Plan: | Lattrop, herziening Kraakenhof |
---|---|
Status: | vastgesteld |
Plantype: | bestemmingsplan |
IMRO-idn: | NL.IMRO.1774.LATBPKRAAKENHOFHER-VG01 |
Op 21 januari 2014 is het bestemmingsplan "Lattrop Kraakenhof" vastgesteld door de raad van de gemeente Dinkelland. Het bestemmingsplan voorziet in een kavel voor een twee-onder-één-kapwoning en vier ruime kavels voor vrijstaande woningen. De twee-onder-één-kapwoning is in 2016 gebouwd. Door een gebrek aan interesse voor de vrijstaande kavels zijn deze kavels tot op heden niet tot ontwikkeling gebracht. Dit heeft te maken met het feit dat de kavels over het algemeen te groot en daarmee te duur worden gevonden.
Vanuit een samenwerking tussen de dorpen en de gemeente in het kader van Mijn Dinkelland 2030 is vanuit het dorp Lattrop het voorstel geopperd om de verkoop van de bouwkavels zelf ter hand te nemen. Dit heeft geleid tot een herverkaveling van het gebied waarbij ruimte wordt geboden aan één vrijstaande woning op een ruime kavel, één vrijstaande woning op een kleinere kavel (circa 295 m2) en een twee-onder-één-kapwoning. Het op basis van het geldend bestemmingsplan maximaal toegestaan woningbouwaantal wijzigt niet met deze herverkaveling. Naast de herverkaveling is tevens verzocht om de toegestane bouwhoogte voor hoofdgebouwen van 8 meter te verhogen tot 9 meter. Hierom is verzocht omdat deze vergroting net de ruimte biedt om moderne woningen te kunnen realiseren bestaande uit twee bouwlagen met een kap.
De gewenste herverkaveling en verhoging van de toegestane bouwhoogte voor hoofdgebouwen tot 9 meter is niet mogelijk binnen het vigerend bestemmingsplan. Om de gewenste herverkaveling en de verhoging van de bouwhoogte juridisch-planologisch mogelijk te kunnen maken is dit bestemmingsplan opgesteld.
Het plangebied is gelegen aan het Kraakenhofplein in Lattrop. Het Kraakenhofplein ligt in het verlengde van de Kraakenhof. Het plangebied heeft een oppervlakte van 1.965 m2 en is kadastraal bekend als gemeente Denekamp, sectie L, nummer 1473. Aan de noordzijde grenst het plangebied aan de woonpercelen Kraakenhof 15 en 17 en aan de oostzijde aan de woonpercelen van de twee-onder-één-kapwoningen die in 2016 zijn gebouwd. Aan de zuidzijde grenst het plangebied aan de achtertuinen van de woningen aan de Ottershagenweg 33 en 35 en aan de westzijde ligt de plangrens achter de houtsingel.
In figuur 1.1 wordt de ligging en begrenzing van het plangebied weergegeven.
Figuur 1.1: Ligging en begrenzing plangebied (Bron: ArcGIS/ Key2Geo)
Het vigerend bestemmingsplan ter plaatse van het plangebied is het bestemmingsplan "Lattrop Kraakenhof". Dit bestemmingsplan is op 21 januari 2014 vastgesteld door de raad van de gemeente Dinkelland. Op basis van dit bestemmingsplan zijn de gronden in het plangebied bestemd als 'Wonen' waarbij vier bouwvlakken voor vrijstaande woningen zijn opgenomen. Daarnaast geldt de bestemming 'Verkeer' en de gebiedsaanduiding 'vrijwaringszone - molenbiotoop'. In figuur 1.2 is een uitsnede van de verbeelding van het bestemmingsplan "Lattrop Kraakenhof" opgenomen.
Figuur 1.2: Uitsnede verbeelding bestemmingsplan "Lattrop Kraakenhof" (Bron: Ruimtelijkeplannen.nl)
In de regels van de bestemming 'Wonen' is bepaald dat binnen de bouwvlakken in het plangebied uitsluitend vrijstaande hoofdgebouwen (woningen) zijn toegestaan. De toegestane goot- en bouwhoogte bedraagt respectievelijk 4 en 8 meter.
De gebiedsaanduiding 'vrijwaringszone - molenbiotoop' is opgenomen ter bescherming van de belevingswaarde en het functioneren van de Oortmanmolen. In paragraaf 4.7 wordt hier nader op ingegaan.
Om de gewenste ontwikkeling mogelijk te kunnen maken is voorliggend bestemmingsplan opgesteld. Dit bestemmingsplan regelt de gewenste herverkaveling en het toestaan van een bouwhoogte van maximaal 9 meter.
Het bestemmingsplan "Lattrop, herziening Kraakenhof" bestaat uit de volgende stukken:
Het bestemmingsplan gaat vergezeld van een toelichting. De toelichting heeft weliswaar geen bindende werking, maar heeft wel een belangrijke functie bij de weergave van de onderbouwing van het bestemmingsplan en bij uitleg van verbeelding en planregels.
Na deze inleiding wordt in hoofdstuk 2 ingegaan op de planbeschrijving. Hierbij komt zowel de huidige als de toekomstige situatie aan bod. Het derde hoofdstuk omvat een beschrijving van het relevante ruimtelijk beleid van de diverse betrokken overheden. Daarbij wordt bekeken of het bestemmingsplan in lijn is met dit beleid. In hoofdstuk 4 wordt ingegaan op de verschillende van invloed zijnde milieu- en omgevingsaspecten zoals milieuzonering, geluid, externe veiligheid, luchtkwaliteit, ecologie en water. In hoofdstuk 5 wordt de juridische planopzet toegelicht. Hier wordt beschreven en verantwoord hoe hetgeen in voorliggend plan is beschreven juridisch is geregeld. Een ontwikkeling dient ook economisch uitvoerbaar te zijn, dit is het onderwerp van hoofdstuk 6. Tot slot wordt in hoofdstuk 7 ingegaan op de procedure/maatschappelijke uitvoerbaarheid van het plan.
Het plangebied betreft in de huidige situatie een onbebouwd braakliggend perceel aan het Kraakenhofplein, deze straat ligt in het verlengde van de Kraakenhof. De omgeving van het plangebied wordt aan de noord-, oost-, en zuidzijde gekenmerkt door woningbouw. Ten westen is sprake van gronden die agrarisch in gebruik zijn. In figuur 2.1 is een luchtfoto opgenomen van het plangebied. Deze luchtfoto geeft een beeld van de huidige situatie. In figuur 2.2 zijn enkele foto's opgenomen van het plangebied die in december 2016 zijn genomen.
Figuur 2.1: Luchtfoto plangebied (Bron: Key2Geo)
Figuur 2.2: Foto's plangebied genomen in december 2016 (Bron: Cyclomedia)
Vanuit een samenwerking tussen de dorpen en de gemeente in het kader van Mijn Dinkelland 2030 is vanuit het dorp Lattrop het voorstel geopperd om de verkoop van de resterende bouwkavels aan het Kraakenhofplein zelf ter hand te nemen. Dit heeft geleid tot een herverkaveling van het gebied waarbij ruimte wordt geboden aan één vrijstaande op een ruime kavel, één vrijstaande woning op een kleinere kavel en twee kavels voor een twee-onder-één-kapwoning. In de nieuwe verkavelingsopzet blijft sprake van een maximaal woningbouwaantal van vier woningen, het toegestaan aantal woningen wijzigt dus niet door de herverkaveling.
De nieuwe situatie wordt in figuur 2.3 weergegeven.
Figuur 2.3: Nieuwe verkavelingsopzet Kraakenhof (Bron: Aannemersbedrijf Warmes B.V.)
Voor de vrijstaande woning op de ruime kavel is inmiddels een eerste concept-ontwerp uitgewerkt. De footprint van dit concept-ontwerp wordt weergegeven in figuur 2.3. Het concrete ontwerp dient nog getoetst te worden door de Stadsbouwmeester. Om deze reden zijn in dit plan nog geen aanzichten opgenomen, deze kunnen als gevolg van het oordeel van de Stadsbouwmeester immers nog wijzigen.
Voor de overige kavels voor een vrijstaande woning en de twee-onder-één-kapwoning is nog geen concept-ontwerp uitgewerkt.
Naast de herverkaveling is tevens verzocht om de toegestane bouwhoogte voor hoofdgebouwen van 8 meter te verhogen tot 9 meter. Het vergroten van de bouwhoogte tot 9 meter biedt net de nodige ruimte om moderne woningen te kunnen realiseren met 2 bouwlagen en een kap.
Ten zuiden van de ruime kavel voor de vrijstaande woning blijft een strook grond in eigendom bij de gemeente. Op deze grond is ruimte om een voet- en/of fietspad aan te leggen.
De Structuurvisie Infrastructuur en Ruimte is op 13 maart 2012 vastgesteld. De Structuurvisie Infrastructuur en Ruimte (SVIR) geeft een totaalbeeld van het ruimtelijk- en mobiliteitsbeleid op rijksniveau. In de SVIR heeft het Rijk drie rijksdoelen om Nederland concurrerend, bereikbaar, leefbaar en veilig te houden voor de middellange termijn (2028):
Voor de drie rijksdoelen worden de 13 onderwerpen van nationaal belang benoemd. Hiermee geeft het Rijk aan waarvoor het verantwoordelijk is en waarop het resultaten wil boeken. Buiten deze nationale belangen hebben decentrale overheden beleidsvrijheid.
De drie hoofddoelen van het ruimtelijk en mobiliteitsbeleid kennen nationale opgaven die regionaal neerslaan. Opgaven van nationaal belang in Oost-Nederland (de provincies Gelderland en Overijssel) zijn:
Dit bestemmingsplan voorziet in de herverkaveling van een lokale, kleinschalige en binnenstedelijke woningbouwontwikkeling. Hiermee zijn geen nationale belangen zoals genoemd in de Structuurvisie Infrastructuur en Ruimte gemoeid.
