Plan: | Grotestraat 8 Rossum |
---|---|
Status: | vastgesteld |
Plantype: | bestemmingsplan |
IMRO-idn: | NL.IMRO.1774.ROSBPGROTESTRAAT8-VG01 |
Voor u ligt het bestemmingsplan ten behoeve van de ontwikkeling aan de Grotestraat 8 te Rossum. De initiatiefnemer is voornemens om de huidige bedrijfswoning te gebruiken als reguliere woning. Met het initiatief vinden er voornamelijk inpandige werkzaamheden plaats en wordt er een overdekt terras aangelegd.
Voor de planlocatie geldt het bestemmingsplan 'Rossum', vastgesteld door de raad van de gemeente Dinkelland op 18 september 2021. De gronden zijn voorzien van de bestemming 'Maatschappelijk' (artikel 9). De voor 'Maatschappelijk' aangewezen gronden zijn bestemd voor maatschappelijke voorzieningen, met daaraan ondergeschikt wonen, voor zover het de tweede en/of hogere bouwlaag betreft. Wonen op de begane grond van bedrijfsgebouwen is niet toegestaan, waardoor het beoogde plan in strijd met het geldende bestemmingsplan. Daarnaast is het bewonen van de bedrijfswoning uitsluitend toegestaan voor de persoon, wiens huisvesting daar, gelet op de bestemming van het gebouw of terrein, noodzakelijk is. Het regulier bewonen van de bedrijfswoning is daarom niet toegestaan.
Om het gebruik als reguliere woning juridisch-planologisch mogelijk te maken is een herziening van het bestemmingsplan nodig. Het voorliggende bestemmingsplan voorziet hierin.
Ligging
Het plangebied is gelegen binnen de bebouwde kom van de kern Rossum. Het plangebied is kadastraal bekend als gemeente Weerselo, sectie F, perceelnummers 2643 en 2687 met een totale oppervlakte van 1.623 m². In figuur 1.1 is de globale ligging van het plangebied weergegeven.
Figuur 1.1: globale ligging plangebied (bron: pdok viewer)
Begrenzing
De begrenzing van het plangebied is in het rood omkaderd in figuur 1.2 weergegeven. In de directe omgeving van het plangebied zijn verschillende functies aanwezig zoals wonen, detailhandel, horeca en bedrijvigheid. De dichtstbijzijnde verbindingsweg (N736) is gelegen op een afstand van circa 110 meter ten oosten van de woning.
Figuur 1.2: begrenzing van het plangebied (bron: pdok viewer)
Het plangebied maakt deel uit van het bestemmingsplan 'Rossum'. Dit bestemmingsplan is door de gemeenteraad van de gemeente Dinkelland vastgesteld op 18 september 2012. In figuur 1.3 wordt een fragment weergegeven van de verbeelding van het geldende bestemmingsplan 'Rossum' met de planlocatie in het rood omkaderd.
Figuur 1.3: fragment van de verbeelding van het geldende bestemmingsplan (bron: ruimtelijke plannen)
De gronden van het plangebied zijn voorzien van de enkelbestemming 'Maatschappelijk'. Er is een bouwvlak toegekend met de functieaanduiding 'bedrijfswoning'. De maximale goot- en bouwhoogte bedragen respectievelijk 6 m en 10 m. De voor 'Maatschappelijk' aangewezen gronden zijn bestemd voor maatschappelijke doeleinden. Wonen is toegestaan voor zover het de tweede en/of hogere bouwlaag betreft. Tevens zijn binnen deze bestemming onder andere wegen en paden, water, groenvoorzieningen en parkeervoorzieningen toegestaan.
Daarnaast is het 'Paraplubestemmingsplan kernen gemeente Dinkelland' van toepassing. Met het 'Paraplubestemmingsplan kernen gemeente Dinkelland' zijn tekortkomingen in de regels in een groot aantal bestemmingsplannen hersteld.
Het voornemen om de bestaande bedrijfswoning met praktijkruimte te gebruiken als reguliere woning past niet binnen de mogelijkheden van het geldende bestemmingsplan. Wonen op de begane grond van de bedrijfsgebouwen is niet toegestaan. Daarnaast is het bewonen van de bedrijfswoning uitsluitend toegestaan voor de persoon, wiens huisvesting daar, gelet op de bestemming van het gebouw of terrein, noodzakelijk is. Het regulier bewonen van de bedrijfswoning is daarom niet toegestaan. Om het plan juridisch-planologisch mogelijk te maken is een herziening van het bestemmingsplan nodig. Het voorliggende bestemmingsplan voorziet hierin.
Het onderhavige bestemmingsplan 'Grotestraat 8 Rossum' bestaat naast deze toelichting uit de volgende stukken.
De toelichting van het bestemmingsplan kent de volgende opbouw. In hoofdstuk 2 worden de huidige situatie en het te realiseren plan beschreven. Hoofdstuk 3 schetst het beleidskader. In hoofdstuk 4 worden de omgevingsaspecten behandeld. In hoofdstuk 5 wordt het bestemmingsplan in juridisch opzicht toegelicht. In hoofdstuk 6 wordt ingegaan op de economische uitvoerbaarheid en in hoofdstuk 7 wordt ten slotte de maatschappelijke uitvoerbaarheid belicht.
In de huidige situatie is er op het perceel aan de Grotestraat 8 in Rossum een bedrijfswoning aanwezig. Voorheen zat er een fysiotherapie praktijk gevestigd. Echter is deze praktijk reeds verplaatst naar een andere locatie in Rossum. In het pand zit momenteel geen bedrijf meer gevestigd.
De bedrijfswoning is gelegen aan een relatief rustige weg waar een snelheidsregime van 30 km/uur geldt. De weg wordt voornamelijk gebruikt om de woningen die aan deze weg gelegen zijn te bereiken.
In figuur 2.1 staan de plattegronden van de bedrijfswoning met praktijk in de huidige situatie weergegeven.
Figuur 2.1: plattegrond van de bedrijfswoning met praktijk in de huidige situatie (bron: Building Design Architectuur)
In de toekomstige situatie wordt de bestaande bedrijfswoning gebruikt als reguliere woning. De woning wordt inpandig verbouwd waarmee extra slaapkamers gerealiseerd worden. De gevels worden in de nieuwe situatie wit en zwart (zie figuur 2.2). Daarnaast wordt er aan de zuidoostelijke zijde van de woning een overdekt terras aangelegd met een oppervlakte van circa 30 m².
Figuur 2.3 geeft de plattegronden van begane grond, eerste verdieping en tweede verdieping weer.
Figuur 2.2: gevelaanzichten van de toekomstige situatie (bron: Building Design Architectuur)
Figuur 2.3: plattegronden van de woning in de toekomstige situatie (bron: Building Design Architectuur)
De Nationale Omgevingsvisie (NOVI) biedt een duurzaam perspectief voor de Nederlandse leefomgeving. Hiermee kunnen we inspelen op de grote uitdagingen die voor ons liggen. De NOVI biedt een kader, geeft richting en maakt keuzes waar dat kan. Tegelijkertijd is er ruimte voor regionaal maatwerk en gebiedsgerichte uitwerking. Omdat de verantwoordelijkheid voor het omgevingsbeleid voor een groot deel bij provincies, gemeenten en waterschappen ligt, kunnen inhoudelijke keuzes in veel gevallen het beste regionaal worden gemaakt. Met de NOVI zet de Rijksoverheid een proces in gang waarmee keuzes voor onze leefomgeving sneller en beter gemaakt kunnen worden.
Aan de hand van een toekomstperspectief op 2050 brengt de NOVI de langetermijnvisie in beeld. Op nationale belangen wil het Rijk sturen en richting geven. Die komen samen in vier prioriteiten:
De druk op de fysieke leefomgeving in Nederland is zo groot, dat belangen soms botsen. Het streven vanuit de NOVI is combinaties te maken en win-win situaties te creëren. Soms zijn er scherpe keuzes nodig en moeten belangen worden afgewogen. Hiertoe gebruikt de NOVI drie afwegingsprincipes:
Conclusie
De bestemmingswijziging naar “Wonen” heeft gelet op de aard en omvang geen raakvlakken met het nationaal beleid. De NOVI vormt daarmee geen belemmeringen voor het beoogde initiatief. Geconcludeerd kan worden dat het plan in overeenstemming is met de NOVI.
Artikel 3.1.6 van het Besluit ruimtelijke ordening (Bro) schrijft voor dat van een nieuwe 'stedelijke ontwikkeling' die in een bestemmingsplan wordt mogelijk gemaakt moet worden aangetoond dat er sprake is van een behoefte. De toelichting bij het bestemmingsplan bevat daartoe een beschrijving van de behoefte aan die ontwikkeling. Indien het bestemmingsplan die ontwikkeling mogelijk maakt buiten het bestaand stedelijk gebied, bevat een toelichting tevens een motivering waarom niet binnen het bestaand stedelijk gebied in die behoefte kan worden voorzien. Dit wordt de 'Ladder Duurzame Verstedelijking' genoemd.
