Plan: | Het Hoikinck |
---|---|
Status: | vastgesteld |
Plantype: | bestemmingsplan |
IMRO-idn: | NL.IMRO.1774.WEEBPHETHOIKINCK-VG01 |
Aan de Bisschopstraat 12 in de kern Weerselo bevindt zich de voormalig huishoudschool Het Hoikinck en de voormalig woonwagenstandplaats van Weerselo. Het pand van de voormalig huishoudschool is tot 2017 in gebruik geweest ten behoeve van verschillende functies. Sindsdien staat het pand leeg. Aangezien er geen vervolgfunctie voor het pand is, is deze locatie beschikbaar voor herontwikkeling.
Het voornemen bestaat de bestaande bebouwing en erfverharding ter plaatse te slopen en te saneren en de locatie te herontwikkelen in een woongebied met 10 levensloopbestendige woningen in een groene setting.
De voorgenomen ontwikkeling past niet binnen het geldende bestemmingsplan. Om die reden is een herziening van het bestemmingsplan vereist. In voorliggend bestemmingsplan wordt aangetoond dat de wijziging van de bestemmingen ter plaatse in overeenstemming is met een goede ruimtelijke ordening.
Het plangebied ligt aan de Bisschopstraat 12, ten zuiden van het centrum van de kern Weerselo. De ligging van het plangebied in Weerselo en de directe omgeving wordt in afbeelding 1.1 weergegeven. De rode ster en de rode omlijning geven respectievelijk de locatie en indicatieve begrenzing van het plangebied weer.
![]() |
Afbeelding 1.1: Ligging van het plangebied (Bron: Provincie Overijssel) |
Het bestemmingsplan 'Het Hoikinck' bestaat uit de volgende stukken:
Op de verbeelding zijn de bestemmingen van de in het plan begrepen gronden weergegeven. In de regels zijn bepalingen opgenomen om de uitgangspunten van het plan zeker te stellen. Het plan gaat vergezeld van een toelichting. De toelichting geeft een duidelijk beeld van het bestemmingsplan en van de daaraan ten grondslag liggende gedachten maar maakt geen deel uit van het juridisch bindende deel van het bestemmingsplan.
Het plangebied ligt binnen de begrenzing van bestemmingsplannen "NL.IMRO1774.WEEBPWEERSELOKERN" en "Facetbestemmingsplan parkeren Dinkelland". Deze bestemmingsplannen zijn op respectievelijk 9 oktober 2013 en 29 mei 2018 vastgesteld door de gemeenteraad van de gemeente Dinkelland. In afbeelding 1.2 is een uitsnede van bestemmingsplan "NL.IMRO1774.WEEBPWEERSELOKERN" opgenomen. Het plangebied is indicatief met rode lijn weergegeven.
![]() |
Afbeelding 1.2: Ligging van het plangebied in bestemmingsplan "NL.IMRO1774.WEEBPWEERSELOKERN" (Bron: Ruimtelijke Plannen) |
Op basis van de geldende bestemmingsplannen is het plangebied voorzien van de bestemmingen 'Bos', 'Groen' met gebiedsaanduiding 'wro-zone - wijzigingsgebied 2' en 'Maatschappelijk' met een bouwvlak.
Gronden met de bestemming 'Bos' zijn bestemd voor bos, met daaraan ondergeschikt extensieve en educatieve dagrecreatie, het behoud, herstel en de ontwikkeling van de natuurlijke waarden, groenvoorzieningen, openbare nutsvoorzieningen, wegen, voet- en wandelpaden en water(huishoudkundige voorzieningen). Op gronden met de bestemming 'Bos' mogen geen gebouwen worden gebouwd.
Gronden met de bestemmingen 'Groen' zijn onder meer bestemd voor groenvoorzieningen, speelvoorzieningen, voet- en fietspaden, in- en uitritten, parkeervoorzieningen en verkeervoorzieningen. Op of in de gronden mogen geen gebouwen worden gebouwd.
Gronden met de bestemming 'Maatschappelijk' zijn onder meer bestemd voor maatschappelijke voorzieningen met daaraan ondergeschikt wonen voor zover het de tweede en/of hogere bouwlaag betreft, wegen en paden, water(huishoudkundige voorzieningen), openbare nutsvoorzieningen, groenvoorzieningen, perkeervoorzieningen en tuinen, erven en terreinen. De gronden mogen enkel in overeenstemming met de bestemmingsomschrijving worden bebouwd, waarbij voor gebouwen geldt dat deze enkel ter plaatse van het bouwvlak gebouwd mogen worden.
Het realiseren van 10 woningen is niet in overeenstemming met de bouw- en gebruiksregels van het geldende bestemmingsplan. Voorliggend bestemmingsplan voorziet in het benodigde juridisch planologische kader waarmee de voorgenomen ontwikkeling mogelijk kan worden gemaakt.
Na deze inleiding wordt in hoofdstuk 2 ingegaan op de huidige situatie in het plangebied.
In hoofdstuk 3 wordt de voorgenomen ontwikkeling beschreven.
In hoofdstuk 4 wordt ingegaan op het beleidskader. Hierin wordt het beleid van het Rijk, de provincie Overijssel en de gemeente Dinkelland beschreven.
In hoofdstuk 5 passeren alle relevante milieu- en omgevingsaspecten de revue.
Hoofdstuk 6 gaat in op de wateraspecten waaronder de watertoets.
In de hoofdstukken 7 en 8 wordt respectievelijk ingegaan op de juridische aspecten/planverantwoording en de economische uitvoerbaarheid van het project.
Hoofdstuk 9 gaat in op de inspraak en het vooroverleg.
Het dorp Weerselo ontstond oorspronkelijk op de plaats waar tegenwoordig het beschermde dorpsgezicht Het Stift is gevestigd. Lange tijd waren de belangrijkste publieke functies (o.a. het gemeentehuis) op Het Stift aanwezig.
In de tweede helft van de 20e eeuw groeide het dorp uit tot de huidige omvang. Aanvankelijk werd in de jaren ’50 bebouwing gecreëerd langs de Bisschopsstraat, Legtenbergerstraat, Sint Remigiusstraat en Raadhuisstraat. Vervolgens breidde de bebouwing uit met de Voortmors en ten zuidwesten van de Bisschopsstraat, langs de Gunnerstraat en Weerselerveldweg. In de jaren ’70 (fase I) en ’80 (fase II) volgde de bebouwing op het grondgebied van de buurtschap Nijstad. In recentere jaren is Weerselo uitgebreid met een bedrijventerrein ‘De Echelpoel’ en is tussen de wijk De Voortmors en de Middensloot de woonwijk Het Reestman aangelegd.
Het plangebied ligt aan de Bisschopstraat 12 te Weerselo en staat kadastraal bekend als gemeente Weerselo, sectie P en perceelnummers 2148 en 2149. De directe omgeving van het plangebied kenmerkt zich door woonpercelen, bos- en groenpercelen en maatschappelijke percelen.
Het plangebied wordt ten noordoosten begrensd door de Weerselerbeek, ten zuidoosten door woonbebouwing en groen, ten zuidwesten door de Bisschopstraat en aan de noordwestzijde door woonbebouwing en bos.
In afbeeldingen 2.1 en 2.2 zijn respectievelijk een luchtfoto en straatbeeld van de huidige situatie van het plangebied weergegeven. Het plangebied is indicatief met rode lijn aangegeven in afbeelding 2.1
![]() |
Afbeelding 2.1: Luchtfoto huidige situatie plangebied (Bron: Provincie Overijssel) |
![]() |
Afbeelding 2.2: Straatbeeld huidige situatie vanaf de Bisschopstraat (Bron: Google Streetview) |
De bebouwing in het plangebied bestaat uit de voormalig huishoudschool Het Hoikinck met een oppervlakte van circa 500 m². Het gebouw is als laatste in gebruik geweest als verzamelgebouw voor verschillende functies, zoals kantoor voor ZZP-ers en de provincie, drukkerij voor de plaatselijke krand Het Beukske en als onderkomen voor Heemkunde Weerselo en EHBO Weerselo. De rest van het plangebied is onbebouwd en bestaat uit erfverharding, een voormalig woonwagenstandplaats, een bosstrook aan (noord)oostzijde, struiken en gras. Het plangebied wordt aan noordwest zijde ontsloten op de Bisschopstraat.
Het voornemen bestaat om locatie 'Het Hoikinck' te herontwikkelen ten behoeve van woningbouw, waarbij wordt voorzien in 10 levensloopbestendige woningen. Doordat de woningen levensloopbestendig worden uitgevoerd zijn de woningen geschikt voor uiteenlopende doelgroepen. Belangrijk uitgangspunt daarbij is het plangebied een groen karakter en een kwalitatief hoogwaardige uitstraling te geven
Het beoogde nieuwbouwplan voorziet in het realiseren van 6 twee-onder-een-kap woningen en 4 vrijstaande woningen. De twee-onder-een-kap kavels hebben een omvang van tussen de 274 m2 en 297 m2. De vrijstaande kavels hebben een omvang van tussen de 359 m2 en 509 m2. Het plangebied wordt via een nieuw aan te leggen inrit ontsloten op de Bisschopstraat. Door middel van het bouwen van een 1,8 meter hoge muur wordt een afscheiding met het ten noordwesten gelegen woonperceel gerealiseerd.
Ten aanzien van de stedenbouwkundige uitgangspunten wordt zoveel mogelijk aangesloten bij de regels zoals deze gelden voor woonbestemmingen in de kern Weerselo. De bouw- en goothoogte is wel teruggebracht van respectievelijk 6 en 10 meter naar 4,5 en 9 meter, zodat woningen van één bouwlaag met kap gerealiseerd kunnen worden.
In afbeelding 3.1 is de gewenste situatie indicatief weergegeven. De inrichtingstekening is eveneens als Bijlage 1 bijgevoegd.
![]() |
Afbeelding 3.1: Situatietekening gewenste situatie (Bron: B4O) |
Er wordt gestreefd naar een groen en klimaatadaptief plan. De inrichting van de openbare ruimte dient hierbij bij de hoogwaardige uitstraling van de bebouwing te passen. Een van de uitgangspunten hierbij is de hoeveelheid verharding zoveel mogelijk te beperken. Hierdoor is er veel ruimte voor groen en water(opvang), waardoor water binnen het plangebied kan worden opgevangen en geïnfiltreerd.
In het ontwerp wordt de hoeveelheid verharding zoveel mogelijk beperkt. Hiervoor is er een ‘rijloper’ getekend van 5 meter breed. Op die manier blijft er veel ruimte over voor groen. Per woning worden er twee parkeerplaatsen gerealiseerd. Daarnaast worden er drie parkeerplaatsen in openbare ruimte gerealiseerd. Voor de erfafscheidingen komen er lage streekeigen hagen.
Bij nieuwe ontwikkelingen moet rekening worden gehouden met de parkeerbehoefte die daardoor ontstaat. Hiertoe kunnen berekeningen worden uitgevoerd op basis van de gemeentelijke 'Beleidsnotitie Bouwen en Parkeren 2018'. Specifiek voor verkeersgeneratie en parkeren heeft het CROW de publicatie, 'Kencijfers parkeren en verkeersgeneratie, publicatie 381 (december 2018)' opgesteld. Deze kencijfers zijn landelijk (en juridisch) geaccepteerd en worden gezien als de meest betrouwbare gegevens met betrekking tot het bepalen van de verkeergeneratie. Overigens wordt opgemerkt dat bij iedere functie, in de CROW-publicatie, een maximum en minimum wordt genoemd. Dit is de bandbreedte. In de volgende subparagraaf wordt nader op de uitgangspunten ingegaan.
De gemeente Dinkelland valt binnen de categorie ´niet stedelijk´. Het plangebied bevindt zich binnen de bebouwde kom in een gebied dat als ´rest bebouwde kom´ gezien wordt.
Ten aanzien van het berekenen van de verkeersgeneratie wordt aangesloten bij de gemiddelde verkeersgeneratie uit de CROW-publicatie. Hierbij worden de volgende uitgangspunten gehanteerd.
