Plan: | Westmade fase 1b |
---|---|
Status: | vastgesteld |
Plantype: | uitwerkingsplan |
IMRO-idn: | NL.IMRO.1783.00000168u02-VA01 |
Binnen de Westlandse Zoom zijn halverwege 2005 bestemmingsplannen vastgesteld en begin 2006 goedgekeurd. In de meeste gebiedsdelen is gebruik gemaakt van een uit te werken bestemming. Dit heeft voor de gemeente als voordeel dat nog in een later stadium dieper kan worden ingegaan op de stedenbouwkundige opzet van de wijk. Zodra die opzet verder is uitgewerkt en doorgerekend, kan deze worden vertaald naar juridische regels middels een uitwerkingsplan.
Het bestemmingsplan Westmade is vastgesteld door de gemeenteraad van Westland op 30 augustus 2005 en goedgekeurd door het college van Gedeputeerde Staten van Zuid-Holland op 18 april 2006. Het bestemmingsplangebied Westmade is verdeeld in meerdere fasen en maakt zelf weer deel uit van het plangebied De Duinen.
Dit uitwerkingsplan is een vervolg op uitwerkingsplan Westmade fase 1a, met op hoofdlijnen dezelfde regels.
Hiermee wordt een actueel juridisch kader geboden voor de huidige bewoners van het gebied, maar ook voor de toekomstige bewoners en ontwikkelingen. Behalve het bestemmingsplan Westmade zijn ook de stedenbouwkundige randvoorwaarden De Duinen fase 1b, Schelpenduin voor deze fase een belangrijke basis voor de ruimtelijke inrichting en de wijze waarop de woonkwaliteit gewaarborgd wordt. Daarbij is het van belang dat een aantal duidelijke regels en uitgangspunten vastliggen, met name ten aanzien van de overgang van openbaar naar privé gebied en de inrichting van de privé randen van de kavels grenzend aan openbaar gebied. De zorgvuldigheid waarmee hier omgegaan wordt, bepaalt in belangrijke mate de kwaliteit en beleving van de openbare ruimte. Tegelijkertijd heeft dit uitwerkingsplan zoveel mogelijk flexibiliteit, om in te kunnen spelen op veranderingen die in een later stadium van de planvorming op kunnen treden.
Het gebied ligt aan de Haagweg in Monster en wordt begrensd door de Haagweg (noorden), Westerhonk (zuiden), verlengde Schelpenpad (oosten) en in het westen door Westmade fase 1a (deels ontwikkeld).
Plangebied.
Het voorliggende uitwerkingsplan maakt onderdeel uit van het bestemmingsplan "Westmade". Dit bestemmingsplan is op 30 augustus 2005 vastgesteld. Op grond van het bestemmingsplan is het college van burgemeester en wethouders bevoegd de in het plan opgenomen globale bestemming uit te werken.
Het plangebied van het uitwerkingsplan heeft in het bestemmingsplan "Westmade" de bestemming "Uit te werken woondoeleinden met bijbehorende voorzieningen -UW-". De op de kaart als zodanig aangewezen gronden zijn bestemd voor:
met de daarbij behorende bouwwerken en andere werken, een en ander met inachtneming van het
bepaalde in lid 2.
Artikel 2 Hoofdlijnen van beleid
Realisatie van de in lid 1.1. bedoelde bestemmingen dient te geschieden met inachtneming van het bepaalde in artikel 8 en het hieronder bepaalde.
Het uitwerkingsplan voldoet aan het bepaalde in artikel 8 en de hoofdlijnen van het beleid opgenomen in artikel 9 van het bestemmingsplan "Westmade".
Binnen het plangebied vielen tijdens de inventarisatie de volgende (groepen van) functies te onderkennen.
Braakliggend terrein
Het overgrote deel van de gronden bestaat uit braakliggend terrein (voorheen bebouwd met een kas). Deze gronden zijn in eigendom van de gemeente en de Westlandse Zoom.
Woningen
Er zijn vier bestaande woningen Haagweg 35, 35B, 37 en 37A. Drie woningen (Haagweg 35, 35B en 37) zijn in het bestemmingsplan "Westmade" opgenomen als "in te passen woonfunctie". De woning 37A is middels een vrijstellingsprocedure ex artikel 19 van de Wet ruimtelijke ordening opgericht. De woningen met omliggende tuinen zijn in dit plan opgenomen met de bestemming "Tuin" en "Wonen".
Water
Het plangebied is aan een bestaande boezemwatergang. Deze watergang zal worden verbreed en de aanliggende woningen kunnen daar een insteekhaven (ligplaats) voor eventuele boten maken.
Verkeer
In de huidige situatie worden de bestaande woningen ontsloten op de Haagweg. De ontsluiting van fase 1a loopt in fase 1b door en maakt een lus. Een tweede uitgang naar het verlengde Schelppad doet dienst als calamiteitenontsluiting voor auto’s. Fietsers en voetgangers kunnen gebruik maken van deze aantakking om op de toekomstige fietspad naar Westerhonk, of naar de strandopgang te gaan.
De meeste kavels grenzen direct aan de lus (openbare weg) en sluiten met een oprit daar op aan. Om er voor te zorgen dat er geen achterkanten aan het verlengde Schelpenpad grenzen, krijgt een aantal kavels hun oprit aan deze weg.
Parkeren
De huidige woningen parkeren op eigen terrein. In het bestemmingsplan "Westmade" is aangegeven dat er minimaal 2 parkeerplaatsen per woning op eigen terrein dienen te worden gerealiseerd. Voor bezoekers zal er conform het bestemmingsplan 0,3 parkeerplaatsen per woning in het openbare gebied aangelegd moeten worden.
In de stedenbouwkundige randvoorwaarden is bepaald dat de parkeerplaatsen als opstelplaatsen naast elkaar op eigen terrein dienen te worden gerealiseerd. Opstelplaatsen mogen uitsluitend op de bouwkavel of op de strook tussen bouwkavel en erfgrens in de breedte van de inrit. Bezoekers kunnen op openbare parkeerplaatsen parkeren. Gebouwde parkeervoorzieningen tellen niet mee als parkeerplaats voor de norm. Als er een garage wordt gebouwd, dient deze aan het hoofdgebouw te worden verbonden en integraal mee-ontworpen te worden.
Waterkering en waterberging
In het water aan de rand van het plangebied ligt een regionale waterkering. In onderstaand figuur is de waterkering weergegeven.
Uitsnede leggerkaart
Archeologische waarde
Het plangebied is gelegen in een strandwallenlandschap. Dit landschap is ontstaan rond circa 4000 v. Chr. toen de zee haar grootste uitbreiding bereikte na het stijgen van de zeespiegel sinds de laatste ijstijd. De oudste strandwal markeerde de toenmalige kustlijn en ligt ter hoogte van de lijn Rijswijk-Voorburg-Leidschendam-Voorschoten. Ter plaatste van deze strandwal is de kustlijn enige tijd stabiel geweest en kon duinvorming optreden. Na 4000 v .Chr. steeg de zeespiegel niet zo snel en breidden de strandwallen zich naar het westen uit richting de zee. Het kustlandschap bestond uit een complex van langgerekte ruggen – de strandwallen – waarop zich lage duinen ontwikkelden en uit depressies – de strandvlakten. De strandwallen waren zeer geschikte bewoningslocaties vanaf het Late Neolithicum tot heden. Duingebied Solleveld, dat ten noorden van het plangebied is gelegen, is dan ook een beschermd archeologisch terrein.
Cultuurhistorische waardevolle bebouwing
Er wordt een onderscheid gemaakt tussen cultuurhistorische waardevolle bebouwing die vanuit de Monumentenwet wordt beschermd, de rijks- en gemeentelijke monumenten, en cultuurhistorische bebouwing en objecten die beeldbepalend, waardevol en gebiedseigen zijn. De laatstgenoemde objecten staan in het rapport inventarisatie historisch waardevolle objecten gemeente Westland maar zijn nog niet aangewezen als gemeentelijk monument.