De beschrijving van de behoefte aan de betreffende, 'stedelijke ontwikkeling', moet inzichtelijk maken of, in relatie tot het bestaande aanbod, concreet behoefte bestaat aan de desbetreffende ontwikkeling. Die behoefte moet dan worden afgewogen tegen het bestaande aanbod, waarbij moet worden gemotiveerd dat rekening is gehouden met het voorkomen van leegstand.
De stappen schrijven geen vooraf bepaald resultaat voor, omdat het optimale resultaat moet worden beoordeeld door het bevoegd gezag dat de regionale en lokale omstandigheden kent en de verantwoordelijkheid draagt voor de ruimtelijke afweging met betrekking tot die ontwikkeling.
Onderhavig plan
Het voorliggende plan maakt de functiewijziging van een bestaande bedrijfswoning naar een reguliere woning mogelijk. Er wordt geen extra woning mogelijk gemaakt. Uit jurisprudentie (ABRvS 20 april 2016; ECLI:NL:RVS:2016:1075) blijkt dat wanneer er enkel sprake is van een functiewijziging er in beginsel geen sprake is van een nieuwe stedelijke ontwikkeling.
Daarnaast geldt op grond van de uitspraak op 16 september 2015 (ECLI:NL:RVS:2015:2921) dat de realisatie van 11 woningen niet wordt aangemerkt als een nieuwe stedelijke ontwikkeling. Gelet op het feit dat het plan geen nieuwe woning mogelijk maakt, kan op grond van uitspraak van de raad van state van 20 april 2016 (ECLI:NL:RVS:2016:1075) in samenhang gelezen met de uitspraak van 16 september 2015 (ECLI:NL:RVS:2015:2921) geconcludeerd worden dat in onderhavig plan geen nieuwe stedelijke ontwikkeling wordt mogelijk gemaakt.
Volgens de uitspraak (ABRvS 16 september 2015; ECLI:NL:RVS:2015:2921), moet wanneer de ladder voor duurzame verstedelijking niet van toepassing is, gemotiveerd worden dat de ontwikkeling voldoet aan een goede ruimtelijke ordening en uitvoerbaar is. Op voorhand kan worden gesteld dat er vanuit milieutechnische oogpunten geen belemmeringen zijn voor de uitvoerbaarheid van onderhavig bestemmingsplan. Hier wordt nader op ingegaan in Hoofdstuk 4 van de voorliggende ruimtelijke onderbouwing. Een nadere toetsing aan de ladder voor duurzame verstedelijking kan achterwege worden gelaten.
Geconcludeerd kan worden dat de beoogde ontwikkeling in overeenstemming is met zowel het Rijksbeleid als de ladder van duurzame verstedelijking.
De Omgevingsvisie Overijssel geeft de provinciale visie op de fysieke leefomgeving van Overijssel weer. Hierin worden onderwerpen als ruimtelijke ordening, milieu, water, verkeer en vervoer, ondergrond en natuur aangehaald in samenhang voor een duurzame ontwikkeling van de leefomgeving. De Omgevingsvisie is onder andere een structuurvisie onder de Wet ruimtelijke ordening.
Duurzaamheid, ruimtelijke kwaliteit en sociale kwaliteit zijn de leidende principes of 'rode draden' bij alle initiatieven in de fysieke leefomgeving in de provincie Overijssel.
De provincie beschikt over een palet aan instrumenten waarmee zij haar ambities realiseert. Het gaat er daarbij om steeds de meest optimale mix van instrumenten toe te passen, zodat effectief en efficiënt resultaat wordt geboekt voor alle ambities en doelstellingen van de Omgevingsvisie. De keuze voor inzet van deze instrumenten is bepaald aan de hand van een aantal criteria. In de Omgevingsvisie is bij elke beleidsambitie een realisatieschema opgenomen waarin is aangegeven welke instrumenten de provincie zal inzetten om de verschillende onderwerpen van provinciaal belang te realiseren.
Eén van de instrumenten om het beleid uit de Omgevingsvisie te laten doorwerken is de Omgevingsverordening Overijssel van de provincie Overijssel. De Omgevingsverordening is het provinciaal juridisch instrument dat wordt ingezet voor die onderwerpen waarvoor de provincie eraan hecht dat de doorwerking van het beleid van de Omgevingsvisie juridisch geborgd is.
De opgaven, kansen, beleidsambities en ruimtelijke kwaliteitsambities voor de provincie zijn in de Omgevingsvisie Overijssel geschetst in ontwikkelingsperspectieven voor de groene omgeving en stedelijke omgeving.
Om de ambities van de provincie waar te maken, bevat de Omgevingsvisie een uitvoeringsmodel. Dit model is gebaseerd op drie niveaus, te weten:
Deze begrippen worden hieronder nader toegelicht.
Generieke beleidskeuzes
Generieke beleidskeuzes zijn keuzes die bepalend zijn voor de vraag of ontwikkelingen mogelijk zijn. In deze fase wordt beoordeeld of er sprake is van een behoefte aan een bepaalde voorziening. Ook wordt in deze fase het zgn. principe van zuinig en zorgvuldig ruimtegebruik gehanteerd. Hierin komt er kort gezegd op neer dat eerst bestaand bebouwd gebied wordt benut, voordat er uitbreiding in de groene omgeving kan plaatsvinden.
Andere generieke beleidskeuzes betreffen de reserveringen voor waterveiligheid, randvoorwaarden voor externe veiligheid, grondwaterbeschermingsgebieden, bescherming van de ondergrond (aardkundige en archeologische waarden), landbouwontwikkelingsgebieden voor intensieve veehouderij, begrenzing van Nationale Landschappen, Natura 2000-gebieden, Natuurnetwerk Nederland en verbindingszones enzovoorts. De generieke beleidskeuzes zijn veelal normstellend en verankerd in de Omgevingsverordening Overijssel.
Ontwikkelingsperspectieven
Als uit de beoordeling in het kader van de generieke beleidskeuzes blijkt dat de voorgenomen ruimtelijke ontwikkeling aanvaardbaar is, vindt een toets plaats aan de ontwikkelingsperspectieven. In de Omgevingsvisie is een spectrum van zes ontwikkelingsperspectieven beschreven voor de groene en stedelijke omgeving. Met dit spectrum geeft de provincie ruimte voor het realiseren van de in de visie beschreven beleids- en kwaliteitsambities.
De ontwikkelingsperspectieven geven richting aan wat waar ontwikkeld zou kunnen worden. Daar waar generieke beleidskeuzes een geografische begrenzing hebben, zijn ze consistent doorvertaald in de ontwikkelingsperspectieven.
Gebiedskenmerken
Op basis van gebiedskenmerken in vier lagen (natuurlijke laag, laag van het agrarisch cultuurlandschap, stedelijke laag en lust- en leisurelaag) gelden specifieke kwaliteitsvoorwaarden en –opgaven voor ruimtelijke ontwikkelingen. Het is de vraag 'hoe' een ontwikkeling invulling krijgt.
Aan de hand van de drie genoemde niveaus kan worden bezien of een ruimtelijke ontwikkeling mogelijk is en er behoefte aan is, waar het past in de ontwikkelingsvisie en hoe het uitgevoerd kan worden.
Figuur 3.1: Uitvoeringsmodel Omgevingsvisie Overijssel (Bron: provincie Overijssel)
Toetsing van het initiatief aan de uitgangspunten Omgevingsvisie Overijssel
Indien het concrete initiatief wordt getoetst aan de Omgevingsvisie Overijssel ontstaat globaal het volgende beeld.
Generieke beleidskeuzes
Of een ontwikkeling mogelijk is, wordt bepaald op basis van generieke beleidskeuzes. Deze zijn vastgelegd in de regels behorende bij de Omgevingsverordening van de provincie Overijssel. Hierna worden de beleidskeuzes besproken die voor onderhavige ontwikkeling van belang zijn.
Artikel 2.1.3 Zuinig en zorgvuldig ruimtegebruik
Lid 1: Bestemmingsplannen voorzien uitsluitend in stedelijke ontwikkelingen die een extra ruimtebeslag door bouwen en verharden leggen op de Groene Omgeving wanneer aannemelijk is gemaakt:
Doorwerking voor voorliggend plan:
Het voorliggende plan heeft betrekking op het omzetten van een bestaande bedrijfswoning met praktijkruimte naar een reguliere woning. Daarmee voldoet het plan aan artikel 2.1.3 uit de omgevingsverordening van de provincie Overijssel, aangezien het plangebied binnen bestaand stedelijk gebied is gelegen en er gebruik wordt gemaakt van bestaande bebouwing. Er wordt geen nieuw ruimtebeslag gelegd op de Groene Omgeving. Gesteld kan worden dat er sprake is van een zuinig en zorgvuldig ruimtegebruik.
Ontwikkelingsperspectieven
De opgaven, kansen, beleidsambities en ruimtelijke kwaliteitsambities voor de provincie zijn geschetst in ontwikkelingsperspectieven voor de groene omgeving en stedelijke omgeving. In dit geval zijn uitsluitend de ontwikkelingsperspectieven voor de stedelijke omgeving van belang. In figuur 3.2 is een fragment van de kaart van de ontwikkelingsperspectieven behorende bij de Omgevingsvisie weergegeven.