Functie | Verkeergeneratie per woning | Aantal | Verkeersgeneratie |
Koop, huis, vrijstaand | 8,2 | 4 | 32,8 |
Koop, huis, twee-onder-een-kap | 7,8 | 6 | 46,8 |
De totale verkeersgeneratie bedraagt afgerond 80 verkeersbewegingen per dag. Van een onevenredige toename van het aantal verkeersbewegingen is hiermee geen sprake. Opgemerkt wordt dat in het kader van de voorliggende ontwikkeling, de ter plaatse aanwezige maatschappelijke bestemming komt te vervallen evenals de daarbij behorende verkeersbewegingen. De toename van het aantal verkeersbewegingen is in planologische zin dan ook minder.
Tot slot wordt opgemerkt dat de Bisschopstraat en omliggende infrastructuur van voldoende omvang is om de huidige en toekomstige verkeersgeneratie eenvoudig en veilig af te kunnen wikkelen.
Het plangebied word via een nieuw aan te leggen ontsluitingsweg veilig op de Bisschopstraat ontsloten. Ter plaatse van de gewenste ontsluitingweg is sprake van een overzichtelijke en veilige verkeerssituatie door onder meer haaientanden aan te brengen op de kruising met het fietspad . De ontsluitingsweg heeft een breedte van 5 meter. Bovendien worden er geen obstakels gerealiseerd die het zicht op het fietspad en de Bisschopstraat ontnemen. Zie hiervoor ook afbeelding 3.2.
![]() |
Afbeelding 3.2: Ontwerp ontsluitingsweg (Bron: |
Bij het bereken van het aantal benodigde parkeerplaatsen is uitgegaan van de beleidsnotitie “Bouwen & parkeren 2018” van de gemeente Dinkelland. Het plangebied ligt in gebiedstype 'rest bebouwde kom'. De volgende uitgangspunten worden hierbij gehanteerd.
Functie | Parkeernorm | Aantal | Parkeerbehoefte |
Wonen vrijstaand | 2,3 | 4 | 9,2 |
Wonen twee-onder-een-kap | 2,2 | 6 | 13,2 |
Op basis van de hiervoor beschreven uitgangspunten bedraagt de totale parkeerbehoefte van de gewenste ontwikkeling 9,2+13,2=22,4 afgerond 23 parkeerplaatsen.
Per woning wordt voorzien in 2 parkeerplaatsen op eigen terrein. Daarnaast worden er drie parkeerplaatsen in openbaar gebied gerealiseerd, waar bezoekers kunnen parkeren. Er wordt dan ook in het benodigde aantal parkeerplaatsen voorzien.
Het aspect verkeer en parkeren vormt geen belemmering voor de voorgenomen ontwikkeling.
Dit hoofdstuk beschrijft, voor zover van belang, het rijks-, provinciaal- en gemeentelijk beleid. Naast de belangrijkste algemene uitgangspunten worden de specifieke voor dit plangebied geldende uitgangspunten weergegeven.
De Structuurvisie Infrastructuur en Ruimte is op 13 maart 2012 vastgesteld. De Structuurvisie Infrastructuur en Ruimte (SVIR) geeft een totaalbeeld van het ruimtelijk- en mobiliteitsbeleid op rijksniveau en vervangt de Nota Ruimte, de Structuurvisie Randstad 2040, de Nota Mobiliteit, de MobiliteitsAanpak en de Structuurvisie voor de Snelwegomgeving. Tevens vervangt het een aantal ruimtelijke doelen en uitspraken in onder andere de Agenda Landschap en de Agenda Vitaal Platteland. Daarmee wordt de SVIR het kader voor thematische of gebiedsgerichte uitwerkingen van rijksbeleid met ruimtelijke consequenties.
In de SVIR heeft het Rijk drie rijksdoelen om Nederland concurrerend, bereikbaar, leefbaar en veilig te houden voor de middellange termijn (2028):
Voor de drie rijksdoelen worden de 13 onderwerpen van nationaal belang benoemd. Hiermee geeft het Rijk aan waarvoor het verantwoordelijk is en waarop het resultaten wil boeken. Buiten deze nationale belangen hebben decentrale overheden beleidsvrijheid.
De drie hoofddoelen van het ruimtelijk en mobiliteitsbeleid kennen nationale opgaven die regionaal neerslaan. Opgaven van nationaal belang in Oost-Nederland (de provincies Gelderland en Overijssel) zijn:
In de SVIR is de ladder voor duurzame verstedelijking geïntroduceerd. Deze ladder is per 1 oktober 2012 als motiveringseis in het Besluit ruimtelijke ordening (artikel 3.1.6, lid 2) opgenomen. Op 1 juli 2017 is de Ladder in het Besluit ruimtelijke ordening gewijzigd. Aanleiding voor de wijziging waren de in de praktijk gesignaleerde knelpunten bij de uitvoering van de Ladder en de wens om te komen tot een vereenvoudigd en geoptimaliseerd instrument.
Doel van de ladder voor duurzame verstedelijking is een goede ruimtelijke ordening door een optimale benutting van de ruimte in stedelijke gebieden. Hierbij geldt een motiveringsvereiste voor het bevoegd gezag als nieuwe stedelijke ontwikkelingen planologisch mogelijk worden gemaakt. Indien een bestemmingsplan ontwikkelingen buiten bestaand stedelijk gebied mogelijk maakt, dient te worden gemotiveerd waarom niet binnen bestaand stedelijk gebied in de behoefte kan worden voorzien.
Teneinde een ontwikkeling adequaat te kunnen toetsen aan de ladder is het noodzakelijk inzicht te geven in de begrippen 'bestaand stedelijk gebied' en 'stedelijke ontwikkeling'.
In de Bro zijn in artikel 1.1.1 definities opgenomen voor:
bestaand stedelijk gebied: 'bestaand stedenbouwkundig samenstel van bebouwing ten behoeve van wonen, dienstverlening, bedrijvigheid, detailhandel of horeca, alsmede de daarbij behorende openbare of sociaal culturele voorzieningen, stedelijk groen en infrastructuur'.
stedelijke ontwikkeling: ´ruimtelijke ontwikkeling van een bedrijventerrein of zeehaventerrein, of van kantoren, detailhandel, woningbouwlocaties of andere stedelijke voorzieningen.´
Bij het beschrijven van de behoefte dient te worden uitgegaan van het saldo van de aantoonbare vraag naar de voorgenomen ontwikkeling (de komende tien jaar, zijnde de looptijd van het bestemmingsplan) verminderd met het aanbod in planologische besluiten, ook als het feitelijk nog niet is gerealiseerd (harde plancapaciteit).
Het rijksbeleid laat zich niet specifiek uit over dergelijke binnenstedelijke ontwikkelingen. Gezien de aard en omvang van de voorgenomen ontwikkeling worden geen rijksbelangen zoals opgenomen in de SVIR geraakt.
Ladder voor duurzame verstedelijking
Wat betreft de 'Ladder voor duurzame verstedelijking' wordt opgemerkt dat deze van toepassing is bij 'nieuwe stedelijke ontwikkelingen' (3.1.6 Bro). Er zijn inmiddels meerdere gerechtelijke uitspraken geweest over deze begripsdefinitie. Op het realiseren van woningen in ondermeer de uitspraak ABRvS 16 september 2015; ECLI:NL:RVS:2015:2921 van toepassing. Uit deze uitspraak blijkt dat het realiseren van 11 woningen niet wordt gezien als stedelijke ontwikkeling als bedoeld in artikel 1.1.1, eerste lid, aanhef en onder i, Bro. In voorliggend geval is de ladder voor duurzame verstedelijking dan ook niet van toepassing aangezien sprake is van een planologische toevoeging van 10 woningen. Geconcludeerd wordt dat er geen sprake is van strijd met het rijksbeleid.
Het provinciaal beleid is verwoord in tal van plannen. Het belangrijkste plan betreft de Omgevingsvisie Overijssel en de daarbij behorende Omgevingsverordening Overijssel.
De Omgevingsvisie Overijssel is dé provinciale visie voor de fysieke leefomgeving van Overijssel. Duurzaamheid, ruimtelijke kwaliteit en sociale kwaliteit zijn de leidende principes of 'rode draden' bij alle initiatieven in de fysieke leefomgeving van de provincie Overijssel.
De provincie beschikt over een palet aan instrumenten waarmee zij haar ambities realiseert. Het gaat er daarbij om steeds de meest optimale mix van instrumenten toe te passen, zodat effectief en efficiënt resultaat wordt geboekt voor alle ambities en doelstellingen van de Omgevingsvisie. De keuze voor inzet van deze instrumenten is bepaald aan de hand van een aantal criteria. In de Omgevingsvisie is bij elke beleidsambitie een realisatieschema opgenomen waarin is aangegeven welke instrumenten de provincie zal inzetten om de verschillende onderwerpen van provinciaal belang te realiseren.
Eén van de instrumenten om het beleid uit de Omgevingsvisie te laten doorwerken is de Omgevingsverordening Overijssel. De Omgevingsverordening is het provinciaal juridisch instrument dat wordt ingezet voor die onderwerpen waarvoor de provincie eraan hecht dat de doorwerking van het beleid van de Omgevingsvisie juridisch geborgd is.
De opgaven, kansen, beleidsambities en ruimtelijke kwaliteitsambities voor de provincie zijn in de Omgevingsvisie Overijssel geschetst in ontwikkelingsperspectieven voor de groene omgeving en stedelijke omgeving.
Om de ambities van de provincie waar te maken, bevat de Omgevingsvisie een uitvoeringsmodel. Dit model is gebaseerd op drie niveaus, te weten:
Deze begrippen worden hierna nader toegelicht.
Generieke beleidskeuzes zijn keuzes die bepalend zijn voor de vraag of ontwikkelingen mogelijk zijn. In deze fase wordt beoordeeld of er sprake is van een maatschappelijke opgave. Of een initiatief mogelijk is, wordt onder andere bepaald door generieke beleidskeuzes van EU, Rijk of provincie. Denk aan beleidskeuzes om basiskwaliteiten als schoon drinkwater en droge voeten te garanderen. Andere generieke beleidskeuzes betreffen het voorkomen van overaanbod van bijvoorbeeld woningbouw- en kantoorlocaties.
Ook wordt in deze fase de zogenaamde Overijsselse ladder voor duurzame verstedelijking gehanteerd. Deze Overijsselse ladder geeft een nadere invulling aan de vraag hoe de behoefte moet worden bepaald, zowel in de stedelijke als in de groene omgeving, en op welke wijze de regionale afstemming vorm gegeven moet worden. Integraliteit, toekomstbestendigheid, concentratiebeleid, (boven)regionale afstemming en zuinig en zorgvuldig ruimtegebruik zijn beleidskeuzes die invulling geven aan de Overijsselse ladder voor duurzame verstedelijking.
Voor specifieke gebieden in Overijssel geldt dat niet alle initiatieven mogelijk zijn. Dit heeft te maken met zwaarwegende publieke belangen, Gebiedsspecifieke beleidskeuzes om de zwaarwegende publieke belangen te borgen, zijn: reservering voor waterveiligheid en beperking wateroverlast, drinkwater/grondwaterbeschermingsgebieden, het Natuurnetwerk Nederland (NNN, voorheen Ecologische Hoofdstructuur (EHS)), de Nationale Landschappen en het provinciaal routenetwerk transport gevaarlijke stoffen.
Als uit de beoordeling in het kader van de generieke beleidskeuzes blijkt dat de voorgenomen ruimtelijke ontwikkeling aanvaardbaar is, vindt een toets plaats aan de ontwikkelingsperspectieven. In de Omgevingsvisie is een spectrum van zes ontwikkelperspectieven beschreven voor de groene en stedelijke omgeving. Met dit spectrum geeft de provincie ruimte voor het realiseren van de in de visie beschreven beleids- en kwaliteitsambities.
De ontwikkelperspectieven geven richting aan wat waar ontwikkeld zou kunnen worden. Daar waar generieke beleidskeuzes een geografische begrenzing hebben, zijn ze consistent doorvertaald in de ontwikkelingsperspectieven. De ontwikkelingsperspectieven zijn richtinggevend en bieden de nodige flexibiliteit voor de toekomst.
Op basis van gebiedskenmerken in vier lagen (natuurlijke laag, laag van het agrarisch cultuurlandschap, stedelijke laag en laag van de beleving) gelden specifieke kwaliteitsvoorwaarden en –opgaven voor ruimtelijke ontwikkelingen. Het is de vraag 'hoe' een ontwikkeling invulling krijgt.
