Type plan: bestemmingsplan
Naam van het plan: Noord Deurningen
Status: vastgesteld
Plan identificatie: NL.IMRO.1774.NDEBPNRDDEURNINGEN-0401

3.3 Provinciaal beleid

De door Provinciale Staten van Overijssel op 1 juli 2009 vastgestelde Omgevingsvisie Overijssel geeft de hoofdlijnen van de toekomstige ruimtelijke ontwikkeling voor de lange termijn aan voor Overijssel, zoals de provincie deze nastreeft. Een van de opgaven voor de Omgevingvisie is het ontwikkelen en beschermen van de groene kwaliteiten en het cultureel erfgoed. De waarden van cultureel erfgoed vormen een belangrijk onderdeel van de kwaliteit van stad en land. Eigenheid en herkenbaarheid van regio’s, steden en dorpen bepalen mede het welzijn van de inwoners van de provincie.
De landschappelijke kwaliteiten zijn medesturend voor de wijze waarop de gebiedsontwikkeling plaatsvindt. Uitgangspunt is dat de nationale landschappen zich sociaal-economisch voldoende moeten kunnen ontwikkelen, terwijl de bijzondere kwaliteiten van het gebied worden behouden of worden versterkt. In algemene zin geldt dat binnen nationale landschappen ruimtelijke ontwikkelingen mogelijk zijn, mits de kernkwaliteiten van het landschap worden behouden of worden versterkt (‘ja, mits’-regime).
Ruimtelijke kwaliteit is een rode draad in de Omgevingsvisie. Ruimtelijke kwaliteit ontstaat in de beleving van mensen.
In de Omgevingsvisie wordt door de provincie Overijssel een toelichting gegeven over hoe zij denken ruimtelijke kwaliteit te realiseren. De ambitie van de provincie Overijssel is een kwaliteitsontwikkeling in gang te zetten, waarbij elk project, elke ontwikkeling bijdraagt aan de versterking van de ruimtelijke kwaliteit van de leefomgeving. Als basis voor inhoudelijke sturing worden de gebiedskenmerken genomen die er nu zijn.
Dit zijn de ruimtelijke kenmerken van een gebied of gebiedstype die bepalend zijn voor de karakteristiek en kwaliteit ervan. Deze kenmerken moeten niet alleen beschermd worden, maar ook juist worden verbonden met nieuwe ontwikkelingen, waarbij bestaande kwaliteiten worden beschermd en versterkt en nieuwe kwaliteiten worden toegevoegd.
Op basis van gebiedskenmerken in vier lagen (natuurlijke laag, laag van het agrarisch-cultuurlandschap, stedelijke laag en lust- en leisurelaag) gelden specifieke kwaliteitsvoorwaarden en –opgaven voor ruimtelijke ontwikkelingen.
 
1.De natuurlijke laag
De natuurlijke laag wordt gekenmerkt als dekzandvlakte en ruggen.
De dekzandgronden beslaan een groot gedeelte van de oppervlakte van de provincie. Na de ijstijden bleef er in grote delen een reliëfrijk - door de wind gevormd - zandlandschap achter, dat gekenmerkt wordt door relatief grote verschillen tussen hoog/droog en laag/nat gebied Soms vlak bij elkaar, soms verder van elkaar verwijderd.
Figuur 5. Natuurlijke laag (bron: Omgevingsvisie)
 
Ontwikkelingen
In de occupatiegeschiedenis zijn de dekzandgebied voor het overgrote deel in cultuur gebracht als essenlandschap, oude hoevenlandschap en heide-ontginningslandschap. Kenmerkend reliëf is op veel plaatsen vervlakt, b.v. door egalisaties ten behoeve van de landbouw.
 
Ambitie
De ambitie is de natuurlijke verschillen tussen hoog en laag en tussen droog en nat functioneel meer sturend en beleefbaar te maken. Dit kan bijvoorbeeld door een meer natuurlijk watersysteem en door beplanting met “natuurlijke” soorten en door de (strekkings)richting van het landschap te benutten in gebiedsontwerpen.
 
2. De laag van het agrarisch-cultuurlandschap
De laag van het agrarisch-cultuurlandschap wordt gekenmerkt als jonge heide- en broekontginningslandschap en aan de zuidkant in het licht blauw op onderstaande afbeelding weergegeven het maten- en flierenlandschap.
Het jonge heide- en broekontginningslandschap wordt gekenmerkt door r
elatief grote open ruimtes, deels omzoomd door boscomplex. Vaak “inbreidingslandchappen” met een rommelige driehoekstructuren als resultaat.
 
Het maten- en flierenlandschap is een laaggelegen kleinschalig landschap dat zich langs beken, in de natuurlijke laagten heeft ontwikkeld. Coulissen van hakhoutstruweel, open kamers van hooien en weilanden, met hier en daar een broekbos op de nattere plekken.
 
Figuur 6. Agrarisch-cultuurlandschap (bron: Omgevingsvisie)
 
Ontwikkelingen ten noorden van Johanninksweg
- Schaalvergroting bebouwing op agrarische erven. 
- Transformatie landbouwerven tot burgererven en de introductie van het ‘hobby’-vrijetijds/woon landschap met bijbehorende vormen van grondgebruik en dierhouderij (paardenbakken). Van werklandschap langzaam verandert in vrijetijds- en consumptielandschap. 
- Door de broze samenhang en de geringe eigenstandige kwaliteit van dit landschapstype valt het uiteen in afzonderlijke onderdelen en/of verschuift het accent in de beleving van de open ruimte naar de bedrijfskavel.
 