Figuur 3.2: ontwikkelingsperspectievenkaart (bron: provincie Overijssel)
Volgens de ontwikkelingsperspectievenkaart geldt voor het plangebied het ontwikkelperspectief 'Woon- en werklocaties buiten de stedelijke netwerken'. De steden en dorpen buiten de stedelijke netwerken mogen altijd bouwen voor de lokale behoefte aan wonen, werken en voorzieningen, inclusief lokaal gewortelde bedrijvigheid, mits onderbouwd en regionaal afgestemd. Herstructurering en transformatie van de woon-, werk-, voorzieningen- en mixmilieus moeten deze vitaal en aantrekkelijk houden en de diversiteit aan milieus versterken. Herstructurering en transformatie bieden kansen om te anticiperen op klimaatverandering (bijvoorbeeld door ruimte voor groen, natuur en water te reserveren). Van belang is de stedelijke ontwikkeling altijd af te stemmen op de kenmerken van het watersysteem, bijvoorbeeld in laaggelegen gebieden bij bouw- en evacuatieplannen rekening houdend met risico's op overstroming of wateroverlast.
Herstructurering en transformatie kunnen ook bijdragen aan de energietransitie (door het nemen van energie-efficiënte maatregelen en/of het opwekken van duurzame energie door bijvoorbeeld het aanwezige dakoppervlak te benutten).
Het beoogde initiatief maakt de transformatie van een bestaande bedrijfswoning met praktijk naar een reguliere woning mogelijk. Transformatie en herstructurering van de woon-, werk-, voorzieningen- en mixmilieus moeten gebieden in het ontwikkelperspectief 'Woon- en werklocaties buiten de stedelijke netwerken' vitaal en aantrekkelijk houden. Het voorliggende plan sluit aan op dit perspectief.
Gebiedskenmerken
Voor het plangebied gelden de volgende gebiedskenmerken:
Het plangebied is gelegen binnen de kern Rossum. Hoewel op de omgevingsvisiekaart de natuurlijke laag en de laag van het agrarisch cultuurlandschap zichtbaar zijn, wordt geacht dat door de ligging van het plangebied in stedelijk bebouwd gebied deze gebiedskenmerken niet meer zichtbaar zijn. Een toetsing aan deze lagen wordt derhalve niet noodzakelijk geacht.
Stedelijke laag
Het plangebied behoort tot het gebiedskenmerk 'Woonwijken 1955 – nu'. In figuur 3.3 is de betreffende kaart weergegeven. Het plangebied is globaal aangegeven middels de rode markering.
Figuur 3.3: stedelijke laag 'Woonwijken 1955 - nu' (bron: provincie Overijssel)
De woonwijken van 1955 tot nu zijn planmatig opgezette uitbreidingswijken op basis van een collectief idee en grotere bouwstromen. De functies (wonen, werken, voorzieningencentra) zijn uiteengelegd en de wijken zijn opgedeeld in buurten met een homogeen bebouwingskarakter. Er is sprake van een tijdsgebonden verkavelingsstructuur op basis van verschillende ordeningsprincipes. Herstructurering van naoorlogse wijken is een belangrijke opgave voor vitale steden. De wijken van na de oorlog behouden hierbij hun eigen karakter.
Met de transformatie van de bedrijfswoning met praktijk naar een reguliere woning wordt gebruik gemaakt van de bestaande bebouwing. Het karakter van de bebouwing wordt hierdoor nauwelijks veranderd en wordt de ruimtelijke kwaliteit van de omgeving niet aangetast. Door het nieuwe gebruik als woning wordt het eventuele vervallen van het gebouw bij leegstand tegen gegaan. De transformatie zorgt voor een verbetering van de ruimtelijke kwaliteit en leefbaarheid. Het beoogde initiatief is dan ook in overeenstemming met de ambities van de stedelijke laag.
Laag van beleving
Het plangebied behoort tevens tot het gebiedskenmerk 'Donkerte'. In figuur 3.4 is de betreffende kaart weergegeven. Het plangebied is globaal aangegeven middels de rode markering.
Figuur 3.4: laag van beleving 'Donkerte' (bron: provincie Overijssel)
In de laag van de beleving valt het gebied onder 'Donkerte'. Dit houdt in dat er gestuurd wordt op zo weinig mogelijk kunstlicht. De ambitie hierbij is 'de huidige 'donkere' gebieden, ten minste zo donker te houden'. Met het voorliggende plan veranderd de situatie ten opzichte van de huidige situatie voor wat betreft buitenverlichting niet, waardoor er geen extra lichtbelasting is. Het voorliggende plan is passend binnen de laag van de beleving.
Conclusie
Geconcludeerd kan worden dat de voorliggende ontwikkeling volledig in overeenstemming is met het in de Omgevingsvisie Overijssel verwoorde en in de Omgevingsverordening verankerde provinciaal ruimtelijk beleid.
De gemeenteraad van de gemeente Dinkelland heeft op 31 maart 2021 'MijnOmgevingsvisie Dinkelland' vastgesteld. Deze visie gaat over de toekomst van de leefomgeving van de gemeente Dinkelland, waarbij wordt ingegaan op diverse thema's (o.a. leefbaarheid, gezondheid, veiligheid en duurzaamheid). De visie geeft aan hoe de gemeente Dinkelland en samenleving willen sturen. Wat moet er behouden worden, wat moet er versterkt worden en wat moet er worden ontwikkeld.
De omgevingsvisie 'MijnOmgevingsvisie Dinkelland' gaat uit van vier kernprincipes. Dit zijn manieren van werken: werkwijzen die altijd gelden. De vier principes zijn:
Toets en conclusie
Rossum is een kleine kern in de gemeente Dinkelland. Eén van de speerpunten is 'leefbare kernen'. Daarin is belangrijk:
Voor onderhavig geval is voornamelijk de opgave 'aantrekkelijk wonen' van belang, aangezien het hier gaat om wonen. De gemeente Dinkelland wil dat het aantal en de soort woningen in een kern bij de vraag passen. Inwoners moeten voor hun woning zoveel mogelijk in hun eigen gemeente terecht kunnen. Daarnaast is het van belang dat woningen voor elke doelgroep bereikbaar en toegankelijk zijn. Voor het bouwen van woningen wil de gemeente in principe dat er alleen binnen de grenzen van een kern wordt gebouwd. Daarbij gaat het vaak om plekken die verbeterd moeten worden of plekken waarvan de bestaande functie vervalt. Wanneer blijkt dat er geen plekken zijn om te bouwen, dan wordt gekeken naar bouwmogelijkheden aan de rand van een kern.
Door middel van het omzetten van de bedrijfswoning met praktijkruimte wordt er een reguliere woning toegevoegd binnen de grenzen van de kern Rossum. Hiermee wordt een bijdrage geleverd aan de opgaven 'aantrekkelijk wonen'. In de huidige situatie wordt de praktijkruimte niet meer gebruikt door een bedrijf. Door het pand te voorzien van een woonfunctie wordt verpaupering van het pand voorkomen en de leefbaarheid vergroot. Gesteld kan worden dat het plan in overeenstemming is met de omgevingsvisie van de gemeente Dinkelland.
Op grond van artikel 3.1.6 van het Besluit ruimtelijke ordening moet in de toelichting op het bestemmingsplan een beschrijving staan van het verrichte onderzoek naar de voor het plan relevante feiten en de af te wegen belangen (Algemene wet bestuursrecht, artikel 3.2).
In dit hoofdstuk wordt ingegaan op de geldende wet- en regelgeving die op voorliggend plan en plangebied van toepassing zijn. Bovendien is een bestemmingsplan vaak een belangrijk middel voor afstemming tussen de milieuaspecten en ruimtelijke ordening. In dit hoofdstuk worden daarom de resultaten van het onderzoek naar o.a. de milieukundige uitvoerbaarheid beschreven. Het betreffen voor zover relevant de thema's geluid, bodem, luchtkwaliteit, externe veiligheid, milieuzonering, geur, ecologie, archeologie & cultuurhistorie, verkeer, water en vormvrije m.e.r-beoordeling.
Op 1 april 2011 is het huidige Besluit milieueffectrapportage in werking getreden. Op 7 juli 2017 zijn er enkele wijzigingen doorgevoerd binnen dit besluit om de m.e.r.-procedure eenduidiger en overzichtelijker te maken, alsmede het aspect milieueffectrapportage explicieter te behandelen in aanvragen. Dit besluit heeft tot doel het vaststellen van mogelijke, ernstig nadelige milieugevolgen ten gevolge van een activiteit binnen de aanvraag.
Binnen het Besluit milieueffectrapportage zijn een tweetal mogelijkheden opgenomen hoe om te gaan met dit besluit bij een aanvraag. Wanneer de beoogde activiteit in de D-lijst van het Besluit milieueffectrapportage wordt benoemd, maar onder de gestelde drempelwaarden blijft, volstaat een vormvrije m.e.r.-beoordeling. Wanneer de beoogde activiteit in de D-lijst van het Besluit milieueffectrapportage wordt benoemd en bovendien de gestelde drempelwaarden overstijgt, is de betreffende aanvraag m.e.r.-plichtig. Op dat moment zal een m.e.r.-rapportage op moeten worden gesteld.
