vastgesteld |
NL.IMRO.1774.OOTPBCELLENKAMPST-0401 |
In artikel 2.12 lid 1 onder a van de Wabo zijn drie gevallen genoemd waarin een omgevingsvergunning kan worden verleend voor een activiteit die strijdig is met het bestemmingsplan. De eerstgenoemde mogelijkheid betreft die waarin het bestemmingsplan zelf voorziet in een afwijking en daarvoor regels geeft (binnenplanse afwijking). De tweede mogelijkheid betreft de gevallen die bij algemene maatregel van bestuur zijn bepaald (de zogenaamde kruimelgevallen). Onderhavig project heeft betrekking op de derde genoemde mogelijkheid. Hiervoor geldt dat de omgevingsvergunning moet worden gemotiveerd door middel van een zogenoemde goede ruimtelijke onderbouwing. Op grond van artikel 5.20 Bor wordt gesteld dat voor zover de omgevingsvergunning wordt verleend met toepassing van artikel 2.12, eerste lid, onder a, onder 3°, van de wet zijin de de artikelen 3.1.2 (regels uitvoerbaarheid), 3.1.6 (plantoelichting) en 3.3.1. (akoestisch onderzoek) van het Besluit ruimtelijke ordening van overeenkomstige toepassing. Onderhavige onderbouwing belicht alle relevante aspecten vanuit de ruimtelijke ordening en toont aan dat de ontwikkeling vanuit ruimtelijk oogpunt verantwoord is.