Het Besluit algemene regels ruimtelijke ordening (Barro) geeft richtlijnen voor de inhoud van bestemmingsplannen voor zover het gaat om ruimtelijke ontwikkelingen van nationaal belang. Deze vorm van normstelling sluit aan op de vroegere pkb's met concrete beleidsbeslissingen en beslissingen van wezenlijk belang die ook van betekenis waren voor de lagere overheden.
In de SVIR is vastgesteld dat voor een beperkt aantal onderwerpen de bevoegdheid om algemene regels te stellen zou moeten worden ingezet door de Rijksoverheid. Het gaat onder meer om de volgende nationale belangen: Rijksvaarwegen, Kustfundament, Grote Rivieren, Waddenzee en waddengebied, Defensie, Ecologische Hoofdstructuur, Erfgoederen van uitzonderlijke universele waarde, Hoofdwegen en hoofdspoorwegen et cetera. In het SVIR wordt bepaald welke kaderstellende uitspraken zodanig zijn geformuleerd dat deze bedoeld zijn om beperkingen te stellen aan de ruimtelijke besluitvormingsmogelijkheden op lokaal niveau. Het Barro bevestigt in juridische zin die kaderstellende uitspraken.
De normering uit het Barro werkt zoveel mogelijk direct door op het niveau van de lokale besluitvorming. Bij besluitvorming over bestemmingsplannen moeten de regels worden gerespecteerd. Het merendeel van de regels legt beperkingen op, daarin is een gradatie te onderkennen. Deze zijn geformuleerd als een 'ja-mits', een 'ja, voor zover', een 'nee-tenzij', een 'nee-als' of een stringente 'nee' bepaling.
Het bestemmingsplan maakt geen nieuwe ontwikkelingen mogelijk waarbij nationale belangen gemoeid zijn. Het Barro heeft dan ook geen invloed op het bestemmingsplan
Om zorgvuldig ruimtegebruik te bevorderen is per 1 oktober 2012 de Ladder voor duurzame verstedelijking in het Besluit ruimtelijke ordening (artikel 3.1.6, tweede lid) opgenomen. Per 1 juli 2017 is een gewijzigde Ladder in werking getreden. De Ladder ziet op een zorgvuldige afweging en transparante besluitvorming bij alle ruimtelijke en infrastructurele besluiten. De Ladder is een motiveringsinstrument dat verplicht moet worden toegepast bij elk ruimtelijk besluit dat een 'nieuwe stedelijke ontwikkeling' mogelijk maakt.
Indien sprake is van een 'nieuwe stedelijke ontwikkeling' dient in het kader van de Ladder gemotiveerd te worden dat de voorgenomen nieuwe stedelijke ontwikkeling voorziet in een behoefte. Indien een ontwikkeling buiten bestaand stedelijk gebied mogelijk gemaakt wordt, dient tevens gemotiveerd te worden waarom niet binnen bestaand stedelijk gebied in die behoefte kan worden voorzien.
Voor woningbouwlocaties geldt volgens de overzichtsuitspraak (ABRvS, 28 juni 2017; ECLI:NL:RVS:2017:1724) dat 'in beginsel' sprake is van een nieuwe stedelijke ontwikkeling als er meer dan 11 woningen gerealiseerd worden. In dit geval is sprake van een herverkaveling van een kleinschalige woningbouwontwikkeling in de kern Lattrop. Het geldend bestemmingsplan staat net als dit bestemmingsplan maximaal vier woningen toe binnen het plangebied, van een toename van woningen is dan ook geen sprake. De Ladder voor duurzame verstedelijking is dan ook niet van toepassing op dit bestemmingsplan.
De Omgevingsvisie Overijssel is de provinciale visie voor de fysieke leefomgeving van Overijssel en heeft een wettelijke basis in het omgevingsrecht. In de omgevingsvisie bekijkt de provincie onderwerpen als ruimtelijke ordening, milieu, water, verkeer en vervoer, ondergrond en natuur in samenhang met een duurzame ontwikkeling van de fysieke leefomgeving. Het beleid voor de fysieke leefomgeving staat primair in dienst van de sociaal-economische ontwikkeling van Overijssel. 'Rode draden' bij alle initiatieven in de fysieke leefomgeving in Overijssel zijn duurzaamheid, ruimtelijke kwaliteit en sociale kwaliteit.
De provincie beschikt over een palet aan instrumenten waarmee zij haar ambities realiseert. De Omgevingsverordening Overijssel wordt ingezet voor die onderwerpen waarvoor de provincie eraan hecht dat de doorwerking van het beleid van de Omgevingsvisie juridisch geborgd is. Er wordt niet meer geregeld dan nodig is voor het belang zoals dat in de Omgevingsvisie is verwoord. De verordening voorziet ten opzichte van de Omgevingsvisie dus niet in nieuw beleid.
Om te bepalen of een initiatief bijdraagt aan de provinciale ambities, hanteert de provincie het Uitvoeringsmodel Omgevingsvisie. In dit uitvoeringsmodel staan de stappen of, waar en hoe centraal. Bij een initiatief kan aan de hand van deze drie stappen bepaald worden of een initiatief binnen de geschetste visie voor Overijssel mogelijk is, waar het past en hoe het uitgevoerd kan worden. In figuur 3.1 wordt het uitvoeringsmodel schematisch weergegeven.
Figuur 3.1: Uitvoeringsmodel Omgevingsvisie Overijssel (Bron: Provincie Overijssel)
De betreffende niveaus worden hierna kort toegelicht waarbij het plan wordt getoetst aan het betreffende niveau uit het uitvoeringsmodel.
Generieke beleidskeuzes zijn keuzes die bepalend zijn voor de vraag of ontwikkelingen mogelijk zijn. Daarbij kan onderscheid gemaakt worden tussen generieke beleidskeuzes die voor heel Overijssel gelden en gebiedspecifieke beleidskeuzes die op voorhand bepaalde ontwikkelingen uitsluiten in een bepaald gebied.
Relevante artikelen uit de Omgevingsverordening Overijssel zijn in dit geval artikel 2.1.2 lid 1, 2.1.3 lid 1 en artikel 2.2.2 lid 1 t/m 4. Op deze artikelen wordt hierna nader ingegaan.
Artikel 2.1.2, lid 1: (Principe van concentratie)
Bestemmingsplannen voorzien uitsluitend in woningbouw, aanleg van bedrijventerreinen voor lokaal gewortelde bedrijvigheid en het realiseren van stedelijke voorzieningen, met bijbehorende infrastructuur en groenvoorzieningen om te voldoen aan de lokale behoefte en de behoefte van bijzondere doelgroepen.
Toetsing van het initiatief
Zoals blijkt uit paragraaf 3.3.1 en 3.4.2 is in de gemeentelijke woningbouwprogrammering ook uitgegaan van woningbouw voor de lokale behoefte. Gelet hierop wordt geconcludeerd dat dit plan voldoet aan artikel 2.1.2, lid 1 van de Omgevingsverordening Overijssel.
Artikel 2.1.3, lid 1: (Zuinig en zorgvuldig ruimtegebruik)
Bestemmingsplannen voorzien uitsluitend in stedelijke ontwikkelingen die een extra ruimtebeslag door bouwen en verharden leggen op de Groene Omgeving wanneer aannemelijk is gemaakt:
Toetsing van het initiatief
Er is in dit geval sprake van een binnenstedelijke locatie in de kern Lattrop. De gronden zijn in de huidige situatie al bestemd als 'Wonen' en kunnen ook als zodanig gebruikt worden voor deze stedelijke functie. Van een extra ruimtebeslag op de Groene Omgeving is met dit bestemmingsplan dan ook geen sprake.
Artikel 2.2.2, lid 1 t/m 4: Realisatie nieuwe woningen
Toetsing van het initiatief
Het actuele gemeentelijk woningbouwprogramma is in overeenstemming met het RWP Twente (april 2017) (zie ook paragraaf 3.3). Op de gronden in het plangebied kunnen maximaal vier woningen gerealiseerd worden, deze woningbouwontwikkeling maakt als hard plan onderdeel uit van het gemeentelijk woningbouwprogramma. Hoewel niet zozeer sprake is van nieuwe woningen, het geldend bestemmingsplan staat immers al vier woningen in het plangebied toe, past de woningbouwontwikkeling aan het Kraakenhofplein wel binnen de geldende woonafspraken die tussen de gemeente en provincie op basis van regionale afstemming zijn gemaakt (lid 3 en 4). Gelet hierop wordt voldaan aan artikel 2.2.2 van de Omgevingsverordening Overijssel.
Als uit de beoordeling in het kader van de generieke beleidskeuzes blijkt dat de voorgenomen ruimtelijke ontwikkeling aanvaardbaar is, vindt een toets plaats aan de ontwikkelingsperspectieven. In de provinciale visie op de ruimte in Overijssel worden zes ontwikkelingsperspectieven onderscheiden: drie voor de Groene Omgeving en drie voor de Stedelijke Omgeving. Deze ontwikkelingsperspectieven schetsen een ruimtelijk perspectief voor een combinatie van functies en geven aan welke beleids- en kwaliteitsambities leidend zijn. De ontwikkelingsperspectieven geven zo richting aan waar wat ontwikkeld zou kunnen worden.
In figuur 3.2 is een uitsnede van de ontwikkelingsperspectievenkaart opgenomen met daarin weergegeven de locatie van het plangebied. Zoals hieruit blijkt is het plangebied gelegen binnen het ontwikkelingsperspectief 'Woon- en werklocaties buiten de stedelijke netwerken'.
Figuur 3.2: Uitsnede ontwikkelingsperspectievenkaart (Bron: Provincie Overijssel)
'Woon- en werklocaties buiten de stedelijke netwerken'
Binnen dit ontwikkelingsperspectief geldt dat altijd gebouwd mag worden voor de lokale behoefte aan wonen, werken en voorzieningen, inclusief lokaal gewortelde bedrijvigheid, mits onderbouwd en regionaal afgestemd. Herstructurering en transformatie van de woon-, werk-, voorzieningen- en mixmilieus moeten deze vitaal en aantrekkelijk houden en de diversiteit aan milieus versterken.