Toets en conclusie
Middels het voorliggende bestemmingsplan wordt de transformatie van een bestaande bedrijfswoning met praktijk getransformeerd naar een reguliere woning. Er is geen sprake van een activiteit die op grond van onderdeel C van het Besluit milieueffectrapportage m.e.r.-plichtig is. De transformatie van een bestaande bedrijfswoning naar een reguliere woning wordt niet expliciet benoemd in het Besluit milieueffectrapportage, maar de meest logische aansluiting kan worden gemaakt bij: 'de aanleg, wijziging of uitbreiding van een stedelijk ontwikkelingsproject met inbegrip van de bouw van winkelcentra of parkeerterreinen'. Er geldt een m.e.r.-beoordelingsplicht bij:
De in dit kader relevante vraag die eerst beantwoord dient te worden is, of met de transformatie van een bestaande bedrijfswoning naar een reguliere woning op de locatie Grotestraat 8 te Rossum sprake is van een 'stedelijk ontwikkelingsproject' zoals bedoeld in onderdeel D 11.2 van het Besluit milieueffectrapportage. Uit jurisprudentie (o.a. ABRvS 18 juli 2018, ECLI:NL:RVS:2018:2414) blijkt dat het antwoord op deze vraag afhankelijk is van de concrete omstandigheden van het geval, waarbij onder meer aan de hand van aspecten als de aard en de omvang van de voorziene ontwikkeling moet worden beoordeeld of sprake is van een stedelijk ontwikkelingsproject. Niet relevant is of per saldo aanzienlijke negatieve gevolgen voor het milieu kunnen ontstaan.
Zoals reeds benoemd gaat het voorliggende plan uit van de transformatie van een bestaande bedrijfswoning naar een reguliere woning in de kern Rossum. Qua aard en omvang is er sprake van een kleinschalige ontwikkeling. De verkeersgeneratie als gevolg van de ontwikkeling neemt niet toe. Met het wegvallen van de praktijk zal het aantal verkeersbewegingen zelfs afnemen. Verder is, voor zover in dit kader relevant, sprake van een nieuwe functie die niet leidt tot een aantasting van het woon- en leefklimaat ter plaatse van omliggende woningen of een beperking voor andere functies in de directe omgeving. Gelet op het vorenstaande, wordt geconcludeerd dat er geen sprake is van een stedelijk ontwikkelingsproject als bedoeld in het Besluit m.e.r..
Zowel de ruimtelijke ordening als het milieubeleid stellen zich ten doel een goede kwaliteit van het leefmilieu te handhaven en te bevorderen. Dit gebeurt onder andere door milieuzonering. Onder milieuzonering verstaan we het aanbrengen van een voldoende ruimtelijke scheiding tussen milieubelastende bedrijven of inrichtingen enerzijds en milieugevoelige functies als wonen en recreëren anderzijds. De ruimtelijke scheiding bestaat doorgaans uit het aanhouden van een bepaalde afstand tussen milieubelastende en milieugevoelige functies. Die onderlinge afstand moet groter zijn naarmate de milieubelastende functie het milieu sterker belast. Milieuzonering heeft twee doelen:
Voor het bepalen van de aan te houden afstanden wordt de VNG-uitgave 'Bedrijven en Milieuzonering' uit 2009 gehanteerd. Deze uitgave bevat een lijst, waarin voor een hele reeks van milieubelastende activiteiten (naar SBI-code gerangschikt) richtafstanden zijn gegeven ten opzichte van milieugevoelige functies. De lijst geeft richtafstanden voor de ruimtelijk relevante milieuaspecten geur, stof, geluid en gevaar. De grootste van de vier richtafstanden is bepalend voor de indeling van een milieubelastende activiteit in een milieucategorie en daarmee ook voor de uiteindelijke richtafstand. De richtafstandenlijst gaat uit van gemiddeld moderne bedrijven. Indien bekend is welke activiteiten concreet zullen worden uitgeoefend, kan gemotiveerd worden uitgegaan van de daadwerkelijk te verwachten milieubelasting, in plaats van de richtafstanden. De afstanden worden gemeten tussen enerzijds de grens van de bestemming die de milieubelastende functie(s) toelaat en anderzijds de uiterste situering van de gevel van een milieugevoelige functie die op grond van het bestemmingsplan/wijzigingsplan mogelijk is.
Hoe gevoelig een gebied is voor milieubelastende activiteiten is mede afhankelijk van het omgevingstype. De richtafstanden van de richtafstandenlijst gelden ten opzichte van het omgevingstype 'rustige woonwijk/buitengebied' dan wel 'gemengd gebied'. In figuur 4.1 zijn de richtafstanden weergegeven.
Figuur 4.1: Richtafstanden VNG-uitgave Bedrijven en Milieuzonering
Toets en conclusie
Zoals reeds beschreven heeft onderhavig plan betrekking op de transformatie van een bestaande bedrijfswoning met praktijk naar een reguliere woning. Gelet op de verschillende functies in de omgeving zoals wonen, maatschappelijk, detailhandel en horeca kan de planlocatie aangemerkt worden als 'gemengd gebied'. Derhalve mogen de richtafstanden, op het aspect gevaar na, met één afstandstap verminderd worden.
Bij het realiseren van nieuwe bestemmingen dient gekeken te worden naar de omgeving waarin de nieuwe bestemmingen gerealiseerd worden. Hierbij spelen twee vragen een rol:
Interne werking
Hierbij gaat het om de vraag of nieuwe functie(s) binnen het plangebied hinder ondervinden van bestaande functies in de omgeving en andersom of de nieuwe functie(s) de bedrijfsvoering of ontwikkelingsmogelijkheden van omliggende bedrijven aantasten.
Voorliggend plan maakt een nieuwe woonfunctie mogelijk. Een woonfunctie is een milieugevoelige functie, waardoor bekeken dient te worden of er ter plaatse van de nieuwe woonfunctie sprake is van een aanvaardbaar woon- en leefklimaat. Om te onderzoeken of er sprake is van een aanvaardbaar woon- en leefklimaat wordt gebruik gemaakt van de richtafstanden die vanuit de VNG-uitgave 'Bedrijven en milieuzonering' geadviseerd worden.
Direct ten zuiden van de planlocatie is op het perceel Grotestraat 6 detailhandel aanwezig. Voor deze functie geldt de milieucategorie 1 met in een gemengd gebied een richtafstand van 0 m. Aan deze richtafstand wordt voldaan.
Het perceel Grotestraat 4 heeft een horecabestemming. Hier zit 'Café en Partycentrum Hutten' gevestigd. Een partycentrum beschikt over de milieucategorie 2 met een richtafstand van 10 m in een gemengd gebied. De beoogde woning bevindt zich op een afstand van meer dan 30 m van het partycentrum. Daarmee wordt ruimschoots voldaan aan de gestelde richtafstand.
Op een afstand van circa 70 m van de planlocatie bevindt zich de basisschool 'De Kerkwei'. De milieucategorie die voor een basisschool geldt is categorie 2. Aan de richtafstand van 10 m in een gemengd gebied wordt voldaan. Daarnaast zijn er verschillende woningen aanwezig tussen de planlocatie en de basisschool.
Ten noordoosten van de planlocatie is een autobedrijf en een tankstation te vinden. Aan de richtafstand van 10 m in een gemengd gebied voor het autobedrijf met de milieucategorie 2 wordt voldaan. Voor het tankstation geldt een hogere milieucategorie, namelijk de categorie 3.1. In dit geval is de richtafstand voor het aspect gevaar 50 m en mag deze niet met één afstandstap worden verminderd. Echter bedraagt de afstand tot het tankstation meer dan 60 m. Ook aan deze richtafstand wordt voldaan.
Op basis van de richtafstanden van de VNG-publicatie 'Bedrijven en Milieuzonering' kan gesteld worden dat er sprake is van een aanvaardbaar woon- en leefklimaat.
Externe werking
Hierbij gaat het met name om de vraag of de voorgenomen ruimtelijke ontwikkeling leidt tot een situatie die, vanuit hinder of gevaar bezien, in strijd is te achten met een goede ruimtelijke ontwikkeling. Daarvan is sprake als het woon- en leefklimaat van omwonenden in ernstige mate wordt aangetast.
Een woning is geen milieubelastende object, waardoor kan worden gesteld dat het woon- en leefklimaat van omwonenden niet zal worden aangetast.
Geconcludeerd kan worden dat er vanuit het aspect 'bedrijven en milieuzonering' geen belemmeringen zijn voor onderhavige ontwikkeling.
In het kader van de Wet geluidhinder moet er bij de voorbereiding van een bestemmingsplan, c.q. een ontheffing op grond van de Wro, een onderzoek worden gedaan naar de geluidsbelasting op de gevels van geluidsgevoelige objecten, voor zover deze geluidsgevoelige objecten zijn gelegen binnen een zonering van een industrieterrein, wegen en/of spoorwegen.
