de op betreffend punt te toetsen grenswaarden. Titel 5.2 van de Wet milieubeheer vormt dan ook geen belemmering voor verdere besluitvorming (artikel 5.16, lid 1 onder a Wm).
Het plan voldoet aan de regelgeving ten aanzien van luchtkwaliteit.
Externe veiligheid is een begrip in het milieurecht en gaat over het beheersen van de risico's voor de omgeving bij gebruik, opslag en vervoer over de weg, water en spoor en door buisleidingen van gevaarlijke stoffen. Als gevaarlijke stoffen kunnen worden genoemd vuurwerk, lpg en munitie. Het beleid en de wetgeving zijn erop gericht om maatregelen te treffen om de risico's van deze risicovolle activiteiten te reguleren.
Voor dit bestemmingsplan is toetsing aan het Besluit externe veiligheid inrichtingen, het Besluit externe veiligheid buisleidingen en de daarop gestoelde regelingen vereist. Op grond van de regels voor externe veiligheid moeten afstanden in acht worden genomen tussen risicovolle activiteiten en (beperkt) kwetsbare objecten. In de betreffende regelgeving wordt uitgegaan van een risicobenadering - en niet het volledig uitsluiten van het risico - waarbij onderscheid wordt gemaakt tussen het plaatsgebonden risico en het groepsrisico.
Het plaatsgebonden risico is een rekenkundig begrip. Het risico kan op een afbeelding zichtbaar worden gemaakt door een (iso)risicocontour die de punten met een gelijk risico met elkaar verbindt. Het groepsrisico is een maat om de kans weer te geven dat een incident met dodelijke slachtoffers plaatsvindt. Het drukt de kans per jaar uit dat een groep mensen van minimaal een bepaalde omvang overlijdt als direct gevolg van een ongeval in een inrichting, als bedoeld in de Wet milieubeheer, of bij het vervoer van gevaarlijke stoffen. Het groepsrisico moet onderzocht - en verantwoord - worden omdat ook buiten de genoemde risicocontour van het plaatsgebonden risico nog letale effecten kunnen optreden in het invloedgebied van de risicovolle activiteit en groepen personen slachtoffer kunnen worden van een calamiteit.
Inleiding
Externe veiligheid gaat over de beoordeling van de risico's die verband houden met het gebruik van gevaarlijke stoffen. Tijdens de productie, de opslag, het gebruik en het transport kunnen er zich calamiteiten voordoen, waardoor de veiligheid van de omgeving in het geding is. Dit houdt daarom een risico in voor de omgeving van dergelijke activiteiten. Externe veiligheid heeft geen betrekking op mogelijke gezondheidsschade door langdurige blootstelling aan gevaarlijke of schadelijke stoffen. Het gaat om plotseling optredende schadelijke effecten en de directe gevolgen van die effecten. Bij de (her)inrichting van een gebied bepaalt de externe veiligheidssituatie mede de ruimtelijke (on)mogelijkheden.
In het kader van het Besluit ruimtelijke ordening (Bro) gelezen in samenhang met de regels omtrent externe veiligheid moet worden onderzocht of er sprake is van aanwezigheid van risicobronnen in de nabijheid van de locatie waarop het ruimtelijk besluit betrekking heeft en dienen het plaatsgebonden risico (PR) en het groepsrisico (GR), en de eventuele toename hiervan, berekend te worden.
In het externe veiligheidsbeleid wordt doorgaans onderscheid gemaakt tussen het plaatsgebonden risico (PR) en het groepsrisico (GR). Het PR is de kans per jaar dat een persoon op een bepaalde plaats overlijdt als rechtstreeks gevolg van een ongeval met gevaarlijke stoffen, indien hij onafgebroken en onbeschermd op die plaats zou verblijven. Het PR wordt weergegeven met risicocontouren rondom een inrichting of langs een vervoersas. Het GR drukt de kans per jaar uit dat een groep mensen van minimaal een bepaalde omvang overlijdt als rechtstreeks gevolg van een ongeval met gevaarlijke stoffen.
Met het oog op de Modernisering Omgevingsveiligheidsbeleid van het Rijk wordt het accent verlegd van de risicobenadering naar een effectbenadering. Vooruitlopend op de invoering van de Omgevingswet zijn in dat verband de Circulaire effectafstanden externe veiligheid LPG-tankstations (Stcrt. 2016, 31453) en de Circulaire externe veiligheid LNG-tankstations (Stb. 2015, 3125) gepubliceerd en in werking getreden.
Risicovolle inrichtingen
In het Besluit externe veiligheid inrichtingen (Bevi) zijn milieukwaliteitseisen geformuleerd ter bescherming van de mens tegen de kans om te overlijden als gevolg van het vrijkomen of ontstaan van gevaarlijke stoffen bij een ongeval in een bedrijf of ander risicovol object. Voor het PR geldt volgens het Bevi een grenswaarde voor kwetsbare objecten en een richtwaarde voor beperkt kwetsbare objecten op een niveau van 10-6 per jaar. Binnen de 10-6 per jaar plaatsgebonden risicocontour mogen dan ook geen nieuwe kwetsbare functies mogelijk worden gemaakt. Uitsluitend om gewichtige redenen mogen nieuwe beperkt kwetsbare objecten binnen deze contour gerealiseerd worden. Daarnaast bevat het Bevi een verantwoordingsplicht ten aanzien van het GR. De aan te houden veiligheidsafstanden zijn voor nader beschreven situaties vastgelegd in de Regeling externe veiligheid inrichtingen. Voor overige gevallen dient de 10-6 per jaar plaatsgebonden risicocontour te worden berekend.
Tot risicovolle inrichtingen behoren ook mijnbouwinrichtingen en inrichtingen voor de opslag van explosieven.
In de Circulaire effectafstanden externe veiligheid LPG-tankstations wordt onderscheid gemaakt tussen (beperkt) kwetsbare objecten en zeer kwetsbare objecten. De effectafstanden zijn respectievelijk 60 m en 160 m, gerekend vanaf het LPG-vulpunt. Tot de zeer kwetsbare objecten behoren verblijfsfuncties voor mensen die beperkt zelfredzaam zijn zoals ziekenhuizen en kinderdagverblijven. De circulaire is niet van toepassing op het vaststellen van een conserverend bestemmingsplan. De circulaire geldt evenmin voor zeer kwetsbare, kwetsbare en beperkt kwetsbare objecten die al binnen de betreffende contouren aanwezig zijn. De effectafstanden voor LNG-tankstations zijn afhankelijk van de aanwezige veiligheidsvoorzieningen. De systematiek is vergelijkbaar met die voor LPG-tankstations.