Aan de hand van de drie genoemde niveaus kan worden bezien of een ruimtelijke ontwikkeling mogelijk is en er behoefte aan is, waar het past in de ontwikkelingsvisie en hoe het uitgevoerd kan worden. Afbeelding 4.1 geeft dit schematisch weer.
Afbeelding 4.1: Uitvoeringsmodel Omgevingsvisie Overijssel (Bron: Provincie Overijssel)
Indien het concrete initiatief wordt getoetst aan het Uitvoeringsmodel Omgevingsvisie Overijssel ontstaat globaal het volgende beeld.
Bij de afwegingen in de eerste fase 'Of - generieke beleidskeuzes' zijn artikel 2.1.3 (Zuinig en zorgvuldig ruimtegebruik) en artikel 2.2.2 (Realisatie nieuwe woningen) uit de Omgevingsverordening Overijssel van belang. Hierna wordt nader op de artikelen ingegaan.
Artikel 2.1.3: Zuinig en zorgvuldig ruimtegebruik
Bestemmingsplannen voorzien uitsluitend in stedelijke ontwikkelingen die een extra ruimtebeslag door bouwen en verharden leggen op de Groene Omgeving wanneer aannemelijk is gemaakt:
Toetsing van het initiatief aan artikel 2.1.3 van de Omgevingsverordening Overijssel
De in dit plan besloten ontwikkeling betreft een ontwikkeling in bestaand stedelijk gebied, aangezien de plangebied bestemd is voor stedelijk groen en maatschappelijke voorzieningen. Er is daarmee geen sprake van bouwen of verharden in de groene omgeving als bedoeld in artikel 2.1.3 van de verordening. Daarnaast zijn er binnen de kern Weerselo geen gronden binnen bestaand stedelijk gebied beschikbaar voor de voorgenomen ontwikkeling. De gewenste ontwikkeling is dan ook in overeenstemming met artikel 2.1.3. uit de Omgevingsverordening Overijssel.
Artikel 2.2.2: Realisatie nieuwe woningen
Toetsing van het initiatief aan artikel 2.2.2 van de Omgevingsverordening Overijssel
Op de gronden binnen het plangebied worden als gevolg van het voornemen maximaal tien extra woningen gerealiseerd. Het voornemen past binnen het actuele gemeentelijk woningbouwprogramma en is tevens in overeenstemming met het RWP Twente (april 2017) (zie ook paragraaf 4.4.2 en 4.3.1 in deze toelichting). De gewenste ontwikkeling is dan ook in overeenstemming met artikel 2.2.2 van de Omgevingsverordening Overijssel
Het plangebied behoort tot het ontwikkelingsperspectief 'Steden en dorpen als veelzijdige leefmilieus - Woon- en werklocaties buiten de stedelijke netwerken'. In afbeelding 4.2 is een uitsnede van de ontwikkelingsperspectievenkaart opgenomen, waarin het plangebied met de zwarte belijning is weergegeven.
![]() |
Afbeelding 4.2: Uitsnede ontwikkelingsperspectievenkaart Omgevingsvisie Overijssel (Bron: Provincie Overijssel) |
'Woon- en werklocaties buiten de stedelijke netwerken'
De steden en dorpen buiten de stedelijke netwerken mogen altijd bouwen voor de lokale behoefte aan wonen, werken en voorzieningen, inclusief lokaal gewortelde bedrijvigheid, mits onderbouwd en regionaal afgestemd. Herstructurering en transformatie van de woon-, werk-, voorzieningen- en mixmilieus moeten deze vitaal en aantrekkelijk houden en de diversiteit aan milieus versterken. Herstructurering en transformatie bieden kansen om te anticiperen op klimaatverandering (bijvoorbeeld door ruimte voor groen, natuur en water te reserveren). Van belang is de stedelijke ontwikkeling altijd af te stemmen op de kenmerken van het watersysteem, bijvoorbeeld in laaggelegen gebieden bij bouw- en evacuatieplannen rekening houden met risico's op overstroming of wateroverlast. Herstructurering en transformatie kunnen ook bijdragen aan de energietransitie (door het nemen van energie-efficiënte maatregelen en/of het opwekken van duurzame energie door bijvoorbeeld het aanwezige dakoppervlak te benutten).
Toetsing van het initiatief aan het ontwikkelingsperspectief
Binnen gebieden met het ontwikkelingsperspectief 'Woon- en werklocaties buiten de stedelijke netwerken' is ruimte voor herstructurering, inbreiding en transformatie. In voorliggend geval wordt voorzien in een transformatie/herontwikkeling van een maatschappelijke voorziening naar woningbouw.
Geconcludeerd wordt dat de in het plangebied geldende ontwikkelingsperspectieven zich niet verzetten tegen de voorgenomen herontwikkeling.
Op basis van gebiedskenmerken in vier lagen (natuurlijke laag, laag van het agrarisch-cultuurlandschap, stedelijke laag en de laag van de beleving) gelden specifieke kwaliteitsvoorwaarden en –opgaven voor ruimtelijke ontwikkelingen. Bij toetsing van het ruimtelijke initiatief aan de gebiedskenmerken in vier lagen is van belang dat de locatie is gelegen in stedelijk gebied. Dit betekent dat de 'Natuurlijke laag' en de 'Laag van het agrarisch cultuurlandschap' buiten beschouwing kunnen blijven aangezien deze oorspronkelijke waarden niet meer voorkomen in het plangebied en redelijkerwijs ook niet meer te herstellen zijn. Voor de overige lagen volgt hierna een uiteenzetting.
De 'Stedelijke laag'
Op de gebiedskenmerkenkaart van de 'Stedelijke laag' is het plangebied aangewezen als 'Woonwijken 1955 - nu'. In afbeelding 4.3 is een uitsnede van de gebiedskenmerkenkaart voor de 'Stedelijke laag' opgenomen, het plangebied is met de rode belijning weergegeven.
![]() |
Afbeelding 4.3: Uitsnede gebiedskenmerkenkaart 'Stedelijke laag' (Bron: Provincie Overijssel) |
'Woonwijken 1955 - nu'
De woonwijken van 1955 tot nu zijn planmatig opgezette uitbreidingswijken op basis van een collectief idee en grotere bouwstromen. De functies (wonen, werken, voorzieningencentra) zijn uiteengelegd en de wijken zijn opgedeeld in buurten met een homogeen bebouwingskarakter: buurten met eengezinswoningen, flatwijken, villawijken, wijk(winkel)centra. Er is sprake van een tijdsgebonden verkavelingsstructuur op basis van verschillende ordeningsprincipes.
Als ontwikkelingen plaatsvinden in de naoorlogse woonwijken, dan voegt nieuwe bebouwing zich in de aard, maat en het karakter van het grotere geheel (patroon van o.a. wooneenheden en parken), maar is als onderdeel daarvan wel herkenbaar. De groenstructuur is onderdeel van het wijkontwerp.
Toetsing van het initiatief aan de 'Stedelijke laag'
Zoals ook in paragraaf 3.1.2 is beschreven, zal de bebouwing aan de zijde van de Bisschopstraat aansluiten op de bestaande bebouwingstructuren langs de Bisschopstraat. Rondom het plangebied zijn verschillende grondgebonden woningen aanwezig. Voorliggend initiatief is zowel functioneel als ruimtelijk passend binnen dit bebouwingsbeeld. Gezien het vorenstaande wordt voldaan aan de kwaliteitsvoorwaarden die gelden voor de 'stedelijk laag'.
De 'Laag van beleving'
Op de gebiedskenmerkenkaart van de 'Laag van de beleving' is het plangebied aangewezen als 'Donkerte'. In afbeelding 4.4 is een uitsnede van de gebiedskenmerkenkaart voor de 'Laag van de beleving' opgenomen, het plangebied is met de rode belijning weergegeven.
![]() |
Afbeelding 4.4: Uitsnede gebiedskenmerkenkaart 'Laag van de beleving' (Bron: Provincie Overijssel) |
'Donkerte'
Lichte gebieden geven een beeld van economische dynamiek; zoals de steden en dorpen, de snelwegen, de kassengebieden, attractieparken en grote bedrijventerreinen. De donkere gebieden geven daarentegen een indicatie van het rustige buitengebied van Overijssel. Het zijn relatief luwe en dunbevolkte gebieden met een
lage gebruiksdruk. De ambitie is gericht op het koesteren van donkerte als kwaliteit. Het streven is gericht op het handhaven van de donkerte en, waar mogelijk, de gebieden bij ontwikkelingen nog donkerder te maken.
De sturing is gericht op het minimaal toelaten van kunstlicht. Het vereist het selectief inzetten en 'richten' van kunstlicht en het vermijden van onnodig kunstlicht bij ontwikkelingen. De kansen hiervoor doen zich met name voor bij ontwikkelingen die een grote invloed hebben op het aspect donkerte, zoals grotere woon- en werklocaties en wegen. Ook de projectering van passages van auto(snel)wegen en regionale wegen speelt daarbij een grote rol vanwege het feit dat op- en afritten veelal leiden tot stedelijke ontwikkelingen.
Toetsing van het initiatief aan de 'Laag van de beleving'
De gewenste ontwikkeling brengt geen onevenredige toename van lichthinder met zich mee, die leidt tot een onaanvaardbare situatie. Het plangebied is daarnaast gelegen in de kern van Weerselo, waar het gebruik van licht inherent is.
Het aspect 'donkerte' vormt geen belemmering voor de uitvoerbaarheid van dit bestemmingsplan.
Geconcludeerd wordt dat de voorgenomen ontwikkeling in overeenstemming is met het in de Omgevingsvisie Overijssel verwoorde en in de Omgevingsverordening Overijssel verankerde provinciaal ruimtelijk beleid.
Het regionaal beleid is verwoord in tal van plannen. Het belangrijkste plan voor voorliggend initiatief betreft het Regionale Woningbouwprogramma uit 2017.
Gemeenten in Twente hebben samen met de provincie woonafspraken gemaakt in 2016. Door te spreken over de nieuwe woonprogrammering en de Ladder voor duurzame verstedelijking is in Twente een grote slag gemaakt met het denken en werken volgens deze Ladder. De gemaakte woonafspraken dragen dan ook bij aan een grote veranderslag in het denken over de woonprogrammering in Twente.
Het RWP Twente 2017 betreft een actualisatie van 2016 waarin marktinzichten over woningvraag- en aanbod zijn meegenomen en legt de afspraken in Twente vast. Dankzij het RWP kennen gemeenten het kader voor hun woonprogrammering, is het duidelijk wanneer de provincie achter een woonplan van de gemeenten staat en beschikken gemeenten grotendeels over een indicatie voor onderbouwingen voor de Ladder.
In circa 55% van de woningvraag voorziet de gemeente Dinkelland voor de komende 10 jaar met plannen met een directe bouwtitel. De gemeente heeft niet te maken met uitwerkingsplichten en gaat daarnaast uit van een onderprogrammering van 80%. De 20% die daarbij overblijft wenst de gemeente met name in te zetten voor de herontwikkeling van locaties voor herstructurering en transformatie. Daarnaast vraagt de toenemende vraag van de zogeheten rood voor rood plannen om een meer flexibel woningbouwprogramma.
Het woningbouwprogramma voor de gemeente Dinkelland, dat afkomstig is uit het RWP Twente uit 2017, is conform de regionale afspraken onder regie van de provincie Overijssel gebaseerd op een middeling van prognoses van de afgelopen zes jaar en wordt weergegeven in afbeelding 4.5.
Afbeelding 4.5: De woningvraag en het woningaanbod van de gemeente Dinkelland (2017 t/m 2026 (Bron: Stec Groep)
Inclusief een bandbreedte van 10% kent de gemeente een netto woningvraag van in totaal 690 woningen. In vergelijking met het oorspronkelijke woningbouwprogramma is de vraag met 70 woningen gestegen.
In voorliggend geval worden, ten opzichte van de huidige planologische situatie, tien nieuwe woningen gerealiseerd. Deze woningen maken onderdeel uit van het actuele gemeentelijke woningbouwprogramma (zie paragraaf 4.4.2). Dit programma is in overeenstemming met het RWP Twente, waardoor het initiatief eveneens in overeenstemming is met het RWP Twente.