De Wet geluidhinder kent de volgende geluidsgevoelige functies:
Enerzijds betekent dit dat (geluids-)eisen worden gesteld aan de nieuwe milieubelastende functies, anderzijds betekent dit eveneens dat beperkingen worden opgelegd aan de nieuwe milieugevoelige functies.
Toets en conclusie
Wegverkeerslawaai
Op grond van het artikel 74 van de Wet geluidhinder bevindt zich langs een weg een geluidszone, die aan weerszijde een breedte heeft van:
Deze zonering geldt niet:
De planlocatie ligt aan de Grotestraat waar een maximum snelheid van 30 km/uur geldt. Op grond van artikel 74 sub d van de Wet geluidhinder is er langs deze weg geen geluidszone aanwezig. Wel ligt ten oosten van de planlocatie op een afstand van circa 110 m de N736 waar een maximum snelheid van 80 km/uur geldt. De planlocatie ligt binnen de onderzoekszone van deze weg, waardoor formeel gezien een akoestisch onderzoek uitgevoerd dient te worden. Echter is op figuur 4.2 een uitsnede van de gemeentelijke geluidskaart weergegeven en is af te lezen dat de geluidsbelasting op de gevels onder de voorkeursgrenswaarde ligt.
Figuur 4.2: gemeentelijke geluidscontouren (bron: gemeente Dinkelland).
Gelet op het voorgaande kan geconcludeerd worden dat een akoestisch onderzoek naar wegverkeer-lawaai niet noodzakelijk geacht. Er zal sprake zijn van een goed woon- en leefklimaat.
Railverkeerslawaai
In de nabije omgeving van het plangebied is geen spoorweg gelegen. Een akoestisch onderzoek naar railverkeerslawaai is dan ook niet noodzakelijk.
Industrielawaai
In de nabije omgeving van het plangebied is geen geluidgezoneerd industrieterrein gelegen. Een akoestisch onderzoek naar industrielawaai wordt derhalve niet noodzakelijk geacht.
Conclusie
Geconcludeerd kan worden dat er vanuit het aspect geluid geen belemmeringen zijn voor onderhavig plan.
Bij de vaststelling van een bestemmingsplan dient te worden bepaald of de aanwezige bodemkwaliteit past bij het toekomstige gebruik van die bodem en of deze aspecten optimaal op elkaar kunnen worden afgestemd. Om hierin inzicht te krijgen, dient in de daarvoor aangewezen gevallen een bodemonderzoek te worden verricht.
Artikel 3.1.6 van het Bro bepaalt dat in het bestemmingsplan rekening gehouden moet worden met de bodemkwaliteit ter plaatse. De reden hiervoor is dat een eventueel aanwezige bodemverontreiniging van groot belang kan zijn voor de keuze van bepaalde bestemmingen en/of de (financiële) uitvoerbaarheid van het bestemmingsplan. De bodemtoets moet worden uitgevoerd bij het opstellen of wijzigen van het bestemmingsplan of een planologische afwijking. Als er verontreiniging aanwezig is moet bepaald (nader onderzoek) worden of het een geval is in de zin de Wbb of een diffuse verontreiniging. In de exploitatieopzet moeten de saneringskosten en de verwerkingskosten voor diffuus verontreinigde grond worden opgenomen.
Toets en conclusie
Het voorliggende bestemmingsplan maakt de transformatie van een bedrijfswoning met praktijk naar een reguliere woning mogelijk. Als gevolg van de ontwikkeling vinden er geen noemenswaardige bodemingrepen plaats. Met het initiatief wordt er gebruik gemaakt van een bestaand gebouw. Daarnaast wordt is het in de huidige situatie planologisch gezien ook al mogelijk om te wonen in het gebouw. De activiteiten die op de planlocatie hebben plaatsgevonden (fysiotherapie) veroorzaken geen verontreiniging van de bodem. Een bodemonderzoek wordt niet nodig geacht. Daarmee kan geconcludeerd worden dat het aspect bodem geen belemmeringen veroorzaakt voor het beoogde initiatief.
Om een goede luchtkwaliteit in Europa te garanderen heeft de Europese unie een viertal kaderrichtlijnen opgesteld. De hiervan afgeleide Nederlandse wetgeving is vastgelegd in hoofdstuk 5, titel 2 van de Wet milieubeheer. Deze wetgeving staat ook bekend als de Wet luchtkwaliteit.
In de Wet luchtkwaliteit staan onder meer de grenswaarden voor de verschillende luchtverontreinigende stoffen. Onderdeel van de Wet luchtkwaliteit zijn de volgende Besluiten en Regelingen:
Besluit en de Regeling niet in betekenende mate bijdragen
Het Besluit niet in betekenende mate bijdragen (NIBM) staat bouwprojecten toe wanneer de bijdrage aan de luchtkwaliteit van het desbetreffende project niet in betekenende mate is. Het begrip 'niet in betekenende mate' is gedefinieerd als 3% van de grenswaarden uit de Wet milieubeheer. Het gaat hierbij uitsluitend om stikstofdioxide (NO2) en fijn stof (PM10 en PM2,5). Toetsing aan andere luchtverontreinigende stoffen uit de Wet luchtkwaliteit vindt niet plaats.
In de Regeling NIBM is een lijst met categorieën van gevallen (inrichtingen, kantoor- en woningbouwlocaties) opgenomen die niet in betekenende mate bijdragen aan de luchtverontreiniging. Enkele voorbeelden zijn:
Als een ruimtelijke ontwikkeling niet genoemd staat in de Regeling NIBM kan deze nog steeds niet in betekenende mate bijdragen. De bijdrage aan NO2 en PM10 moet dan minder zijn dan 3% van de grenswaarden.
Besluit gevoelige bestemmingen
Dit besluit is opgesteld om mensen die extra gevoelig zijn voor een matige luchtkwaliteit aanvullend te beschermen. Deze 'gevoelige bestemmingen' zijn scholen, kinderdagverblijven en verzorgings-, verpleeg- en bejaardentehuizen. Woningen en ziekenhuizen/ klinieken zijn geen gevoelige bestemmingen.
De grootste bron van luchtverontreiniging in Nederland is het wegverkeer. Het Besluit legt aan weerszijden van rijkswegen en provinciale wegen zones vast. Bij rijkswegen is deze zone 300 meter, bij provinciale wegen 50 meter. Bij realisatie van 'gevoelige bestemmingen' binnen deze zones is toetsing aan de grenswaarden die genoemd zijn in de Wet luchtkwaliteit nodig.
Toets en conclusie
Het voorliggende plan maakt de transformatie van een bestaande bedrijfswoning met praktijk naar een reguliere woning mogelijk. Zoals hierboven aangeven worden projecten/plannen bij een enkele ontsluitingsweg tot 1500 woningen als niet in betekenende mate aangemerkt. De functiewijziging van een bedrijfswoning naar een reguliere woning overschrijdt het genoemde maximum niet, waardoor geconcludeerd kan worden dat onderhavig plan niet in betekenende mate bijdraagt aan de luchtverontreiniging. Nader onderzoek wordt niet noodzakelijk geacht.
Geconcludeerd kan worden dat er vanuit het aspect luchtkwaliteit geen belemmeringen zijn voor onderhavige ontwikkeling.
Externe veiligheid is een beleidsveld dat is gericht op het beheersen van risico's die ontstaan voor de omgeving bij de productie, de opslag, de verlading, het gebruik en het transport van gevaarlijke stoffen. Nieuwe ruimtelijke ontwikkelingen moeten worden getoetst aan wet- en regelgeving op het gebied van externe veiligheid. Concreet gaat het daarbij om risicovolle bedrijven, vervoer gevaarlijke stoffen per weg, spoor en water en transport gevaarlijke stoffen via buisleidingen. Op de diverse aspecten van externe veiligheid is afzonderlijke wetgeving van toepassing. Voor risicovolle bedrijven gelden onder meer:
Voor vervoer gevaarlijke stoffen geldt het Besluit externe veiligheid transportroutes en de Regeling Basisnet. Op transport gevaarlijke stoffen via buisleidingen zijn het Besluit externe veiligheid buisleidingen (Bevb) en de Regeling externe veiligheid buisleidingen (Revb) van toepassing.
Het doel van wetgeving op het gebied van externe veiligheid is risico's waaraan burgers in hun leefomgeving worden blootgesteld vanwege risicovolle inrichtingen en activiteiten tot een aanvaardbaar minimum te beperken. Het is noodzakelijk inzicht te hebben in de kwetsbare en beperkt kwetsbare objecten en het plaatsgebonden en het groepsrisico.
In het BEVI zijn de risiconormen wettelijk vastgelegd. Deze normen zijn niet effectgericht maar gebaseerd op een kansberekening. Tevens geven de risiconormen alleen de kans weer om als direct gevolg van een ongeval met gevaarlijke stoffen te overlijden. Gezondheidsschade en de kans op verwonding of materiële schade zijn daarin niet meegenomen. Er is in het BEVI geen harde norm voor het groepsrisico vastgesteld. Voor het groepsrisico geldt geen norm maar slechts een oriënterende waarde. Er is sprake van een verantwoordingsplicht in geval van een toename van het groepsrisico.