In het plangebied zijn geen rijks- en gemeentelijke monumenten aanwezig.
Voor het uitwerkingsplangebied staat ruim wonen in een groene omgeving centraal. Ook voor de overige deelgebieden binnen bestemmingsplangebied Westmade is dit een belangrijk inrichtingscriterium. Hierdoor ontstaat een ‘zoom’ van woningen in het groen aan de duinen
In het inrichtingsplan worden enkele stedenbouwkundige basisprincipes vastgelegd die middels dit uitwerkingsplan moeten worden omgezet in regels voor het ruimtebeslag. Wat in het uitwerkingsplan wordt vastgelegd is met name de structuur van openbare ruimte ten opzichte van privé-kavels. In dit inrichtingsplan wordt duidelijk wat het stedenbouwkundige idee is. De kavels en de bouwmogelijkheden worden middels dit uitwerkingsplan vastgelegd.
Het inrichtingsplan wordt opgesteld binnen de randvoorwaarden en uitgangspunten zoals die in het bestemmingsplan Westmade, het Programma van Eisen Openbare Ruimte Westlandse Zoom en de kwaliteitsagenda Westlandse Zoom zijn opgenomen. De belangrijkste uitgangpunten voor het inrichtingsplan zijn:
Stedenbouwkundig / landschappelijk is er in deze fase sprake van een bijzonder inrichtingsplan omdat het tevens de aanleg van een duinlandschap inhoudt. De aanleg van het duinlandschap vloeit voort uit de wens om in het plangebied De Duinen diverse woonlandschappen aan te kunnen bieden en de beschermde status van het nu al aanwezige duinlandschap. Wonen in een duinlandschap is dus alleen mogelijk als dit opnieuw wordt gemaakt. Opnieuw, omdat in het verleden het bestaande duinlandschap voor een aanzienlijk deel voor de tuinbouw is afgegeest. Het te bewonen duinlandschap wordt aansluitend op het bestaande duinlandschap van Solleveld gemaakt. Over de aanleg van de duinen en de consequenties ervan heeft overleg plaatsgevonden met deskundigen op dit gebied.
Het duinlandschap heeft door de hoogteverschillen die worden aangebracht, consequenties voor de aanleg van de openbare ruimte. De inspiratie voor het duinlandschap is gevonden in het naastliggende Solleveld. In diverse duinlandschappen langs de Noordzeekust wordt al gewoond, een aantal van die locaties hebben de inspiratie geleverd hoe het duinlandschap verkaveld en voor wonen geschikt gemaakt kan worden. Het is duidelijk dat wonen in een duinlandschap anders is dan wonen in een vlak landschap.
Met het landschap en de bijbehorende hoogteverschillen en bodemgesteldheid als onderligger is bij het ontwerp van de openbare ruimte goed gekeken naar reeds gerealiseerde woonlandschappen, zoals in Huisduinen, Bergen aan Zee, Noordwijk aan Zee etc. Daar is, om zowel het wonen in een duinlandschap zoveel mogelijk beleefbaar alsook omdat de noodzaak ontbreekt, ervoor gekozen om alle verkeer van dezelfde verharding gebruik te laten maken. Ook op de kavels is er sprake van hoogteverschillen. Het verkavelen van het duinlandschap leidt ertoe dat geen twee kavels dezelfde zijn. Dat biedt extra aanleiding voor een diversiteit aan woningen. De erfscheidingen tussen de kavels worden gevormd door kleine hoogteverschillen met beplanting behorend bij het duin. De erfgrenzen tussen privé en openbaar gebied worden gemarkeerd door houten schapenhekken of heggen.
Vanaf de Haagweg gezien toont zich een duinrug waar de bebouwing van fase 1b schuil gaat. De hoogtes zijn dusdanig dat van de bebouwing slechts de daken en de verdieping zichtbaar zullen zijn. Het duin is beplant met karakteristieke begroeiing. Aan de voet van het duin wordt de beleving van een weg die door de duinen snijdt versterkt door op enkele plaatsen een keerwand van maximaal 1 meter hoogte op te nemen. Dergelijke voorzieningen komen langs de Haagweg al voor.
De ontsluitingsweg van fase 1a loopt door in fase 1b, met een calamiteitenontsluiting op het verlengde Schelpenpad nabij Haagweg nummer 39. Langzaam verkeer kan gebruik maken van deze calamiteitenontsluiting. Dit deel van de Haagweg wordt heringericht als fietsstraat waarbij de auto te gast is (een aantal kavels van 1b heeft zijn oprit aan het Schelpenpad). Deze fietsstraat sluit met een nieuwe fietsbrug aan op de langzaam verkeer routes in Westerhonk, en aan de noordzijde op de Haagweg.
Het duin langs de Haagweg is het hoogste punt en loopt vanaf daar af richting de boezem. Langs het water worden lage beschoeiingen in combinatie met natuurvriendelijke oevers aangebracht en bestaat de mogelijkheid om op eigen terrein een (insteek) haventje te maken.
In de Stedenbouwkundige Randvoorwaarden De Duinen fase 1b, Schelpenduin, zijn een aantal regels opgenomen waaraan bebouwing moet voldoen. Het plangebied is opgedeeld in 4 zones; zone A, zone B, zone C en zone D.
Per zone gelden verschillende stedenbouwkundige randvoorwaarden die zoveel mogelijk in de voorschriften zijn overgenomen. In alle gevallen geldt echter dat tenminste 3 meter tot de perceelsgrens moet worden aangehouden voor gebouwen en dat er tenminste 2 parkeerplaatsen moeten worden gerealiseerd binnen het bouwvlak op eigen terrein.
T1 is een verhoogde rand die een duinenncoulisse vormt langs de uit te geven grond. In deze zone mogen geen wijzigingen aan het landschap of de ondergrond worden uitgevoerd.
T2 is een platte natuurlijke rand, geschikt voor openbaar parkeren en voor de inritten naar het parkeren op eigen terrein. De overgang van openbaar naar privé wordt uitgevoerd in zogenaamde "schapenhekken".
T3 is een platte rand, een overgang van openbaar naar privé die wordt uitgevoerd in zogenaamde "zeeuwse heggen".
T4 is een tuinzone (4 meter diep).
WA1 is een oever met beplanting (5 meter diep) langs de waterpartij. De grens ligt in het water, oever en beschoeiing horen dus bij het kavel.
De bouwwerken moeten binnen bepaalde hoogtes gerealiseerd worden. De hoogte en de maat van het bouwwerk worden als volgt bepaald:
Het gebouw telt maximaal 3 verdiepingen, waarvan 1 kapverdieping. Het bouwvolume mag op de begane grond en de eerste verdieping maximaal 100% van de footprint omvatten. Op de kapverdieping mag dat maximaal 60% zijn. De reductie wordt bereikt door een kap toe te passen, of bij een plat dak door minder volume te bouwen (setback en/of inkepingen).
De goothoogte is vrij, de nokhoogte is maximaal 11 meter boven de as van de aangrenzende weg.
De kavels in zone A mogen tot 30% van het totale kavel worden bebouwd. Het bouwwerk moet binnen het bouwvlak gerealiseerd worden. In de zone WA1 en T4 kan een aanlegplaats voor 1 boot gerealiseerd worden.
Het bouwwerk laat ruimte over binnen het bouwvlak voor twee, naast elkaar gelegen, parkeerplaatsen. Stallingsruimte (garage) binnen het bouwwerk telt niet mee als parkeerplaats. De parkeerplaatsen zijn direct te bereiken vanaf de ontsluitingsweg.