Geconcludeerd wordt dat de voorgenomen ontwikkeling in overeenstemming is met het programma van de regio.
De Structuurvisie Dinkelland bevat een integrale, ruimtelijke en functionele toekomstvisie voor de gemeente Dinkelland. Naast een integrale beleidsvisie geeft de visie de regionale positionering en inbreng van de gemeente Dinkelland in de regio Twente aan.
Hoofdambitie van Structuurvisie is:
“Dinkelland staat voor het duurzaam borgen en ontwikkelen van een unieke combinatie van levende en sociaal coherente gemeenschappen, ligging en landschap, rijk historisch bezit en een gezonde en weerbare economie”.
Om deze hoofdambitie te kunnen realiseren zijn vijf hoofdkeuzes gemaakt:
De visie op hoofdlijnen voor de kern Weerselo is onder meer:
Het voornemen sluit op een aantal onderdelen aan op de visie voor de kern Weerselo. De gewenste ontwikkeling voorziet in het realiseren van 10 levensloopbestendige grondgebonden woningen. Het voornemen sluit daarmee aan bij de wens woonbebouwing uit te breiden en de wens woningen te bouwen die ook voor senioren geschikt (te maken) zijn. Daarnaast verbeterd de ruimtelijke kwaliteit doordat er een pand zonder vervolgfunctie gesloopt wordt en er een passende vervolgfunctie voor het gebied gevonden wordt.
Geconcludeerd wordt dat de voorgenomen ontwikkeling in overeenstemming is met de 'Structuurvisie Dinkelland'.
Op 21 juni 2016 heeft de gemeenteraad van Dinkelland de Woonvisie 2016+, met als titel 'een uitdaging om het mooier te maken' vastgesteld. Daarin wordt de gemeentelijke visie op het wonen in Dinkelland tot eind 2020 geschetst met een doorkijk tot 2025. De woonvisie vormt de basis voor strategische afwegingen die de gemeente maakt op het gebied van wonen. De vraag hoe de woonaantrekkelijkheid van Dinkelland kan worden versterkt staat hierbij voorop. Daarnaast heeft een aantal belangrijke thema's die spelen in het Dinkellandse een plek gekregen. Dit betreft de klassieke thema's beschikbaarheid en betaalbaarheid, waarbij laatstgenoemde actueler dan ooit is nu blijkt dat er steeds meer betalingsproblemen ontstaan, ondanks huurtoeslag. Andere thema's die een plek in de woonvisie hebben gekregen zijn de gevolgen van de extramuralisering en het duurzaam wonen.
De visie bestaat uit een wensbeeld dat is uitgewerkt in drie ambities en als volgt wordt omschreven:
"Voor alle doelgroepen, jong en oud, blijft het aantrekkelijk wonen in Dinkelland. Het woningaanbod is gevarieerd, comfortabel en toekomstbestendig zodat men ook op latere leeftijd thuis kan blijven wonen. Er is sprake van een passend voorzieningenniveau en inwoners zijn tot elkaar betrokken, waardoor de leefbaarheid in de negen kernen versterkt"
Bovenstaande visie is uitgewerkt in drie ambities:
Vergroten van de kwaliteit:
Beschikbaarheid: voor iedere doelgroep een woning:
Betaalbaarheid: passende prijs met bijbehorende kwaliteit:
In de 'Woonvisie Dinkelland 2016+' is per kern de beschikbare plancapaciteit en de woningbehoefte tussen 2015 en 2024 (exclusief sloop) uiteengezet. Voor de verzorgingskern Weerselo is sprake van een beschikbare plancapaciteit van 121 woningen. Tussen 2015 en 2024 is in Weerselo sprake van een woningbehoefte van 74 tot 112 woningen.
Voor onder andere Weerselo geldt een specifieke huisvestingstaak voor de oudere doelgroep (senioren) al dan niet met zorgvraag. In het Uitvoeringsprogramma Woningbouw is voor de periode 2018-2027 ruimte gereserveerd voor 300 extra woningen in de kernen Denekamp, Ootmarsum en Weerselo. Het gaat hierbij om woningen bovenop de al aanwezige plancapaciteit.
Voor de kernen Denekamp, Ootmarsum en Weerselo zijn 300 woningen in het woningbouwprogramma, buiten de bestaande plancapaciteit, opgenomen. De te realiseren 10 woningen geven gedeeltelijk invulling aan deze kwantitatieve woningbouwbehoefte. Van belang is ook dat het om een bouwplan op een zogeheten inbreidingslocatie, die goed ontsloten, voorzien van een bushalte en op loopafstand van de centrumvoorzieningen. Daarmee wordt in belangrijke mate tegemoetgekomen aan de Ladder voor duurzame verstedelijking. Met het realiseren van de woningen wordt daarnaast invulling gegeven aan de kwalitatieve behoefte aan levensloopbestendige woningen voor middeninkomens. De voorgenomen ontwikkeling voorziet in het realiseren van 10 levensloopbestendige woningen en is passend binnen het woningbouwprogramma van de gemeente Dinkelland. Hiermee is de voorgenomen ontwikkeling in overeenstemming met de 'Woonvisie Dinkelland 2016+'.
De gemeente Dinkelland heeft op 26 januari 2016 de 'Beleidsnota Inbreidingslocaties gemeente Dinkelland 2016' vastgesteld. Aanleiding van de herziening van de beleidsnota vormen wijziging van de ruimtelijke regelgeving (Besluit ruimtelijke ordening), een toenemende leegstand en de demografische ontwikkeling. De herziening schetst daarvoor het actuele beleidskader en biedt een handreiking voor de toetsing van dergelijke aanvragen. Daarnaast wordt van de gelegenheid gebruik gemaakt om de lokale regelgeving te harmoniseren.
De beleidsnota is van toepassing op aanvragen voor kleinschalige woningbouw in bestaand stedelijk gebied. Prioriteit wordt toegekend aan aanvragen die betrekking hebben op de benutting van locaties voor herstructurering of transformatie. Voor uitleg van het begrip 'kleinschalig' wordt aangesloten bij de actuele stand van de jurisprudentie met betrekking tot de toepassing van de zogeheten Ladder voor duurzame verstedelijking (artikel 3.1.6, lid 2 van het Besluit ruimtelijke ordening).
Vastgesteld beleid schept kaders en geeft meer duidelijkheid en zekerheid voor initiatiefnemers en omwonenden De doelstelling van deze nota is het hebben van een beleidsinstrument om aanvragen voor het bouwen op inbreidingslocaties ruimtelijk te verantwoorden en gemaakte keuzes te kunnen beargumenteren. Beleid op inbreidingslocaties geeft kansen voor verbetering en versterking van de ruimtelijke kwaliteit. Hierbij wordt primair ingezet op bouwen voor behoefte op locaties voor herstructurering of transformatie binnen bestaand stedelijk gebied.
Planologie
Het bestaande beleid waar ontwikkelingen aan getoetst worden, betreft onder meer:
Stedenbouwkundige aspecten
De stedenbouwkundige toetsing is erop gericht te kijken of de aanvraag aansluit op de omgeving, of deze een meerwaarde heeft voor de kwaliteit van de bestaande situatie en of het perceel geschikt is. Afhankelijk van de aard en omvang van het voorgenomen bouwplan en de locatie kan het college besluiten de gemeentelijke kwaliteitsgroep in te schakelen voor de stedenbouwkundige toets.
Aansluiting op de omgeving
Bebouwing op inbreidingslocaties is alleen acceptabel als de bebouwing vanuit stedenbouwkundige overwegingen als logisch kan worden beschouwd, als het iets toevoegt aan de ruimtelijke situatie of als er aantoonbaar sprake is van een verbetering van de bestaande situatie. Er moet een logische aansluiting zijn op de bestaande stedenbouwkundige structuur en er moet samenhang worden gevormd met de omgeving.
De groene elementen in een gebied en de stedenbouwkundig ruimtelijke waarde van een gebied zijn in hoge mate bepalend bij de afweging of bebouwing aanvaardbaar is. Wanneer het perceel deel uitmaakt van een groter geheel mag de bebouwing op de inbreidingslocatie geen kwaliteitsverlies betekenen van de samenhang met de omgeving.
Herstructurering of transformatie
Indien een voorgenomen ontwikkeling voorziet in een regionale behoefte moet volgens de Ladder voor duurzame verstedelijking (art. 3.1.6 Bro) vervolgens worden beoordeeld of deze binnen bestaand stedelijk gebied kan worden gerealiseerd door locaties voor herstructurering of transformatie te benutten. Onder transformatie wordt verstaan de verandering van de functie van de bebouwing van het stedelijk gebied, bijvoorbeeld een winkelpand wordt woning of na sloop van een bedrijf ontstaat er ruimte voor woningbouw. Herstructurering betreft het vernieuwen van verouderde of verloederde woongebieden, b.v. door sloop en nieuwbouw waardoor met een ander type woningen voorzien wordt in de actuele vraag naar woningen. Het bebouwen van lege plekken valt niet onder transformatie en herstructurering.
Behandeling en prioritering locaties
Aanvragen worden op volgorde van binnenkomst behandeld.
Primair komen in aanmerking plannen die betrekking hebben op een van de volgende situaties:
De gewenste ontwikkeling betreft een kleinschalige ontwikkeling in het kader van de beleidsnota, aangezien voorliggend plan niet ladderplichtig is. De woningen worden gebouwd op een binnenstedelijke locatie, die na het slopen van de bestaande bebouwing beschikbaar komt voor woningbouw. Er is hiermee sprake van het vervangen van een langer leegstaand gebouw. Door deze ontwikkeling zal de ruimtelijke kwaliteit ter plaatste van het plangebied verbeteren. Het onderhavig plan geeft daarmee invulling aan de doelstellingen van de nota inbreidingslocaties. Ook wordt voorkomen dat de ruimtelijke kwaliteit verder afneemt door leegstand. In deze toelichting is gemotiveerd dat het plan voldoet aan de planologische, beleidsmatige en stedenbouwkundige voorwaarden. Met de voorgenomen ontwikkeling wordt bovendien bijgedragen aan het realiseren van het woonbeleid (zie hiervoor ook 4.4.2). Geconcludeerd wordt dat voorliggend plan in overeenstemming is met de 'Beleidsnota inbreidingslocaties'.
De gemeenten Dinkelland en Tubbergen hebben op 22 december 2015 de gezamenlijke welstandsnota 'Nota Omgevingskwaliteit' vastgesteld. De gemeenten hebben de keus gemaakt om de bemoeienis zoveel mogelijk te beperken en daarom alleen te sturen op omgevingskwaliteit waar dit nodig en voor iedereen uitlegbaar is. Ruimtelijke kwaliteit en deregulering hebben in het proces bij het opstellen van de nota centraal gestaan. Behalve deregulering staat ook maatwerk centraal in het welstandsbeleid. De beeldkwaliteit van karakteristieke en kenmerkende plekken dient te worden geborgd. Het grondgebied van de gemeenten is opgedeeld in deelgebieden, om per deelgebied tot een passend welstandsbeleid te komen is gewerkt via de thema's waardering, ambitie en beleid.
Voor elk deelgebied is een waarderingsblad en een ambitiekaart gemaakt. Ieder blad bestaat uit een kaartje van het gebied, een toelichting, en een weergave van de beoogde omgevingskwaliteit dat bij de welstandstoets voor de omgevingsvergunning (onderdeel bouwen) van toepassing is. Het welstandsbeleid van de gemeentes bestaan uit drie niveaus van omgevingskwaliteit:
Daarnaast wordt er onderscheid gemaakt tussen bouwwerken, die allen een andere impact hebben op de omgeving. Er wordt onderscheid gemaakt tussen:
In afbeelding 4.4. staat de toetsingsmethodiek weergegeven.
![]() |
Afbeelding 4.4: Werkwijze welstandsbeoordeling (Bron: gemeenten Dinkelland en Tubbergen) |
Het plangebied ligt in de kern Weerselo, in een gebied dat in het welstandsbeleid is aangemerkt als 'overige bebouwing', 'primair groen' en 'midden omgeving'. In onderstaande afbeelding 4.5 is de ligging van het plangebied aangegeven met de blauwe omlijning.