Toetsing van het initiatief
Dit plan voorziet in een herverkaveling van een woningbouwontwikkeling aan het Kraakenhofplein te Lattrop. Vanwege een gebrek aan interesse voor de ruime vrijstaande kavels is vanuit het dorp Lattrop het voorstel geopperd om de verkoop van de bouwkavels zelf ter hand te nemen. Dit heeft geleid tot een herverkaveling van het gebied, het toegestane woningbouwaantal neemt daarbij ten opzichte van het geldend bestemmingsplan niet toe. De te realiseren woningen zijn bedoeld voor de lokale behoefte. Gelet op de locatie en de ontwikkeling die dit bestemmingsplan mogelijk maakt wordt geconcludeerd dat dit plan in overeenstemming is met het ter plaatse geldende ontwikkelingsperspectief.
Nieuwe ruimtelijke opgaven wil de provincie verbinden met bestaande gebiedskenmerken. De gebiedskenmerken spelen zo een belangrijke rol bij de vraag hoe een initiatief invulling kan krijgen. Onder gebiedskenmerken wordt verstaan de ruimtelijke kenmerken van een gebied of een gebiedstype die bepalend zijn voor de karakteristiek en kwaliteit van dat gebied of gebiedstype.
De provincie onderscheidt de gebiedskenmerken in vier lagen:
In dit geval is sprake van een binnenstedelijke locatie. De bij de 'Natuurlijke laag' en de 'Laag van het agrarisch cultuurlandschap' behorende gebiedskenmerken kunnen dan ook buiten beschouwing worden gelaten. Deze gebiedskenmerken komen immers niet (meer) voor in het plangebied en kunnen in redelijkheid ook niet worden teruggebracht.
Stedelijke laag
De stedelijke laag is de laag van de steden, dorpen, verspreide bebouwing, wegen, spoorwegen en waterwegen. Het gaat in deze laag om de dynamiek van de steden en de grote infrastructurele verbindingen, maar ook om de rust van de dorpen en de landelijke wegen en paden. In Overijssel is een rijk palet ontstaan aan onderscheidende steden en dorpen. Elk met een eigen karakteristieke ruimtelijke, sociale en functionele opbouw en kwaliteit.
Op basis van de 'Stedelijke laag' is het plangebied aangemerkt als 'Woonwijken 1955 - nu'. In figuur 3.3 wordt dit weergegeven.
Figuur 3.3: Gebiedskenmerkenkaart 'Stedelijke laag' (Bron: Provincie Overijssel)
'Woonwijken 1955 - nu'
De woonwijken van 1955 tot nu zijn planmatig opgezette uitbreidingswijken op basis van een collectief idee en grotere bouwstromen. De functies (wonen, werken, voorzieningencentra) zijn uiteengelegd en de wijken zijn opgedeeld in buurten met een homogeen bebouwingskarakter. Er is sprake van een tijdsgebonden verkavelingsstructuur op basis van verschillende ordeningsprincipes. Als ontwikkelingen plaats vinden in de naoorlogse woonwijken, dan voegt nieuwe bebouwing zich in de aard, maat en het karakter van het grotere geheel (patroon van o.a. wooneenheden en parken), maar is als onderdeel daarvan wel herkenbaar. De groenstructuur is onderdeel van het wijkontwerp.
Toetsing van het initiatief
In het voorliggende geval is sprake van herverkaveling om zo de resterende vier kavels in het plangebied te kunnen verkopen. Daarnaast wordt de toegestane bouwhoogte verhoogt van 8 naar 9 meter. Met de beoogde herverkaveling en het toestaan van een hogere bouwhoogte is nog steeds sprake van een plan dat qua aard, maat en karakter passend is in de omgeving. Dit bestemmingsplan is dan ook passend binnen het gebiedskenmerk van de 'Stedelijke laag'.
Laag van de beleving
In de laag van de beleving komen de natuurlijke, functionele en sociale processen bij elkaar. Dit is de laag die gaat over de beleefbaarheid van ruimtelijke kwaliteit, identiteit en tijdsdiepte, van recreatieve gebruiksmogelijkheden die een belangrijke rol spelen bij de waardering van de leefomgeving.
Op basis van de 'Laag van beleving' is het plangebied aangeduid met het gebiedskenmerk 'donkerte', in figuur 3.4 wordt dit weergegeven.
Figuur 3.4: Gebiedskenmerkenkaart 'Laag van de beleving'(Bron: Provincie Overijssel)
'Donkerte'
Donkerte wordt een te koesteren kwaliteit. In de donkere gebieden wordt ingezet op alleen minimaal noodzakelijke toepassing van kunstlicht. Dit vereist het selectief inzetten en ‘richten’ van kunstlicht. Dit betekent op praktisch niveau terughoudend zijn met verlichting van wegen, bedrijventerreinen e.d. en verkennen waar deze ‘s nachts uit kan of anders lichtbronnen selectiever richten. Bij ontwikkelingen in het buitengebied is veel aandacht voor het vermijden van onnodig kunstlicht.
Toetsing van het initiatief
Dit bestemmingsplan zal in vergelijking met het geldend bestemmingsplan niet leiden tot een toename van de hoeveelheid kunstlicht. Het wegenpatroon in het plangebied, evenals het toegestane maximum aantal woningen neemt immers niet toe. Gelet hierop heeft dit bestemmingsplan geen negatieve invloed op het gebiedskenmerk 'donkerte'.
Gelet op het bepaalde in deze paragraaf wordt geconcludeerd dat het initiatief in overeenstemming is met de uitgangspunten van het provinciaal beleid zoals verwoord in de Omgevingsvisie Overijssel en verankerd in de Omgevingsverordening Overijssel.
Op 29 januari 2016 is de bestuursovereenkomst woonafspraken Twente door de gemeente Dinkelland ondertekend. Onderdeel van deze overeenkomst is een Regionaal Woningbouwprogramma (RWP Twente). Op basis van de Primosprognose 2013 is bij de ondertekening van de Woonafspraken Twente aan Dinkelland in het RWP Twente voor de periode 2015 tot en met 2024 een bouwprogramma toegekend van 620 woningen. Op basis van de middeling van de prognoses over de laatste 6 jaar is in de meest actuele versie van het RWP Twente (april 2017) aan Dinkelland het in figuur 3.4 weergegeven woningbouwprogramma toegekend.
Figuur 3.4: Woningvraag en -aanbod gemeente Dinkelland (periode 2017 t/m 2026) (Bron: Stec Groep)
Indien de bandbreedte van 10% wordt meegerekend is sprake van een netto woningvraag van 690 woningen. Dat is een toename van 70 woningen ten opzichte van het oorspronkelijke programma.
Met plannen met een directe bouwtitel voorziet Dinkelland in zo’n 55% van de woningvraag voor de komende 10 jaar. De gemeente Dinkelland gaat uit van een onderprogrammering van 80%. De resterende 20% wil de gemeente bij voorkeur inzetten voor herontwikkeling van locaties voor herstructurering en transformatie. Ook de toenemende vraag van zogeheten rood voor rood plannen vereist meer flexibiliteit in de programmering.
In het geval van de woningbouwontwikkeling aan het Kraakenhofplein is geen sprake van een toename van het aantal woningen. Het toegestane aantal woningen blijft met de herverkaveling gelijk, namelijk maximaal vier. Deze vier woningen maken onderdeel uit van het actuele gemeentelijke woningbouwprogramma. Dit programma is in overeenstemming met het RWP Twente. Dit betekent dan ook dat dit bestemmingsplan ook in overeenstemming met het RWP Twente.
De Structuurvisie Dinkelland bevat een integrale ruimtelijke en functionele toekomstvisie voor de gemeente Dinkelland voor de periode tot 2020. De structuurvisie bevat de hoofdlijnen van het ruimtelijke beleid voor het grondgebied van de gemeente Dinkelland. Dinkelland wil haar kernen, haar burgers en haar bedrijven ruimte en verantwoordelijkheid geven om te werken aan een samenleving die zich kenmerkt door duurzaamheid en kwaliteit.
De hoofdambitie voor Dinkelland luidt: “Dinkelland staat voor het duurzaam borgen en ontwikkelen van een unieke combinatie van levende en sociaal coherente gemeenschappen, ligging en landschap, rijk historisch bezit en een gezonde en weerbare economie.”
Om deze hoofdambitie te kunnen realiseren is een vijftal hoofdkeuzes opgesteld die een grote bijdrage leveren om de hoofdambitie voor Dinkelland te realiseren. Relevante hoofdkeuze in dit geval betreft hoofdkeuze 1. Bij deze hoofdkeuze gaat het -samenvattend en voor zover in dit kader relevant- om de leefbaarheid en sociale samenhang van de kernen binnen de gemeente te behouden en te versterken. Ingezet wordt op vitale woonkernen.
De woningbouwlocatie Kraakenhofplein is op basis van de structuurvisiekaart aangemerkt als 'woningbouwlocatie'. De visie op hoofdlijnen voor de kern Lattrop is als volgt:
Omdat in dit geval sprake is van een herverkaveling voor woningbouw wordt hierna ook ingegaan op de relevante aspecten van visie op het thema 'wonen'.
Het plangebied is in de structuurvisie al aangemerkt als 'woningbouwlocatie' en ook in de visie op hoofdlijnen wordt de invulling van het plangebied genoemd. De herverkaveling waarin dit bestemmingsplan voorziet draagt bij aan de invulling van het gebied met woningbouw. Deze woningen zijn voor de lokale behoefte en door verscheidenheid in woningtypen (ruime kavel voor vrijstaande woning, kleinere kavel voor vrijstaande woning en kavels voor twee-onder-één-kapwoning) geschikt voor meerdere doelgroepen. Gelet op de ontwikkeling die dit bestemmingsplan mogelijk maakt wordt geconcludeerd dat het plan in overeenstemming is met de beleidsuitgangspunten van de Structuurvisie Dinkelland.