In het plangebied is een aantal propaantanks gesitueerd. Deze propaantanks hebben een inhoud die kleiner is dan 13 m³ zodat de aan te houden veiligheidsafstanden in het Activiteitenbesluit milieubeheer staan en geen risicoberekening behoeft te worden uitgevoerd. De conform het Activiteitenbesluit milieubeheer aan te houden veiligheidsafstanden worden bepaald door de inhoud van de tank en het aantal maal dat propaan gelost wordt. Echter, de afstand tussen de tanks en het plangebied is groter dan de maximaal aan te houden veiligheidsafstand (maximale is afstand 50 m, werkelijke afstand > 85 meter) zodat voldaan wordt aan de wettelijk aan te houden afstanden. Ook vindt er vanuit het Activiteitenbesluit geen beoordeling van het groepsrisico plaats.
Vervoer gevaarlijke stoffen
Op 1 april 2015 zijn de Wet basisnet en het Besluit externe veiligheid transport (Bevt) in werking getreden. De Circulaire risiconormering vervoer gevaarlijke stoffen is daarmee komen te vervallen.
De wegen in beheer bij het Rijk zijn aangewezen als basisnetroute. Het bevoegd gezag neemt bij het vaststellen van een besluit dat betrekking heeft op gronden in de omgeving van een basisnetroute, ten aanzien van nieuw toe te laten kwetsbare objecten, de basisnetafstand in acht en houdt daarmee rekening ten aanzien van nieuw toe te laten beperkt kwetsbare objecten. De basisnetafstand volgt uit bijlage I van de Regeling basisnet. In regio Haaglanden zijn voor de A4, tussen Knooppunt Ypenburg en de gemeentegrens tussen Leidschendam-Voorburg en Zoeterwoude (wegvakken Z8 en Z7), en de A13, tussen knooppunt Ypenburg en Delft-Zuid (wegvakken Z29 en Z113), basisnetafstanden vastgelegd.
Daarnaast worden voor daartoe aangewezen rijkswegen binnen een zone van 30 meter vanaf de rand van de rijksweg beperkingen opgelegd vanwege eventuele plasbranden (plasbrandaandachtsgebied). De aanwijzing volgt eveneens uit bijlage I van de Regeling basisnet. Het betreft dezelfde wegvakken als hierboven genoemd.
Aan het bouwen van een kwetsbaar of beperkt kwetsbaar object in een veiligheidszone of een plasbrandaandachtsgebied zijn eisen gesteld op grond van artikel 2.3 eerste respectievelijk tweede lid van de Regeling Bouwbesluit 2012. Paragraaf 2.3 van deze regeling is eveneens op 1 april 2015 in
werking getreden (Stb. 2015, 92). In beide gevallen moet zijn voldaan aan de artikelen 2.5 t/m 2.9 van voornoemde regeling. Aanvullend moet het mechanisch ventilatiesysteem van een, als beperkt kwetsbare object aan te merken, bouwwerk binnen een veiligheidszone zijn uitgerust met een voorziening waarmee dat systeem bij een calamiteit handmatig kan worden uitgeschakeld (artikel 2.10 van de regeling).
Deze bepalingen gelden niet voor bouwwerken met een hoge infrastructurele waarde als bedoeld in het Besluit externe veiligheid inrichtingen (bijvoorbeeld telefoon- of elektriciteitscentrale).
Voor het gedeelte van het plan dat binnen 200 m van een weg ligt waarover vervoer van gevaarlijke stoffen plaatsvindt (transportroute), moet in de toelichting het groepsrisico worden verantwoord. Ten aanzien van de verantwoording van het groepsrisico onderscheidt het Bevt situaties waarin een 'volledige' verantwoording van het groepsrisico noodzakelijk is en situaties waarin met een beperktere verantwoording kan worden volstaan. Met een beperkte verantwoording kan worden volstaan wanneer het groepsrisico minder dan 0,1 maal de oriëntatiewaarde (OW) bedraagt of het groepsrisico (uitgedrukt in relatie tot de OW) met minder dan 10% toeneemt en tevens onder de oriëntatiewaarde blijft.
Over de Nieuwlandsedijk, dus direct langs het plangebied, vindt vervoer van propaan plaats over de Nieuwlandsedijk. Daarom moet een beoordeling zoals bedoeld in artikel 7 en 8 van het Besluit externe veiligheid transportroutes (Bevt) plaatsvinden. De weg is niet aangewezen als een basisnetweg. De omvang van het vervoer van gevaarlijke stoffen is hiervoor veel te beperkt (de dichtstbijzijnde basisnetweg is de rijksweg A20). Binnen 200 meter van de beoogde camping ligt geen enkele basisnetroute. De Nieuwlandsedijk heeft geen 10-6-plaatsgebonden risico contour. Als zodanig is er geen direct belemmering voor de geprojecteerde ontwikkeling.
Ingevolge artikel 8 moet de hoogte van het groepsrisico worden beschouwd. Voor wegen met een geringe vervoerintensiteit hoeft het groepsrisico niet te worden berekend, maar kan volstaan worden met het hanteren van de kengetallen uit de Handleiding risicoberekening transport (Hart). Een complicerende factor hierbij is dat de tabellen van de Hart uitgaan van een permanente bezetting van een te onderzoeken gebied. De concrete situatie betreft een vooral recreatiegebied waarbij het verblijf van personen vooral seizoensgebonden is. De tabellen geven dus een overschatting. Maar uitgaande van een worst-case dichtheid van 70 personen per hectare, blijft het groepsrisico onder de 10% van de oriëntatiewaarde.
Artikel 7 van het Bevt vraagt om de beschouwing van de zelfredzaamheid van de personen in het plangebied en de bestrijdbaarheid van een incident van gevaarlijke stoffen bij de bron. Omtrent de bestrijdbaarheid is relevant dat de Veiligheidsregio over speciale protocollen beschikt voor het bestrijden van (dreigende) incidenten bij het vervoer van brandbaar gas. Omtrent de zelfredzaamheid van de bezoekers van het plangebied is relevant dat het initiatief zich niet richt op het permanent onderdak bieden aan beperkt zelfredzame personen. Echter, het verblijf van beperkt zelfredzame personen wordt niet uitgesloten, net zoals in de nabijgelegen recreatiegebieden. In dit verband is relevant dat gezien de beperkte vervoersomvang, de kans op een incident zodanig klein is, dat de situatie als aanvaardbaar beoordeeld moet worden.
De Omgevingsdienst Haaglanden adviseert dat de bovenstaande verantwoording van het plaatsgebonden risico en het groepsrisico volstaat. Desalniettemin adviseert zij om ter advisering het volgende mee te geven.
