De door Provinciale Staten van Overijssel op 1 juli 2009 vastgestelde Omgevingsvisie Overijssel geeft de hoofdlijnen van de toekomstige ruimtelijke ontwikkeling voor de lange termijn aan voor Overijssel, zoals de provincie deze nastreeft. Een van de opgaven voor de Omgevingvisie is het ontwikkelen en beschermen van de groene kwaliteiten en het cultureel erfgoed. De waarden van cultureel erfgoed vormen een belangrijk onderdeel van de kwaliteit van stad en land. Eigenheid en herkenbaarheid van regio’s, steden en dorpen bepalen mede het welzijn van de inwoners van de provincie.
De landschappelijke kwaliteiten zijn medesturend voor de wijze waarop de gebiedsontwikkeling plaatsvindt. Uitgangspunt is dat de nationale landschappen zich sociaal-economisch voldoende moeten kunnen ontwikkelen, terwijl de bijzondere kwaliteiten van het gebied worden behouden of worden versterkt. In algemene zin geldt dat binnen nationale landschappen ruimtelijke ontwikkelingen mogelijk zijn, mits de kernkwaliteiten van het landschap worden behouden of worden versterkt (‘ja, mits’-regime).
Ruimtelijke kwaliteit is een rode draad in de Omgevingsvisie. Ruimtelijke kwaliteit ontstaat in de beleving van mensen.
In de Omgevingsvisie wordt door de provincie Overijssel een toelichting gegeven over hoe zij denken ruimtelijke kwaliteit te realiseren. De ambitie van de provincie Overijssel is een kwaliteitsontwikkeling in gang te zetten, waarbij elk project, elke ontwikkeling bijdraagt aan de versterking van de ruimtelijke kwaliteit van de leefomgeving. Als basis voor inhoudelijke sturing worden de gebiedskenmerken genomen die er nu zijn.
Dit zijn de ruimtelijke kenmerken van een gebied of gebiedstype die bepalend zijn voor de karakteristiek en kwaliteit ervan. Deze kenmerken moeten niet alleen beschermd worden, maar ook juist worden verbonden met nieuwe ontwikkelingen, waarbij bestaande kwaliteiten worden beschermd en versterkt en nieuwe kwaliteiten worden toegevoegd.
Op basis van gebiedskenmerken in vier lagen (natuurlijke laag, laag van het agrarisch-cultuurlandschap, stedelijke laag en lust- en leisurelaag) gelden specifieke kwaliteitsvoorwaarden en –opgaven voor ruimtelijke ontwikkelingen.
De natuurlijke laag wordt gekenmerkt als dekzandvlakte en ruggen.
De dekzandgronden beslaan een groot gedeelte van de oppervlakte van de provincie. Na de ijstijden bleef er in grote delen een reliëfrijk - door de wind gevormd - zandlandschap achter, dat gekenmerkt wordt door relatief grote verschillen tussen hoog/droog en laag/nat gebied Soms vlak bij elkaar, soms verder van elkaar verwijderd.
Figuur 5. Natuurlijke laag (bron: Omgevingsvisie)
In de occupatiegeschiedenis zijn de dekzandgebied voor het overgrote deel in cultuur gebracht als essenlandschap, oude hoevenlandschap en heide-ontginningslandschap. Kenmerkend reliëf is op veel plaatsen vervlakt, b.v. door egalisaties ten behoeve van de landbouw.
De ambitie is de natuurlijke verschillen tussen hoog en laag en tussen droog en nat functioneel meer sturend en beleefbaar te maken. Dit kan bijvoorbeeld door een meer natuurlijk watersysteem en door beplanting met “natuurlijke” soorten en door de (strekkings)richting van het landschap te benutten in gebiedsontwerpen.
2. De laag van het agrarisch-cultuurlandschap
De laag van het agrarisch-cultuurlandschap wordt gekenmerkt als een oude hoevenlandschap, een landschap met verspreide erven. Het werd ontwikkeld nadat de complexen met de grote essen “bezet” waren en een volgende generatie boeren nieuwe ontwikkelingsruimte zocht. Die vonden ze bij kleine dekzandkopjes die individueel werden ontgonnen. Dit leidde tot een landschap dat dezelfde opbouw kent als het essenlandschap, alleen in een meer kleinschalige, meer individuele en jongere variant. Deze kleinere maat en schaal is tevens de reflectie van de natuurlijke ondergrond. Essenlandschap in het klein met samenhangend systeem van es/kamp, erf op de flank, natte laagtes en – voormalige – heidevelden. Ordening vanuit de erven, die de “organische” vormen van landschap volgt. Spinragstructuur vanuit de erven naar de omliggende gronden en tussen de erven. Contrastrijke landschappen met veel variatie op de korte afstand.
Figuur 6. Agrarisch-cultuurlandschap (bron: Omgevingsvisie)
Samenhang erven / essen / flanken / heide(ontginningen)/ laagtes verdwijnt. Open karakter van de essen wordt bedreigd door toename bebouwing, en grondgebruik bij bijvoorbeeld boomteelt. Vanwege de kleinschaligheid van het hovenlandschap is dit landschapstype gevoeliger voor verandering dan bijvoorbeeld het essenlandschap.
Schaalvergroting in de landbouw en toename van burgererven veranderen het karakter van dit kleinschalige werklandschap.