![]() |
Afbeelding 4.5: Welstandsniveau (Bron: gemeenten Dinkelland en Tubbergen) |
In voorliggend geval gaat het om de bouw van 10 woningen. Deze worden aangemerkt als reguliere bouwwerken (bouwwerken buiten het bestemmingsplan). Aangezien het plangebied in een kern en in een 'midden omgeving' ligt wordt het initiatief getoetst door het Q-team (kwaliteitsteam).
Voorliggend plan is passend qua opzet en sluit aan op de kenmerken van het gebied. In deze fase zijn de bouwtekeningen nog niet uitgewerkt. Bij het beoordelen van de aanvraag voor een omgevingsvergunning voor het bouwen zal een definitief welstandsadvies worden uitgebracht.
Geconcludeerd wordt dat de ontwikkeling in overeenstemming is met de gemeentelijke beleidsuitgangspunten zoals verwoord in de in deze paragraaf behandelde beleidsstukken.
Op grond van artikel 3.1.6 van het Besluit ruimtelijke ordening moet in de toelichting op het bestemmingsplan een beschrijving worden opgenomen van de wijze waarop de milieukwaliteitseisen bij het plan zijn betrokken. Daarbij moet rekening gehouden worden met de geldende wet- en regelgeving en met de vastgestelde (boven)gemeentelijke beleidskaders. Bovendien is een bestemmingsplan vaak een belangrijk middel voor afstemming tussen de milieuaspecten en ruimtelijke ordening.
In dit hoofdstuk worden de resultaten van het onderzoek naar de milieukundige uitvoerbaarheid beschreven. Het betreft de thema's geluid, bodem, luchtkwaliteit, externe veiligheid, milieuzonering, ecologie, archeologie & cultuurhistorie en Beluit milieueffectrapportage.
De Wet geluidhinder (Wgh) bevat geluidnormen en richtlijnen over de toelaatbaarheid van geluidniveaus als gevolg van rail- en wegverkeerslawaai en industrielawaai. De Wgh geeft aan dat een akoestisch onderzoek moet worden uitgevoerd bij het voorbereiden van de vaststelling van een bestemmingsplan of het nemen van een omgevingsvergunning indien het plan een geluidgevoelig object mogelijk maakt binnen een geluidszone van een bestaande geluidsbron of indien het plan een nieuwe geluidsbron mogelijk maakt. Het akoestisch onderzoek moet uitwijzen of de wettelijke voorkeurswaarde bij geluidgevoelige objecten wordt overschreden en zo ja, welke maatregelen nodig zijn om aan de voorkeurswaarde te voldoen. Voorliggend bestemmingsplan voorziet in het realiseren van 10 grondgebonden woningen. Woningen worden in de Wgh aangemerkt als geluidgevoelige objecten.
In artikel 74 van de Wgh is aangegeven dat wegen aan weerszijden van de weg een wettelijke geluidszone hebben waarvan de grootte afhankelijk is van het aantal rijstroken en van de ligging van het plangebied (binnenstedelijk gebied of buitenstedelijk gebied).
De te realiseren woningen liggen binnen de wettelijke geluidszone van de Bisschopstraat. Er is dan ook een akoestisch onderzoek wegverkeerslawaai uitgevoerd. Het onderzoek is als Bijlage 2 bij deze toelichting gevoegd. In de komende alinea worden de belangrijkste conclusies uiteengezet.
De geluidsbelasting ten gevolge van wegverkeerslawaai van de Bisschopstraat bedraagt hoogstens 55 dB. Hiermee wordt niet aan de aan de ambitiewaarde van 43 dB en de voorkeurswaarde van 48 dB voldaan. Bron- en overdrachtsmaatregelen kunnen rekenen op bezwaren van stedenbouwkundige, landschappelijke of financiële aard. Daarnaast wordt voldaan aan de aanvullende voorwaarden uit het geluidbeleid van de gemeente Dinkelland voor het toekennen van een hogere waarde. Er dient dan ook een hogere waarde van 55 dB ten aanzien van de Bisschopstraat te worden vastgesteld. Met het nemen van gevelmaatregelen met een geluidwering van maximaal 27 dB kan een binnenniveau van 33 dB worden gerealiseerd. Er is daarmee sprake van een aanvaardbaar woon- en leefklimaat ter plaatse van de te realiseren woningen wat betreft het aspect wegverkeerslawaai.
Railverkeerslawaai wordt in dit geval buiten beschouwing gelaten omdat de dichtstbijzijnde spoorlijn op ruime afstand van het plangebied is gelegen.
In de omgeving van het plangebied is geen gezoneerd bedrijventerrein, als bedoeld in de Wgh, aanwezig. Het uitvoeren van een akoestisch onderzoek industrielawaai is daarom niet noodzakelijk. Wat betreft de invloed van individuele bedrijvigheid op het plangebied wordt verwezen naar paragraaf 5.5 (bedrijven en milieuzonering).
Met inachtneming van het verkrijgen van een hogere waarde inzake wegverkeerlawaai voor de beoogde woningen, vormt de Wet geluidhinder geen belemmering voor de uitvoerbaarheid van het plan.
Bij de vaststelling van een bestemmingsplan dient te worden bepaald of de aanwezige bodemkwaliteit past bij het toekomstige gebruik van die bodem en of deze aspecten optimaal op elkaar kunnen worden afgestemd. Om hierin inzicht te krijgen, dient doorgaans een bodemonderzoek te worden verricht.
In voorliggend geval is door Geofoxx Milieu Expertise in 2018 een verkennend bodemonderzoek uitgevoerd. Het onderzoeksrapport is als Bijlage 3 bijgevoegd. In de volgende alinea worden de belangrijkste conclusies uiteengezet.
Totaal zijn op het perceel 19 boringen verricht, waarvan er één is afgewerkt met een peilbuis ter plaatse van het voormalig woonwagenkamp.
Tijdens het zintuiglijk onderzoek zijn in de bodem ter plaatse van de parkeerplaats, op de achterzijde van het terrein, bodemvreemde materialen aangetroffen in de vorm van baksteen en slakken. Vermoedelijk is de laag met bijmengingen aangebracht, in combinatie met het aanbrengen van het vul/ straatzand, ten behoeve van de parkeerplaats.
Van de bovengrond op het noordelijke deel van het perceel (grenzend aan Bisschopstraat 14) is een separaat mengmonster samengesteld (bovengrond I). Daarnaast is een mengmonster samengesteld van de “verdachte lagen” met bijmengingen baksteen en slakken onder de parkeerplaats (Parkeerplaats). Als laatste zijn mengmonsters samengesteld van de boven- en ondergrond, om een uitspraak te kunnen doen over de algehele bodemkwaliteit op het terrein (bovengrond II & ondergrond).
In mengmonster “bovengrond I” is een gehalte aan PAK aangetroffen, welke de achtergrondwaarde overschrijdt. De exacte herkomst van het verhoogde gehalte PAK is onbekend. In het mengmonster, samengesteld met de baksteen- en slakkenhoudende grond, overschrijd de parameter kwik de achtergrondwaarde. Op basis van de mate en type bodemvreemde bijmenging, zijn dergelijke gehalten niet vreemd. In de overige mengmonsters zijn geen parameters aangetroffen gehalten boven de achtergrondwaarde.
In het grondwater overschrijdt de concentratie barium de streefwaarde. Dergelijke concentraties worden in de regio waarin de onderzoekslocatie is gelegen vaker aangetroffen en zijn vermoedelijk van nature aanwezig.
De resultaten komen wel overeen met de verwachte bodemkwaliteit in dit gebied. Er is geen aanleiding om nader onderzoek uit te voeren.
Op basis van het vorenstaande wordt geconcludeerd dat het aspect bodem geen belemmering voor de uitvoerbaarheid van het voorliggend bestemmingsplan vormt.
Om een goede luchtkwaliteit in Europa te garanderen heeft de Europese Unie een viertal kaderrichtlijnen opgesteld. De hiervan afgeleide Nederlandse wetgeving is vastgelegd in hoofdstuk 5, titel 2 van de Wet milieubeheer. Deze wetgeving staat ook bekend als de Wet luchtkwaliteit.
In de Wet luchtkwaliteit staan onder andere de grenswaarden voor de verschillende luchtverontreinigende stoffen. Onderdeel van de Wet luchtkwaliteit zijn de volgende Besluiten en Regelingen:
Het Besluit niet in betekenende mate bijdragen (NIBM) staat bouwprojecten toe wanneer de bijdrage aan de luchtkwaliteit van het desbetreffende project niet in betekenende mate is. Het begrip “niet in betekenende mate” is gedefinieerd als 3% van de grenswaarden uit de Wet milieubeheer. Het gaat hierbij uitsluitend om stikstofdioxide (NO2) en fijn stof (PM10). Toetsing aan andere luchtverontreinigende stoffen uit de Wet luchtkwaliteit vindt niet plaats.
In de Regeling NIBM is een lijst met categorieën van gevallen (inrichtingen, kantoor- en woningbouwlocaties) opgenomen die niet in betekenende mate bijdragen aan de luchtverontreiniging. Enkele voorbeelden zijn:
Als een ruimtelijke ontwikkeling niet genoemd staat in de Regeling NIBM kan deze nog steeds niet in betekenende mate bijdragen. De bijdrage aan NO2 en PM10 moet dan minder zijn dan 3% van de grenswaarden. Dit komt overeen met 1,2 microgram/m3 voor NO2 en PM10.
Dit besluit is opgesteld om mensen die extra gevoelig zijn voor een matige luchtkwaliteit aanvullend te beschermen. Deze 'gevoelige bestemmingen' zijn scholen, kinderdagverblijven en verzorgings-, verpleeg- en bejaardentehuizen. Woningen en ziekenhuizen/klinieken zijn geen gevoelige bestemmingen.
De grootste bron van luchtverontreiniging in Nederland is het wegverkeer. Het Besluit legt aan weerszijden van rijkswegen en provinciale wegen zones vast. Bij rijkswegen is deze zone 300 meter, bij provinciale wegen 50 meter. Bij realisatie van 'gevoelige bestemmingen' binnen deze zones is toetsing aan de grenswaarden die genoemd zijn in de Wet luchtkwaliteit nodig.
Gelet op de aard en omvang van dit project, in verhouding tot categorieën van gevallen zoals beschreven in paragraaf 5.3.1.1 kan worden gesteld dat voorliggend project 'niet in betekenende mate bijdraagt' aan de luchtverontreiniging.
Tot slot wordt geconcludeerd dat de functies die in dit bestemmingsplan mogelijk worden gemaakt niet worden aangemerkt als een gevoelige bestemming in het kader van het 'Besluit gevoelige bestemmingen'.
Het aspect luchtkwaliteit vormt geen belemmering voor voorliggend initiatief.
Externe veiligheid is een beleidsveld dat is gericht op het beheersen van risico's die ontstaan voor de omgeving bij de productie, de opslag, de verlading, het gebruik en het transport van gevaarlijke stoffen. Bij nieuwe ontwikkelingen moet worden voldaan aan strikte risicogrenzen. Een en ander brengt met zich mee dat nieuwe ruimtelijke ontwikkelingen moeten worden getoetst aan wet- en regelgeving op het gebied van externe veiligheid. Concreet gaat het om risicovolle bedrijven, vervoer gevaarlijke stoffen per weg, spoor en water en transport gevaarlijke stoffen via buisleidingen. Op de diverse aspecten van externe veiligheid is afzonderlijke wetgeving van toepassing. Voor risicovolle bedrijven gelden onder meer:
Voor vervoer van gevaarlijke stoffen geldt de 'Wet Basisnet vervoer gevaarlijke stoffen' (Wet Basisnet). Dat vervoer gaat over water, spoor, wegen of door de lucht. De regels van het Basisnet voor ruimtelijke ordening zijn vastgelegd in:
Voor het transport van gevaarlijke stoffen per buisleiding geldt het Besluit externe veiligheid buisleidingen (Bevb).