De gebruikers van de camping genieten geen tot weinig bescherming in geval van een calamiteit ter hoogte van de camping. Bij een explosie maakt dit niet uit. Ook in een gebouw zullen de meeste mensen overlijden. In geval van een calamiteit in de nabijheid van de camping (scenario waarbij de camping binnen de effectafstand 1%-letaliteit ligt) zullen nog steeds veel slachtoffers vallen vanwege de hittestralingseffecten (tenten en opstallen zijn niet of onvoldoende hiertegen bestand). Vluchten van de risicobron af is in dat scenario van groot belang. Op het eigen terrein is dit zonder meer mogelijk. Er dient aandacht worden besteed aan de mogelijkheden om het terrein vervolgens aan de westzijde te verlaten .
In een nader advies van 10 november 2021 onderschrijft de Veiligheidsregio Haaglanden dat vluchten van de risicobron van groot belang is. Zij adviseert, net als de Omgevingsdienst Haaglanden een vluchtweg in westelijke richting. Verder adviseert zij, met het oog op een aantal verschillende risicobronnen (propaantanks) in de nabijheid, om vluchtmogelijkheden van het terrein in verschillende richtingen te hebben. Dit hoeft niet per sé een officiële in- of uitgang te zijn (maar het kan bijvoorbeeld ook een vluchtroute via de struiken of over een slootje zijn).
In het, bij de aanvraag behorende, terreinplan (met kenmerk: DO-02-10 Terreinplan 21-0317178) zijn vluchtmogelijkheden van het terrein in verschillende richtingen opgenomen. Eén van deze richtingen betreft een vluchtweg in noord-westelijke richting (aanvrager heeft niet voor vluchten via de westzijde gekozen omdat daar camping Jagtveld is gesitueerd). Hiermee wordt voldaan aan de nadere adviezen van de Omgevingsdienst Haaglanden en de Veiligheidsregio Haaglanden.
Buisleidingen
Op 1 januari 2011 is het Besluit externe veiligheid buisleidingen in werking (Bevb) getreden. Voor nieuwe situaties is de grenswaarde voor het PR ter plaatse van kwetsbare objecten 10-6 per jaar; voor beperkt kwetsbare objecten geldt dan een richtwaarde van 10-6 per jaar. Langs buisleidingen moeten belemmeringenstroken in acht worden genomen waarbinnen geen bebouwing (zowel boven- als ondergronds) of ondergrondse tanks zijn toegestaan. Daarnaast hanteert de Gasunie de Algemene VELIN voorwaarden voor grondroer- en overige activiteiten.
De noodzaak voor het verantwoorden van het groepsrisico wordt beoordeeld op grond van de inventarisatieafstanden zoals deze zijn vastgelegd in bijlage 6 van het Handboek buisleiding in
bestemmingsplannen - Handreiking voor opstellers van bestemmingsplannen van maart 2010.
Ten aanzien van de verantwoording van het groepsrisico onderscheidt het Bevb situaties waarin een 'volledige' verantwoording van het groepsrisico noodzakelijk is en situaties waarin met een beperktere verantwoording kan worden volstaan. Er zijn twee situaties waarin volstaan kan worden met een beperkte verantwoording:
Binnen of in de omgeving van het plangebied is geen sprake van een voor de externe veiligheid relevante buisleiding.
Explosieven
In de beleidsnotitie conventionele explosieven in het Westland wordt beschreven hoe om moet worden gegaan met dieptewerkzaamheden op locaties die mogelijk conventionele explosieven bevatten. De basis voor het gemeentelijk beleid voor het opsporen van explosieven is de explosieven risicokaart. Deze kaart geeft een eerste indicatie van het mogelijke gevaar van dieptewerkzaamheden op bepaalde locaties in het Westland.
Op basis van de explosievenkaart van gemeente Westland wordt onderhavige onderzoekslocatie als niet verdacht beschouwd voor niet gesprongen explosieven.
Figuur 17: uitsnede Explosievenkaart Westland
Het plan voldoet aan de regelgeving ten aanzien van externe veiligheid.
Op verschillende bestuursniveaus zijn de afgelopen jaren beleidsnota's verschenen aangaande de waterhuishouding, alle met het doel een duurzaam waterbeheer (kwalitatief en kwantitatief). Deze paragraaf geeft een overzicht van de voor het plangebied relevante nota's waarbij het beleid van het Hoogheemraadschap en de gemeente nader wordt behandeld.
Europa:
Kaderrichtlijn Water (KRW).
Nationaal:
Waterbeleid voor de 21ste eeuw (WB21);
Nationaal Bestuursakkoord Water (NBW);
Waterwet.
Nationaal waterplan
Provinciaal:
Provinciaal Waterplan;
Visie Ruimte en Mobiliteit;
Verordening Ruimte en de waterverordening Zuid-Holland.
Nationaal beleid
Het Rijk, de provincies, de gemeenten en de Unie van Waterschappen hebben op 25 juni 2008 een geactualiseerde versie van het Nationaal Bestuursakkoord Water (NBW-Actueel) ondertekend. Hierin zijn afspraken vastgelegd voor een duurzame en klimaatbestendige waterhuishouding in Nederland. In de afgelopen vijf jaar is een groot deel van de gemaakte afspraken in het oorspronkelijke NBW inmiddels uitgevoerd. De NBW-partijen gaan nu gezamenlijk verder met de uitvoering van de nieuwe afspraken in het akkoord, onder meer over klimaatveranderingen, de stedelijke wateropgave en de ontwikkelingen in woningbouw en infrastructuur. Ook is er meer aandacht voor de implementatie van de Kaderrichtlijn Water. Het NBW heeft tot doel om in de periode tot 2015 de waterhuishouding in Nederland op orde te brengen en te houden en te anticiperen op klimaatverandering.
Nationaal Waterplan
Op 10 december 2015 hebben de minister van Infrastructuur en Milieu en de staatssecretaris van Economische Zaken het Nationaal Waterplan 2016-2021 vastgesteld. In het Nationaal Waterplan 2016-2021 staan de volgende ambities centraal:
Nederland blijft de veiligste delta in de wereld;
Nederlandse wateren zijn schoon en gezond en er is genoeg zoetwater;
Nederland is klimaatbestendig en waterrobuust ingericht;
Nederland is en blijft een gidsland voor watermanagement;
Nederlanders leven waterbewust.
Structuurvisie Infrastructuur en Ruimte
Op 13 maart 2012 is de Structuurvisie Infrastructuur en Ruimte vastgesteld. De structuurvisie sluit aan op de uitgangspunten van het Nationaal Waterplan en vult deze op onderdelen aan. Uitgangspunten zijn het verbeteren van de waterkwaliteit, het voorkomen van wateroverlast, ruimte voor waterveiligheid, een duurzame zoetwatervoorziening en klimaatbestendige stedelijke (her)ontwikkeling.
Provinciaal beleid
Het provinciaal waterbeleid voor de periode 2016-2021 bestaat uit: de Visie Ruimte en Mobiliteit, Voortgangsnota Europese Kaderrichtlijn Water (KRW) 2016 - 2021 en onderdelen van het Provinciaal Waterplan 2010 - 2015.
