Ecologie is een belangrijk aspect in de ruimtelijke planvorming. Daarbij gaat het niet alleen om de effecten van ruimtelijke ontwikkelingen op beschermde soorten, maar ook om de effecten op beschermde gebieden De gebiedsbescherming en soortenbescherming zijn wettelijk vastgelegd in respectievelijk de gewijzigde Natuurbeschermingswet 1998 en de Flora- en faunawet. Vanuit nationaal ruimtelijk beleid is ook de Ecologische Hoofdstructuur (EHS) van belang.
Bij gebiedsbescherming moet gekeken worden naar de effecten van het bestemmingsplan op Natura 2000-gebieden en gebieden die behoren tot de EHS. Activiteiten die Natura 2000-gebieden kunnen schaden zijn verboden, tenzij de provincie hiervoor een vergunning verleend. Wanneer er activiteiten in of rond een Natura 2000-gebied gaan plaatsvinden, moet vooraf worden onderzocht of deze significante effecten op de specifieke instandhoudingsdoelstellingen van het betreffende gebied (kunnen) hebben. De instandhoudingsdoelstellingen zijn/worden vastgelegd in de aanwijzingsbesluiten die voor de Natura 2000-gebieden worden vastgesteld. In de EHS mogen geen activiteiten plaatsvinden die afbreuk doen aan de wezenlijke natuurwaarden.
De kern Saasveld vormt geen onderdeel van een Natura 2000- en/of EHS- gebied. In het algemeen geldt dat het karakter van dit bestemmingsplan conserverend is, wat betekent dat geen sprake zal zijn van negatieve effecten en/of van externe werking als gevolg van dit bestemmingsplan. Bij ontwikkelingen die door middel van een wijzigingsbevoegdheid mogelijk worden gemaakt, zal ten tijde van het toepassen van de wijzigingsbevoegdheid worden afgewogen wat de effecten op dit gebied zijn.
In de Flora- en faunawet zijn planten- en diersoorten aangewezen die beschermd moeten worden. De bescherming houdt in dat het verboden is beschermde, inheemse planten te beschadigen en om beschermde inheemse dieren te doden, te verontrusten, dan wel hun nesten, holen of andere voortplantings- of vaste rust- en verblijfplaatsen te beschadigen, te vernielen, uit te halen of te verstoren. Binnen de soortenbescherming bestaan drie soortcategorieƫn:
- soorten waarvoor vrijstelling mogelijk is (licht beschermde soorten);
- soorten waarvoor vrijstelling mogelijk is mits aantoonbaar wordt gewerkt volgens een goedgekeurde gedragscode;
- soorten waarvoor ontheffing moet worden aangevraagd (zwaar beschermde soorten).
Naast de bescherming van soorten via de Flora- en faunawet, geldt voor alle in het wild levende dieren en planten en hun directe omgeving de 'zorgplicht'. Dit houdt in dat iedereen moet voorkomen dat zijn handelen nadelige gevolgen voor flora en fauna heeft. De zorgplicht geldt altijd, zowel voor beschermde als onbeschermde soorten.
Voor vogels geldt een algemene bescherming, waarbij het verboden is vogels en nesten in het broedseizoen te verstoren. Dat betekent dat het in die periode, voor de meeste volgens van 15 maart tot 15 juli, niet is toegestaan werkzaamheden in een gebied te starten die verstorend zijn voor broedvogels.
Dit bestemmingsplan gaat primair uit van een conserverende regeling voor bestaand bebouwd gebied. In de huidige situatie is geen sprake van een verstorende werking naar soorten in de omgeving. Als gevolg van dit bestemmingsplan worden dan ook geen nadelige effecten verwacht op aanwezige beschermde soorten. Bij aanvragen voor een vergunning wordt de initiatiefnemer zo nodig door de gemeente gewezen op de noodzaak tot het aanvragen van een ontheffing op grond van de Flora- en faunawet. Voor wat betreft de ontwikkellocaties wordt te zijner tijd, wanneer de hiervoor opgenomen wijzigingsbevoegdheden in procedure worden gebracht, zo nodig ecologisch onderzoek verricht.