Het doel van wetgeving op het gebied van externe veiligheid is het tot een minimum beperken van risico's waaraan burgers in hun leefomgeving worden blootgesteld vanwege risicovolle inrichtingen en activiteiten. Het is noodzakelijk inzicht te hebben in de kwetsbare en beperkt kwetsbare objecten en het plaatsgebonden en het groepsrisico.
Aan hand van de Risicokaart is een inventarisatie verricht van risicobronnen in en rond het plangebied. Op de Risicokaart staan meerdere soorten risico's, zoals ongevallen met brandbare, explosieve en giftige stoffen, grote branden of verstoring van de openbare orde. In totaal worden op de Risicokaart dertien soorten rampen weergegeven. In afbeelding 5.1 is een uitsnede van de Risicokaart met betrekking tot het plangebied en omgeving weergegeven. De blauwe belijning geeft het plangebied weer.
![]() |
Afbeelding 5.1: Uitsnede risicokaart (Bron: Nederland.risicokaart.nl) |
Uit de inventarisatie blijkt dat de locatie:
LPG-tankstation
Op afbeelding 5.1 is weergegeven dat er een LPG-tankstation in de nabijheid van het plangebied ligt. Het betreft Tankstation Hoogendijk VOF, welke op circa 190 meter van het plangebied ligt. De inrichting heeft een plaatsgebonden risicocontour van 35 meter. De groepsrisicocontour bedraagt 150 meter. Het plangebied ligt buiten deze risicocontouren, waardoor een nadere verantwoording van het plaatsgebonden- en/of groepsrisico niet benodigd is.
Eén en ander brengt met zich mee dat het voornemen in overeenstemming is met wet- en regelgeving ter zake van externe veiligheid.
Zowel de ruimtelijke ordening als het milieubeleid stellen zich ten doel een goede kwaliteit van het leefmilieu te handhaven en te bevorderen. Dit gebeurt onder andere door milieuzonering. Onder milieuzonering verstaan we het aanbrengen van een voldoende ruimtelijke scheiding tussen milieubelastende bedrijven of inrichtingen enerzijds en milieugevoelige functies als wonen en recreëren anderzijds. De ruimtelijke scheiding bestaat doorgaans uit het aanhouden van een bepaalde afstand tussen milieubelastende en milieugevoelige functies. Die onderlinge afstand moet groter zijn naarmate de milieubelastende functie het milieu sterker belast. Milieuzonering heeft twee doelen:
Voor het bepalen van de aan te houden afstanden wordt de VNG-uitgave “Bedrijven en Milieuzonering” uit 2009 gehanteerd. Deze uitgave bevat een lijst, waarin voor een hele reeks van milieubelastende activiteiten (naar SBI-code gerangschikt) richtafstanden zijn gegeven ten opzichte van milieugevoelige functies. De lijst geeft richtafstanden voor de ruimtelijk relevante milieuaspecten geur, stof, geluid en gevaar. De grootste van de vier richtafstanden is bepalend voor de indeling van een milieubelastende activiteit in een milieucategorie en daarmee ook voor de uiteindelijke richtafstand. De richtafstandenlijst gaat uit van gemiddeld moderne bedrijven. Indien bekend is welke activiteiten concreet zullen worden uitgeoefend, kan gemotiveerd worden uitgegaan van de daadwerkelijk te verwachten milieubelasting, in plaats van de richtafstanden. De afstanden worden gemeten tussen enerzijds de grens van de bestemming die de milieubelastende functie(s) toelaat en anderzijds de uiterste situering van de gevel van een milieugevoelige functie die op grond van het bestemmingsplan of wijzigingsplan mogelijk is.
Hoewel deze richtafstanden indicatief zijn, volgt uit jurisprudentie dat deze afstanden als harde eis gezien worden door de Raad van State bij de beoordeling of woningen op een passende afstand van bedrijven worden gesitueerd.
Afstemming van bestaande en nieuwe functies gebeurt door het aanhouden van zogenaamde richtafstanden. Hierbij kan gebruik worden gemaakt van de VNG-uitgave 'Bedrijven en Milieuzonering'. Bij deze richtafstanden wordt rekening gehouden met de milieuaspecten geur, stof, geluid en gevaar zoals gesteld in de 'Staat van bedrijfsactiviteiten'. Hierbij wordt uitgegaan van het principe van functiescheiding, waarbij twee gebiedstypen te onderscheiden zijn, namelijk: 'rustige woonwijk' en 'gemengd gebied'.
Het plangebied is gelegen in een gebied dat wordt gekenmerkt als centrumgebied met functiemenging. Door deze functiemenging is het plangebied aan te merken als omgevingstype 'gemengd gebied'.
Voor gebieden waar in enige vorm sprake is van functiemenging, of in gebieden waar bewust functiemenging wordt nagestreefd (bijvoorbeeld om een grotere levendigheid tot stand te brengen), kunnen de gebieden worden aangemerkt als 'functiemengingsgebied'. Bij 'functiemengingsgebieden' moet gedacht worden aan:
De richtafstanden uit het omgevingstype rustige woonwijk kunnen, zonder dat dit ten koste gaat van het woon- en leefklimaat, met één afstandsmaat worden verlaagd indien sprake is van gemengd gebied. Daarbij wordt in de VNG-uitgave 'Bedrijven en milieuzonering' opgemerkt dat het vanuit het oogpunt van efficiënt ruimtegebruik de voorkeur verdient functiescheiding niet verder door te voeren dan met het oog op een goed woon- en leefklimaat noodzakelijk is.
Het plangebied is, gezien de menging van functies, aan te merken als een 'gemengd gebied'.
Milieucategorie | Richtafstanden tot omgevingstype rustige woonwijk | Richtafstanden tot omgevingstype gemengd gebied |
1 | 10 m | 0 m |
2 | 30 m | 10 m |
3.1 | 50 m | 30 m |
3.2 | 100 m | 50 m |
4.1 | 200 m | 100 m |
4.2 | 300 m | 200 m |
5.1 | 500 m | 300 m |
5.2 | 700 m | 500 m |
5.3 | 1.000 m | 700 m |
6 | 1.500 m | 1.000 m |
Zoals reeds hiervoor genoemd wordt, dient bij het realiseren van nieuwe bestemmingen gekeken te worden naar de omgeving waarin de nieuwe bestemmingen gerealiseerd worden. Hierbij spelen twee vragen een rol:
Hierbij gaat het met name om de vraag of de voorgenomen ruimtelijke ontwikkeling leidt tot een situatie die, vanuit hinder of gevaar bezien, in strijd is te achten met een goede ruimtelijke ordening. Daarvan is sprake als het woon- en leefklimaat van omwonenden in ernstige mate wordt aangetast. Voorliggend plan voorziet in het realiseren van tien woningen.
De functie 'wonen' betreft geen milieubelastende activiteit voor de omgeving. Van enige vorm van aantasting van het woon- en leefklimaat van omwonenden door toevoeging van deze functie, is dan ook geen sprake.
Hierbij gaat het om de vraag of de nieuwe functies binnen het plangebied hinder ondervinden van bestaande functies in de omgeving. Voorliggend bestemmingsplan voorziet in het realiseren van 10 woningen. Woningen worden aangemerkt als milieugevoelige functies.
Rondom het plangebied bevind zich een woonzorgcentrum en een horecavoorziening categorie 2. Een woonzorgvoorziening is op basis van de VNG-brochure te vergelijken met de categorie 'verpleeghuizen', waarvoor milieucategorie 2 geld geldt. Voor een dergelijke functie geldt een grootste richtafstand van 10 meter voor het aspect geluid, uitgaande van het omgevingstype 'gemengd gebied'. Het plangebied ligt op circa 15 meter van de woonzorgvoorziening. De woningen worden op nog grotere afstand gerealiseerd. Er wordt dan ook aan de richtafstand voldaan.
In de begripsomschrijving van het geldende bestemmingsplan is een horecavoorziening categorie 2 bestemd voor een horecavoorziening met een hoge bezoeksfrequentie als een bar, café en restaurant. Een dergelijke functie kan het best vergeleken worden met de categorie 'restaurants, cafetaria's, snackbar, ijssalons met eigen ijsbereiding, viskramen e.d.', waarvoor milieucategorie 1 geldt met een grootste richtafstand van 10 meter voor het aspect gevaar. Voor het aspect gevaar geldt dat de richtafstand niet mag worden teruggebracht in het geval van omgevingstype 'gemengd gebied'. De horecavoorziening ligt op circa 60 meter van het plangebied. Er wordt dan ook aan de richtafstand voldaan.
De omliggende functies vormen geen belemmering voor de voorgenomen ontwikkeling. Omgekeerd worden omliggende bedrijven niet in hun bedrijfsvoering en ontwikkelingsmogelijkheden belemmerd.
Het aspect milieuzonering vormt geen belemmering voor de uitvoerbaarheid van dit plan.
Bescherming in het kader van de natuur wet- en regelgeving is op te delen in gebieds- en soortenbescherming. Sinds 1 januari 2017 is het wettelijk kader ten aanzien van gebieds- en soortenbescherming vastgelegd in de Wet natuurbescherming. Bij gebiedsbescherming heeft men te maken met Natura 2000-gebieden en het Natuurnetwerk Nederland (voorheen EHS). Soortenbescherming gaat uit van de bescherming van dier- en plantensoorten.
Natura 2000 is een samenhangend netwerk van natuurgebieden in Europa. Natura 2000 bestaat uit gebieden die zijn aangewezen in het kader van de Europese Vogelrichtlijn (79/409/EEG) en gebieden die zijn aangemeld op grond van de Europese Habitatrichtlijn (92/43/EEG). Deze gebieden worden in Nederland op grond van de Wet natuurbescherming beschermd.
Het plangebied ligt niet binnen Natura 2000-gebied. Het dichtstbijzijnde Natura 2000-gebied betreft de Lemselermaten op een afstand van circa 800 meter van het plangebied. Om de stikstofdepositie op Lemselermaten in kaart te brengen is een AERIUS-berekening uitgevoerd voor de aanlegfase en de gebruiksfase. Deze berekening en bijbehorende rapportage is als Bijlage 4 bijgevoegd. In volgende alinea worden de belangrijkste conclusies uiteengezet.
Gedurende de aanlegfase wordt in totaal 15,95 kg/jaar NOx en minder dan 1 kg/jaar NH3 uitgestoten. De emissie gedurende de gebruiksfase is 40,49 kg/jaar NOx en 3,16 kg/jaar NH3. Als gevolg van deze uitstoot vindt er geen stikstofdepositie in Natura-2000 gebieden plaats. De voorgenomen ontwikkeling vormt dan ook geen belemmering voor de instandhoudingsdoelstellingen van Natura-2000 gebieden.
Het Natuurnetwerk Nederland (NNN) is de kern van het Nederlandse natuurbeleid (NNN). Het NNN is in provinciale structuurvisies uitgewerkt. In of in de directe nabijheid van het NNN geldt het 'nee, tenzij'-principe. In principe zijn er geen ontwikkelingen toegestaan als zij de wezenlijke kenmerken of waarden van het gebied aantasten.
Het plangebied ligt niet binnen het NNN. De dichtstbijzijnde gronden van het NNN liggen op circa 700 meter van het plangebied. Gezien de afstand tot het NNN en de aard en omvang van de ontwikkeling wordt geconcludeerd dat er geen aantasting plaatsvindt van de wezenlijke kenmerken en waarden van het NNN.
Bij ruimtelijke ontwikkelingen dient te worden getoetst of er sprake is van negatieve effecten op de aanwezige natuurwaarden. Als hiervan sprake is, moet ontheffing of vrijstelling worden gevraagd. Natuurbank Overijssel heeft een Quickscan natuurwaardenonderzoek uitgevoerd. Het volledige rapport is opgenomen in bijlage Bijlage 5 bij deze toelichting. Hierna wordt ingegaan op de bevindingen.
Het plangebied behoort vermoedelijk tot functioneel leefgebied van verschillende amfibieën-, vogel-, vleermuis- en grondgebonden zoogdiersoorten. Voorgenoemde soorten benutten het plangebied hoofdzakelijk als foerageergebied, maar mogelijk bezetten grondgebonden zoogdieren er een rust- en/of voortplantingsplaats, bezetten amfibieën er een winterrustplaats en nestelen er vogels. Er zijn geen aanwijzingen gevonden dat vleermuizen een rust- of verblijfplaats bezetten in de bebouwing of de bomen in het plangebied.