Risicokaart
Aan hand van de Risicokaart is een inventarisatie verricht van risicobronnen in en rond het plangebied. Op de Risicokaart staan meerdere soorten risico's, zoals ongevallen met brandbare, explosieve en giftige stoffen, grote branden of verstoring van de openbare orde. In totaal worden op de Risicokaart dertien soorten rampen weergegeven.
Toets en conclusie
Aan de hand van de risicokaart is een inventarisatie verricht van risicobronnen in en rond het plangebied. Op de risicokaart staan meerdere soorten risico's, zoals ongevallen met brandbare, explosieve en giftige stoffen, grote branden of verstoring van de openbare orde. In totaal worden op de risicokaart dertien soorten rampen weergegeven. In figuur 4.2 is een fragment weergegeven van de risicokaart. Het plangebied is globaal weergegeven met een blauwe cirkel.
Figuur 4.3: fragment risicokaart Nederland (bron: risicokaart Nederland).
Uit het raadplegen van de risicokaart blijkt dat er in de omgeving van het plangebied twee mogelijke risicobronnen aanwezig zijn, waarbij de mogelijkheid bestaat dat er gevaarlijke situaties voor het plangebied kunnen ontstaan. Op een afstand van circa 60 m van de planlocatie is een LPG-tankstation gelegen en op circa 1.575 m een buisleiding van Gasunie.
Het LPG-tankstation heeft twee risicocontouren, waarvan één met een straal van 40 meter en de andere 24 meter. De planlocatie ligt buiten de invloedssferen van deze risicobronnen. Geconcludeerd kan worden dat er vanuit deze risicobron geen gevaren kunnen ontstaan voor het plangebied.
De buisleiding staat bekend als een aardgasleiding NEN 3650-leiding. Deze leiding heeft een PR 10-6 contour. Omdat dit plaatsgebonden is en de onderlinge afstand meer dan 1,5 km bedraagt, kan worden geconcludeerd dat er vanuit deze risicobron geen gevaren zullen ontstaan voor het plangebied.
Het aspect externe veiligheid vormt geen belemmeringen voor onderhavig initiatief.
Een belangrijk instrument om waterbelangen in ruimtelijke plannen te waarborgen is de watertoets, die sinds 1 november 2003 wettelijk is verankerd. Initiatiefnemers zijn verplicht in ruimtelijke plannen een beschrijving op te nemen van de gevolgen van het plan voor de waterhuishouding. Het doel van de wettelijk verplichte watertoets is te garanderen dat waterhuishoudkundige doelstellingen expliciet en op een evenwichtige wijze in het plan worden afgewogen. Deze waterhuishoudkundige doelstellingen betreffen zowel de waterkwantiteit (veiligheid, wateroverlast, tegengaan verdroging) als de waterkwaliteit (riolering, omgang met hemelwater, lozingen op oppervlaktewater).
Waterbeleid
De Europese Kaderrichtlijn Water is richtinggevend voor de bescherming van de oppervlaktewaterkwaliteit in de landen in de Europese Unie. Aan alle oppervlaktewateren in een stroomgebied worden kwaliteitsdoelen gesteld die in 2015 moeten worden bereikt. Ruimtelijk relevant rijksbeleid is verwoord in de SVIR en het Nationaal Waterplan (inclusief de stroomgebiedbeheerplannen).
Op provinciaal niveau zijn de Omgevingsvisie en de bijbehorende Omgevingsverordening richtinggevend voor ruimtelijke plannen.
Het Waterschap Vechtstromen heeft de beleidskaders van rijk en provincie nader uitgewerkt in het Waterbeheerplan 2016-2021. De belangrijkste ruimtelijk relevante thema's zijn de Kaderrichtlijn Water en retentiecompensatie. Daarnaast is de Keur van Waterschap Vechtstromen een belangrijk regelstellend instrument waarmee in ruimtelijke plannen rekening moet worden gehouden.
Op gemeentelijk niveau zijn het in overleg met Waterschap Vechtstromen opgestelde gemeentelijk Waterplan en het gemeentelijk Rioleringsplan van belang bij het afwegen van waterbelangen in ruimtelijke plannen.
Watervisie 2050
Het Waterschap Vechtstromen heeft op 14 april 2021 de Watervisie 2050 vastgesteld. In deze Watervisie staat de drie belangrijkste opgaven waaraan Vechtstromen volgens zeven hoofdlijnen wil werken met partners en inwoners.
De drie belangrijkste opgaves zijn:
De Watervisie zal worden doorvertaald naar een Waterbeheerprogramma waarin wordt bepaald hoe het Waterschap in de periode 2022-2028 gaat werken aan haar opgaves. In het beheerprogramma zal het beleid en de maatregelen worden opgenomen.
Totdat het beheerprogramma is uitgewerkt, gelden nog de beleidskaders van rijk en provincie die nader zijn uitgewerkt in het Waterbeheerplan 2016-2021.
Waterbeheerplan 2016-2021
Watersysteem
In het waterbeheer van de 21e eeuw worden duurzame, veerkrachtige watersystemen nagestreefd. Dit betekent concreet dat droge perioden worden doorstaan zonder droogteschade, vissterfte en stank, en dat in natte perioden geen overlast optreedt door hoge grondwaterstanden of inundaties vanuit oppervlaktewateren. Problemen worden niet afgewenteld op andere gebieden of latere generaties. Het principe "eerst vasthouden, dan bergen, dan pas afvoeren" is hierbij leidend. Rijk, provincies en gemeenten hebben in het Nationaal Bestuursakkoord Water doelen vastgelegd voor het op orde brengen van het watersysteem.
Afvalwaterketen
Het zoveel mogelijk scheiden van vuil en schoon water is belangrijk voor het bereiken van een goede waterkwaliteit. Door te voorkomen dat grote hoeveelheden relatief schoon hemelwater door rioolstelsels worden afgevoerd, neemt het aantal overstorten van verontreinigd rioolwater op oppervlaktewater af en neemt de doelmatigheid van de rioolwaterzuivering toe. Hierdoor verbetert zowel de kwaliteit van oppervlaktewateren waarop overstorten plaatsvinden als de kwaliteit van het effluent ontvangende oppervlaktewater. Indien het schone hemelwater door middel van infiltratie in het gebied wordt vastgehouden alvorens het wordt afgevoerd naar oppervlaktewater, draagt dit bovendien bij aan de duurzaamheid van het watersysteem. Vandaar dat het principe "eerst schoonhouden, dan scheiden, dan pas zuiveren" een belangrijk uitgangspunt is bij nieuwe stedelijke ontwikkelingen. Als het hemelwater niet wordt aangekoppeld of wordt afgekoppeld van het bestaande rioolstelsel is oppervlakkige afvoer en infiltreren in de bodem uitgangspunt. Als infiltratie in de bodem niet mogelijk is, is lozing op het oppervlaktewater via een bodempassage gewenst.
Watertoetsproces
Op 3 november 2021 is via www.dewatertoets.nl de digitale watertoets verricht, zie Bijlage 1. Aan de hand van de locatie van het ruimtelijke plan en een aantal vragen wordt er getoetst of de belangen van het waterschap Vechtstromen worden geraakt. Uit de watertoets blijkt dat het waterschap Vechtstromen geen belang heeft bij de procedure. Geconcludeerd kan worden dat er vanuit het aspect water geen belemmeringen zijn voor onderhavige ontwikkeling.
Bij een ruimtelijk plan moeten de gevolgen van de voorgenomen ontwikkeling met betrekking tot aanwezige natuurwaarden in beeld worden gebracht. Daarbij wordt ingegaan op de relatie van het plan met beschermde gebieden, beschermde soorten, en het Natuurnetwerk Nederland (NNN). De wettelijke kaders hiervoor worden gevormd door Europese richtlijnen (Vogelrichtlijn en Habitatrichtlijn), nationale regelgeving (Wet natuurbescherming) en provinciale regelgeving (NNN in provinciale verordening).
Toets en conclusie
Met de ontwikkeling worden er geen gebouwen gesloopt en/of bomen gekapt. Er wordt enkel een overdekt terras gerealiseerd en de gevels worden voorzien van een andere kleur. Verder wordt het bestaande gebouw enkel inpandig verbouwd. Deze activiteiten zullen geen rust- en/of verblijfsplaatsen van beschermde soorten verstoren. De beoogde activiteiten veroorzaken geen overtredingen in het kader van de Wet natuurbescherming (Wnb).