De raad van de gemeente Dinkelland heeft de Woonvisie 2016+ op 11 juli 2016 vastgesteld. De woonvisie vormt de basis voor strategische afwegingen die de gemeente maakt op het gebied van wonen. De vraag hoe de woonaantrekkelijkheid van Dinkelland kan worden versterkt staat hierbij voorop. Daarnaast heeft een aantal belangrijke thema's die spelen in het Dinkellandse een plek gekregen. Dit betreft de klassieke thema's beschikbaarheid en betaalbaarheid, waarbij laatstgenoemde actueler dan ooit is nu blijkt dat er steeds meer betalingsproblemen ontstaan, ondanks huurtoeslag. Andere thema's die een plek krijgen zijn de gevolgen van de extramuralisering en het duurzaam wonen.
De centrale ambitie van de woonvisie is vastgelegd als wensbeeld voor Dinkelland en luidt:
''Voor alle doelgroepen, jong en oud, blijft het aantrekkelijk wonen in Dinkelland. Het woningaanbod is gevarieerd, comfortabel en toekomstbestendig zodat men ook op latere leeftijd thuis kan blijven wonen. Er is sprake van een passend voorzieningenniveau en inwoners zijn tot elkaar betrokken, waardoor de leefbaarheid in de negen kernen versterkt''.
Om de ambitie waar te kunnen maken zijn drie onderliggende ambities geformuleerd. De belangrijkste is het vergroten van de kwaliteit van Dinkelland als aantrekkelijke woongemeente. Daarnaast zet de gemeente zich in voor een aantal doelgroepen die steun kunnen gebruiken om hun weg op de woningmarkt te vinden of om andere redenen ondersteuning nodig hebben. Tot slot is een onderliggende ambitie om in te zetten op een passende prijs van woningen met bijbehorende kwaliteit, zowel in de huur- als in de koopsector.
In hoofdstuk 4, paragraaf 4.2 van de Woonvisie 2016+ is aangegeven dat de woningbouwprogrammering in een tweejaarlijkse uitvoeringsnota Woningbouw wordt verantwoord en geactualiseerd, inclusief een actueel kwaliteitskader. Dat kwaliteitskader wordt gebruikt om te beoordelen of de plannen van ontwikkelaars goed aansluiten op de marktvraag. Het kwaliteitskader wordt tweejaarlijks bijgesteld op basis van verzamelde informatie over het functioneren van de woningmarkt en informatie van marktpartijen. Omdat de Woonvisie 2016+ een lange aanlooptijd heeft gekend vanwege de vereiste regionale afstemming is aan de gemeenteraad toegezegd nog in 2017 de eerste uitvoeringsnota uit te gaan brengen.
De resterende ontwikkeling van het Kraakenhofplein met vier woningen maakt nog steeds onderdeel uit van het gemeentelijk woningbouwprogramma. Deze woningen zijn immers nog niet gerealiseerd. Ook in de op handen zijnde eerste uitvoeringsnota zijn deze vier woningen meegenomen en aangemerkt als harde plancapaciteit. Gelet hierop wordt geconcludeerd dat dit bestemmingsplan in overeenstemming is met het gemeentelijk woningbouwbeleid.
Ingevolge artikel 3.1.6 van het Besluit ruimtelijke ordening wordt in dit hoofdstuk een beschrijving opgenomen van de wijze waarop de milieu- en omgevingsaspecten bij het plan zijn betrokken. Daarbij moet rekening gehouden worden met de geldende wet- en regelgeving en met de vastgestelde (boven)gemeentelijke beleidskaders. In dit hoofdstuk zijn de in dit kader relevante milieu- en omgevingsaspecten beschreven en onderzocht.
Zowel de ruimtelijke ordening als het milieubeleid stellen zich ten doel een goede kwaliteit van het leefmilieu te handhaven en te bevorderen. Om te komen tot een verantwoorde, ruimtelijk relevante toetsing in milieuhygiënisch opzicht van bedrijfsvestigingen, wordt gebruik gemaakt van de zogenaamde milieuzonering. Hieronder wordt verstaan het aanbrengen van een voldoende ruimtelijke scheiding tussen enerzijds milieubelastende bedrijven of inrichtingen en anderzijds milieugevoelige functies als wonen. Daarnaast is de milieuwetgeving van toepassing.
Bij de milieuzonering wordt gebruik gemaakt van de door Vereniging van Nederlandse Gemeenten (VNG) uitgegeven handreiking 'Bedrijven en milieuzonering'. Deze handreiking bevat een lijst waarin per bedrijfssoort wordt aangegeven welke milieu-invloed (in de vorm van geur, stof, geluid en gevaar) hiervan kan uitgaan en welke afstand hierbij tot milieugevoelige functies (minimaal) in acht genomen moet worden. Deze lijst gaat uit van gemiddeld moderne bedrijven. Indien bekend is welke activiteiten concreet (zullen) worden uitgeoefend, kan gemotiveerd worden uitgegaan van de daadwerkelijk te verwachten milieubelasting in plaats van de richtafstanden.
De adviesafstanden worden gemeten tussen enerzijds de grens van de bestemming die de milieubelastende functies(s) toelaat, en anderzijds de uiterste situering van de gevel van een milieugevoelige functie die op grond van het plan mogelijk is.
De bestemming 'Wonen' zoals opgenomen in het geldend bestemmingsplan wijzigt niet qua ligging of omvang. Enkel worden de bouwvlakken gewijzigd in verband met de gewenste herverkaveling. Concreet betekent dit dat de bestemming 'Wonen', de bestemming waarbinnen de milieugevoelige functie 'wonen' wordt toegestaan, niet dichter bij milieuhinderlijke bedrijvigheid wordt gelegd. Van een (extra) belemmering voor omliggende (agrarische) bedrijvigheid is dan ook geen sprake. Andersom betekent dit ook dat verwacht mag worden dat ter plaatse van de woningen in het plangebied, net als in het geldend bestemmingsplan, sprake zal zijn van een goed woon- en leefklimaat.
Het aspect milieuzonering vormt geen belemmering voor de uitvoerbaarheid van dit plan.
De Wet geluidhinder (Wgh) geeft aan dat akoestisch onderzoek moet worden uitgevoerd bij het voorbereiden van de vaststelling van een bestemmingsplan of het nemen van een omgevingsvergunning indien het plan een geluidsgevoelig object mogelijk maakt binnen een geluidszone van een weg, spoorweg of industrieterrein of indien het plan een nieuwe geluidsbron mogelijk maakt.
In het kader van het geldend bestemmingsplan is een akoestisch onderzoek wegverkeerslawaai uitgevoerd. Uit dit onderzoek, ook opgenomen als bijlage 1 bij deze toelichting, blijkt dat voor de geluidsbelasting enkel de Dorpsstraat en de Ottershagenweg relevant zijn. Op de overige wegen in de nabijheid van het plangebied geldt een maximum snelheid van 30 km/u, dit betekent dat deze wegen geen wettelijke geluidszone kennen. Volgens jurisprudentie blijkt een 30 km/uur weg in de beoordeling te moeten worden meegenomen, indien vooraf aangenomen had kunnen worden dat deze weg een geluidbelasting veroorzaakt die hoger ligt dan de voorkeursgrenswaarde (48 dB). Op de in de omgeving voorkomende 30 km/u wegen is echter sprake van een lage verkeersintensiteit waardoor deze wegen niet relevant zijn voor de geluidsbelasting.
Voor wat betreft de Dorpsstraat en de Ottershagenweg bleek uit het onderzoek dat de 48 dB contour op respectievelijk 7 en 15 meter uit de wegas lag. De dichtstbijzijnde gevels van de woningen in het plangebied zijn gelegen op een afstand van ruim 45 meter uit de wegas van de Ottershagenweg en ruim 175 meter uit de wegas van de Dorpsstraat.
Het onderzoek is in 2011 uitgevoerd en niet meer volledig actueel. Uit het onderzoek en de ruime afstand van de woningen in het plangebied tot de Dorpsstraat en de Otterhagen kan echter wel worden afgeleid dat de geluidsbelasting op de woningen in het plangebied lager zijn dan de voorkeursgrenswaarde van 48 dB. Dit ook gelet op het feit dat het verkeer op voornoemde wegen niet of nauwelijks is toegenomen en auto's over het algemeen genomen geluidsarmer zijn geworden.
Er is ter plaatse van het plangebied sprake van een aanvaardbare geluidsbelasting.
De hoofdlijnen voor regelgeving rondom luchtkwaliteitseisen staan beschreven in de Wet milieubeheer (Wm) (hoofdstuk 5 van de Wm). Deze wetgeving staat ook bekend als de Wet luchtkwaliteit. Op grond van artikel 5.16 Wm moeten bestuursorganen nagaan of besluiten op grond van de Wet ruimtelijke ordening (Wro) gevolgen kunnen hebben voor de luchtkwaliteit.
In de Wet luchtkwaliteit staan ondermeer de grenswaarden voor de verschillende luchtverontreinigende stoffen. Onderdeel van de Wet luchtkwaliteit zijn de volgende Besluiten en Regelingen:
In de AmvB 'Niet in betekenende mate bijdragen' (Besluit NIBM) en de ministeriële regeling 'Niet in betekenende mate bijdragen' (Regeling NIBM) zijn de uitvoeringsregels vastgelegd die betrekking hebben op het begrip NIBM. Het begrip 'niet in betekenende mate' is gedefinieerd als 3% van de grenswaarden uit de Wet milieubeheer. Het gaat hierbij uitsluitend om stikstofdioxide (NO2) en fijn stof (PM10).
In de regeling is tevens een lijst met categorieën van gevallen opgenomen die niet in betekenende mate bijdragen aan de luchtverontreiniging. Enkele projecten zijn:
Als een ruimtelijke ontwikkeling niet genoemd staat in de Regeling NIBM kan deze nog steeds 'niet in betekenende mate bijdragen'. De bijdrage aan NO2 en PM10 moet dan minder zijn dan 3% van de grenswaarden.
Het Besluit gevoelige bestemmingen richt zich op bescherming van mensen die verhoogd gevoelig zijn voor fijn stof (PM10) en stikstofdioxide (NO2). Hiertoe zijn zones ingesteld langs rijks- en provinciale wegen. Bij rijkswegen is deze zone 300 meter, bij provinciale wegen 50 meter. Het totaal aantal mensen dat hoort bij een ‘gevoelige bestemming' mag niet toenemen als de grenswaarden voor PM10 of NO2 (dreigen te) worden overschreden. Gevoelige bestemmingen zijn scholen, kinderdagverblijven en verzorgings-, verpleeg- en bejaardentehuizen. Woningen en ziekenhuizen/ klinieken zijn geen gevoelige bestemmingen.