Er nestelen alleen vogelsoorten in het plangebied waarvan uitsluitend het bezette nest beschermd is, niet het oude nest of de nestplaats. Bezette vogelnesten zijn beschermd en mogen niet beschadigd of vernield worden. Gelet op de aard van de werkzaamheden kan geen ontheffing verkregen worden voor het beschadigen of vernielen van bezette vogelnesten. De beplanting dient gerooid te worden buiten de voortplantingsperiode van vogels.
Voor de grondgebonden zoogdier- en amfibieënsoorten, die mogelijk een rust- en/of voortplantingslocatie in het plangebied bezetten, geldt een vrijstelling van de verbodsbepalingen ‘doden en verwonden’ en het ‘beschadigen en vernielen van rust- en voortplantingslocaties’. Deze vrijstelling is van toepassing omdat er sprake is van een ruimtelijke ontwikkeling. De functie van het plangebied als foerageergebied voor vleermuizen, amfibieën, vogels en grondgebonden zoogdieren wordt door uitvoering van de voorgenomenactiviteiten niet aangetast.
Mits bezette vogelnesten beschermd worden, leiden de voorgenomen activiteiten niet tot wettelijke consequenties in het kader van soortbescherming. Vanwege de ligging buiten beschermd natuurgebied en de lokale invloedsfeer, leiden de voorgenomen activiteiten niet tot wettelijke consequenties in het kader van gebiedsbescherming.
Het aspect ecologie vormt dan ook geen belemmering voor de gewenste ontwikkeling.
Initiatiefnemers hebben op basis van de Erfgoedwet een archeologische zorgplicht bij projecten waarbij de bodem wordt verstoord. Hiervoor is onderzoek noodzakelijk: het archeologisch vooronderzoek. Als blijkt dat in het plangebied behoudenswaardige archeologische vindplaatsen aanwezig zijn, dan dient de initiatiefnemer hiermee rekening te houden. Dit kan leiden tot een aanpassing van de plannen, waardoor de vindplaatsen behouden blijven, of tot een archeologische opgraving en publicatie van de resultaten.
In afbeelding 5.1 is een uitsnede van de archeologische beleidskaart van de gemeente Dinkelland weergegeven. Het plangebied is daarin met rode belijning aangeduid.
![]() |
Afbeelding 5.2: Uitsnede archeologische beleidskaart gemeente Dinkelland (Bron: gemeente Dinkelland) |
Het plangebied ligt in een gebied dat is aangemerkt als 'beekdalen en overige laagten'. Dergelijke gebieden zijn vrijgesteld van het doen van archeologisch onderzoek, tenzij het plangebied binnen gebieden ligt met meerdere archeologische verwachtingswaarden. In voorliggend geval ligt het gehele plangebied in de zone 'beekdalen en overige laagten' en is er dus geen archeologisch onderzoek benodigd.
Onder cultuurhistorische waarden worden alle structuren, elementen en gebieden bedoeld die cultuurhistorisch van belang zijn. Zij vertellen iets over de ontstaansgeschiedenis van het Nederlandse cultuurlandschap. Vaak is er een sterke relatie tussen aardkundige aspecten en cultuurhistorische aspecten.
In de Bro is in artikel 3.1.6, vijfde lid, onderdeel a opgenomen dat een bestemmingsplan/wijzigingsplan “een beschrijving van de wijze waarop met de in het gebied aanwezige cultuurhistorische waarden en in de grond aanwezige of te verwachten monumenten rekening is gehouden” dient te bevatten.
Er bevinden zich, op basis van de Cultuurhistorische Waardenkaart van de provincie Overijssel, in het plangebied zelf en de directe omgeving geen rijks- of gemeentelijke monumenten of andere cultuurhistorische waarden. Daardoor wordt gesteld dat cultuurhistorie geen belemmering vormt voor onderliggend plan.
Geconcludeerd wordt er geen archeologisch onderzoek uitgevoerd hoeft te worden. Tevens is geen sprake van negatieve effecten op de cultuurhistorische waarden.
De milieueffectrapportage is een wettelijk instrument met als doel het aspect milieu een volwaardige plaats in deze integrale afweging te geven. Een bestemmingsplan kan op drie manieren met milieueffectrapportage in aanraking komen:
In het Besluit m.e.r. neemt het bestemmingsplan een bijzondere positie in, want het kan namelijk tegelijkertijd opgenomen zijn in zowel kolom 3 als in kolom 4 van het Besluit m.e.r.. Of het bestemmingsplan in deze gevallen voldoet aan de definitie van het plan uit kolom 3 of aan de definitie van het besluit uit kolom 4 is afhankelijk van de wijze waarop de activiteit in het bestemmingsplan wordt bestemd. Als voor de activiteit eerst één of meerdere uitwerkings- of wijzigingsplannen moeten worden vastgesteld dan is sprake van 'kaderstellend voor' en voldoet het bestemmingsplan aan de definitie van het plan. Is de activiteit geheel of gedeeltelijk als eindbestemming opgenomen voldoet het aan de definitie van het besluit.
Een belangrijk element in het Besluit m.e.r. is het (in feite) indicatief maken van de gevalsdefinities (de drempelwaarden in kolom 2 in de D-lijst). Dit betekent dat het bevoegd gezag meer moet doen dan onder de oude regelgeving. Kon vroeger worden volstaan met de mededeling in het besluit dat de omvang van de activiteit onder de drempelwaarde lag en dus geen m.e.r. (beoordeling) noodzakelijk was, onder de nu geldende regeling moet een motivering worden gegeven. Voor deze toets wordt de term vormvrije m.e.r.-beoordeling gehanteerd.
Voorliggend bestemmingsplan voorziet in de benodigde planologische kaders voor het realiseren van 10 woningen. In het kader van deze ontwikkeling is een aeriusberekening uitgevoerd. Deze is als Bijlage 4 bijgevoegd. Uit deze berekening volgt dat er geen sprake is van stikstofdepositie op Natura 2000-gebieden. Er is dan ook geen sprake van aantasting van de instandhoudingsdoelstelingen van een Natura-2000 gebied. Een passende beoordeling op basis van artikel 2.8, lid 1 van de Wet natuurbescherming is in het kader van dit bestemmingsplan dan ook niet noodzakelijk, aangezien er geen significante negatieve effecten zijn te verwachten. Er is dus geen sprake van een m.e.r.-plicht op basis van artikel 7.2a van de Wet milieubeheer.
Dit bestemmingsplan voorziet in het realiseren van 10 woningen. Het plan voldoet daarmee aan de definitie van 'kaderstellend voor' als bedoeld in het Besluit m.e.r. Dit betekent dat dit bestemmingsplan m.e.r.-(beoordelings)plichtig is indien activiteiten worden mogelijk gemaakt die genoemd worden in onderdeel C of D van het Besluit m.e.r. en de daarin opgenomen drempelwaarden overschrijden of belangrijke nadelige gevolgen voor het milieu niet kunnen worden uitgesloten.
In dit geval is sprake van een ontwikkeling die niet wordt genoemd in onderdeel C van het Besluit m.e.r. en is daarom niet direct m.e.r.-plichtig. Voor de beoogde ontwikkelingen is onderstaande activiteit uit de D-lijst van het Besluit milieueffectrapportage relevant, namelijk 'aanleg, wijziging of uitbreiding van een stedelijk ontwikkelingsproject met inbegrip van de bouw van winkelcentra of parkeerterreinen'. De drempelwaarden van de betreffende categorie worden niet overschreden of zijn niet van toepassing (oppervlakte van 100 ha of meer, 2.000 of meer woningen en bedrijfsvloeroppervlakte van 200.000 m² of meer). Dit betekent dat er geen sprake is van een directe m.e.r. plicht.
In voorliggend geval is een vormvrije m.e.r.-beoordeling uitgevoerd. Deze is als Bijlage 6 bijgevoegd. Hierop heeft de Omgevingsdienst Twente op 6 juli besloten dat er geen m.e.r.-procedure doorlopen hoeft te worden. Het daarbijbehorende besluit is als Bijlage 7 bijgevoegd.
De vormvrije m.e.r.-beoordeling maakt duidelijk dat de milieueffecten als gevolg van de voorgenomen ontwikkeling beperkt zijn en dat er geen sprake is van een bijzondere omstandigheid die het opstellen van een plan-m.e.r. noodzakelijk maakt.
De Europese Kaderrichtlijn Water (2000/60/EG) is op 22 december 2000 in werking getreden en is bedoeld om in alle Europese wateren de waterkwaliteit chemisch en ecologisch verder te verbeteren. De Kaderrichtlijn Water omvat regelgeving ter bescherming van het binnenlandse oppervlaktewater, overgangswateren (waaronder estuaria worden verstaan), kustwateren en grondwater. Streefdatum voor het bereiken van gewenste waterkwaliteit is 2015. Eventueel kan er, mits goed onderbouwd, uitstel (derogatie) verleend worden tot uiteindelijk 2027. Voor het uitwerken van de doelstellingen worden er op (deel)stroomgebied plannen opgesteld. In deze (deel)stroomgebiedbeheersplannen staan de ambities en maatregelen beschreven voor de verschillende (deel)stroomgebieden. Voornamelijk de ecologische ambities worden op het niveau van de deelstroomgebieden bepaald.
Het Rijksbeleid op het gebied van het waterbeheer is vastgelegd in het Nationaal Waterplan (NWP) 2016-2021 (vastgesteld 17 december 2015). Het plan geeft op hoofdlijnen de ambities weer van het Rijk ten aanzien van het nationale waterbeleid en het daaraan gerelateerde ruimtelijke beleid. De belangrijkste ambities richten zich op waterveiligheid, zoetwater en waterkwaliteit. Maar ook de Deltabeslissingen en enkele waterafhankelijke thema's als natuur en duurzame energie hebben in het plan een plek gekregen. De doorwerking van de beleidsambities/uitgangspunten naar lagere overheden is geregeld in de Structuurvisie Infrastructuur en Ruimte (2012), het Bestuursakkoord Water (2011) en de Waterwet (2009).
In de Omgevingsvisie Overijssel wordt ruim aandacht besteed aan de wateraspecten. De ambities zijn, naast de uitvoering van de Kaderrichtlijn Water, gericht op de verbetering van de kwaliteit van de kleinere wateren, de veiligheid, de grondwaterbescherming, bestrijding van wateroverlast, de kwantiteit en kwaliteit van grond- en oppervlakte water en waterbeleving zowel in de groene ruimte als stedelijk gebied.
Door de invoering van de Kaderrichtlijn Water is Nederland verdeeld in vijf deelstroomgebieden. Het deelstroomgebied Rijn-Oost wordt beheerd door de waterschappen Rijn en IJssel, Vechtstromen, Vallei en Veluwe, Drents Overijsselse Delta, en Zuiderzeeland. Om te voldoen aan de eisen van de Kaderrichtlijn Water hebben deze waterschappen een Waterbeheerplan opgesteld.
Het algemeen bestuur van het waterschap Vechtstromen heeft in de vergadering van 7 oktober 2015 het 'Waterbeheerplan 2016-2021' vastgesteld.
In het Waterbeheerplan is aangegeven hoe het waterschap zijn taken de komende jaren (2016 tot 2021) wil uitvoeren. In het plan zijn doelen en maatregelen gesteld voor de thema's waterveiligheid, voldoende water, schoon water en het zuiveren van afvalwater. Deze zijn gericht op het:
Zoals in voorgaande paragrafen uiteen is gezet, wordt in het moderne waterbeheer (waterbeheer 21e eeuw) gestreefd naar duurzame, veerkrachtige watersystemen met minimale risico's op wateroverlast of watertekorten. Belangrijk instrument hierbij is de watertoets, die sinds 1 november 2003 in ruimtelijke plannen is verankerd. In de toelichting op ruimtelijke plannen dient een waterparagraaf te worden opgenomen. Hierin wordt verslag gedaan van de wijze waarop rekening is gehouden met de gevolgen van het plan voor de waterhuishoudkundige situatie (watertoets).