In de Visie Ruimte en Mobiliteit (VRM) zijn de ruimtelijke componenten opgenomen van het waterbeleid. Hoofdstuk 4 geeft de hoofdlijnen van het provinciaal waterbeleid:
De doelen, maatregelen en afspraken voor de kwaliteit van het water van grond- en oppervlakte water zijn opgenomen het Stroomgebied beheerplan Rijn-West 201-2015 (SGB-1). Voor opvolgende periode 2016-2021 is het SGB-2 op 22 december 2014 gereedgekomen. De invulling van de verantwoordelijkheid in dit SGB-2 is vastgelegd in de KRW 2016-2021.
Het Waterplan Zuid-Holland 2015 was van kracht tot 22 december 2015. Op grond van artikel 48 Waterwet moet het plan om de zes jaar door de Provinciale Staten worden herzien. Het is niet noodzakelijk om een nieuw plan vast te stellen. Voldaan kan worden met het nemen van een planherzieningsbesluit. Dit besluit is genomen op 29 juni 2016 en bekend gemaakt op 8 juli 2016.
De onderdelen 'Waarborgen waterveiligheid (hoofdstuk 4)' en 'Realiseren mooi en schoon water (hoofdstuk 5)' en 'operationeel grondwaterbeleid (bijlage 7)' van het Waterplan 2015 blijven van kracht.
De Visie op Zuid-Holland bestaat uit de Visie Ruimte en Mobiliteit, de Verordening Ruimte en de Uitvoeringsagenda. Hierin beschrijft de provincie haar doelstellingen en provinciale belangen (Visie Ruimte en Mobiliteit), stelt zij regels aan ruimtelijke ontwikkelingen (Verordening) en geeft zij aan wat nodig is om dit te realiseren (Uitvoeringsagenda). In de Verordening Ruimte zijn bijvoorbeeld regels opgenomen met betrekking tot regionale keringen in bestemmingsplannen. Daarnaast is de Waterverordening Zuid-Holland van belang. Daarin zijn onder meer veiligheidsnormeringen voor regionale keringen en waterkwantiteitsnormen opgenomen. De waterkwantiteitsnormen geven aan, waar de regionale wateren met het oog op de bergings- en afvoercapaciteit op ingericht moeten zijn. Deze normen definiëren de gemiddelde overstromingskans vanuit het oppervlaktewater per jaar van daarbij aan te wijzen gebieden. Het beschermingsniveau verschilt per vorm van landgebruik en is gerelateerd aan de economische waarde van landgebruik en de te verwachten schade bij overstromingen. De waterkwaliteitsnormen zijn gerelateerd aan het landgebruik en daarmee bepalend voor de mogelijkheden, die het bestemmingsplan biedt.
De provincie heeft samen met de gemeente Den Haag en Westland een Visie Vaartenland opgesteld, een visie op hoe de vaartenstructuur in Westland en Den Haag recreatief/toeristisch en economisch elkaar kan versterken. Het project Westlandse Waterlijnen heeft de provincie in samenwerking met heel veel stakeholders uit het gebied ten westen van het Rijn-Schiekanaal opgesteld (Westland, Den Haag, Delft, Midden-Delfland, Schiedam, Vlaardingen en Maassluis). Dit heeft een wensenlijst met een soort top 5 opgeleverd, met betrekking tot versterking van de vaarrecreatie en economische spin-off, waar burgers, verenigingen en ondernemers hun zinnen op hebben gezet. Verder is in de Visie Ruimte en Mobiliteit aangegeven dat de juridische borging en versterking van het vaarnetwerk overgedragen is aan de gemeenten die hierop hun lokale beleid en bestemmingsplannen moeten aanpassen.
Waterschapsbeleid
Het Hoogheemraadschap Delfland heeft haar waterbeleid vastgelegd in het Waterbeheersplan 2016-2021 'Strategie richting een toekomstbestendig en samenwerkingsgericht waterschap'. In dit Waterbeheerplan 5 (WBP 5) heeft het Hoogheemraadschap van Delfland (Delfland) zijn strategie voor de uitvoering van de kerntaken voor de komende jaren beschreven. Het is de leidraad voor het handelen van Delfland in de planperiode 2016-2021. Het WBP 5 is tevens een uitnodiging aan private, particuliere en publieke partijen om binnen de uitgezette koers met initiatieven te komen. Bij de uitvoering van het WBP 5 staan de kerntaken vanzelfsprekend voorop:
Delfland zal hierbij nadrukkelijk kijken naar een doelmatige uitvoering daarvan waarbij ambities, kosten en het tempo op een evenwichtig manier zijn afgewogen. Delfland voert zijn kerntaken uit ten behoeve van het behouden en verbeteren van de leefomgeving voor inwoners, medeoverheden, bedrijven en de natuurwaarden in het beheergebied. Het is een uitdaging om bij de uitvoering van die taken aan te sluiten bij de beleving en de behoeften van de maatschappij. Waterbewustzijn vormt de onmisbare schakel voor draagvlak. Delfland wil dat mensen zich in de komende planperiode bewust worden van het water om hen heen, van de gevolgen van klimaatverandering en van hun eigen gedrag. Het vergroten van waterbewustzijn is daarom verweven in alle programma's en handelingen van Delfland in de komende planperiode.
De werkzaamheden en projecten die de komende zes jaar geïnitieerd worden zijn terug te brengen tot de volgende vier speerpunten van het waterschap:
In 2007 (herzien in oktober 2018) is een Handreiking Watertoets, ruimte voor water in ruimtelijke plannen opgesteld. Het Hoogheemraadschap van Delfland stelt voorwaarden aan de inhoud van de watertoets (waterparagraaf) als verplicht onderdeel van de onderbouwing van ruimtelijke plannen. De watertoets berust op twee uitgangspunten:
De toelichting van bestemmingsplannen dient een beschrijving te bevatten van de volledige watersituatie binnen het plangebied, alsmede de te verwachten ontwikkelingen. Deze beschrijving dient in te gaan op de volgende aspecten:
Gemeentelijk beleid
Het Waterplan Westland , met als ondertitel 'Westlands water, nu en later' is een product van de gemeente Westland en het Hoogheemraadschap van Delfland. Hierin wordt onder andere de waterhuishoudkundige visie en ambities tot 2027 en de daarbij horende uitvoeringsplan 2015 tot 2018 beschreven. De thema's: ”Toekomstig ruimtelijk beleid, Duurzaamheid, Schoon water, waterkeringen, Droge voeten, Afvalwaterketen Beheer en onderhoud, Zoetwatervoorzieningen en grondwater, Recreatie“, worden hierin uitgewerkt. De ruimtelijke vertaling van de hieruit voortkomende maatregelen is per polder in kaart gebracht. De gewenste waterstructuur wordt door de gemeente vertaald in bestemmingsplannen en structuurvisies. In het Verbreed Gemeentelijk Rioleringsplan Westland 2011-2015 heeft de gemeente haar visie op het stedelijk waterbeheer vastgelegd. Met het eerste Verbreed GRP Westland 2011-2015 wordt niet alleen uitvoering gegeven aan de wettelijke eisen, maar wordt ook de onderlinge samenhang tussen de drie zorgplichten en reeds in gang gezette ontwikkelingen zoals het project Riolering Glastuinbouw Westland (RGW) weergegeven. Het Verbreed GRP is een logisch vervolg op de wijzigingen in wetgeving/beleid en een noodzakelijke verdere optimalisatie van het beleid dat de afgelopen 5 jaar is gevolgd.