Er is geen sprake van een toename van het aantal woningen waardoor dit plan 'niet in betekenende mate bijdraagt' aan de luchtverontreiniging. Tevens is geen sprake van de realisatie van een 'gevoelige bestemming' als bedoeld in het Besluit gevoelige bestemmingen.
Het aspect luchtkwaliteit vormt geen belemmering voor de uitvoerbaarheid van dit plan.
Externe veiligheid gaat om het beperken en beheersen van risico's voor de omgeving vanwege handelingen met gevaarlijke stoffen. De handelingen kunnen zowel betrekking hebben op het gebruik, de opslag en de productie, als op het transport van gevaarlijke stoffen. Bij nieuwe ontwikkelingen dient rekening gehouden te worden met eventueel aanwezige externe risico's die de veiligheid negatief kunnen beïnvloeden. Hiertoe zijn de risico's gekwantificeerd door middel van het plaatsgebonden risico en het groepsrisico.
Het plaatsgebonden risico beschrijft de kans per jaar dat een onbeschermd individu komt te overlijden door een ongeval met gevaarlijke stoffen. Het plaatsgebonden risico wordt uitgedrukt in risicocontouren rondom de risicobron. Het groepsrisico beschrijft de kans dat een groep van 10 of meer personen gelijktijdig komt te overlijden ten gevolge van een ongeval met gevaarlijke stoffen. Voor het groepsrisico geldt geen grenswaarde maar een oriënterende waarde die de personendichtheid binnen een invloedsgebied relateert aan een bepaalde maat voor risicoaanvaarding.
Door middel van de Risicokaart is beoordeeld of er risicobronnen in en rond het plangebied aanwezig zijn. Volgens de Risicokaart ligt het plangebied niet binnen het invloedsgebied van een risicovolle inrichting of het invloedsgebied van buisleidingen of transportroutes voor het vervoer van gevaarlijke stoffen.
Het aspect externe veiligheid vormt geen belemmering voor de uitvoering van dit bestemmingsplan.
Volgens artikel 3.1.6 van het Bro moet in verband met de uitvoerbaarheid van het plan rekening gehouden worden met de bodemkwaliteit ter plaatse. Er dient bepaald te worden of de aanwezige bodemkwaliteit past bij het toekomstige gebruik van die bodem en of deze aspecten optimaal op elkaar kunnen worden afgestemd.
In het kader van het geldend bestemmingsplan is een verkennend bodemonderzoek uitgevoerd in het plangebied. Uit dit onderzoek, opgenomen als bijlage 2 bij deze toelichting, bleek dat er wat betreft de bodemkwaliteit vanuit milieukundig oogpunt geen bezwaren waren tegen de voorgenomen bestemmingsplanwijziging en herontwikkeling, aangezien de vastgestelde verontreinigingen geen risico's voor de volksgezondheid opleveren.
Het onderzoek uit 2009 is niet meer voldoende actueel. In dit geval wijzigt het bestemmingsvlak ´Wonen´ echter niet. De gronden die nu bestemd zijn als ´Wonen´ blijven bestemd als ´Wonen´. Van een meer gevoelige bestemming waarvoor onderzoek in het kader van dit bestemmingsplan noodzakelijk is, is dan ook geen sprake. Daarnaast hebben zich sinds 2009 in het plangebied geen activiteiten voorgedaan die zouden kunnen leiden tot een eventuele verontreiniging van de gronden.
In het kader van de aanvraag om omgevingsvergunning voor de activiteit bouwen zal te zijner tijd wel een actueel bodemonderzoek overlegd moeten worden.
De bodemkwaliteit vormt geen belemmering voor de uitvoerbaarheid van dit bestemmingsplan.
Ruimtelijke plannen moeten voorzien zijn van een waterparagraaf. Hiervoor moet het proces van de watertoets worden doorlopen. Het waterschap kijkt of in een plan voldoende rekening is gehouden met de waterhuishouding ter plaatse en geeft een wateradvies. Het doel van de watertoets is waarborgen dat waterhuishoudkundige doelstellingen expliciet en op evenwichtige wijze in beschouwing worden genomen bij alle waterhuishoudkundig relevante ruimtelijke plannen en besluiten van Rijk, provincies en gemeenten.
Het waterschap Vechtstromen is geïnformeerd over het plan door gebruik te maken van de digitale watertoets. De beantwoording van de vragen heeft ertoe geleid dat de 'Standaard waterparagraaf' kan worden toegepast. De betreffende paragraaf is opgenomen als bijlage 3 bij deze toelichting. In de verkregen watertoets wordt aangegeven dat door gegaan kan worden met de planvorming onder de voorwaarde dat de standaard waterparagraaf wordt toegepast. Het onderdeel 'Wateraspecten plangebied' uit de waterparagraaf wordt hierna weergegeven.
Waterhuishouding
Het plan loopt geen verhoogd risico op wateroverlast als gevolg van overstromingen. Het plan heeft geen schadelijke gevolgen voor de waterkwaliteit en ecologie. In het verleden is er in of rondom het plangebied geen wateroverlast of grondwateroverlast geconstateerd. De toename van het verharde oppervlak is minder dan 1500m2. Het plangebied bevindt zich niet binnen een beschermingszone of herinrichtingszone langs een waterloop, primair watergebied, invloedszone zuiveringstechnisch werk of een retentiecompensatiegebied.
Voorkeursbeleid hemelwaterafvoer
In het plan wordt het afvalwater en het hemelwater behandeld via een gescheiden stelsel: hemelwater wordt geïnfiltreerd.
Aanleghoogte van de bebouwing
Voor de aanleghoogte van de gebouwen (onderkant vloer begane grond) wordt een ontwateringsdiepte geadviseerd van minimaal 80 centimeter ten opzichte van de gemiddelde hoogste grondwaterstand(GHG). Bij een afwijkende maatvoering is de kans op structurele grondwateroverlast groot. Bij het bouwen zonder kruipruimte kan worden volstaan met een geringere ontwateringsdiepte. Kelders dienen waterdicht te zijn. Om wateroverlast en schade in woningen en bedrijven te voorkomen wordt geadviseerd om een drempelhoogte van 30 centimeter boven het straatpeil te hanteren. Ook voor lager, beneden het maaiveld, gelegen ruimtes (kelders, parkeergarages) moet aandacht worden besteed aan het voorkomen van wateroverlast.
Gelet op de wijziging waar dit plan in voorziet is geen sprake van negatieve gevolgen voor de waterhuishoudkundige situatie ter plaatse. In het plan wordt er wel naar gestreefd het voorkeursbeleid van het waterschap op te volgen.
De bescherming van de natuur in Nederland is per 1 januari 2017 vastgelegd in de Wet natuurbescherming (Wnb). Deze wet vormt wat betreft soorten- en gebiedsbescherming een uitwerking van de Europese Vogelrichtlijn en Habitatrichtlijn. Daarnaast vindt beleidsmatige bescherming plaats door middel van het Natuurnetwerk Nederland, de voormalige Ecologische Hoofdstructuur (EHS).
De bescherming van Natura 2000-gebied is onder de Wnb vrijwel hetzelfde gebleven als onder de voormalige Natuurbeschermingswet 1998. Voor Natura 2000-gebied geldt dat als naar aanleiding van projecten, plannen en activiteiten mogelijkerwijs significant negatieve effecten optreden, deze vooraf in kaart gebracht en beoordeeld moeten worden.
Het Natuurnetwerk Nederland (NNN) bestaat uit een samenhangend netwerk van gebieden met natuurwaarden. Binnen dit natuurnetwerk liggen gebieden die vanwege de hoge natuurwaarden (inter)nationale bescherming genieten, waaronder de twee Nationale Parken en een groot deel van de Natura 2000-gebieden in Overijssel. Naast de bestaande natuurgebieden bestaat het NNN in Overijssel ook deels uit gebieden die nog omgevormd zullen worden tot natuur. In de Omgevingsverordening Overijssel is de begrenzing van het NNN vastgelegd. Voor het NNN geldt de verplichting tot instandhouding van de wezenlijke kenmerken en waarden van het gebied. In de verordening is het "nee, tenzij"-regime vastgelegd. Dit betekent dat (nieuwe) plannen, projecten of handelingen in principe niet zijn toegestaan indien zij de wezenlijke kenmerken of waarden van het gebied significant aantasten.
De Wnb beschermt in Nederland voorkomende wilde planten- en diersoorten via een zogenaamde zorgplicht. Hiertoe kent de Wnb een apart beschermingsregime voor soorten van de Vogelrichtlijn, een apart beschermingsregime voor soorten van de Habitatrichtlijn, het Verdrag van Bern en het Verdrag van Bonn en een apart beschermingsregime voor andere soorten, die vanuit nationaal oogpunt beschermd worden. Voor alle beschermde soorten is het uitgangspunt van de soortenbescherming dat activiteiten moeten worden voorkomen die deze beschermde soorten aantasten. Wanneer dit niet mogelijk is, dan is het uitvoeren van een dergelijke activiteit alleen toegestaan met een ontheffing van de provincie.
Het plangebied ligt niet in een Natura 2000-gebied. Het dichtstbijzijnde Natura 2000-gebied betreft het gebied 'Bergvennen & Brecklenkampse Veld' gelegen op een afstand van circa 1,5 kilometer van het plangebied. Dit plan voorziet in een herverkaveling van een al toegestane woningbouwontwikkeling. Het aantal woningen neemt niet toe en zoals uit paragraaf 4.9 blijkt is sprake van een afname van het aantal verkeersbewegingen. Gelet hierop wordt geconcludeerd dat dit bestemmingsplan geen significant negatieve invloed heeft op de instandhoudingsdoelstellingen van Natura 2000-gebied.