De kavels in zone B mogen tot 30% van het totale kavel worden bebouwd. Het bouwwerk moet binnen het bouwvlak gerealiseerd worden.
Het bouwwerk laat ruimte over binnen het bouwvlak voor twee, naast elkaar gelegen, parkeerplaatsen. Stallingsruimte (garage) binnen het bouwwerk telt niet mee als parkeerplaats. De parkeerplaatsen zijn direct te bereiken vanaf de ontsluitingsweg.
De kavels in zone C mogen tot 30% van het totale kavel worden bebouwd. Het bouwwerk moet binnen het bouwvlak gerealiseerd worden.
Het bouwwerk laat ruimte over binnen het bouwvlak voor twee, naast elkaar gelegen, parkeerplaatsen. Stallingsruimte (garage) binnen het bouwwerk telt niet mee als parkeerplaats. De parkeerplaatsen zijn direct te bereiken vanaf de ontsluitingsweg.
Zone C grenst aan de Haagweg. Deze kavels maken deel uit van het hoogste duin en bevatten dan ook een strook van 3 meter breed dat afgegraven mag worden ten behoeve van lichttoetreding.
De kavels in zone D mogen tot 30% van het totale kavel worden bebouwd. Het bouwwerk moet binnen het bouwvlak gerealiseerd worden.
Het bouwwerk laat ruimte over binnen het bouwvlak voor twee, naast elkaar gelegen, parkeerplaatsen. Stallingsruimte (garage) binnen het bouwwerk telt niet mee als parkeerplaats. De parkeerplaatsen zijn direct te bereiken vanaf de ontsluitingsweg.
Het uitwerkingsplangebied is voornamelijk bestemd als woongebied met tuinen en erven, groen en water.
Het is een voortzetting van fase 1a en sluit goed aan bij de (toekomstige) omgeving van het gebied. Verder ligt het gehele gebied aan de rand van de duinen en de zee en zal het uitwerkingsplangebied aansluiten op de waterstructuur die wordt voorzien voor deze ontwikkellocatie.
Voor het onderdeel geluid is op grond van het bestemmingsplan "Monster Noord" een onderzoek wegverkeerslawaai uitgevoerd. Uit de berekeningsresultaten blijkt dat woningbouw binnen het gehele plangebied van Monster Noord mogelijk is. De geluidsbelasting is nergens boven de maximale ontheffingswaarde. Indien op korte afstand van de Haagweg (in deze rekening gehouden met geluid door de voorgevelrooilijn van de nieuwe woningen op minimaal 23 meter te leggen) of Madeweg gebouwd gaat worden is het aanvragen van hogere waarden nodig.
Het uitwerkingsplan past binnen het luchtkwaliteitsonderzoek ten behoeve van het bestemmingsplan Westmade. Aangezien hier geen wijzigingen voor bekend zijn is geen aanvullend onderzoek noodzakelijk om aan te tonen dat wordt voldaan aan de luchtkwaliteitsnormen.
De wet kent eveneens een minimum-drempel voor gevallen die niet in betekende mate bijdragen aan concentratie in de buitenlucht van bijvoorbeeld fijn stof. In de daartoe opgestelde regeling niet in betekenende mate bijdragen (milieubeheer) wordt een aantal soorten projecten genoemd die nauwelijks van invloed zijn op de luchtkwaliteit. Door het aantal te bouwen woningen kan het plan eveneens beschouwd worden als "niet in betekende mate".
Externe veiligheid is een begrip in het milieurecht, waarbij het gaat over het beheersen van de risico's van gevaarlijke stoffen voor de omgeving bij gebruik, opslag en vervoer over de weg, water en spoor en door buisleidingen. Als gevaarlijke stoffen kunnen worden genoemd vuurwerk, lpg en munitie. Het beleid en de wetgeving zijn erop gericht om maatregelen te treffen om de risico's van deze risicovolle activiteiten te reguleren.
Op grond van de regels voor externe veiligheid moeten afstanden in acht worden genomen tussen risicovolle activiteiten en (beperkt) kwetsbare objecten. In de regelgeving wordt uitgegaan van een risicobenadering - en niet het volledig uitsluiten van het risico - waarbij onderscheid wordt gemaakt tussen het plaatsgebonden risico (PR) en het groepsrisico (GR).
Het plaatsgebonden risico is een rekenkundig begrip. Het risico kan op een afbeelding zichtbaar worden gemaakt door een (ISO)risicocontour die de punten met een gelijk risico met elkaar verbindt. Het groepsrisico is een maat om de kans weer te geven dat een incident met dodelijke slachtoffers plaatsvindt. Het drukt de kans per jaar uit dat een groep mensen van minimaal een bepaalde omvang overlijdt, als direct gevolg van een ongeval in een inrichting, als bedoeld in de Wet milieubeheer, of bij het vervoer van gevaarlijke stoffen. Het groepsrisico moet onderzocht - en verantwoord – worden, omdat ook buiten de genoemde risicocontour van het plaatsgebonden risico nog letale effecten kunnen optreden in het invloedgebied van de risicovolle activiteit en groepen personen slachtoffer kunnen worden van een calamiteit.
Voor dit bestemmingsplan is onder andere de toetsing aan het Besluit externe veiligheid inrichtingen (Bevi) en de daarop gestoelde regeling en de in 2010 geactualiseerde Circulaire Risiconormering vervoer gevaarlijke stoffen (2004) van belang.
Risicovolle inrichtingen
Op 27 oktober 2004 is het Besluit externe veiligheid inrichtingen (hierna: Bevi) in werking getreden. Met het besluit wordt beoogd een wettelijke grondslag te geven aan het externe veiligheidsbeleid rondom risicovolle inrichtingen. Het doel van het besluit is de risico's, waaraan burgers in hun leefomgeving worden blootgesteld vanwege risicovolle inrichtingen, tot een aanvaardbaar minimum te beperken. Op basis van het Bevi geldt voor het PR rondom een risicovolle inrichting een grenswaarde voor kwetsbare objecten en een richtwaarde voor beperkt kwetsbare objecten. Beide liggen op een niveau van 10-6 per jaar. Bij de vaststelling van een bestemmingsplan moet aan deze normen worden voldaan, ongeacht of het een bestaande of nieuwe situatie betreft.
Het Bevi bevat geen norm voor het GR; wel geldt op basis van het Bevi een verantwoordingsplicht ten aanzien van het GR in het invloedsgebied rondom de inrichting. De in het externe veiligheidsbeleid gehanteerde norm voor het GR (zie hieronder) geldt daarbij als buitenwettelijke oriëntatiewaarde. Deze verantwoordingsplicht geldt zowel in bestaande als nieuwe situaties.
Gemeentelijk beleidskader Externe Veiligheid
Op het gebied van externe veiligheid is op provinciaal niveau het beleidsplan "Beleidsplan externe veiligheid" in november 2010 vastgesteld. Daarnaast heeft het Stadsgewest Haaglanden, waaronder ook de gemeente Westland behoort, de beleidsnota ‘Samen Werken aan Externe Veiligheid’ opgesteld. Deze nota heeft een looptijd tot en met 2010. In beide nota’s zijn een vijftal kernpunten opgenomen:
Vervoer van gevaarlijke stoffen
In de Circulaire risiconormering vervoer gevaarlijke stoffen is het externe veiligheidsbeleid voor het vervoer van gevaarlijke stoffen over water, wegen en spoorwegen opgenomen. Op basis van de circulaire geldt voor bestaande situaties de grenswaarde voor het PR ter plaatse van kwetsbare en beperkt kwetsbare objecten van 10-5 per jaar en de streefwaarde 10-6 per jaar. In nieuwe situaties is de grenswaarde voor het PR ter plaatse van kwetsbare objecten 10-6 per jaar. Voor beperkt kwetsbare objecten geldt deze waarde als een richtwaarde. In 2012 zal het Besluit transportroutes externe veiligheid in werking treden.