Het doel van de watertoets is te garanderen dat waterhuishoudkundige doelstellingen expliciet en op een evenwichtige wijze in het plan worden afgewogen. Deze waterhuishoudkundige doelstellingen betreffen zowel de waterkwantiteit (veiligheid, wateroverlast, tegengaan verdroging) als de waterkwaliteit (riolering, omgang met hemelwater, lozingen op oppervlaktewater).
Via de Digitale Watertoets is Waterschap Vechtstromen van de ontwikkeling op de hoogte gebracht. Uit de Watertoets kwam naar voren dat de normale procedure doorlopen dient te worden. In het kader van de normale procedure is contact met Waterschap Vechtstromen opgenomen. De reactie van Waterschap Vechtstromen is als Bijlage 8 opgenomen.
Ten behoeve van voorliggende ontwikkeling is een waterhuishoudkundig plan opgesteld. Deze is als Bijlage 9 bijgevoegd. Hierna zijn de belangrijkste resultaten en conclusies uiteengezet.
Het vloerpeil van de woningen dient, bij gebruik van kruipruimte, op minimaal 1 meter boven de gemiddeld hoogste grondwaterstand te liggen. Uit historische gegevens blijkt dat de hoogste grondwaterstanden rond 17,4 m +NAP liggen. De drempelhoogte ven de huidige bebouwing ligt op 18,5 m +NAP. Geadviseerd wordt om een vloerpeil van 18,5 m +NAP aan te houden.
Het vloerpeil van de woningen dient op minimaal 30 cm boven het wegpeil te liggen. Dit betekent een wegpeil van maximaal 18,2 m +NAP. Dit sluit aan bij de maaiveldhoogte van het terrein van het verzorgingstehuis aan de zuidoostzijde van het plangebied (maaiveld 18,0 tot 18,3 m +NAP).
Om wateroverlast te voorkomen wordt het achterste deel van het plangebied flink opgehoogd.
Het hemelwater van de woningen wordt op eigen terrein geïnfiltreerd in de bodem. Hierbij wordt uitgegaan van een berging van 17 mm. Bij een groter aanbod zal hemelwater naar het openbare terrein afstromen. Hierbij wordt uitgegaan van nog eens 20 mm neerslag.
Het hemelwater afkomstig van de weg aan de voorzijde van de het plangebied (blauwe deel in afbeelding 6.1) en de voorste 4 woningen wordt geborgen en geïnfiltreerd middels een wadi aan de voorzijde van het terrein. Het hemelwater afkomstig van het middelste deel van het plangebied (roze) wordt in de middelste wadi geborgen en geïnfiltreerd. Het hemelwater afkomstig van het achterste deel van het plangebied (rood) wordt geborgen en geïnfiltreerd in een wadi aan de achterzijde van het plangebied, nabij de Weerselerbeek.
![]() |
Afbeelding 6.1: Afstromend oppervlak en inhoud Wadi's (Bron: Stadlandwater) |
Aan de voorzijde van het plangebied wordt een wadi aangelegd voor de berging en infiltratie van hemelwater van de eerste vier woningen en de voorzijde van de openbare weg. De inhoud van de berging van deze wadi dient 19,9 m3 te zijn. In het plan is een wadi van 22 m3 opgenomen.
Het hemelwater afkomstig uit het middelste deel van het plangebied, 13,4 m3, wordt naar de middelste wadi gebracht. Deze wadi heeft een inhoud van 10 m3. Er wordt een overloopvoorziening door middel van een slokop naar de achterste wadi aangebracht.
Voor het achterste deel van het plangebied is een berging van 15,8 m3 benodigd. Hier wordt een wadi van 35 m3 gerealiseerd.
Vanuit de achterste wadi wordt een overloopvoorziening, via de bestaande duiker, naar de Weerselerbeek aangebracht.
Er wordt een gescheiden rioolstelsel aangelegd. Het afvalwater afkomstig van de 10 woningen dient aangesloten te worden op de drukriolering van de Bisschopstraat.
Het hemelwater gaat via oppervlakkige afstroming naar de bergingsvoorzieningen.
In de voorgaande hoofdstukken is ingegaan op het plangebied, het relevante beleid en de milieu- en omgevingsaspecten. De informatie uit deze hoofdstukken is gebruikt om keuzes te maken bij het maken van het juridische deel van het bestemmingsplan: de verbeelding en de regels. In dit hoofdstuk wordt dieper ingegaan op de opzet van dit juridische deel. Daarnaast wordt een verantwoording gegeven van de gemaakte keuzes op de verbeelding en in de regels. Dat betekent dat er wordt aangegeven waarom een bepaalde functie ergens is toegestaan en waarom bepaalde bebouwing daar acceptabel is.
In de Wet ruimtelijke ordening (Wro) die op 1 juli 2008 in werking is getreden, is de verplichting opgenomen om ruimtelijke plannen en besluiten digitaal vast te stellen. De digitaliseringsverplichting geldt vanaf 1 januari 2010. In de ministeriële Regeling standaarden ruimtelijke ordening is vastgelegd dat de Standaard Vergelijkbare Bestemmingsplannen (SVBP) de norm is voor de vergelijkbaarheid van bestemmingsplannen. Naast de SVBP zijn ook het Informatiemodel Ruimtelijke Ordening en de Standaard Toegankelijkheid Ruimtelijke Instrumenten normerend bij het vastleggen en beschikbaar stellen van bestemmingsplannen.
De SVBP geeft normen voor de opbouw van de planregels en voor de digitale verbeelding van het bestemmingsplan. Dit bestemmingsplan is opgesteld conform de normen van de SVBP2012.
Het juridisch bindend gedeelte van het bestemmingsplan bestaat uit planregels en bijbehorende verbeelding waarop de bestemmingen zijn aangegeven. Deze verbeelding kan zowel digitaal als analoog worden verbeeld. De verbeelding en de planregels dienen in samenhang te worden bekeken.
De regels zijn onderverdeeld in vier hoofdstukken:
Hoofdstuk 1 bevat de inleidende regels. Deze regels gelden voor het gehele plangebied en bevatten:
In dit artikel zijn definities van de in de regels gebruikte begrippen opgenomen. Hiermee is een eenduidige interpretatie van deze begrippen vastgelegd.
Dit artikel geeft onder meer bepalingen waar mag worden gebouwd en hoe voorkomende eisen betreffende de maatvoering begrepen moeten worden.
Hoofdstuk 2 van de regels bevat de juridische vertaling van de in het plangebied voorkomende bestemmingen. De regels zijn onderverdeeld in o.a.:
Hoofdstuk 3 bevat de algemene regels. Deze regels gelden voor het gehele plangebied. Dit hoofdstuk is opgebouwd uit:
Deze regel is opgenomen om een ongewenste verdichting van de bebouwing te voorkomen. Deze verdichting kan zich voornamelijk voordoen, indien een perceel of een gedeelte daarvan, meer dan één keer betrokken wordt bij de berekening van een maximaal bebouwingspercentage.
In de algemene bouwregels is opgenomen dat bepaalde ondergeschikte bouwonderdelen de bouw c.q. bestemmingsgrenzen met 1,00 meter mag overschrijden.
In dit artikel worden de algemene gebruiksregels beschreven. Deze gaat uit van de gedachte dat het gebruik uitsluitend mag plaatsvinden in overeenstemming met de bestemming. Dit brengt met zich mee dat de bestemmingsomschrijving van de te onderscheiden bestemming helder en duidelijk moet zijn.
In dit artikel worden de algemene afwijkingsregels beschreven. Deze regels maken het mogelijk om op ondergeschikte punten van de regels in het bestemmingsplan af te wijken.
In dit artikel zijn de eisen ten aanzien van parkeren opgenomen.
In hoofdstuk 4 van de regels staan de overgangs- en slotregels. In de overgangsregels is aangegeven wat de juridische consequenties zijn van bestaande situaties die in strijd zijn met dit bestemmingsplan. In de slotregel wordt aangegeven hoe het bestemmingsplan wordt genoemd.
Kenmerk van de Nederlandse ruimtelijke ordeningsregelgeving is dat er uitgegaan wordt van toelatingsplanologie. Een bestemmingsplan geeft aan welke functies waar zijn toegestaan en welke bebouwing mag worden opgericht. Bij het opstellen van dit bestemmingsplan zijn keuzes gemaakt over welke functies waar worden mogelijk gemaakt en is gekeken welke bebouwing stedenbouwkundig toegestaan kan worden.
Het is noodzakelijk dat het bestemmingsplan een compleet inzicht biedt in de bouw- en gebruiksmogelijkheden binnen het betreffende plangebied. Het bestemmingsplan is het juridische toetsingskader dat bindend is voor de burger en overheid en geeft aan wat de gewenste planologische situatie voor het plangebied is.
In deze paragraaf worden de gemaakte keuzes nader onderbouwd. Hierbij zullen de bestemmingen in dezelfde volgorde als in de regels worden behandeld.
Gronden met de bestemming Groen(Artikel 3) zijn onder andere bestemd voor groenvoorzieningen, speelvoorzieningen, voet- en fietspaden, in- en uitritten en parkeervoorzieningen. Binnen deze bestemming mogen geen gebouwen worden gebouwd. Voor bouwwerken, geen gebouwen zijnde gelden specifieke maatvoeringen.
Gronden met de bestemming Verkeer (Artikel 4) zijn onder andere bestemd voor wegen, straten, paden, parkeervoorzieningen en straatmeubilair. Binnen deze bestemming mogen geen gebouwen worden gebouwd. Voor bouwwerken, geen gebouwen zijnde gelden specifieke maatvoeringen.
Gronden met de bestemming Wonen (Artikel 5) zijn bestemd voor wonen en daaraan ondergeschikt speelvoorzieningen, wegen en paden, water(huishoudkundige voorzieningen), openbare nutsvoorzieningen, groenvoorzieningen, parkeervoorzieningen en tuinen, erven en terreinen.
Hoofdgebouwen mogen uitsluitend binnen het bouwvlak worden gebouwd. De maximale goot- en bouwhoogte bedraagt respectievelijk 6 en 10 meter. De gezamenlijke oppervlakte aan bijbehorende bouwwerken is afhankelijk van de oppervlakte van het perceel.
Artikel 6.12 van de Wet ruimtelijke ordening stelt dat de gemeenteraad gelijktijdig met de vaststelling van het bestemmingsplan moet besluiten om al dan niet een exploitatieplan vast te stellen. Hoofdregel is dat een exploitatieplan moet worden vastgesteld bij elk bestemmingsplan. Er zijn echter uitzonderingen. Het is mogelijk dat de raad verklaart dat met betrekking tot een bestemmingsplan geen exploitatieplan wordt vastgesteld indien het verhaal van kosten van de grondexploitatie anderszins is verzekerd of het stellen van nadere eisen en regels niet noodzakelijk is.
In het voorliggende geval wordt een anterieure overeenkomst gesloten tussen initiatiefnemer en de gemeente. Hierin wordt tevens het risico van planschade opgenomen, zodat het kostenverhaal voor de gemeente volledig is verzekerd. Dit brengt met zich mee dat vaststelling van een exploitatieplan achterwege kan blijven.
In het Besluit algemene regels ruimtelijke ordening (Barro) zijn de nationale belangen die juridische borging vereisen opgenomen. Het Barro is gericht op doorwerking van nationale belangen in gemeentelijke bestemmingsplannen. Geoordeeld wordt dat dit bestemmingsplan geen nationale belangen schaadt. Daarom is afgezien van het voeren van vooroverleg met het Rijk.
Er heeft geen vooroverleg met de provincie Overijssel plaatsgevonden, aangezien er sprake is van inbreiding.
De watertoets heeft plaats gevonden op de website www.dewatertoets.nl. Deze toets resulteerde in een normale procedure. Het plan wordt dan ook aan het waterschap voorgelegd in het kader van vooroverleg.
Conform de gemeentelijke inspraakverordening kan het bestuursorgaan zelf besluiten of inspraak wordt verleend bij de voorbereiding van gemeentelijk beleid. In voorliggend geval wordt geen voorontwerpbestemmingsplan ter inzage gelegd.
Het ontwerpbestemmingsplan heeft met ingang van 14 augustus 2020 gedurende zes weken voor eenieder ter inzage gelegen. Gedurende deze periode zijn geen zienswijzen ingediend. Het bestemmingsplan wordt ongewijzigd vastgesteld.