Zoals uit figuur 4.1 blijkt is het plangebied eveneens niet gelegen in een gebied dat onderdeel uitmaakt van het NNN. Het NNN is gelegen op een afstand van meer dan 900 meter van het plangebied.
Figuur 4.1: Ligging plangebied t.o.v. het NNN (Bron: Provincie Overijssel)
Gelet op deze afstand en de ontwikkeling waarin dit bestemmingsplan voorziet is van een aantasting van de wezenlijke kenmerken en waarden van het NNN geen sprake.
De gronden in het plangebied zijn onbebouwd en braakliggend. In de huidige situatie is op deze gronden al bebouwing toegestaan in de vorm van vier vrijstaande woningen. Met dit bestemmingsplan wijzigt dit in die zin dat sprake is van een herverkaveling waardoor twee vrijstaande woningen en een twee-onder-één-kapwoning gebouwd kunnen worden. Een dergelijke herverkaveling leidt niet tot het, aantasten van, voor zover al aanwezig, soorten die op basis van de Wnb beschermd worden. Het uitvoeren van een quickscan flora en fauna naar het voorkomen van beschermde soorten is dan ook niet noodzakelijk.
De Wet natuurbescherming en het provinciaal natuurbeleid vormen geen belemmering voor de uitvoerbaarheid van dit bestemmingsplan.
Op 1 juli 2016 is de Erfgoedwet in werking getreden. In de Erfgoedwet worden zes wetten en regelingen, waaronder de Monumentenwet 1988, gebundeld in één wet die de bescherming van het cultureel erfgoed in Nederland regelt. Sommige onderdelen van de Monumentenwet 1988 gaan in 2019 over naar de Omgevingswet die naar verwachting in 2019 wordt ingevoerd. Tot de inwerkingtreding van de Omgevingswet blijven deze onderdelen van kracht binnen het overgangsrecht van de Erfgoedwet. Het gaat om artikelen die betrekking hebben op beschermde monumenten, beschermde stads- en dorpsgezichten, archeologische monumentenzorg en handhaving.
Na inwerkingtreding van de Omgevingswet regelt deze wet samen met de Erfgoedwet de integrale bescherming van het cultureel erfgoed. Voor het gebouwde erfgoed betekent dit dat de aanwijzing van rijksmonumenten gebeurt op grond van de Erfgoedwet, maar de vergunningverlening voor het wijzigen van rijksmonumenten is geregeld in de Omgevingswet. De aanwijzing en omgang met beschermde stads- en dorpsgezichten geschiedt straks op grond van de Omgevingswet. De wetgeving over archeologie wordt opgesplitst. De verdeling is grofweg: het certificeringsstelsel en de aanwijzing van archeologische rijksmonumenten staat in de Erfgoedwet en de omgang met archeologie in de fysieke leefomgeving (de vergunningverlening) in de Omgevingswet.
Het plangebied is onbebouwd waardoor geen sprake is van gebouwd erfgoed. Wel ligt het plangebied binnen de gebiedsaanduiding 'vrijwaringszone - molenbiotoop'. Deze aanduiding is over het plangebied gelegd ter bescherming van de belevingswaarde en het functioneren van de Oortmanmolen. De betreffende molen ligt op een afstand van ruim 220 meter van het plangebied. De gebiedsaanduiding 'vrijwaringszone - molenbiotoop' bevat regels die beperkingen kunnen stellen aan de bouwhoogte van bouwwerken.
Op verzoek voorziet dit bestemmingsplan tevens in een verhoging van de toegestane bouwhoogte voor hoofdgebouwen van 8 naar 9 meter. Deze verhoging is afgestemd met de Molenstichting Lattrop-Tilligte, de eigenaar en beheerder van de betreffende molen. De stichting heeft aangegeven dat het plangebied zich aan een zijde van de molen bevindt die, mede door andere obstakels, niet aangemerkt wordt als echte windkant van de molen. De stichting heeft dan ook geen bezwaar tegen de voorgenomen verhoging van de bouwhoogte van de woningen tot maximaal 9 meter.
In het kader van het geldend bestemmingsplan is een archeologisch onderzoek uitgevoerd. Dit onderzoek is opgenomen als bijlage 4 bij deze toelichting. Uit het onderzoek bleek dat de bodemopbouw binnen het plangebied niet meer intact was. Het betrof een compleet verstoord plaggendek waarin geen archeologische indicatoren zijn aangetroffen. Er werd dan ook geadviseerd om geen archeologisch vervolgonderzoek plaats te laten vinden.
De conclusie uit het destijds uitgevoerde archeologisch onderzoek is nog onverkort van toepassing op dit bestemmingsplan.
Het aspect erfgoed vormt geen belemmering voor de in dit bestemmingsplan besloten ontwikkeling.
Uit de CROW-uitgave 'Kencijfers parkeren en verkeersgeneratie' (publicatie 317, oktober 2012) volgt dat vrijstaande woningen een licht hogere verkeersgeneratie kennen dan een twee-onder-één-kapwoning. Dit betekent dat planologisch gezien met dit bestemmingsplan sprake is van een lichte afname van het aantal verkeersbewegingen per etmaal.
De woonpercelen ontsluiten op de Kraakenhofplein. Omdat sprake is van een doodlopende straat wordt voorzien in een keerlus. Deze keerlus wordt zo uitgevoerd dat ook hulpdiensten hiervan gebruik kunnen maken en kunnen 'draaien'.
Het parkeren bij de woningen zal plaatsvinden op eigen terrein. Om te bepalen of voldoende parkeergelegenheid wordt gerealiseerd wordt gebruik gemaakt van de “Beleidsnotitie Bouwen & Parkeren 2014”. Deze notitie geeft voor vrijstaande woningen een parkeernorm van 2,3 parkeerplaatsen per woning en voor een twee-onder-één-kapwoning een parkeernorm van 2,2 parkeerplaatsen per woning.
Om te verzekeren dat in voldoende mate wordt voorzien in de parkeerbehoefte zijn in de regels parkeerregels (Artikel 10) opgenomen. Op deze wijze is verzekerd dat wat betreft parkeren wordt voldaan aan de “Beleidsnotitie Bouwen & Parkeren 2014”. Voor een nadere toelichting hierop wordt tevens verwezen naar paragraaf 5.4.
Per 1 april 2011 is het Besluit m.e.r. gewijzigd. De belangrijkste aanleidingen hiervoor zijn de modernisering van de m.e.r. wetgeving in 2010 en de uitspraak van het Europese Hof van 15 oktober 2009. Uit deze uitspraak volgt dat de omvang van een project niet het enige criterium mag zijn om wel of geen m.e.r.-beoordeling uit te voeren. Ook als een project onder de drempelwaarde uit lijst C en D zit, kan een project belangrijke nadelige gevolgen hebben, als het bijvoorbeeld in of nabij een kwetsbaar natuurgebied ligt.
Gemeenten en provincies moeten daarom per 1 april van 2011 ook bij kleine bouwprojecten beoordelen of een m.e.r.-beoordeling nodig is. Achterliggende gedachte hierbij is dat ook kleine projecten het milieu relatief zwaar kunnen belasten en ook bij kleine projecten van geval tot geval moet worden beoordeeld of een MER nodig is.
Een m.e.r.-beoordeling is een toets van het bevoegd gezag om te beoordelen of bij een project belangrijke nadelige milieugevolgen kunnen optreden. Wanneer uit de toets blijkt dat er belangrijke nadelige milieugevolgen kunnen optreden moet er een m.e.r.-procedure worden doorlopen. Met andere woorden dan is het opstellen van een MER nodig. Voor deze toets wordt ook wel de term vormvrije m.e.r.-beoordeling gehanteerd. Deze vormvrije m.e.r.-beoordeling kan tot twee conclusies leiden:
Om te bepalen of een m.e.r.(-beoordeling) noodzakelijk is, dient bepaald te worden of de ontwikkeling de drempelwaarden uit onderdeel C of D van het Besluit m.e.r. overschrijdt, of de ontwikkeling in een gevoelig gebied ligt en of er belangrijke milieugevolgen zijn.
Dit bestemmingsplan voorziet in een directe eindbestemming en voldoet daarmee aan de definitie van een 'besluit' als bedoeld in het Besluit m.e.r.. Dit betekent dat dit bestemmingsplan m.e.r.-(beoordelings)plichtig is indien activiteiten worden mogelijk gemaakt die genoemd worden in onderdeel C of D van het Besluit m.e.r. en de daarin opgenomen drempelwaarden overschrijden.
In dit geval is sprake van een ontwikkeling die niet wordt genoemd in onderdeel C van het Besluit m.e.r., er is derhalve geen sprake van een directe m.e.r.-plicht. Op basis van onderdeel D kan de in dit plan besloten ontwikkeling worden aangemerkt als: 'De aanleg, wijziging of uitbreiding van een stedelijk ontwikkelingsproject met inbegrip van de bouw van winkelcentra of parkeerterreinen'.
Indien de volgende drempelwaarden worden overschreden is sprake van een m.e.r.-beoordelingsplichtig plan:
Dit bestemmingsplan voorziet ten opzichte van het geldend bestemmingsplan niet in extra woningen, net als in het geldend bestemmingsplan worden binnen het plangebied maximaal vier woningen toegestaan. Van een overschrijding van de drempelwaarden, en daarmee een m.e.r.-beoordelingsplicht, is dan ook geen sprake.
In onderdeel A van de bijlage bij het Besluit m.e.r. is bepaald wat verstaan wordt onder een gevoelig gebied. Natura 2000-gebieden zijn aangemerkt als gevoelige gebieden. In paragraaf 4.7.2.1 is reeds ingegaan op deze gebieden en onderbouwd dat met dit bestemmingsplan geen sprake is van significant negatieve effecten op de instandshoudingsdoelstellingen van Natura 2000-gebied.
In de vorige paragrafen van dit hoofdstuk zijn de verschillende milieueffecten beschouwd, zoals geluid en luchtkwaliteit. Hieruit blijkt dat de potentiële effecten van het project, in relatie tot de kenmerken en de plaats van het project, dusdanig beperkt van aard en omvang zijn dat dit bestemmingsplan geen belangrijk nadelige milieugevolgen tot gevolg heeft die het doorlopen van een m.e.r.-procedure noodzakelijk maken.