Op basis van de circulaire geldt bij een overschrijding van de oriëntatiewaarde voor het GR of een toename van het GR een verantwoordingsplicht. Deze verantwoordingsplicht geldt zowel in bestaande als nieuwe situaties. De circulaire vermeldt dat op een afstand van 200 meter vanaf het tracé in principe geen beperkingen hoeven te worden gesteld aan het ruimtegebruik.
Voor de transport van gevaarlijke stoffen via buisleidingen is het Besluit externe veiligheid buisleidingen van toepassing. Voor alle opgenomen buisleidingen in het bestemmingsplan geldt dat volgens het Besluit externe veiligheid buisleidingen (artikel 14) een belemmeringsstrook van 4 of 5 meter aan weerszijde van de buisleiding op de verbeelding aangegeven is.
De belemmeringsstrook is van belang voor het onderhoud van de buisleiding door de exploitant. Binnen deze strook mogen geen nieuwe bouwwerken opgericht worden. Op basis van het Besluit externe veiligheid buisleidingen moet de grenswaarden (10-6 per jaar) in acht worden genomen voor wat betreft de plaatsgebonden risico voor kwetsbare objecten. Voor beperkt kwetsbare objecten moet met het plaatsgebonden risico rekening worden gehouden met de richtwaarde van 10-6 per jaar. Voor het GR geldt een verantwoordingsplicht.
Vindplaatsen van explosieven
In de gemeente Westland worden op verschillende plaatsen munitie en explosieven gevonden uit de WOII. Er is een gemeentelijke kaart opgesteld met mogelijk verdachte locaties en vindplaatsen van explosieven.
Bedrijven
Uit de provinciale risicokaart (www.risicokaart.nl) blijkt dat in de omgeving van het plangebied geen BEVI inrichtingen aanwezig zijn. Binnen het plangebied wordt geen vestiging van nieuwe bedrijven die onder het BEVI vallen mogelijk gemaakt.
Vervoer van gevaarlijke stoffen
Vervoer van gevaarlijke stoffen over de weg, het spoor of over het water vindt niet plaats in of in de omgeving van het deelgebied.
Leidingen
Nabij het plangebied is een hogedruk aardgastransportleiding van de Gasunie gelegen zoals weergegeven op onderstaande afbeelding. Het gaat om een aardgastransportleiding A-617-01-deel-1 met een diameter van 12 inch en een inwendige druk van 80 bar.
Vanwege de geplande bouw van diverse woningen in de nabijheid van een hogedruk aardgastransportleiding is een kwantitatieve risicoanalyse (QRA) uitgevoerd. De QRA is uitgevoerd omdat de geplande realisatie van de woningen plaatsvindt binnen het invloedsgebied van de betreffende hogedruk aardgastransportleiding.
Op basis van deze QRA kan worden geconcludeerd dat er voor de hogedruk aardgastransportleiding geen plaatsgebonden risicocontour van 10-6 per jaar berekend wordt. Aan de grenswaarde voor het plaatsgebonden risico wordt derhalve voldaan. Het groepsrisico (inclusief de uitbreiding) bedraagt minder dan 0,1 maal de oriëntatiewaarde ten gevolge van de hogedruk aardgastransportleiding.
Verantwoording van het groepsrisico als gevolg van de hogedruk aardgastransportleiding is niet aan de orde gezien het groepsrisico ten gevolge van de uitbreiding kleiner is dan 0,1 maal de oriëntatiewaarde. De hogedruk aardgastransportleiding vormt geen belemmering voor de realisatie van de woningen.
Verdacht van conventionele explosieven
Op de Explosievenkaart van de gemeente Westland zijn gebieden aangegeven waar een verhoogd risico aanwezig is van explosieven uit de Tweede Wereldoorlog. De kaart geeft in grove lijnen verdachte gebieden aan, maar geeft geen indicatie van de aard, omvang en risico. Uit de explosievenkaart van de gemeente Westland blijkt eveneens dat er het plangebied geen verdachte locatie is voor wat betreft explosieven.
Verantwoording groepsrisico
Gelet op bovenstaande is er geen verantwoording van het groepsrisico noodzakelijk. Wel wordt aandacht besteed aan zelfredzaamheid en bestrijdbaarheid en bereikbaarheid voor hulpdiensten.
Aanbevelingen
Bij de realisatie van de woningen dient wel rekening te worden gehouden met de situering van de woningen. Van belang is dat men zoveel als mogelijk van de bron af gericht moet kunnen vluchten. Daarnaast zullen de toekomstige bewoners moeten worden gewezen op de aanwezigheid van de hogedruk aardgas transportleiding.
Voor de bestrijding van een eventuele calamiteit van de hogedruk aardgas transportleiding zal bij de planinrichting rekening moeten worden gehouden dat de plangebieden van meerdere zijden bereikbaar moeten zijn en dat er voldoende bluswater beschikbaar is.
Op verschillende bestuursniveaus zijn de afgelopen jaren beleidsnota's verschenen aangaande de waterhuishouding, alle met het doel een duurzaam waterbeheer (kwalitatief en kwantitatief). Deze paragraaf geeft een overzicht van de voor het plangebied relevante nota's waarbij het beleid van het Hoogheemraadschap en de gemeente nader wordt behandeld.
Nationaal beleid
Het Rijk, de provincies, de gemeenten en de Unie van Waterschappen hebben op 25 juni 2008 een geactualiseerde versie van het Nationaal Bestuursakkoord Water (NBW-Actueel) ondertekend. Hierin zijn afspraken vastgelegd voor een duurzame en klimaatbestendige waterhuishouding in Nederland. In de afgelopen vijf jaar is een groot deel van de gemaakte afspraken in het oorspronkelijke NBW inmiddels uitgevoerd. De NBW-partijen gaan nu gezamenlijk verder met de uitvoering van de nieuwe afspraken in het akkoord, onder meer over klimaatveranderingen, de stedelijke wateropgave en de ontwikkelingen in woningbouw en infrastructuur. Ook is er meer aandacht voor de implementatie van de Kaderrichtlijn Water. Het NBW heeft tot doel om in de periode tot 2015 de waterhuishouding in Nederland op orde te brengen en te houden en te anticiperen op klimaatverandering.
Provinciaal beleid
Het Provinciaal Waterplan Zuid-Holland 2010-2015 bevat de hoofdlijnen van het provinciaal waterbeleid voor die periode. Het vervangt het provinciaal waterbeleid zoals dat is vastgelegd in het Beleidsplan Groen, Water en Milieu (2006) en vervangt het Grondwaterplan 2007-2013 en beschrijft dan ook het strategische grondwaterbeleid voor Zuid-Holland. Verder voldoet het plan aan de eisen van de nieuwe Waterwet. De provincie vertaalt in dit plan het beleid uit het nationaal waterplan en het huidige Europese beleid naar provinciale kaders en doelstellingen voor de periode 2010-2015. Conform de herziene sturingsvisie water gaat het met name om de 'wat' vraag. De waterschappen beantwoorden in hun waterbeheerplannen vervolgens vooral de 'hoe' vraag. De Visie op Zuid-Holland bestaat uit de Provinciale Structuurvisie, de Verordening Ruimte en de Uitvoeringsagenda. Hierin beschrijft de provincie haar doelstellingen en provinciale belangen (structuurvisie), stelt zij regels aan ruimtelijke ontwikkelingen (verordening) en geeft zij aan wat nodig is om dit te realiseren (uitvoeringsagenda). In de Verordening Ruimte zijn regels opgenomen met betrekking tot het water en waterstaatswerken in bestemmingsplannen. De provincie heeft in samenwerking met de gemeente Westland een eindrapport opgesteld over Westlandse waterlijnen, een project dat de vaartenstructuur in het Westland probeert te versterken.