De planlocatie maakt geen onderdeel uit van een Natura 2000 gebied, het Natuurnetwerk Nederland (NNN) of een ander beschermd natuurgebied. Het dichtstbijzijnde Natura 2000 gebied is 'Achter de Voort, Agelerbroek & Voltherbroek' ligt op een afstand van circa 1,6 km van de planlocatie. Het meest nabijgelegen gebied dat onderdeel uitmaakt van het NNN ligt op een afstand van circa 900 m ten oosten van de planlocatie. Vanwege de aard van de ontwikkeling, de lokale invloedssfeer en de ligging buiten beschermd (natuur)gebied, kan worden gesteld dat de voorgenomen activiteiten niet tot wettelijke consequenties in het kader van gebiedsbescherming leiden. Op het gebied van stikstofdepositie veranderd de situatie nauwelijks ten opzichte van de huidige situatie. Uit paragraaf 4.10 blijkt dat het aantal verkeersbewegingen niet toeneemt, maar zelfs zal afnemen. Het voorliggende initiatief zal dan ook geen significante effecten veroorzaken voor wat betreft de stikstofdepositie op de omliggende Natura 2000-gebieden.
Het uitvoeren van een onderzoek naar beschermde flora en fauna wordt niet noodzakelijk geacht. Tevens is het uitvoeren van een stikstofdepositieberekening niet nodig. Vanuit het aspect natuurwaarden worden er geen belemmeringen verwacht voor de voorgenomen ontwikkeling.
Nederland heeft in 1992 het verdrag van Malta ondertekend. Het verdrag van Malta heeft als doel het archeologisch erfgoed in de bodem beter te beschermen. Voor gebieden waar archeologische waarden voorkomen of waar een reële verwachting bestaat dat er archeologische waarden aanwezig zijn dient er een archeologisch onderzoek uit te worden gevoerd, voordat er bodemingrepen plaatsvinden.
Op 1 juli 2016 is de Erfgoedwet in werking getreden ter vervanging van de Monumentenwet 1988. Een deel van de monumentenwet is op deze datum overgegaan naar de Erfgoedwet. Het deel dat betrekking heeft op de besluitvorming in de fysieke leefomgeving gaat over naar de Omgevingswet, wanneer deze in werking treedt. Tot die tijd blijven deze onderdelen van de Monumentenwet 1988 gelden als overgangsrecht binnen de Erfgoedwet.
Gemeenten hebben een archeologische zorgplicht en initiatiefnemers van projecten waarbij de bodem wordt verstoord zijn verplicht rekening te houden met de archeologische relicten die in het plangebied aanwezig (kunnen) zijn. Hiervoor is onderzoek noodzakelijk: het archeologisch vooronderzoek. Als blijkt dat in het plangebied behoudenswaardige archeologische vindplaatsen aanwezig zijn, dan kan de initiatiefnemer verplicht worden hiermee rekening te houden. Dit kan leiden tot een aanpassing van de plannen, waardoor de vindplaatsen behouden blijven, of tot een archeologische opgraving en publicatie van de resultaten.
Archeologie
De gemeente Dinkelland beschikt over een eigen archeologische verwachtings- en advieskaart (RAAP Archeologisch Adviesbureau, 2007). Deze kaart maakt voor het grondgebied van de
gemeente inzichtelijk waar archeologische resten zich (kunnen) bevinden. In figuur 4.4 is een uitsnede van de archeologische verwachtings- en advieskaart opgenomen. Het plangebied is globaal in het zwart omcirkeld.
Figuur 4.4: Archeologische verwachtings- en advieskaart (bron: RAAP Archeologisch Adviesbureau)
Toets en conclusie
Het plangebied is gelegen binnen het gebied 'beekdalen en overige laagten' waarbij een lage verwachting voor archeologische resten uit alle perioden geldt. Het advies hierbij is dat er een vrijstelling is voor archeologisch onderzoek bij bodemingrepen dieper dan 40 cm.
Met de transformatie van de bedrijfswoning met praktijk naar een reguliere woning en het realiseren van het overdekte terras vinden er geen bodemingrepen dieper dan 40 cm plaats. Om die reden is het niet noodzakelijk een archeologisch onderzoek uit te voeren.
Vanuit het aspect archeologie zullen er dan ook geen belemmeringen zijn voor onderhavige ontwikkeling.
Cultuurhistorie
Onder cultuurhistorische waarden worden alle structuren, elementen en gebieden bedoeld die cultuurhistorisch van belang zijn. Zij vertellen iets over de ontstaansgeschiedenis van het Nederlandse cultuurlandschap. Vaak is er een sterke relatie tussen aardkundige aspecten en cultuurhistorische aspecten. De bescherming van cultuurhistorische elementen is vastgelegd in de Monumentenwet 1988 (die nog geldt als overgangsrecht binnen de Erfgoedwet). Deze wet is vooral gericht op het behouden van historische elementen voor latere generaties.
Toets en conclusie
De Cultuurhistorische waardenkaart van de provincie Overijssel geeft aan dat er binnen het plangebied en in de directe omgeving geen gemeentelijke en/of rijksmonumenten aanwezig zijn. Op de kaartlaag 'Historische dorpskernen (met uitbreiding)' staat aangegeven de planlocatie gelegen is in een uitbreiding van de dorpskern. De woning zelf is in 1996 gebouwd. Middels de voorgenomen ontwikkeling wordt er geen afbreuk gedaan aan het eigen karakter van het gebied en aan de vorm van het bestaande gebouw. Geconcludeerd kan worden dat het aspect cultuurhistorie geen belemmeringen veroorzaakt voor de beoogde ontwikkeling.
Verkeer
De woning blijft net als in de huidige situatie ontsloten aan de Grotestraat in Rossum. De Grotestraat is een relatief rustige weg waar een snelheidsregime van 30 km/uur geldt. Deze weg dient voornamelijk als ontsluiting naar de woningen die langs deze weg zijn gelegen. Op basis van het parkeerbeleid 'Bouwen & parkeren 2018' van de gemeente Dinkelland blijkt dat alle straten in Rossum onder 'rest bebouwde kom' vallen, waaronder ook de Grotestraat.
Het voorliggende bestemmingsplan maakt de transformatie van een bestaande bedrijfswoning met praktijk naar een reguliere woning mogelijk. In de huidige situatie is er reeds sprake van verkeersbewegingen die door de bedrijfswoning worden veroorzaakt. Daarnaast is er een praktijk (fysiotherapie) aanwezig. Ook deze praktijk veroorzaakt verkeersbewegingen.
In de nieuwe situatie blijft er enkel een vrijstaande woning over. Voor een vrijstaande woning geldt in de 'rest bebouwde kom' een gemiddelde verkeersgeneratie van 8,2 verkeersbewegingen per etmaal. De verkeersgeneratie zal vanwege het wegvallen van de praktijk afnemen. Deze verkeersgeneratie kan met de huidige verkeersstructuur opgevangen worden.
Geconcludeerd kan worden dat er vanuit het aspect verkeer geen belemmeringen zijn voor de voorgenomen ontwikkeling.
Parkeren
Voor de gemeente Dinkelland geldt het parkeerbeleid 'Bouwen & parkeren 2018'. Aan de hand van de parkeernormen van dit parkeerbeleid is het benodigde aantal parkeerplaatsen bepaald. Voor de bebouwde kom van Rossum dient uitgegaan te worden van 'rest bebouwde kom'.
Huidige situatie
In de huidige situatie bestaat de parkeerbehoefte uit parkeerplaatsen voor de (bedrijfs)woning en de fysiotherapie praktijk. Voor de (bedrijfs)woning geldt een parkeernorm van 2,3. Voor de functie fysiotherapie geldt een parkeernorm van 1,95 per behandelkamer.
Uitgaande van één woning en één behandelkamer is er in de huidige situatie een parkeerbehoefte van afgerond 5 parkeerplaatsen.
Nieuwe situatie
Voor de vrijstaande woning geldt een parkeernorm van 2,3 parkeerplaatsen. In de nieuwe situatie is de parkeerbehoefte afgerond 3 parkeerplaatsen.
Conclusie
De parkeerbehoefte neemt met het voorliggende intiaitief met 2 parkeerplaatsen af ten opzichte van de huidige situatie. Daarmee vindt er een verbetering op het gebied van parkeren plaats. Geconcludeerd kan worden dat er vanuit het aspect parkeren geen belemmeringen zijn voor de voorgenomen ontwikkeling.
De in Hoofdstuk 2 beschreven planopzet is juridisch-planologisch vertaald in een bestemmingsregeling, die bindend is voor overheid, bedrijven en burgers. Het bestemmingsplan bestaat uit een verbeelding (plankaart) en regels en is voorzien van een toelichting. De regels en verbeelding (plankaart) vormen het juridisch bindende deel. Op de verbeelding worden de toegekende bestemmingen en aanduidingen visueel weergegeven. De regels bevatten het juridische instrumentarium voor het regelen van het gebruik van de gronden, bepalingen omtrent de toegelaten bebouwing, regelingen betreffende het gebruik van aanwezige en/of op te richten bouwwerken. De toelichting heeft zelf geen juridische bindende werking, maar moet worden beschouwd als handvat voor de uitleg en de onderbouwing van de opgenomen bestemmingen.