Dit bestemmingsplan is niet m.e.r.-(beoordelings)plichtig. Tevens zijn geen nadelige milieugevolgen te verwachten als gevolg van de vaststelling van dit bestemmingsplan.
In de voorgaande hoofdstukken is ingegaan op het plangebied, het relevante beleid en de milieu- en omgevingsaspecten. De informatie uit deze hoofdstukken is gebruikt om keuzes te maken bij het maken van het juridische bindende deel van het bestemmingsplan: de verbeelding en de regels. De verbeelding heeft een rol voor toepassing van de regels, alsmede de functie van visualisering van de bestemmingen. Aan deze bestemmingen zijn regels gekoppeld. Deze regels bevatten het juridische instrumentarium voor het regelen van het gebruik van de gronden, bepalingen omtrent de toegelaten bebouwing, regelingen betreffende het gebruik van aanwezige en/of op te richten bouwwerken.
Het plan gaat vergezeld van een toelichting. De toelichting heeft geen juridisch bindende werking, maar moet worden beschouwd als handvat voor de uitleg en de onderbouwing en verantwoording van de opgenomen bestemmingen.
In de volgende twee paragrafen wordt de systematiek van planregels uiteengezet en wordt een uitleg per bestemming gegeven.
In de Wet ruimtelijke ordening (Wro) is de verplichting opgenomen om ruimtelijke plannen en besluiten digitaal vast te stellen. In de ministeriële Regeling standaarden ruimtelijke ordening is vastgelegd dat de Standaard Vergelijkbare Bestemmingsplannen (SVBP) de norm is voor de vergelijkbaarheid van bestemmingsplannen. Naast de SVBP zijn ook het Informatiemodel Ruimtelijke Ordening en de Standaard Toegankelijkheid Ruimtelijke Instrumenten normerend bij het vastleggen en beschikbaar stellen van bestemmingsplannen.
De SVBP geeft normen voor de opbouw van de planregels en voor de digitale verbeelding van het bestemmingsplan. Dit bestemmingsplan is opgesteld conform de normen van de SVBP2012.
Het juridisch bindend gedeelte van het bestemmingsplan bestaat uit planregels en bijbehorende verbeelding waarop de bestemmingen zijn aangegeven. Deze verbeelding kan zowel digitaal als analoog worden verbeeld. De verbeelding en de planregels dienen in samenhang te worden bekeken.
De regels zijn onderverdeeld in vier hoofdstukken:
In dit artikel zijn omschrijvingen gegeven van de in het bestemmingsplan gebruikte begrippen. Deze worden opgenomen om interpretatieverschillen te voorkomen. Begripsbepalingen zijn alleen nodig voor begrippen die gebruikt worden in de regels en die tot verwarring kunnen leiden of voor meerdere uitleg vatbaar zijn.
Om op een eenduidige manier afstanden, oppervlakte- en inhoudsmaten te bepalen wordt in de wijze van meten uitleg gegeven van hoe de betreffende eisen voor wat betreft maatvoering begrepen moeten worden.
In het tweede hoofdstuk komen de bestemmingen aan de orde. De opbouw van de bestemmingen ziet er als volgt uit (niet alle hierna genoemde onderdelen komen binnen elke bestemming voor):
De omschrijving van de activiteiten die zijn toegestaan binnen deze bestemming. Hierbij gaat het in beginsel om een beschrijving van de aan de grond toegekende functies.
In de bouwregels worden voor alle (hoofd)gebouwen, bijbehorende bouwwerken en bouwwerken, geen gebouwen zijnde, de van toepassing zijnde bouwregels gesteld. Waar en met welke maatvoering mag worden gebouwd, wordt hierin vastgelegd. Indien mogelijk wordt verwezen naar bouwvlakken en maatvoeringsaanduidingen op de verbeelding.
Op basis van deze regel hebben burgemeester en wethouders de bevoegdheid om bij omgevingsvergunning op ondergeschikte punten af te wijken van de bouwregels binnen een bestemming.
In dit onderdeel is aangegeven welke vormen van gebruik in ieder geval strijdig zijn met de bestemming. Daarbij zijn niet alle mogelijke strijdige gebruiksvormen genoemd, maar alleen die, waarvan het niet op voorhand duidelijk is dat deze in strijd zijn met de bestemming. Het gaat hierbij in feite om een aanvulling op de in de bestemmingsomschrijving genoemde functies.
In dit onderdeel wordt een opsomming gegeven van de gebruiksregels die in eerste aanleg strijdig zijn met de bestemmingsomschrijving of de specifieke gebruiksregels maar waarvan het bevoegd gezag middels een omgevingsvergunning kan afwijken.
In de dubbelbestemming(en) is een omgevingsvergunningsregeling opgenomen voor de gronden gelegen binnen de beschermingszone van (een) bepaalde waarde(n). Hierin worden bepaalde werken en/of werkzaamheden vergunningplichtig gesteld. Bij de beoordeling van de vraag of en in welke mate bepaalde werken en/of werkzaamheden toelaatbaar worden geacht gelden enkele nadere voorwaarden.
In paragraaf 6.3 worden de binnen het plangebied voorkomende bestemmingen nader toegelicht.
De op het plan van toepassing zijnde algemene regels worden beschreven in hoofdstuk 3. Dit hoofdstuk is opgebouwd uit:
Deze regel is opgenomen om te voorkomen dat een perceel of een gedeelte daarvan, meer dan één keer betrokken wordt bij de beoordeling van een bouwplan en op die wijze meer wordt gebouwd dan het bestemmingsplan beoogd.
Dit artikel omvat een algemene bouwregel die bepaalt dat enkele ondergeschikte bouwdelen bij het bepaalde ten aanzien van het bouwen buiten beschouwing worden gelaten indien de overschrijding van de bouw c.q bestemmingsgrenzen niet meer bedraagt dan 1,00 meter.
In deze regel is aangegeven wat onder strijdig gebruik wordt verstaan. Deze regel gaat uit van de gedachte dat het gebruik uitsluitend mag plaatsvinden in overeenstemming met de bestemming.
In dit artikel is de aanduiding 'Vrijwaringszone - Molenbiotoop' opgenomen. Deze gebiedsaanduiding strekt tot de bescherming van de belevingswaarde en het functioneren van de molen.
In dit artikel wordt een opsomming gegeven van de regels in het plan waarvan het bevoegd gezag middels een omgevingsvergunning kan afwijken. De criteria, die bij toepassing van deze bevoegdheid in acht moeten worden genomen, zijn aangegeven.
In dit artikel zijn regels opgenomen wat betreft het parkeren. Bepaald is dat in voldoende mate ruimte moet zijn aangebracht conform de 'Beleidsnotitie Bouwen en Parkeren'. In paragraaf 5.4 worden de regels ten aanzien van parkeren nader toegelicht.
Bouwwerken welke op het moment van inwerkingtreding van het bestemmingsplan bestaan (of waarvoor een omgevingsvergunning is aangevraagd) mogen blijven bestaan, ook al is er strijd met de bebouwingsregels. De overgangsbepaling houdt niet in dat het bestaand, illegaal opgerichte, bouwwerk legaal wordt, noch brengt het met zich mee dat voor een dergelijk bouwwerk alsnog een omgevingsvergunning kan worden verleend. Er kan dus in beginsel nog gewoon gehandhaafd worden.
Het legaal gebruik van de grond en opstallen, dat afwijkt van de regels op het moment van inwerkingtreding van het plan mag eveneens worden voortgezet.
In de slotregel wordt aangegeven onder welke titel het plan bekend staat.
Hierna worden de verschillende bestemmingen kort toegelicht.
Net als in het geldend bestemmingsplan is aan de weg Kraakenhofplein de bestemming 'Verkeer' toegekend. Deze bestemming is bedoeld voor onder meer wegen, straten en paden, parkeervoorzieningen en water. Gebouwen zijn binnen deze bestemming niet toegestaan. Uitsluitend bouwwerken, geen gebouwen zijnde mogen binnen deze bestemming worden gebouwd.
Het bestemmingsvlak 'Wonen' zoals opgenomen in dit plan komt exact overeen met het bestemmingsvlak 'Wonen' zoals opgenomen in het geldend bestemmingsplan. Enkel zijn de bouwvlakken en de regels gewijzigd in verband met de herverkaveling en gewenste hogere bouwhoogte van 9 meter.
Gebruik
Gronden met de bestemming 'Wonen' zijn bestemd voor onder andere woningen, bijbehorende bouwwerken bij woningen en een voet- en fietspad ter plaatse van de aanduiding 'pad'. Het wonen mag gecombineerd worden met een aan-huis-verbonden beroep en mantelzorg. Daarnaast zijn ondergeschikt aan het hiervoor genoemde gebruik onder meer wegen en paden, groenvoorzieningen, parkeervoorzieningen en tuinen, erven en terreinen toegestaan.
Binnen de bestemming 'Wonen' zijn diverse vormen van gebruik bij recht aangemerkt zijn als strijdig gebruik. Het betreft hier een niet-limitatieve opsomming. Aanvullend wordt opgemerkt dat onder het gebruik ook het laten gebruiken wordt verstaan.
Naast strijdig gebruik zijn er ook vormen van gebruik die kunnen worden toegestaan op basis van een in de regels opgenomen afwijkingsbevoegdheid. Het betreft hier de uitoefening van een aan-huis-verbonden-beroep, de uitoefening van een aan-huis-verbonden kleinschalige bedrijfsmatige activiteit, het exploiteren van een bed & breakfast en inwoning. Medewerking aan de hiervoor genoemde vormen is gebonden aan de in de afwijkingsbevoegdheid genoemde voorwaarden.
Bouwen
Qua bouwregels is onderscheid gemaakt in hoofdgebouwen, bijbehorende bouwwerken en bouwwerken, geen gebouwen zijnde.