Waterschapsbeleid
Het Hoogheemraadschap Delfland heeft haar waterbeleid vastgelegd in het Waterbeheersplan 2010-2015. Het beleid is formeel vastgelegd in de Keur en de Legger.
De verbreding van bestaande boezemwateren en de aanleg van nieuwe verbindingen bieden kansen om een groot aantal maatregelen, die voortvloeien uit de Kaderrichtlijn Water te realiseren en het watersysteem robuuster te maken. Waar mogelijk worden natuurvriendelijke oevers aangelegd. Ook met het terugdringen van rioolvreemd water en het verminderen van riooloverstorten snijdt het mes aan meerdere kanten tegelijk: het riool en de afvalwaterzuiveringsinstallaties (awzi’s) kunnen met minder capaciteit uit de voeten, het minder verdunde vieze water is efficiënter te zuiveren, en er komt minder vies water rechtstreeks in het oppervlaktewater. Het waterplan van de Gemeente Westland zal in de periode 2010 – 2015 worden uitgevoerd. Omdat het bij de ruimtelijke ontwikkelingen in het glasgebied vaak om relatief kleinschalige projecten gaat, zal er nadrukkelijk samenwerking tussen het Hoogheemraadschap van Delfland, de gemeente en de glastuinbouwsector worden gezocht om de kansen voor water in deze projecten optimaal te benutten. Dit gebied levert kansen om de wateropgave te realiseren door middel van innovatief meervoudig ruimtegebruik, met behoud van voldoende robuustheid en ruimte voor ecologie in het systeem.
Ten slotte is in 2012 een Handreiking Watertoets voor gemeenten opgesteld. Het Hoogheemraadschap van Delfland stelt voorwaarden aan de inhoud van de watertoets (waterparagraaf) als verplicht onderdeel van de onderbouwing van ruimtelijke plannen. De toelichting van bestemmingsplannen dient een beschrijving te bevatten van de volledige watersituatie binnen het plangebied, alsmede de te verwachten ontwikkelingen. Deze beschrijving dient in te gaan op de volgende aspecten:
Gemeentelijk beleid
Het Westland 2009-2015, met als ondertitel 'Westlands water, nu en later' is een product van de gemeente Westland en het Hoogheemraadschap van Delfland. Hierin wordt onder andere de waterhuishoudkundige visie en ambities tot 2030 en de daarbij horende doelstellingen tot 2015 beschreven. Centraal hierin staan de thema's 'Droge voeten, levend water en zichtbaar water'. De ruimtelijke vertaling van de hieruit voortkomende maatregelen is per polder in kaart gebracht. De gewenste waterstructuur wordt door de gemeente vertaald in bestemmingsplannen en structuurvisies. In het Verbreed Gemeentelijk Rioleringsplan Westland 2011-2015 heeft de gemeente haar visie op het stedelijk waterbeheer vastgelegd. Met het eerste Verbreed GRP Westland 2011-2015 wordt niet alleen uitvoering gegeven aan de wettelijke eisen, maar wordt ook de onderlinge samenhang tussen de drie zorgplichten weergegeven. Het Verbreed GRP is een logisch vervolg op de wijzigingen in wetgeving/beleid en een noodzakelijke verdere optimalisatie van het beleid dat de afgelopen 5 jaar is gevolgd.
Voor het plangebied Westmade is op 13 december 2005 een waterhuishoudkundig plan verschenen van bureau Witteveen en Bos dat is opgesteld in overleg met het Hoogheemraadschap van Delfland. In het plan wordt ingegaan op de stedenbouwkundige ideeën die bestaan voor Westmade. Schematisch is in het waterhuishoudkundig plan het plangebied opgedeeld met bepaalde eigenschappen voor het toekomstig watersysteem. Het plandeel dat in dit uitwerkingsplan wordt uitgewerkt is in dit schema opgenomen als ‘afvoer op de boezem’.
Het ten oosten van het uitwerkingsplangebied gelegen deel van Westmade heeft de kwalificatie ‘infiltratievoorzieningen’ meegekregen. Dit houdt in dat in dit deel van het plan met name wateropvang wordt voorzien en het uitwerkingsplangebied op dit gebied en het naastgelegen gebied in Monster Noord zal afwateren.
In het duinachtige landschap dat in dit uitwerkingsplan is voorzien is het mogelijk dat woningen boven het minimale vloerpeil worden aangelegd. In dat geval kan drainage zelfs geheel achterwege kan blijven.
In het waterhuishoudkundig plan is verder aangegeven dat indien de stedenbouwkundige plannen verder zijn gevorderd het Hoogheemraadschap nogmaals zal worden betrokken bij de plannen. Tot nu toe voldoet de stedenbouwkundige planvorming echter aan de eerder geformuleerde ideeën.
De Wet bodembescherming ziet, vanuit een goed milieubeheer, toe op de bodembescherming en bodemsanering. Met deze wet moet rekening worden gehouden met het ontwikkelen en realiseren van ruimtelijke plannen. In een bestemmingsplan dat voorziet in ruimtelijke ontwikkeling, moet verantwoord zijn dat het bestemmingsplan uitvoerbaar is op grond van de bodemkwaliteit voor die ruimtelijke ontwikkeling.
Met het oog op een goede ruimtelijke ordening is het gewenst dat een bestemmingsplan dat geen ruimtelijke ontwikkelingen mogelijk maakt, eveneens een zogenaamde bodemparagraaf omvat. Hierin wordt ingegaan op de door burgemeester en wethouders op grond van het Besluit bodembescherming vastgestelde bodemfunctieklassenkaarten van het gemeentelijk grondgebied. Het is verder wenselijk dat wordt ingegaan op de huidige bodemkwaliteit, vooral of die kwaliteit voldoet aan de (nieuwe) bestemming op die gronden.
Ingevolge de Wet op de ruimtelijke ordening dient een vooronderzoek conform de NEN5725 en mogelijk een bodemonderzoek volgens de NEN5740 plaats te vinden om de realiseerbaarheid van de bestemming "Woongebied" te onderzoeken. In het kader van een omgevingsvergunning zullen deze onderzoeken door de aanvrager aangeleverd moeten worden.
De bescherming van natuur in Neder land vindt plaats onder Europese en nationale wetgeving. Hierbij wordt onderscheid gemaakt tussen soort bescherming en gebiedsbescherming. De soort- en gebiedsbescherming staan geheel los van elkaar en hebben hun eigen werking.
In de inventarisatie en de quick-scan staat de soort bescherming centraal. De gebiedsbescherming wordt alleen benoemd voor zover deze relevant is voor de beschermde soorten.
Vogelrichtlijn en de Habitat richtlijn
De Vogelrichtlijn en de Habitatrichtlijn maken deel uit van de Europese regelgeving en zijn van
kracht in alle Europese lidstaten. Beide kennen een gebiedsbescherming- en een
soortenbeschermingscomponent. Het aspect soortenbescherming van de Vogelrichtlijn en
Habitatrichtlijn is in de Flora- en faunawet opgenomen. Om de gebiedsbescherming van de
Vogelrichtlijn en de Habitatrichtlijn in de Natuurbeschermingswet te veranker en, is een wijziging van deze wet in voorbereiding.
De Vogelrichtlijn (1979) heeft als doel alle in het wild levende vogelsoorten en hun leefgebied
binnen het grondgebied van de Europese Unie te beschermen. In dit kader zijn in Nederland
gebieden aangewezen als Speciale Beschermingszones (Vogelrichtlijngebieden) .
Het doel van de Habitatrichtlijn (1992) is het behoud van de totale biologische diversiteit van
natuurlijke en half natuurlijke habitats en wilde flora en fauna (behalve vogels) op het
grondgebied van de Europese Unie. In dit kader zijn in Nederland aan de Europese Commissie
gebieden aangemeld als kandidaat Speciale Beschermingszones (Habitatrichtlijngebieden).