Veiligheid en waterkeringen
Ruimtelijke plannen kunnen van invloed zijn op het (veilig) functioneren en het beheer en onderhoud van waterkeringen. Om die reden is het van belang, dat initiatiefnemers van ruimtelijke plannen rekening houden met de effecten van die plannen op de aanwezige waterkeringen.
In de legger van het Hoogheemraadschap van Delfland zijn de ligging en de minimale afmetingen van de waterkeringen vastgelegd. Rondom de keringen is een keurzone vastgesteld. Deze bestaat uit het waterstaatswerk (de daadwerkelijke kering) en een beschermingszone. Binnen het waterstaatswerk en de beschermingszone zijn op basis van de Keur Delfland beperkingen gesteld aan activiteiten die het waterkerend vermogen van de kering nu en in de toekomst kunnen aantasten.
Het Hoogheemraadschap Delfland heeft in het advies van 5 mei 2021 met documentnummer D2021-05-000513 aangegeven dat de onderhavige werken niet vergunningplichtig zijn omdat er geen waterstaatswerken zijn betrokken. Ook valt de locatie buiten de zonering van de zeewering.
Waterkwantiteit
Delfland streeft naar een duurzame, robuuste waterstructuur met voldoende mogelijkheden voor waterberging. Dit streven heeft uiteindelijk tot doel wateroverlast voor de nieuwe en de al aanwezige functies in het gebied te voorkomen. Bij het voorkomen van wateroverlast en het verwerken van hemelwater hebben perceeleigenaar, gemeente en Delfland elk een verantwoordelijkheid. De perceeleigenaar moet het hemelwater zoveel mogelijk zelf verwerken en vasthouden bij de plaats waar het valt, bijvoorbeeld een (slimme)regenton. De gemeente draag zorg voor de inzameling en verwerking van het afstromend hemelwater. Dit betekent, dat de gemeente in eerste instantie en initiatiefnemers/perceel eigenaren inspanning moet doen om dit hemelwater vast te houden of terug te brengen in de bodem. Vervolgens kan het (al dan niet na zuivering) worden afgevoerd naar het oppervlaktewater. Delfland is vervolgens verantwoordelijk voor de ontvangst van hemelwater in het oppervlaktewater.
Watercompensatie is in dit geval niet verplicht. De benodigde compensatie is berekend met de watersleutel in overleg met het Hoogheemraadschap van Delfland. De watersleutel is als bijlage opgenomen en onderstaande afbeelding is een uitsnede daarvan.
Watersleutel.
Watersysteemkwaliteit en ecologie
In het kader van de herstructurering wordt er gestreefd naar het zoveel mogelijk benutten van kansen en voor het verbeteren van de watersysteemkwaliteit en de ecologie. Ten aanzien van de KRW maatregelen moet er rekening worden gehouden met de afspraken uit de Bestuursovereenkomst KRW Delfland en de afspraken die op dit moment gemaakt worden voor het Stroomgebiedbeheersplan 2015-2021. Het boezemsysteem van Delfland maakt onderdeel uit van de KRW waterlichamen. Delfland en gemeenten zijn in de KRW Delfland overeengekomen om de toestand van de waterlichamen te verbeteren. Onderdeel van deze overeenkomst is dat daar waar langs waterlichamen ruimtelijke mogelijkheden zijn om invulling te geven aan de KRW-opgave, deze worden benut, en dat bij ruimtelijke ontwikkelingen wordt onderzocht of een deel van de ruimtelijke KRW-opgave hieraan kan worden gekoppeld. In het Waterplan Westland is aangegeven dat als er ruimte is, er een natuurvriendelijke oever moet worden aangelegd. En als er geen ruimte is maar wel dynamiek, kansen worden benut. Daarnaast mogen ruimtelijke ontwikkelingen niet leiden tot een verslechtering van de ecologische en chemische toestand van deze waterlichamen.
Voor de te realiseren camping wordt geen extra water gegraven. Ook wijzigt de functie van het gebied niet zodanig dat negatieve effecten ten aanzien van de waterkwaliteit zijn te verwachten.
Onderhoud en bagger
Delfland is verantwoordelijk voor het onderhoud van het primaire watersysteem en de waterkeringen. Voor secundair boezemwater en polderwateren zijn veelal andere partijen (gemeente, grondeigenaar) onderhoudsplichtig. Onderhoudsplichtigen zijn in de Legger Delfland vastgesteld. Onderhoud aan water en waterkering betekent dat deze toegankelijk moeten zijn voor onderhoud. Ook houdt Delfland ruimte die eventueel nodig is voor dijk- of kadeverzwaring, vrij van andere, conflicterende functies. Het beheer en onderhoud van het watersysteem binnen het plangebied is vastgelegd in de Keur Delfland en Legger Delfland.
Voor onderhoud van watergangen is het van belang rekening te houden met de benodigde onderhoudsstroken. Onderhoudsstroken zijn noodzakelijk voor onderhoudsmateriaal en werkruimte, en er kan bagger op de onderhoudsstroken worden gezet.
Er gelden de volgende criteria:
In het plangebied zijn geen watergangen of waterkeringen aanwezig, waardoor dit thema verder niet van toepassing is.
Bodem en grondwater
Bij nieuwe ontwikkelingen/initiatieven is het van belang om rekening te houden met een voldoende drooglegging om grondwateroverlast te voorkomen. Het bouwpeil moet daarom hoog genoeg boven het waterpeil liggen. Een voldoende hoog bouwpeil helpt niet alleen tegen grondwateroverlast, maar ook tegen wateroverlast algemeen. Delfland adviseert om rekening te houden met een drooglegging van 1,2 m, maar met een minimum van 1,0 m.
Daarnaast kan het zijn, dat de ontwikkeling juist effecten op het grondwater of het watertekort heeft. Hier moet bijvoorbeeld gedacht worden aan ondergrondse constructies die ervoor zorgen dat bijvoorbeeld de grondwaterstroming wordt afgekapt. In de huidige ontwikkeling worden geen ondergrondse werken worden gebouwd.
