Type plan: bestemmingsplan
Naam van het plan: Rossum
Status: vastgesteld
Plan identificatie: NL.IMRO.1774.ROSBPROSSUM-0401

2.3 Ruimtelijke structuur

Het ruimtelijke beeld van het plangebied wordt bepaald door de samenhangende lijnen en velden van de wegenstructuur, de groen- en waterstructuur en de bebouwingsstructuur en de oriëntatiepunten in het gebied. Tezamen vormen deze het ruimtelijk raamwerk. De verschillende structuren in bebouwing en groenvoorziening worden hieronder beschreven.
 
Bebouwing
Rossum is een kerkdorp en kenmerkt zich door de ruimtelijke opzet. Ontwikkelingen op grotere schaal ten behoeve van de woningbouw vonden eerst plaats in de jaren zestig. De structuur is te typeren als een wat strakkere en meer compacte opzet en een rechthoekige stratenpatroon. De ruimtelijke opzet van het dorp is globaal in vieren te delen. Te weten:
- de bebouwing rondom de driehoekige structuur van het oorspronkelijke stratenpatroon met als belangrijkste element, het rijksmonument, de R.K. St.Plechelmuskerk;
- de uitbreidingswijk in het zuidoosten, de wijk Oranjebuurt;
- de uitbreidingswijk in het zuidwesten, de wijk Rossumer Esch;
- de bebouwing in het noorden van de kern tegen de Ootmarsumsestraat, provinciale N736. Deze bebouwing onderscheid zich door zijn enigszins geisoleerde ligging, maar in belangrijkere mate nog door zijn functie. Waar de overige delen een overwegende woonfunctie heeft, is bedrijvigheid in dit gebied de voornaamste functie.
Figuur 3. R.K. St.Plechelmuskerk 
 
Groenvoorziening
Rossum is een dorp ontstaan in de Middeleeuwen ontstaan als hoevenzwerm. Een hoevenlandschap ontstaat door agrarisch gebruik. De hoge gronden (de essen) werden als huisakker/bouwland gebruikt, de lagere gronden om het vee te laten grazen. Omdat vaak sprake was van slechts een hoeve en de huisakkers ook kampen genoemd werden, spreken we van een hoeven- of kampenontginning. Kleinere akkers worden kampen of eenmansesjes genoemd. Waar veel van deze kampontginningen bij elkaar liggen spreken we van een hoevenzwerm. Vooral de essen zijn open gebieden in een verder kleinschalig landschap met een grote variatie in beplanting. Het kampen- en hoevenlandschap wordt gekenmerkt door de aanwezigheid van bomen, houtwallen en bospercelen.
De Rossumer Esch had een zogenaamde meerstrepige verkaveling, die zich kenmerkte door sterk uiteenlopende richtingen waarin de akkers lagen. Deze vorm van percelering verraadt een langdurig groeiproces. Van dit oorspronkelijke verkavelingspatroon op de essen is maar weinig over; het heeft plaats gemaakt voor een rationele structuur.
 
Vóór de grote, negentiende-eeuwse ontginningen een aanvang namen, werden de graslandcomplexen van redelijke kwaliteit over het algemeen "maten" of "meden" genoemd. De term matenlandschap wordt dan gehanteerd voor al het grasland dat omstreeks 1850 in verkavelde vorm aanwezig was. Het gebied ten noorden van Rossum vormt een dergelijk matenlandschap, dat gekenmerkt wordt door een meer of minder regelmatig blokverkaveling en de aanwezigheid van houtwallen en hagen, die als perceelsscheidingen fungeerden.