De Archeologische Atlas gemeente Dinkelland, RAAP 2007 geeft uitgebreide beschrijvingen over het ontstaan van het landschap en vroege bewoning. Het landschap van Tilligte is met name ontstaan door afzettingen uit het Tertiair (65 miljoen tot 2,3 miljoen jaar geleden) en afzettingen uit het Vroeg en Midden Pleistoceen (2,3 miljoen tot 300.000 jaar geleden). In verschillende achtereenvolgende ijstijden ontstonden door verschuivingen van het landijs de stuwwallen van Ootmarsum en Oldenzaal alsmede de laaggelegen bekkens van Hengelo en Nordhorn. Ook de rivier de Dinkel stroomt sinds deze periode min of meer over hetzelfde traject, aanvankelijk als gedifferentieerd riviersysteem en later als één grotere meanderende rivier. In de laatste fase van de ijstijden werd het klimaat warmer en ontstond soms een hecht vegetatiedek onder invloed waarvan bodemvorming optrad. Vanaf het begin van het Holoceen (vanaf 10.000 jaar geleden) werd het klimaat nog warmer en ontstond meer begroeiing.
Op basis van archeologische vondsten wordt geconstateerd dat delen van Twente in de Oude Steentijd bewoond werden door groepjes jagende en verzamelende Neanderthalers. Er volgde een zeer koude periode waarin er geen aanwijzingen zijn voor bewoning. Vanaf 13.000 jaar geleden was er weer bewoning mogelijk en werd er gejaagd op rendieren, poolvossen, vogels en vis en eetbare wortels, planten en knollen werden verzameld. Hiervan getuigen talrijke vondsten van vuurstenen artefacten op hoge dekzandruggen zoals ten zuiden en zuidoosten van de Ootmarsumse stuwwal, onder andere waar tegenwoordig Tilligte ligt.
In de periode die volgde, het Mesolithicum of de Midden Steentijd, veranderde het klimaat en daarmee het landschap van toendra en steppe in dichtbegroeid boslandschap met dennenbossen op de dekzanden en berkenbossen in de beekdalen. Deze dennen- en berkenbossen ontwikkelden zich geleidelijk in gemengde loofbossen met achtereenvolgens hazelaar, eik, iep, linde, els en es. In de loofbossen ointwikkelden zich populaties oeros, eland, edelhert, zwijn, otter, marter en vogels. In de periode van het Neolithicum of de Nieuwe Steentijd vond er een overgang plaats van jagen en verzamelen naar meer agrarische leefwijze. Tegen het einde van het Neolithicum en in de Vroege Bronstijd werden vaker vaste nederzettingen gebouwd en verschenen de grafheuvels en het Hunebed van Mander. In de Midden Bronstijd woonden er waarschijnlijk weinig mensen in de omgeving maar in de Late Bronstijd en de Ijzertijd blijkt uit ontginningen van minder vruchtbare gronden dat er veel mensen woonden in Twente, en dan meestal in nederzettingen van één of enkele boerderijen bij een akker.
Tijdens de Romeinse periode (12 voor Christus – 450 na Christus) ontstond er meer eenheid in cultuur van voorheen geïsoleerde stammen uit midden en oost Nederland en Duitsland. Tegen het einde van de Romeinse periode werden veel nederzettingen verlaten en konden bossen en vegetatie zich herstellen. In de Late Middeleeuwen (10e en 11e eeuw na Christus) werden boerderijen opnieuw verplaatst naar hogere gronden met zandige bodems. In deze tijd werd de basis gelegd voor het huidige Twentse cultuurlandschap met de aanleg van akkers die geleidelijk zouden uitgroeien tot essen.
Uit 1475 stamt het Schattingsregister Twente, waarin de meeste belangrijke middeleeuwse erven staan vermeld. Dit register vormt de basis voor de archeologische verwachtingskaart van de gemeente Dinkelland. Het register is later aangevuld met historische erven waarvan de locatie tegenwoordig nog bekend is. In Tilligte zijn 20 van zulke historische boerderijen bekend.