Afvalwater en riolering
De bestaande (te slopen) bebouwing is aangesloten op het gemeentelijke rioleringsstelsel ter plaatse en de nog te bouwen bouwwerken worden aangesloten op het rioleringsstelsel. Afvalwater wordt afgevoerd naar de dichtsbijzijnde afvalwaterzuivering. Voor zover bekend zijn er geen problemen bekend omtrent de capaciteit van riolering of zuivering. Hemelwater wordt zoveel mogelijk via natuurlijke infiltratie en oppervlakkig afgevoerd .
Klimaatadaptatie
Bij de voormalige situatie (paardenpension en bedrijfswoning) was 2600m2 van het terrein verhard. In de toekomstige situatie is dit circa 900m2 waar gebruik is gemaakt van halfverharding ter plaatse van de parkeerplaatsen en wandelpaden. De rest van het gebied wordt ingericht met een groene begroeide duinachtige wal, gras, duingras en duinzand. Er worden hagen geplaatst en de bestaande bomen worden zoveel mogelijk gehandhaafd en anders opnieuw aangeplant. Daarnaast wordt het sanitairgebouw groen ingepakt door middel van een hekwerk met hedera ervoor + een wal met beplanting.
Het aspect water vormt geen belemmering voor de beoogde ontwikkeling.
Een verontreinigde bodem kan zorgen voor gezondheidsproblemen en tast de kwaliteit van het natuurlijk leefmilieu aan. Daarom is het belangrijk om bij ruimtelijke plannen de bodemkwaliteit mee te nemen in de overwegingen. De Wet bodembescherming (Wbb), het Besluit bodemkwaliteit en de Woningwet stellen grenzen aan de aanvaardbaarheid van verontreinigingen. Indien bij planvorming blijkt dat (ernstige) verontreinigingen in het plangebied aanwezig zijn, wordt op basis van de aard en omvang van de verontreiniging én de aard van de ruimtelijke plannen beoordeeld welke gevolgen dit heeft.
Wet bodembescherming
De Wet bodembescherming (Wbb) regelt zaken rond bodembescherming en bodemsanering. Vertrekpunt van de Wbb is dat in het merendeel van de gevallen van bodemverontreiniging, de daadwerkelijke bodemsanering wordt meegenomen in de ontwikkeling dan wel herontwikkeling van plangebied of projectlocatie. De wettelijke doelstelling is functiegericht saneren. De wet houdt rekening met het gebruik van de bodem en de (im)mobiliteit van de verontreiniging. De volgende uitgangspunten overheersen:
Saneringsverplichtingen zijn gekoppeld aan ontoelaatbare risico's die samenhangen met het huidige en toekomstige gebruik van de bodem. Het is niet nodig de hele locatie aan te pakken. Er kan ook sprake zijn van deelsaneringen of een gefaseerde aanpak.
In het kader van deze omgevingsvergunning is op 23 augustus 2021 een verkennend bodem- en asfaltonderzoek uitgevoerd. Op basis van dit bodemonderzoek wordt geconcludeerd dat er mogelijk sprake is van een geval van ernstige bodemverontreiniging.
Doordat in de grond plaatselijk de interventiewaarde voor zink wordt overschreden (boring 07), is volgens de Wet bodembescherming (Wbb) nader en omvangbepalend bodemonderzoek noodzakelijk. De sterke verontreiniging met zink dient verder horizontaal en verticaal te worden afgeperkt. Verder dient gericht onderzoek naar asbest plaats te vinden conform de NEN 5707, omdat op twee plaatsen stukjes asbest in de bodem zijn aangetroffen. Daarnaast zijn in de bodem, verdeeld over de gehele locatie, bijmengingen aan bodemvreemde materialen aangetroffen (waaronder metselgranulaat en betonpuin). Een bijmenging aan metselgranulaat en betonpuin zou mogelijk kunnen duiden op de aanwezigheid van asbest.
Op 12 oktober 2021 is een nader asbest in grond/puinonderzoek uitgevoerd door het bureau Waders Milieu, waarvan op 30 juni 2022 een tweede versie van is ontvangen.
Uit het onderzoek blijkt dat op de locatie een geval is van ernstige bodemverontreiniging aanwezig is met zink, met een omvang van circa 25m3. De verontreinigingen met asbest in de grond/puin zijn in voldoende mate vastgesteld. Verder aanvullend (of nader) onderzoek of nadere (onderzoeks)inspanningen worden niet zinvol geacht.
Binnen een deel van de locatie is een verontreiniging met asbest aanwezig. Gelet op de mogelijke bestemmingswijziging naar wonen/recreatie en de daarmee gepaard gaande intensieve gebruik als tuin (spelende kinderen), wordt aanbevolen de verontreiniging te verwijderen. Daarbij dient overwogen te worden om niet alleen de terreindelen met asbestgehalten boven de interventiewaarde te saneren, maar ook op de delen met lagere asbestgehalten het asbest te verwijderen, bijvoorbeeld door de grond te zeven.
Werkzaamheden in de sterk verontreinigde grond dienen te worden gemeld door middel van het opstellen van een saneringsplan of een BUS-melding (Besluit Uniforme Saneringen). De asbest verontreiniging wordt beschouwd als immobiel.
Op 13 juli 2022 is een BUS-melding ingediend bij de Omgevingsdienst Haaglanden.
De melding is in overeenstemming met artikel 39b van de Wet bodembescherming, het Besluit uniforme saneringen (BUS) en de RUS.
Dit betekent dat vanaf vijf weken na de datum van ontvangst van de melding met de sanering gestart kan worden. De melding is een jaar geldig. Er dient binnen een jaar na ontvangst van de melding gestart te worden met de saneringswerkzaamheden.
De voorgenomen werkzaamheden op of in de bodem ter plaatse van de gevallen van ernstige bodemverontreiniging moeten, gelet op op de BUS-melding van 13 juli 2022 conform het Besluit uniforme saneringen worden uitgevoerd.
Natuurnetwerk Nederland
Op basis van het nieuwe rijksbeleid zoals opgenomen in het Natuurnetwerk Nederland (NNN), heeft de provincie Zuid-Holland in december 2013 de Ecologische Hoofdstructuur (EHS) herijkt. De EHS is een samenhangend netwerk van bestaande en te ontwikkelen natuurgebieden. Het netwerk wordt gevormd door kerngebieden, natuurontwikkelingsgebieden en ecologische verbindingszones.