In deze paragraaf wordt de systematiek van de regels en de wijze waarop de regels gehanteerd dienen te worden, uiteengezet. De regels van het plan bestaan uit vier hoofdstukken, waarin achtereenvolgens de inleidende regels, de bestemmingsregels, de algemene regels en de overgangs- en slotregels aan de orde komen. Voor de systematiek is aangesloten op de SVBP2012, zoals verplicht is sinds 1 juli 2013. Dit houdt onder meer in dat het plan IMRO-gecodeerd wordt opgeleverd. Navolgend wordt de opbouw, indeling en systematiek van de regels kort toegelicht.
Inleidende regels
In deze bepaling zijn omschrijvingen gegeven van de in het bestemmingsplan gebruikte begrippen. Deze worden opgenomen om interpretatieverschillen te voorkomen. Begripsbepalingen zijn alleen nodig voor begrippen die gebruikt worden in de regels en die tot verwarring kunnen leiden of voor meerdere uitleg vatbaar zijn.
Om op een eenduidige manier afstanden, oppervlakten en inhoud van gebouwen en/of bouwwerken, geen gebouwen zijnde, te bepalen wordt in de wijze van meten uitleg gegeven wat onder de diverse begrippen wordt verstaan. Ten aanzien van de wijze van meten op de verbeelding (plankaart) geldt steeds dat het hart van een lijn moet worden aangehouden.
Bestemmingsregels
De opbouw van de bestemmingen ziet er als volgt uit:
De omschrijving van de doeleinden. Hierbij gaat het in beginsel om een beschrijving van de aan de grond toegekende functies;
In de bouwregels worden voor alle bouwwerken de van toepassing zijnde bebouwingsregels geregeld. Waar en met welke maatvoering mag worden gebouwd, wordt hier vastgelegd. Indien mogelijk wordt verwezen naar bouwvlakken en aanduidingen op de verbeelding (plankaart);
Bij een omgevingsvergunning kan onder voorwaarden worden afgeweken van de bouwregels ten aanzien van het oppervlak en de vorm van bijbehorende bouwwerken;
In dit onderdeel is aangegeven welke vormen van gebruik in ieder geval zijn toegestaan dan wel strijdig zijn met de bestemming. Daarbij zijn niet alle mogelijke toegestane en strijdige gebruiksvormen genoemd, maar alleen die functies, waarvan het niet op voorhand duidelijk is. Het gaat hierbij in feite om een aanvulling/verduidelijking op de in de bestemmingsomschrijving genoemde functies;
Bij een omgevingsvergunning kan onder voorwaarden worden afgeweken van het in de bestemmingsomschrijving beschreven gebruik van hoofdgebouwen;
In dit onderdeel is aan burgemeester en wethouders de bevoegdheid gegeven het plan te wijzigen. Het gaat hier om wijzigingsbevoegdheden gekoppeld aan de desbetreffende bestemming. De criteria, die bij toepassing van de wijzigingsbevoegdheid in acht moeten worden genomen, zijn aangegeven.
Algemene regels
Deze bepaling is opgenomen om te voorkomen dat, wanneer volgens een bestemmingsplan bepaalde gebouwen en bouwwerken niet meer dan een bepaald deel van een bouwperceel mogen beslaan, het opengebleven terrein nog eens meetelt bij het toestaan van een ander gebouw of bouwwerk, waaraan een soortgelijke eis wordt gesteld;
In dit artikel worden de algemene bouwregels voor het bouwen beschreven, onverminderd het bepaalde in de overige artikelen;
Deze bepaling bevat een opsomming van strijdig gebruik van gronden en bouwwerken in algemene zin;
In dit artikel worden de algemene aanduidingsregels beschreven;
In deze bepaling is aan burgemeester en wethouders de bevoegdheid gegeven om af te wijken van bepaalde, in het bestemmingsplan geregelde, onderwerpen. De criteria, die bij toepassing van de afwijkingsbevoegdheid in acht moeten worden genomen, zijn aangegeven;
In deze bepaling is aan burgemeester en wethouders de bevoegdheid gegeven het plan te wijzigen. Het gaat hier om wijzigingsbevoegdheden met een algemene strekking. De criteria, die bij toepassing van de wijzigingsbevoegdheid in acht moeten worden genomen, zijn aangegeven;
Hier staan regels geformuleerd ten aanzien van bijvoorbeeld welstand en wegverkeerslawaai en er wordt de mogelijkheid geboden om nadere eisen aan de plaats en de afmetingen van de bebouwing.
Overgangs- en slotregels
Bouwwerken welke op het moment van inwerkingtreding van het bestemmingsplan bestaan (of waarvoor een bouwvergunning is aangevraagd) mogen blijven bestaan, ook al is er strijd met de bebouwingsregels. De overgangsbepaling houdt niet in dat het bestaand, illegaal opgerichte, bouwwerk legaal wordt, noch brengt het met zich mee dat voor een dergelijk bouwwerk alsnog een bouwvergunning kan worden verleend. Burgemeester en wethouders kunnen in beginsel dus nog gewoon gebruik maken van hun handhavingsbevoegdheid. Het overgangsrecht is opgenomen zoals opgenomen in artikel 3.2.1 Bro. Het gebruik van de grond en opstallen, dat afwijkt van de regels op het moment van inwerkingtreding van het plan mag eveneens worden voortgezet;
Deze bepaling geeft aan op welke manier de regels kunnen worden aangehaald.
Naast de inleidende regels (begrippen en wijze van meten), algemene regels (zoals bouwregels, gebruiksregels en proceduregels) en de overgangs- en slotregels, zijn de volgende bestemmingen in dit plan opgenomen:
Bestemmingen
Wonen
De gronden met de bestemming 'Wonen' zijn bestemd voor wonen, met daaraan ondergeschikt de uitoefening van een aan huis verbonden beroeps- of bedrijfsactiviteit. Tevens zijn onder andere speelvoorzieningen, wegen en paden, water, groenvoorzieningen, erven en terreinen toegestaan.
Het hoofdgebouw mag uitsluitend binnen het bouwvlak op de verbeelding worden gebouwd. De maximale goot- en bouwhoogte staat op de verbeelding aangeduid ter plaatse van de aanduiding 'maximale goot- en bouwhoogte (m)'. In onderhavig geval bedraagt de maximale goot- en bouwhoogte respectievelijk 6 m en 10 m. Voor bijbehorende bouwwerken geldt dat deze zowel binnen als buiten het bouwvlak gebouwd mogen worden.
Bij de voorbereiding van een ontwerpbestemmingsplan dient op grond van artikel 3.1.6, eerste lid, sub f van het Besluit ruimtelijke ordening (Bro) onderzoek plaats te vinden
naar de uitvoerbaarheid van het plan. Artikel 6.12 van de Wet ruimtelijke ordening stelt dat de gemeenteraad gelijktijdig met de vaststelling van het bestemmingsplan moet besluiten om al dan niet een exploitatieplan vast te stellen. Hoofdregel is dat een exploitatieplan moet worden vastgesteld bij elk bestemmingsplan. Er zijn echter uitzonderingen. Het is mogelijk dat de raad verklaart dat met betrekking tot een bestemmingsplan geen exploitatieplan wordt vastgesteld indien het verhaal van kosten van de grondexploitatie anderszins is verzekerd of het stellen van nadere eisen en regels niet noodzakelijk is.
De gemeentelijke kosten, waaronder leges en planschadekosten, komen voor rekening van de aanvrager. Hiermee is het kostenverhaal anderzins verzekerd en kan de raad op grond van artikel 6.12, lid 2 onder a besluiten geen exploitatieplan vast te stellen.
Artikel 3.1.1 van het Besluit ruimtelijke ordening (Bro) schrijft voor dat het bestuursorgaan, dat belast is met de voorbereiding van een bestemmingsplan overleg pleegt met instanties, zoals gemeenten, waterschappen, provinciale diensten en Rijk, die betrokken zijn bij de zorg voor ruimtelijke ordening of belast zijn met de behartiging van belangen welke in het plan in het geding zijn.
In het Besluit algemene regels ruimtelijke ordening (Barro) zijn de nationale belangen die juridische borging vereisen opgenomen. Het Barro is gericht op doorwerking van nationale belangen in gemeentelijke bestemmingsplannen. Geoordeeld wordt dat dit bestemmingsplan geen nationale belangen schaadt. Daarom is afgezien van het voeren van vooroverleg met het Rijk.
Provincie Overijssel
De provincie Overijssel heeft in juli 2016 een uitzonderingslijst opgesteld van categorieën bestemmingsplannen en projectbesluiten van lokale aard waarvoor vooroverleg niet noodzakelijk is. Het plan valt onder categorie A onder 1, waardoor vooroverleg niet nodig is.
Waterschap Vechtstromen
Op 3 november 2021 is het plan via de digitale watertoets kenbaar gemaakt bij het waterschap Vechtstromen. De conclusie van die digitale toets is dat het waterschap een positief advies geeft. Hiermee is voldaan aan het verplichte vooroverleg.
Het ontwerpbestemmingsplan heeft met ingang van 8 april 2022 voor een periode van zes weken ter inzage gelegen. Binnen deze periode kon een ieder zijn of haar zienswijze ten aanzien van dit bestemmingsplan kenbaar maken. Tijdens de termijn van de terinzagelegging zijn geen zienswijzen binnengekomen.