Deze aangemelde gebieden genieten intussen de status alsof ze zijn aangewezen als Speciale
Beschermingszones. Uit hoofde van de Europese regelgeving dienen ingrepen in of nabij een Speciale Beschermingszone getoetst te worden op hun effecten op soorten en gemeenschappen op grond waarvan de beschermingszone is aangewezen. Voor het verlenen van toestemming voor de uitvoering van ingrepen is het al dan niet optreden van significante effecten van groot belang.
Natura 2000
De Europese Unie (EU) heeft een zeer gevarieerde en rijke natuur die van grote biologische,
esthetische en economische waarde is. Om deze natuur te behouden, heeft de EU het initiatief
genomen voor Natura 2000. Dit is een samenhangend netwerk van beschermde natuurgebieden op het grondgebied van de lidstaten van de Europese Unie. Dit netwerk vormt de hoeksteen van het EU-beleid voor behoud en herstel van biodiversiteit.
Natura-2000 omvat alle gebieden die zijn beschermd op grond van de volgende EU- richtlijnen;
- Vogelrichtlijn (1979)
- Habitatrichtlijn (1992)
Beide richtlijnen zijn in Neder land opgenomen in de natuurbeschermingswet . Op dit moment wijst Nederland de Natura 2000 officieel aan. In de Vogelrichtlijn en de Habitatrichtlijn staan ook maatregelen voor soortbescherming. Deze staan in de Flora- en faunawet. In en rond Natura 2000-gebieden en Beschermde Natuurmonumenten geldt voor activiteiten of projecten die schadelijk zijn voor de natuur een vergunningplicht . Activiteiten uitvoeren zonder vergunning is strafbaar.
Flora- en faunawet
De bescherming van dier- en plantensoorten is sinds 1 april 2002 in de Flora- en faunawet
geregeld. Het doel van de Flora- en faunawet is het in stand houden en beschermen van in het
wild voorkomende planten- en diersoorten. De Flora- en faunawet hanteert daarbij het ‘nee, tenzij principe' . Dat betekent dat alle schadelijke handelingen ten aanzien van beschermde planten- en diersoorten in principe verboden zijn. Alleen onder strikte voorwaarden zijn afwijkingen van de verbodsbepalingen mogelijk. Hier toe zal een ontheffing ex. Artikel 75 vierde lid, onderdeel C, Flora- en faunawet (ontheffing voor ruimtelijke ingreep) moeten worden aangevraagd. Het verlenen hiervan is de bevoegdheid van de minister van Economische Zaken, Landbouw & Innovatie (EL&I) of , in geval van beheer en schadebestrijding, van Gedeputeerde Staten.
2.3.1. Zorgplicht
Bij elk project, op elke locatie en bij elke handeling geldt naast de verbodsbepalingen van de
Flora- en faunawet bovendien de ‘zorgplicht ’; Artikel 2, lid 1 "Een ieder neemt voldoende zorg in acht voor de in het wild levende dieren en planten, alsmede voor hun directe leefomgeving".
Artikel 2, lid 2: "De zorg, bedoeld in het eerste lid, houdt in ieder geval in dat een ieder die weet of redelijkerwijs kan vermoeden dat door zijn handelen of nalaten nadelige gevolgen voor flora of fauna kunnen worden veroorzaakt , verplicht is dergelijk handelen achterwege te laten voor zover zulks in redelijkheid kan worden gevergd, dan wel alle maatregelen te nemen die redelijkerwijs van hem kunnen worden gevergd teneinde die gevolgen te voorkomen of, voor zover die gevolgen niet kunnen worden voorkomen, deze zoveel mogelijk te beperken of ongedaan te maken". De zorgplicht vloeit voort uit de erkenning van de intrinsieke waarde van dieren. De algemene zorgplicht geldt voor alle soorten, terwijl de verbodsbepalingen (artikel 8 t/m 12) gelden voor bij of krachtens de wet aangewezen beschermde soorten. De zorgplicht betekent niet dat een dier niet gedood mag worden, wel dat daarbij het lijden zoveel mogelijk voorkomen moet worden.
Reparatiewet
Op 23 februari 2005 is de zgn. “AmvB art. 75” van de Flora- en faunawet in werking getreden. Dit heeft een verbetering van de uitvoering van de regelgeving opgeleverd. Met dit besluit is geregeld dat er niet onnodig een ontheffing hoeft te worden aangevraagd. Nieuw is ook dat er ook volgens gedragscode gewerkt kan worden. Aanvragen kunnen beter en sneller worden behandeld. Bij het beoordelen van aanvragen voor een ontheffing ex. Art. 75 van de Flora- en faunawet wordt in deze aanvullende wetgeving onderscheid gemaakt in vier categorieën van soorten:
1. Beschermde inheemse vogels. Dwingende redenen van groot openbaar belang kunnen geen grond zijn voor het verlenen van een ontheffing. De Vogelrichtlijn staat dat niet toe.
2. Soorten die vermeld zijn in bijlage IV van de Habitatrichtlijn of bij Algemene Maatregel van Bestuur zijn aangewezen als bedreigde soorten (cf. art. 75.5). Ontheffing kan alleen worden verleend indien geen andere bevredigende oplossing voorhanden is, en wanneer sprake is van een dwingende reden van openbaar belang (dit zijn: volksgezondheid, veiligheid, milieu en dwingende redenen van sociaal -economische aard). Tevens mag geen afbreuk worden gedaan aan de gunstige staat van instandhouding van de soort.
3. Beschermde soorten die niet onder punt 1 of 2 zijn genoemd. Ontheffing kan worden verleend indien geen afbreuk wordt gedaan aan de gunstige staat van instandhouding van de soort. Vooral soorten die vermeld zijn op de verschillende Rode lijsten vallen onder deze groep.
4. Voor de meer algemene soorten kan voor verjagen, verontrusten, verstoren zonder verdere toetsing aan de hand van de bovenstaande criteria ontheffing worden verleend.
Bij ruimtelijke ingrepen is soortbescherming van toepassing op de huidige aanwezige soorten in het plangebied of in de directe omgeving. Indien het zogenaamde 'niet strikt ' beschermde soorten betreft, is bescherming in het kader van de Flora- en faunawet van toepassing. Ontheffing is mogelijk op grond van art. 75 Flora- en faunawet . De resultaten van een quick-scan kunnen een ontheffingsaanvraag onderbouwen. Indien het zogenaamde 'strikt ' beschermde soorten betreft (Rode lijst soorten en Habitat richtlijn IV-soorten) is bescherming in het kader van de Habitat richtlijn en/of Flora- en faunawet van toepassing. Ontheffing is alleen mogelijk op basis van een beoordeling in het kader van de Flora- en faunawet of Habitat richt lijn. Hier toe kan een aanvullend project - en compensatieplan noodzakelijk zijn om de effect en van de ingreep in detail te beschrijven en mitigerende en compenserende maatregel en uit te werken.
Natuurbeschermingswet
De Natuurbeschermingswet heeft als doel het beschermen en in stand houden van bijzondere gebieden in Nederland. In de vigerende wet zijn twee categorieën beschermde gebieden: beschermde natuurmonumenten (particulier eigendom) en staatsnatuurmonumenten (staatseigendom). Handelingen binnen beschermde gebieden die de wezenlijke kenmerken van het gebied aantasten, zijn in principe verboden en worden slechts onder strikte voorwaarden toegestaan. Bij ruimtelijke ingrepen in de nabije omgeving van de beschermde gebieden moet
worden bepaald in hoeverre de externe werking van de ingreep een effect heeft op het beschermde gebied. In de nabije toekomst zal de bescherming van Speciale beschermingszones in het kader van de Vogel richtlijn en de Habitatrichtlijn in de Natuurbeschermingswet worden verankerd; een wetswijziging is in voorbereiding.