Bij de herijkte EHS is de prioriteit komen te liggen bij het bereiken van de doelen van de Natura-2000-gebieden en de Europese Kaderrichtlijn Water. Voor wat betreft het beleidsveld Natuur richt de provincie zich niet alleen op de kwantitatieve prestaties (output: hoeveel hectare verworven en ingericht, hoeveel beheerplannen Natura 2000 vastgesteld) maar vooral ook op de effecten (outcome: de natuurkwaliteit, hoe ontwikkelt de Zuid-Hollandse biodiversiteit zich). Het voorgaande is breder dan de reikwijdte van het NNN omdat er door de provincie van uitgegaan wordt dat de bijdrage aan de biodiversiteit ook buiten de begrenzing van het NNN plaatsvindt, bijvoorbeeld het leveren van een bijdrage aan de biodiversiteit door recreatiegebieden en het agrarisch gebied.
Wet natuurbescherming
Sinds 1 januari 2017 is de Wet natuurbescherming (Wnb) in werking. De Wnb is het nieuwe wettelijke stelsel voor natuurbescherming en vervangt drie tot dan bestaande wetten, namelijk de Natuurbeschermingswet 1998, de Flora- en faunawet en de Boswet. Het beschermingsregime gaat uit van het "nee, tenzij-principe". Dit betekent dat de genoemde verbodsbepalingen in de Wnb voor bescherming van gebieden, soorten en houtopstanden altijd gelden. Het afwijken hiervan is alleen onder voorwaarden toegestaan. Gedeputeerde Staten (GS) van de provincie Zuid-Holland is het bevoegd gezag voor het verlenen van toestemming door middel van een vergunning, ontheffing of vrijstelling.
In de Wnb zijn bepalingen opgenomen voor de bescherming van in het wild levende dier- en plantensoorten. Het gaat onder meer om soorten die in Nederland, maar ook in Europa in hun voortbestaan bedreigd worden. De Wnb kent drie beschermingsregimes:
Per beschermingsregime is bepaald welke verboden er gelden en onder welke voorwaarden ontheffing, vergunning of vrijstelling kan worden verleend door het bevoegd gezag. De bepalingen zijn samengevat in onderstaande tabel. De bepalingen voorzien in een bescherming van verblijfplaatsen, evenals de bescherming tegen verstorende invloeden. Gedeputeerde Staten van provincie Zuid-Holland kan een ontheffing verlenen van de verboden als genoemd in de artikelen 3.1, 3.5 en 3.10. van de Wnb.
Vrijstellingen
In de Wnb is een aantal algemene soorten amfibieën en zoogdieren beschermd onder de categorie "Nationale soorten", zoals gewone pad, bruine kikker en konijn. Provincie Zuid-Holland heeft bevoegdheid om bij verordening deze soorten "vrij te stellen" van de ontheffing/vergunningsplicht (Provincie Zuid-Holland, 2016). Dit betekent dat geen ontheffing nodig is voor werken gericht op ruimtelijke inrichting en ontwikkeling en beheer en onderhoud. Vrijgestelde soorten zijn niet meegenomen in deze toetsing.
Zorgplicht
De zorgplicht (artikel 1.11. Wnb) houdt in dat handelingen, die nadelige gevolgen kunnen hebben voor in het wild levende dieren en planten:
Het betreft alle in het wild levende dieren en planten. De zorgplicht dient onder meer als vangnet voor de bescherming van soorten waarvoor op grond van de Wnb geen specifiek verbod geldt. De zorgplicht is daarnaast van toepassing op beschermde gebieden.
Gebiedsbescherming
Het initiatief ziet op een nieuw recreatiepark met luxe safari-tenten. Gelet op de aard van de activiteiten kunnen er mogelijk effecten vanwege stikstofdepositie optreden op Natura 2000-gebieden. Het gebied Solleveld & Kapittelduinen ligt op een afstand van 130 meter van de beoogde activiteit. In de rapportage "Stikstofdepositie-onderzoek Safaritenten te 's-Gravenzande", Adviesbureau Antea Group, projectnummer 0468985.100, van 2 juli 2021 en de bijbehorende AERIUS-berekening van 30 juli 2021 met kenmerk RbKyLgZjqaLX zijn de effecten van stikstofdepositie in beeld gebracht.
Op basis van de rapportage blijkt dat de activiteit niet leidt tot een bijdrage van stikstofdepositie op Natura 2000- gebieden groter dan 0,00 mol/ha/jaar. Op grond hiervan concluderen wij dat de activiteiten zoals beschreven in het bovengenoemde stikstofdepositie-onderzoek niet leiden tot een toename van de depositie van stikstof en derhalve geen belemmering vormen voor het behalen van de instandhoudingsdoelstelling van de Natura 2000-gebieden. Daarnaast is, gezien de ligging en de aard van de activiteit, geen sprake van andere significant negatieve effecten op de habitattypen of -soorten waarvoor een Natura 2000-gebied is aangewezen. De natuurlijke kenmerken van de Natura 2000-gebieden worden door de activiteit niet aangetast.
Wat de effecten op Natura 2000-gebieden (gebiedsbescherming) betreft, kan op grond van het vorenstaande worden geconcludeerd dat een vergunning voor de beschreven activiteit op grond van artikel 2.7, tweede lid, van de Wnb niet nodig is.
Soortenbescherming
Vlugtenburg Exploitatie B.V. is voornemens om de manege aan de Nieuwlandsedijk 43-45 in ‘s- Gravenzande af te breken en een recreatiepark met luxe tenten op deze locatie te realiseren. Uit de natuurtoets kwam naar voren dat de te slopen gebouwen mogelijk functies voor huismussen, vleermuizen, rugstreeppad en flora bevatten. Om te bepalen of soorten werkelijk aanwezig zijn in het projectgebied is in 2021 nader soortenonderzoek uitgevoerd. Tijdens het onderzoek zijn in het projectgebied geen functies voor vleermuizen, huismussen, rugstreeppad of beschermde flora aangetroffen.
Het aspect ecologie vormt geen belemmering voor het voorgenomen initiatief.
Soortenbescherming
Er zijn geen vervolgstappen aan de orde voor deze soortgroepen. Vanuit de Wnb zijn er derhalve geen belemmeringen voor de sloop en herontwikkeling van het projectgebied.
Gebiedsbescherming
Wat de effecten op Natura 2000-gebieden (gebiedsbescherming) betreft, kan op grond van het vorenstaande worden geconcludeerd dat een vergunning voor de beschreven activiteit op grond van artikel 2.7, tweede lid, van de Wnb niet nodig is.
In 1992 ondertekende Nederland mede het zogenaamde Verdrag van Valletta (Malta). Dit verdrag heeft als doel de bescherming van het archeologisch erfgoed van Europa te bevorderen. In Nederland heeft dit geleid tot een herziening van de Monumentenwet 1988 alsmede een aanvulling op of wijziging van bepaalde artikelen in enkele andere wetten. Sinds 2016 is deze wet vervangen door de Erfgoedwet. Door middel van het overgangsrecht blijven enkele bepalingen uit de Monumentenwet 1988 van kracht tot de invoering van de Omgevingswet.
