Het overgrote deel van het plangebied heeft de geomorfologie van een dekzandlandschap en wordt voor de licht oranje gekleurde gebieden getypeerd als dekzandwelvingen en -vlakten. Middelmatig voor archeologische resten uit alle perioden. Een verhoogde kans op archeologische resten uit de Steentijd op de hoogste delen van dekzandwelvingen en op resten uit de Late Middeleeuwen langs randen van dekzandhoogten en ruggen met een plaggendek. Archeologische resten vlak onder het maaiveld daardoor kwetsbaar voor bodemingrepen. Archeologische resten hierdoor vaak minder goed geconserveerd. Het beleid wat als gevolg van het RAAP-rapport wordt gevolgd is dat bij roering in deze gebieden archeologisch onderzoek noodzakelijk is in plangebieden groter dan 5.000 m² bij bodemingrepen dieper dan 40 cm. Voor gebieden kleiner dan 5.000 m² geldt vrijstelling voor archeologisch onderzoek.
De gele gebieden, beekdalen en overige laagten, vallen ook onder het dekzandlandschap. Naar verwachting zijn archeologische resten uit meerdere perioden aanwezig. Hoofdzakelijk archeologische resten die in verband staan met beekdalgebonden activiteiten, zoals bruggen, voordes, watermolens etc. en mogelijk archeologische resten, bijvoorbeeld afvaldumps, die in verband staan met bewoning op nabij gelegen, hoge gronden. Verder diverse categorieën losse vondsten. Vaak geldt hier een vrijstelling voor archeologisch onderzoek.
Conclusie
Voorliggend bestemmingsplan heeft een conserverend karakter en voorziet niet in ontwikkelingen en daarmee samenhangende bodemingrepen. Het uitvoeren van archeologisch onderzoek is dan ook niet noodzakelijk. Tevens is in een conserverend bestemmingsplan in overeenstemming met het beleid gericht op het behoud van cultuurhistorische waarden.