Rode lijstsoorten
De Flora- en faunawet biedt de mogelijkheid tot actieve bescherming middels de vaststelling van Rode lijsten. De soorten die hierop vermeld worden, behoeven vanwege hun aantal ver loop of kwetsbaarheid speciale aandacht zodat hun voor komen in ons land veilig wordt gesteld. Een soort kan worden vermeld als 0) verdwenen, 1) ernstig bedreigd, 2) bedreigd, 3) kwetsbaar of 4) gevoelig.
Rode lijstsoorten hebben geen wettelijke status. Wel worden de lijsten gebruikt als basis voor nieuwe bepalingen of (lokaal of regionaal) beleid. Door de minister van LNV zijn Rode lijsten van planten, korstmossen, paddenstoelen, zoogdieren, reptielen en amfibieën, libellen, krekels en sprinkhanen, dagvlinders en zoetwatervissen vastgesteld en gepubliceerd. Daarnaast bestaan lijsten van mossen en vogels die door verschillende deskundigen zijn opgesteld (vogels: www.sovon.nl). Voor de soorten die door de minister op een “Rode lijst ” zijn geplaatst moeten beschermingsmaatregelen worden getroffen. Beschermingsplannen zijn inmiddels gemaakt voor onder meer de patrijs, korhoen, de otter, de das, de boomkikker, moerasvogels, akkerplanten en de grote vuurvlinder.
In het kader van het bestemmingsplan "Westmade" is onderzoek verricht naar de effecten van de woningbouw op de flora en fauna in de omgeving. Westmade (en het deelgebied) is niet aangeduid als speciale beschermingszone (Vogelrichtlijngebied, Habitatrichtlijngebied of Natuurbeschermingsgebied).
Rijksbeleid
De Wet op de archeologische monumentenzorg (een wijzigingswet van de Monumentenwet 1988) is het eindresultaat van de implementatie van het Europese Verdrag inzake de bescherming van het archeologisch erfgoed in de Nederlandse Wetgeving. De Wet bevat 3 belangrijke uitgangspunten:
Gemeentelijk beleid
Op 26 juni 2012 heeft de gemeente Westland haar archeologische beleidskaart vastgesteld. Op deze kaart is weergegeven waar in de gemeente (en in welke mate) kans is op het aantreffen van archeologische resten, uitgedrukt in een verwachtingszone. Aan deze verwachtingszones zijn ondergrenzen gekoppeld, die aangeven wanneer archeologisch onderzoek vanwege een voorgenomen ontwikkeling nodig is. De beleidskaart geeft een globaal inzicht in de te verwachten archeologie, in het bestemmingsplan wordt het beeld aangescherpt.
Het archeologiebeleid legt vast hoe de gemeente Westland met haar bodemarchief omgaat. De gemeente Westland stelt met dit beleidsplan:
Op de gemeentelijkebeleidskaart ligt het plangebied in verwachtingszone II. Verwachtingszone II bestaat uit (een buffer rondom) de locaties van de geulafzettingen van de Hoekpolder Laag in het zuidelijk deel van de gemeente Westland. In deze zone zijn ook die delen van de geulafzettingen van de Gantel Laag opgenomen die al in de Romeinse tijd waren verland, evenals de duinafzettingen van de Laag van Ypenburg en de Laag van Voorburg.
In het plangebied is een bureauonderzoek uitgevoerd. Hierin is geconcludeerd dat de bodem van het plangebied is verstoord en dat geen verder archeologisch onderzoek noodzakelijk is. Dit wordt bevestigd door de bodemkartering van Van Liere die in het midden van de 20e eeuw is uitgevoerd. Hierin wordt geconcludeerd dat het plangebied is afgegeest. Er worden dan ook geen archeologische waarden meer verwacht.
Afgegeeste gronden in het plangebied.
De planregels en de planverbeelding van dit uitwerkingsplan zijn overeenkomstig de Standaard Vergelijkbare Bestemmingsplannen als gepubliceerd door het ministerie van I&M (SVBP 2020) en als wettelijk voorgeschreven in de ministeriële Regeling standaarden ruimtelijke ordening 2012 (Staatscourant 2012, nr. 14821, van 24 juli 2012).
Daarnaast zijn in de planregels de standaardregels opgenomen als geboden in artikelen 3.2.1 en 3.2.2 van het Besluit ruimtelijke ordening. In een apart artikel zijn de bijzondere gebruiksverboden opgenomen voor alle bestemmingen, welke verboden aansluiten op het wettelijk verbod als neergelegd in artikel 7.10 van de Wet ruimtelijke ordening.
Voor uitleg van die planregels wordt verwezen naar de toelichting op het Besluit ruimtelijke ordening en de Regeling standaarden ruimtelijke ordening 2012, in samenhang met de jurisprudentie over die uitleg.
Voorts is de "Werkafspraak terminologie Wabo in Standaard voor Vergelijkbare bestemmingsplannen" van september 2010 verwerkt. Die werkafspraak in het kader van de ministeriële regeling is gemaakt met het oog op de invoering van de Wet algemene bepalingen omgevingsrecht (Wabo) op 1 oktober 2010.
De regels van het bestemmingsplan bestaan uit de volgende onderdelen:
Inleidende regels
Dit artikel definieert de begrippen die in het bestemmingsplan worden gebruikt. Dit wordt gebruikt om interpretatieverschillen te voorkomen.
Wijze van meten
Dit artikel geeft aan hoe de lengte, breedte, diepte, hoogte, oppervlakte en dergelijke van gronden en bouwwerken wordt gemeten of berekend. Alle begrippen waarin maten en waarden voorkomen worden in dit artikel verklaard.
Bestemmingsregels
De bestaande functies in het plangebied die in overeenstemming met de voorheen geldende bestemmingsplannen in dit plan zijn bestemd, zijn de volgende (in alfabetische volgorde van bestemming).
Groen
De grotere groenvoorzieningen met een structurerend karakter zijn ondergebracht in de bestemming "Groen". Naast beplanting zijn hier onder andere ook speelvoorzieningen, nutsvoorzieningen, oeververbindingen en water mogelijk. Onder speelvoorzieningen gaat het in dit plan om kleine speelvoorzieningen met een hoogte lager dan 4 meter. Binnen deze bestemming worden eveneens nutsvoorzieningen van Westland Infra Netbeheer B.V. toegestaan.
Tuin
De voor "Tuin" aangewezen gronden zijn bestemd voor de voortuinen of de zijtuinen bij de op de gronden aanwezige bebouwing. Op gronden met de bestemming "Tuin" zijn uitsluitend bouwwerken, geen gebouwen zijnde, toegestaan.
Verkeer - Verblijfsgebied
Daar waar het openbaar gebied een verblijfs- en verplaatsingsfunctie heeft hebben de gronden de bestemming "Verkeer - Verblijfsgebied". Binnen deze bestemming is ontsluiting toegestaan met daarbij behorende voorzieningen zoals parkeren, groen- en waterpartijen, nutsvoorzieningen, speeltoestellen en reclame-uitingen.
Water
Het betreft water dat is bestemd voor een goede waterafvoer en in principe bevaarbaar is. Binnen water is een functieaanduiding opgenomen voor een natuurvriendelijke oever. Het betreft een natuurvriendelijke oever, met waterplanten, waarin ruimte is voor een bescheiden haventje en/of een steiger. Dit water mag niet worden gedempt, omdat het wordt meegerekend met de bergingscapaciteit oppervlakte water.
Wonen
De bestaande woningen zijn opgenomen met de bestemming "Wonen". De regeling voor woonpercelen bestaat uit twee bestemmingen: "Wonen" en "Tuin". De bestemming "Tuin" is reeds toegelicht.