De belangrijkste artikelen uit het Verdrag van Malta die in de Nederlandse wetgeving zijn overgenomen zijn dat het archeologisch erfgoed zoveel mogelijk ter plekke (in situ) dient te worden behouden (artikel 4), dat het archeologisch erfgoed deel uitmaakt van de belangenafweging in het kader van ruimtelijke ordening (artikel 5) en het 'veroorzakersprincipe' (artikel 6). Het veroorzakersprincipe betekent dat de verstoorder verantwoordelijk is voor het vroegtijdig (laten) uitvoeren van noodzakelijk archeologisch (voor)onderzoek en de financiering daarvan.
Op basis van de huidige wetgeving zijn de gemeenten in Nederland verantwoordelijk voor het behoud van het archeologisch bodemarchief. Conform de Erfgoedwet beschermt de gemeente Westland het archeologisch erfgoed middels het bestemmingsplan. Omdat ruimtelijke ingrepen gevolgen kunnen hebben voor dit bodemarchief, moeten gemeenten bij de besluitvorming archeologie als volwaardige factor meenemen in de belangenafweging. Om dit op een verantwoorde en transparante wijze te kunnen doen is gemeentelijk archeologiebeleid wenselijk. De gemeente Westland beschikt sinds 2012 over een vastgestelde archeologische beleidskaart, die wordt gebruikt als basis voor het bestemmingsplan.
Bekende en verwachte archeologisch waardevolle gebieden krijgen in het bestemmingsplan een archeologische (mede)bestemming met daarbij horende vrijstellingsgrenzen. Binnen deze zones dienen bodemverstorende ingrepen zoveel mogelijk te worden beperkt. Bodemverstorende werkzaamheden die de aan de bestemmingszones gekoppelde vrijstellingsgrenzen overschrijden, worden gebonden aan het vergunningenstelsel. Zodoende kan het belang van het archeologisch erfgoed worden meegewogen bij het al dan niet verlenen van een omgevingsvergunning. Dit kan ertoe leiden dat er eisen worden gesteld aan de uitvoering van de werkzaamheden, of dat de voorgenomen ingreep alleen na archeologisch onderzoek wordt toegestaan. Bodemverstorende werkzaamheden die deze grenzen niet overschrijden worden op voorhand vrijgesteld van de verplichting tot het doen van archeologisch onderzoek.
In het bestemmingsplan BP de Kust (2010) heeft het plangebied geen medebestemming archeologie. Ook op de iets recenter opgestelde beleidskaart (2012) ligt het plangebied in een zone zonder verplichtingen met betrekking tot archeologie. Op de kadastrale minuut (ca. 1832) staat wel een historisch erf aangegeven op de locatie van de huidige bebouwing. Op basis van recenter kaartmateriaal blijkt dat de bebouwing op dit erf nog aanwezig is tot in de jaren 30 van de afgelopen eeuw. Op kaartmateriaal vanaf 1938 is deze bebouwing weg en staan er 2 kleine gebouwtjes op het huidige plangebied. Vermoedelijk betreft een van deze gebouwtjes een kalkoven of een kalkbranderij. Aan het einde van de jaren 50 is ook dit bouwwerk verdwenen, en is het plangebied leeg. Dit doet vermoeden dat de eventueel aanwezige resten van het historische erf al sterk verstoord zullen zijn.
Dit beeld wordt versterkt door het uitgevoerde milieukundige veldwerk, dat bestond uit proefgaten en asbestsleuven (corsa-nummer 21-0300999). Hoewel het milieukundig onderzoek per definitie geen archeologisch onderzoek is, geeft dit wel relevante informatie over de mate van intactheid van de bodem/ Bij de uitvoering van het milieukundig veldwerk zijn in alle gaten/sleuven bijmengingen aangetroffen (in het traject van 0,0 tot maximaal 1,4 m-mv) in de vorm van beton(granulaat), metselpuin, baksteen, aardewerk, glas, dakpan, plastic, metaal, ijzer, grind en repac. In deze sleuven zijn verschillende aanwijzingen beschreven die aangeven dat er inderdaad een historisch erf heeft gelegen op deze locatie. Enerzijds is er namelijk sprake van bakstenen resten en fragmenten aardewerk. Dit zijn waarschijnlijk resten die samenhangen met de historische bebouwing. Anderzijds worden in diezelfde lagen resten beton, plastic, asbest en bijvoorbeeld granulaat aangetroffen. Dit doet vermoeden dat de archeologische resten sterk verstoord zijn door latere (bouw)activiteiten.
De kans dat er met de voorgenomen werkzaamheden (sloop, eventueel sanering en herinrichting van het terrein) intacte en relevante archeologische resten verstoord zullen worden, is dan ook klein. Er is voor de ontwikkeling binnen dit plangebied geen archeologisch onderzoek nodig. Ook hoeft de medebestemming archeologie voor dit plangebied niet aangepast te worden.
Wel wordt de initiatiefnemer nadrukkelijk gewezen op de meldingsplicht, die altijd blijft gelden.
Meldingsplicht Archeologie
Indien bij de uitvoering van de werkzaamheden onverwacht toch archeologische resten worden aangetroffen, dan is conform paragraaf 5.4 van de Erfgoedwet aanmelding van de desbetreffende vondsten bij de Minister van Onderwijs, Cultuur en Wetenschap c.q. de Rijksdienst voor het Cultureel Erfgoed verplicht. Tevens vragen wij u contact op te nemen met de gemeentelijke archeoloog, cluster Ruimte, team Omgeving en Toezicht.
Cultuurhistorische aspecten vormen geen belemmering voor het initiatief.
De Wet ruimtelijke ordening (Wro) voorziet in een verplichting tot het verhaal van gemeentelijke kosten. Dat kan op publiekrechtelijke grondslag via een exploitatieplan, maar kan ook privaatrechtelijk geregeld worden via een zogenoemde anterieure overeenkomst met de initiatiefnemer/ontwikkelaar als bedoeld in artikel 6.24 lid 1 Wet ruimtelijke ordening. Voor deze omgevingsvergunning wordt er geen anterieure overeenkomst gesloten. Tussen initiatiefnemer en de gemeente is een planschadeovereenkomst gesloten. De kosten worden verhaald via de tarieventabel behorende bij de Legesverordening Westland 2022.
Gedurende het proces is er nauw contact geweest met verschillende belanghebbende instanties. De ontvangen reacties zijn reeds verwerkt in deze ruimtelijke onderbouwing.
Van 14 oktober t/m 25 november 2022 heeft het ontwerp van deze ruimtelijke onderbouwing ter visie gelegen voor het indienen van zienswijzen, als bedoeld in artikel 3.8, lid 1, van de Wet ruimtelijke ordening in verbintenis met Afdeling 3.4 van de Algemene wet bestuursrecht.
Gedurende de periode van tervisielegging zijn geen zienswijzen ingediend.