Ambitie ten noorden van Johanninksweg
De ambitie is de ruimtelijke kwaliteit van deze gebieden een stevige impuls te geven en soms een transformatie wanneer daar aanleiding toe is. De dragende structuren worden gevormd door landschappelijk raamwerken van lanen, bosstroken en waterlopen, die de rechtlijnige ontginningsstructuren versterken. Binnen deze raamwerken is ruimte voor verdere ontwikkeling van bestaande erven en soms de vestiging van nieuwe erven, mits deze een stevige landschappelijke jas krijgen.
 
Ontwikkelingen ten zuiden van de Johanninksweg
- De structurerende werking van de beekdalen en oeverlanden als landschap met coulissen staat onder druk door schaalvergroting in de landbouw, maar ook door natuurontwikkeling; 
- Natte karakter verdwijnt door drooglegging in verband met landbouwkundig gebruik; 
- Bijzondere natuurlijke kwaliteiten die de landbouw vroeger met zich mee bracht (bloemrijke graslanden) komen daardoor onder druk te staan; 
- Door de waterpeilverlaging wordt dit type landschap ook geschikt voor allerlei niet karakteristieke vormen van grondgebruik.
 
Ambitie ten zuiden van de Johanninksweg
De ambitie is dit landschapstype weer herkenbaar te maken, en de samenhang met de esdorpen en erven weer betekenis te geven. De nog gave delen verdienen een intensief op cultuurhistorische waarden gerichte inrichting en beheer. Voor de andere delen is het aanzetten van de randen, het beleefbaar maken van het waterrijke karakter, de continuïteit van het landschap het uitgangspunt. Nieuwe dragers als biomassateelt, (es)dorpsontwikkeling in de nabijheid, water(voorraad)berging, particulier natuurbeheer zijn voor dit landschap aan de orde.
 
3. De stedelijke laag
De derde laag is die van het stedelijk gebied, de dorpen en de infrastructuur. Hier draait het om sociale en fysieke dynamiek en diversiteit van de steden, dorpen en landstadjes en het verbindende netwerk hiertussen van wegen, paden, spoorwegen en kanalen.
Noord Deurningen is getypeerd als "Woonwijken 1955-nu".  
Figuur 7. Stedelijke laag (bron: Omgevingsvisie)
 
Ontwikkelingen
- Eenzijdigheid van de eigendomssituatie en de bevolkingsopbouw is in bepaalde wijken aan de orde. Daardoor ligt er een rangorde in kwaliteit(sbeleid) en stigmatisering op de loer.
- Kwaliteit van de woningen voldoet vaak niet meer aan hedendaagse kwaliteitseisen.
- Gebrekkig beheer en onderhoud van de (soms zeer ruim opgezette) openbare ruimte.
- Herstructurering en verdichting van de naoorlogse woonwijken; daarbij komt soms de verankering aan het grote schaalniveau (stedelijke structuur en stedenbouwkundige eenheid van de wijk) in het gedrang.
- Centrale wijkfuncties (winkelcentra, kerkgebouwen) verdwijnen. De bijbehorende bebouwing heeft vaak een centrale identiteitspalende plek in de wijk, maar dreigt door functieverlies te verdwijnen.
 
Ambitie 
Herstructurering naoorlogse wijken is een belangrijke opgave voor vitale steden. De wijken van na de oorlog behouden hierbij hun eigen karakter. Ook al neemt bij herstructurering het bebouwd oppervlak in de wijken door meer grondgebonden woningen toe, er blijft collectieve ruimte tussen de bouwblokken. Markante gebouwen zoals leegkomende kerken en winkelstrips worden waar mogelijk behouden door ze een nieuwe functie te geven. In de wijken van de jaren ’70 en ’80 (woonerven) vereisen de kwaliteit van de buitenruimte en de parkeeroplossingen bijzondere aandacht. Herkennen en benutten naoorlogs cultureel erfgoed (Programma Na-Oorlogs Bouwen in Overijssel, NOBO).
 
4. De lust – en leisurelaag
De lust – en leisurelaag wordt gekenmerkt door donkerte. Lichte gebieden geven een beeld van de economische dynamiek van de provincie: de steden en dorpen, de autosnelwegen, de kassengebieden, de attractieparken, de grote bedrijventerreinen en de gebieden met veel bebouwing. De donkere gebieden geven een indicatie van de “buitengebieden” van Overijssel. De natuurcomplexen en de grote landbouwgebieden. De donkere gebieden zijn de gebieden waar het ’s nachts nog echt donker is, waar je de sterrenhemel kunt waarnemen. Het zijn de relatief “luwe” dun bewoonde gebieden met een lage gebruiksdruk.
Figuur 8. Lust- en leisurelaag (bron: Omgevingsvisie)
 
Ontwikkelingen
Autonoom wordt het steeds lichter doordat het bebouwd oppervlak steeds uitbreidt, door verlichte wegen, uitbreiding van kassencomplexen en door de toename van de woon- en werkfuncties verspreid in het landschap. Steeds meer maatschappelijke aandacht voor vermindering van lichthinder en onnodige uitstraling naar boven.
 
Ambitie
Donkerte wordt een te koesteren kwaliteit. De ambitie is de huidige “donkere” gebieden, tenminste zo donker te houden, maar bij ontwikkelingen ze liever nog wat donkerder te maken. Dit betekent op praktisch niveau terughoudend zijn met verlichting van wegen, bedrijventerreinen e.d. en verkennen waar deze ’s nachts uit kan of anders lichtbronnen selectiever richten. Structureel is het vrijwaren van donkere gebieden van verhoging van de dynamiek het perspectief. De ambitie is het rustige en onthaaste karakter te behouden, zodat passages van autosnelwegen en regionale ontwikkeling aan eventuele op- en afritten. Bundeling van stedelijke functies en infrastructuur in de “lichte” gebieden.