Opzet van de bestemmingslegging
De woningen zelf zijn voorzien van de bestemming "Wonen". Het beleid van de gemeente Westland is erop gericht de kwaliteit van de woonomgeving te behouden. Naast de bestaande situatie en de bestaande mogelijkheden die voortvloeien uit de vigerende bestemmingsplanregeling, is bij het toekennen van de bestemmingen het bieden van voldoende erfbebouwingsmogelijkheden voor de bestaande woningen het uitgangspunt. De basis voor de regeling van de bestaande woonfunctie wordt gevormd door een regeling bestaande uit bouwvlakken ter plaatse van de aanwezige hoofdgebouwen. De gronden buiten het hoofdgebouw (zij- en achtererf) zijn gelegen buiten het bouwvlak. De gronden aan de voorzijde (en soms zijkant) zijn meestal bestemd als "Tuin".
Bouwvlakken hoofdgebouwen
Bij de opstelling van het uitwerkingsplan is voor alle woningen bepaald waar in de huidige situatie het hoofdgebouw (de woning zelf, zonder aan- of uitbouwen) en waar het bijgebouw (bijvoorbeeld garage) staat. Deze bestaande situatie is het uitgangspunt. rekening houdend met karakteristieke voorgevelverspringingen en rooilijnen, zijn op de planverbeelding bouwvlakken opgenomen. Uitsluitend binnen deze bouwvlakken zijn hoofdgebouwen toegestaan, waarmee de plaats van hoofdgebouwen juridisch is vastgelegd.
Erfbebouwing
De gronden achter en deels voor en naast het hoofdgebouw c.q. de woning zijn te gebruiken voor uitbreiding van het hoofdgebouw of voor de bouw van bijgebouwen. De regeling bevat bepalingen met betrekking tot oppervlakte en hoogte van erfbebouwing. In het bestemmingsplan worden er voldoende erfbebouwingsmogelijkheden geboden, terwijl de ruimtelijke kwaliteit niet onevenredig wordt aangetast.
Aan-huis-gebonden-ondernemingen
Aan-huis-gebonden-ondernemingen zijn als ondergeschikte functie onder voorwaarden bij de hoofdfunctie toegestaan. Zo mag onder andere de omvang niet meer bedragen dan 25% van de gezamenlijke vloeroppervlakte van het hoofdgebouw met een maximum van 50m2 per woning.
Woongebied
Binnen deze bestemming worden woningen mogelijk gemaakt. Op de planverbeelding is een aanduiding opgenomen hoeveel woningen maximaal mogen worden gerealiseerd. Het gaat in dit geval om één woongebied met een aantal van 43 woningen. Verschillende typen woningen als vrijstaande, half-vrijstaande en aaneengesloten woningen (maximaal 2 aan elkaar) worden toegestaan. De goot- en bouwhoogte is per deelgebied aangegeven. Binnen de bestemming zijn de functieaanduidingen "ontsluiting" en "ontsluiting 2" aangegeven. Verder is er aan de watergang ruimte voor een insteekhaven (op de planverbeelding aangegeven met de functieaanduiding "ligplaats").
Dubbelbestemming
Waarde - Archeologie
Omdat in delen van het plangebied een grote kans aanwezig is van archeologische sporen in de grond heeft een deel van het plangebied een dubbelbestemming Waarde - Archeologie gekregen. Het gaat om de bestemming "Waarde - Archeologie -Bekende Archeologische Vindplaats". Aan deze dubbelbestemming is een omgevingsvergunning voor werken en werkzaamheden verbonden.
Waarde - Reliëf
Het betreft een bestemming voor de instandhouding van het aanwezige duinreliëf.
Algemene regels
In dit onderdeel van de regels komen algemene regels aan de orde die gelden voor alle bestemmingen in het bestemmingsplan. De algemene regels bestaan uit de volgende artikelen.
Antidubbeltelregeling
Een antidubbeltelregel wordt opgenomen om te voorkomen dat, wanneer volgens een bestemmingsplan bepaalde bouwwerken niet meer dan een bepaald deel van een bouwperceel mogen beslaan, het opengebleven terrein niet nog eens meetelt bij het toestaan van een ander gebouw of bouwwerk, waaraan een soortgelijke eis wordt gesteld. De formulering van de antidubbeltelregeling wordt bindend voorgeschreven in het Besluit ruimtelijke ordening (artikel 3.2.4 Bro).
Algemene bouwregels
In dit artikel zijn algemene regels opgenomen voor (bedrijfs-) woningen, afwijkingen ten aanzien van (bedrijfs-) woningen, (afwijking) algemene regels voor afstanden, (afwijking) algemene regels voor ondergronds bouwen, nadere eisen en voor ondergeschikte bouwdelen.
Algemene gebruiksregels
In het artikel algemene gebruiksregels zijn naast een verwijzing naar het algemene gebruiksverbod van artikel
7.2 van de Wet op de ruimtelijke ordening in samenhang met artikel 2.1. lid 1. onder c. van de Wet algemene bepalingen omgevingsrecht, specifieke gebruiksverboden ter invulling van het algemene gebruiksverbod opgenomen. Daarin is onderscheid gemaakt tussen het verbod op het gebruik van gronden en het verbod op het gebruik van bouwwerken.
Algemene afwijkingsregels
In dit artikel wordt omschreven in welke gevallen afwijking kan worden verleend voor overschrijding van de bouwgrenzen, voor zover deze afwijkingen niet onder de regel "algemene bouwregels" vallen. Dit betreft bijvoorbeeld de bevoegdheid om af te wijken van de voorgeschreven maten en percentages.
Algemene wijzigingsregels
In dit artikel is opgenomen dat burgemeester en wethouders bevoegd zijn de in het plan
opgenomen bestemmingen te wijzigen ten behoeve van overschrijding van
bestemmingsgrenzen.
Algemene procedureregels
In dit artikel staan de procedureregels voor de verschillende wijzigingsbevoegdheden en voor toepassing van de nadere eisen regeling.
Overgangs- en slotregel
In het afsluitende onderdeel van de regels komen de overgangs- en slotregels aan de orde, zoals het overgangsrecht (bindend voorgeschreven in het Besluit ruimtelijke ordening artikel 3.2.1 Bro) en de slotregel.
De planverbeelding is digitaal vormgegeven in overeenstemming met de Regeling standaarden ruimtelijke ordening 2012. De digitale planverbeelding en de andere onderdelen van de dataset hebben het volgende planidentificatie-nummer gekregen:
De dataset bestaat uit:
Het uitwerkingsplan past binnen de kaders en de uitgangspunten van de grondexploitatie en financiële onderbouwing van het project Westmade.
In het kader van het bestemmingsplan "Westmade" is reeds een ieder betrokken geweest bij de invulling daarvan. De bouw mogelijkheden die dit uitwerkingsplan mogelijk maken, passen binnen de bestemmingsregels van het bestemmingsplan "Westmade". Vanwege het feit dat er in de uitwerkingsopdracht van artikel 9 is opgenomen dat er overleg met het Hoogheemraadschap van Delfland en een archeologisch deskundige gevoerd moet worden, is er overleg gevoerd met beide partijen. Het resultaat is verwerkt in paragraaf 3.4 (water) en paragraaf 3.7 (cultuurhistorie).
Van 21 november 2014 tot en met 15 januari 2015 heeft het ontwerp uitwerkingsplan ter visie gelegen voor het indienen van zienswijzen, als bedoeld in artikel 3.8, lid 1, van de Wet ruimtelijke ordening in verbintenis met Afdeling 3.4 van de Algemene wet bestuursrecht.
Gedurende de periode van tervisielegging is één zienswijze ingediend namens een aantal bewoners. De ontvangen zienswijzen zijn beoordeeld. Voor een overzicht van de zienswijzen wordt verwezen naar de bijlage van deze toelichting.