De ambitie is het kleinschalig, afwisselende hoevenlandschap vanuit de verspreid liggende erven een ontwikkelingsimpuls te geven. Deze erven bieden veel ruimte voor landbouw, wonen, werken, recreatie, mits er wordt voortgebouwd aan kenmerkende structuren van het landschap: de open esjes, de routes over de erven, de erf- en landschapsbeplantingen. Binnen deze structuren zijn er vol op mogelijkheden om een functioneel grootschalige landbouw in een kleinschalig landschap te ontwikkelen.
De ambitie is het eigen karakter van de afzonderlijke stuwwalen te behouden en versterken. De inzet is het reliëf daarbij ruimtelijk bepalend te laten zijn. Als ontwikkelingen plaats vinden, dan dragen deze bij aan versterking van de potentiële natuurlijke kwaliteiten van de ‘natte voet’ van de stuwwal (kwelzone, brongebied) en deze beter zichtbaar maken.
De derde laag is die van het stedelijk gebied, de dorpen en de infrastructuur. Hier draait het om sociale en fysieke dynamiek en diversiteit van de steden, dorpen en landstadjes en het verbindende netwerk hiertussen van wegen, paden, spoorwegen en kanalen.
Het overgrote deel van Ootmarsum is getypeerd als "Woonwijken 1955-nu".
Figuur 7. Stedelijke laag (bron: Omgevingsvisie)
Eenzijdigheid van de eigendomssituatie en de bevolkingsopbouw is in bepaalde wijken aan de orde. Daardoor ligt er een rangorde in kwaliteit(sbeleid) en stigmatisering op de loer.
- Kwaliteit van de woningen voldoet vaak niet meer aan hedendaagse kwaliteitseisen.
- Gebrekkig beheer en onderhoud van de (soms zeer ruim opgezette) openbare ruimte.
- Herstructurering en verdichting van de naoorlogse woonwijken; daarbij komt soms de verankering aan het grote schaalniveau (stedelijke structuur en stedenbouwkundige eenheid van de wijk) in het gedrang.
- Centrale wijkfuncties (winkelcentra, kerkgebouwen) verdwijnen. De bijbehorende bebouwing heeft vaak een centrale identiteitspalende plek in de wijk, maar dreigt door functieverlies te verdwijnen.
Herstructurering naoorlogse wijken is een belangrijke opgave voor vitale steden. De wijken van na de oorlog behouden hierbij hun eigen karakter. Ook al neemt bij herstructurering het bebouwd oppervlak in de wijken door meer grondgebonden woningen toe, er blijft collectieve ruimte tussen de bouwblokken. Markante gebouwen zoals leegkomende kerken en winkelstrips worden waar mogelijk behouden door ze een nieuwe functie te geven. In de wijken van de jaren ’70 en ’80 (woonerven) vereisen de kwaliteit van de buitenruimte en de parkeeroplossingen bijzondere aandacht. Herkennen en benutten naoorlogs cultureel erfgoed (Programma Na-Oorlogs Bouwen in Overijssel, NOBO).
4. De lust – en leisurelaag
De lust – en leisurelaag wordt gekenmerkt door donkerte. Lichte gebieden geven een beeld van de economische dynamiek van de provincie: de steden en dorpen, de autosnelwegen, de kassengebieden, de attractieparken, de grote bedrijventerreinen en de gebieden met veel bebouwing. De donkere gebieden geven een indicatie van de “buitengebieden” van Overijssel. De natuurcomplexen en de grote landbouwgebieden. De donkere gebieden zijn de gebieden waar het ’s nachts nog echt donker is, waar je de sterrenhemel kunt waarnemen. Het zijn de relatief “luwe” dun bewoonde gebieden met een lage gebruiksdruk.
Figuur 8. Lust- en leisurelaag (bron: Omgevingsvisie)
Autonoom wordt het steeds lichter doordat het bebouwd oppervlak steeds uitbreidt, door verlichte wegen, uitbreiding van kassencomplexen en door de toename van de woon- en werkfuncties verspreid in het landschap. Steeds meer maatschappelijke aandacht voor vermindering van lichthinder en onnodige uitstraling naar boven.
Donkerte wordt een te koesteren kwaliteit. De ambitie is de huidige “donkere” gebieden, tenminste zo donker te houden, maar bij ontwikkelingen ze liever nog wat donkerder te maken. Dit betekent op praktisch niveau terughoudend zijn met verlichting van wegen, bedrijventerreinen e.d. en verkennen waar deze ’s nachts uit kan of anders lichtbronnen selectiever richten. Structureel is het vrijwaren van donkere gebieden van verhoging van de dynamiek het perspectief. De ambitie is het rustige en onthaaste karakter te behouden, zodat passages van autosnelwegen en regionale ontwikkeling aan eventuele op- en afritten. Bundeling van stedelijke functies en infrastructuur in de “lichte” gebieden.
Voor het behoud en versterken van de ruimtelijke kwaliteit, gelden deze gebiedskenmerken als uitgangspunt. Het provinciaal beleid ten aanzien van de grote plattelandskernen met een regionale verzorging- en/of werkgelegenheidsfunctie, waaronder Ootmarsum is gericht op versterking van de positie, zonder aantasting van de positie van de stadsgewesten.
Voor gebieden die deel uitmaken van het Nationaal Landschap, wordt beleid gehanteerd van het migratiesaldo 0. Dit saldo is ook in de Omgevingsverordening als zodanig vastgelegd. Concreet betekent dit dat binnen een Nationaal Landschap ten hoogste ruimte is voor extra nieuwe woningen om de eigen bevolking te huisvesten.