Voor hoofdgebouwen is onder meer bepaald dat als hoofdgebouwen uitsluitend woningen mogen worden gebouwd en dat een hoofdgebouw binnen een bouwvlak moet worden gebouwd. Per bouwvlak is daarnaast het maximum aantal woningen binnen het bouwvlak vastgelegd.De maximaal toegestane goot- en bouwhoogte van de hoofdgebouwen wordt weergegeven op de verbeelding. De bouwhoogte is, zoals eerder in deze toelichting aangegeven, 9 meter. Dit is 1 meter hoger dan de bouwhoogte die op basis van het geldend bestemmingsplan wordt toegestaan. Zoals aangegeven is hierom verzocht omdat deze verhoging net de ruimte biedt om moderne woningen te kunnen realiseren bestaande uit twee bouwlagen met een kap.
Om een bepaalde afstand van de woningen tot de naastgelegen percelen te waarborgen is tevens een regel opgenomen waarin is bepaald dat de afstand van een hoofdgebouw tot de zijdelingse perceelsgrens bij vrijstaande woningen tenminste 3,00 m en bij twee-aaneen gebouwde woningen tenminste 3,00 m aan één zijde dient te bedragen.
Het eerder genoemde bouwvlak mag door erkers, luifels, balkons en ingangspartijen worden overschreden, hier zijn wel nadere bouwregels aan gesteld.
Bijbehorende bouwwerken mogen zowel binnen als buiten het bouwvlak worden gebouwd. De oppervlakte aan bijbehorende bouwwerken binnen het bouwvlak wordt in de regels niet genoemd. De toegestane oppervlakte van bijbehorende bouwwerken buiten het bouwvlak mag bij percelen tot en met 400 m2 maximaal 85 m2 bedragen en bij percelen groter dan 400 m2 maximaal 100 m2.
Tot slot zijn binnen deze bestemming nog bouwwerken, geen gebouwen zijnde toegestaan. Hierbij is onderscheid gemaakt tussen erf- en terreinafscheidingen, kunstobjecten en speeltoestellen en overige bouwwerken, geen gebouwen zijnde. Alle bouwwerken, geen gebouwen zijnde zijn gebonden aan een maximale bouwhoogte.
Tot slot zijn er nog mogelijkheden om af te wijken van de bouwregels voor wat betreft de aan te houden afstanden tot de zijdelingse perceelsgrens en de hoogte van bouwwerken, geen gebouwen zijnde. Deze afwijkingsmogelijkheden betreffen bevoegdheden van het college van burgemeester en wethouders, de criteria, die bij toepassing van deze bevoegdheid in acht moeten worden genomen, zijn aangegeven.
In het bestemmingsplan zijn planregels opgenomen ten behoeve van het parkeren, het laden en het lossen. Als fundament zijn de voormalige bepalingen van de bouwverordening gebruikt. Het voortborduren op de bepalingen van de bouwverordening heeft als voordeel dat hierover veel jurisprudentie is. De opvattingen van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State zijn bekend. Toegevoegd is het gebruik. De eisen voor het parkeren gelden dus niet alleen meer voor bouwen. Bij een gebruiksverandering moet er ook sprake zijn van voldoende parkeerruimte en laad- en losruimte.
Elke initiatiefnemer van een plan is zelf verantwoordelijk voor het realiseren van zijn eigen parkeervoorzieningen. Een nieuw initiatief (uitbreiding, nieuwbouw of functiewijziging) mag geen onaanvaardbare problemen veroorzaken in de omgeving. Dit betekent dat in beginsel de parkeerbehoefte op eigen terrein (de bij het bouwwerk behorende en daartoe bestemde gronden) moet worden gerealiseerd. Aanvragers van een omgevingsvergunning zullen bij de aanvraag moeten aantonen hoeveel parkeerplaatsen er op eigen terrein worden gerealiseerd. Indien er op het eigen terrein onvoldoende parkeerruimte is en initiatiefnemer gebruik wil maken van de afwijkingsmogelijkheid, zal de initiatiefnemer moeten aantonen dat op een andere wijze in de parkeerruimte wordt voorzien.
Voor het bepalen van de parkeerbehoefte vormen de gemeentelijke parkeernormen, de rekensystematiek definities, uitgangspunten en de afmetingen van de parkeerplaatsen in het gemeentelijk beleid de leidraad. Het betreffen de gemeentelijke normen die gelden op het moment van besluitvorming van een aanvraag om een omgevingsvergunning. Indien er geen omgevingsvergunning vereist is, dan zijn de gemeentelijke parkeernormen bepalend die gelden op het moment dat de gebruiksverandering feitelijk plaatsvindt.
Bij de berekening van het aantal parkeerplaatsen wordt aan het eind van de berekening afgerond naar boven. Reden hiervoor is dat bij afronding naar beneden het aantal aan te leggen parkeerplaatsen niet overeenkomt met de totale parkeerbehoefte.
In de parkeerregeling is een zogenoemde 'dynamische verwijzing' naar het gemeentelijk beleid opgenomen. Als de beleidsinzichten met betrekking tot parkeren gedurende de looptijd van het bestemmingsplan wijzigen en dit in het parkeerbeleid wordt vastgesteld, kan er in het vervolg bij aanvragen om omgevingsvergunning voor bouwen en/of gebruikswijziging aan dit nieuwe beleid worden getoetst (ABRvS 9 september 2015, ECLI:NL:RVS:2015:2837). Daardoor hoeven de bestemmingsplannen niet te worden herzien als het gemeentelijk beleid wijzigt.
In deze beleidsregels is nader uitgewerkt wat de parkeerbehoefte bij een bepaald gebruik is (de parkeernormen) en (als de extra parkeerbehoefte niet op eigen terrein kan worden gerealiseerd) onder welke voorwaarden er een omgevingsvergunning voor het strijdig gebruik van het bestemmingsplan, de zogenoemde binnenplanse afwijking, kan worden verleend.
Voor het berekenen van het aantal parkeerplaatsen moet uit worden gegaan van standaardmaten. Zo geldt er een andere afmeting voor parkeren in de lengterichting van de weg dan voor parkeren in dwarsrichting van de weg. Zie bijlage V van de 'Beleidsnotitie Bouwen en Parkeren 2017' voor de afmetingen van parkeergelegenheden. Indien tijdens de planperiode deze beleidsnotitie wordt gewijzigd, wordt verwezen naar het nieuwe beleid.
Er dient sprake te zijn van bruikbare parkeerplaatsen. Dit betekent dat de ruimte om de parkeerplaats te kunnen bereiken wel reëel moet zijn en dat de afstanden tussen parkeerplaatsen onderling en tussen parkeerplaatsen en gebouwen voldoende moet zijn om daadwerkelijk gebruik te kunnen maken van de parkeerplaatsen. Bij publieke voorzieningen geldt dat voldoende parkeerplaatsen voor minder valide gebruikers moeten worden aangelegd. Het betreft hier de algemene gehandicaptenparkeerplaatsen.
Op grond van artikel 6.12 lid 1 Wet ruimtelijke ordening (Wro) in samenhang met artikel 6.12 lid 4 Wro is de gemeenteraad verplicht om de kosten te verhalen en een exploitatieplan vast te stellen gelijktijdig met het besluit (het bestemmingsplan) waarop het exploitatie-plan betrekking heeft. Niet in alle gevallen is de gemeenteraad verplicht een exploitatieplan vast te stellen. Op grond van artikel 6.12 lid 2 kan de gemeenteraad besluiten geen exploitatieplan vast te stellen als aan de cumulatieve bepalingen van artikel 6.12, lid 2 sub a, b en c is voldaan.
Met onderhavig bestemmingsplan wordt geen bouwplan in de zin van artikel 6.2.1 Bro mogelijk gemaakt. Het vaststellen van een exploitatieplan is dan ook niet aan de orde. De kosten die voortkomen uit het opstellen van dit bestemmingsplan komen voor rekening van de gemeente. Deze kosten worden gedekt door de verkoop van de gronden (zie ook paragraaf 6.2).
De gemeente neemt het initiatief voor de bestemmingswijziging. Wanneer de kosten en opbrengsten van de verkoop van de gronden naast elkaar worden gelegd, is er sprake van een positief saldo. De financieel-economische haalbaarheid is hiermee in voldoende mate aangetoond.
Het Besluit ruimtelijke ordening (artikel 3.1.1) geeft aan dat burgemeester en wethouders bij de voorbereiding van een bestemmingsplan overleg voeren met de besturen van betrokken gemeenten en waterschappen en met die diensten van provincie en Rijk die betrokken zijn bij de zorg voor de ruimtelijke ordening of belast zijn met de behartiging van belangen welke in het plan in het geding zijn.
In het Besluit algemene regels ruimtelijke ordening (Barro) zijn de nationale belangen die juridische borging vereisen opgenomen. Het Barro is gericht op doorwerking van nationale belangen in gemeentelijke bestemmingsplannen. Geoordeeld wordt dat dit bestemmingsplan geen nationale belangen schaadt. Daarom is afgezien van het voeren van vooroverleg met het Rijk.
Op basis van artikel 3.1.1, lid 2 Besluit ruimtelijke ordening heeft de provincie de mogelijkheid om plannen aan te wijzen waarvoor geen vooroverleg is vereist. De provincie Overijssel heeft van deze mogelijkheid gebruik gemaakt en in een 'Uitzonderingslijst vooroverleg ruimtelijke plannen' bepaalde categorieën aangewezen waarvoor vooroverleg niet noodzakelijk is. Voor woningbouwplannen met minder dan 7 woningen met bijbehorende voorzieningen als wegen en groen in lijn met de provincie gemaakte woonafspraken is geen vooroverleg vereist. Dit bestemmingsplan kan onder deze categorie geschaard worden waardoor vooroverleg met de provincie niet noodzakelijk is.
Het waterschap is geïnformeerd over het plan door middel van de digitale watertoets (zie ook paragraaf 4.6). In de verkregen watertoets wordt aangegeven dat doorgegaan kan worden met de planvorming mits de standaard waterparagraaf wordt toegepast. Deze waterparagraaf is zoals uit paragraaf 4.6 blijkt toegepast waardoor vooroverleg met het waterschap niet noodzakelijk is.
De Wro bevat geen procedurevoorschriften met betrekking tot de inspraak, ook is dit in de Wro zelf niet verplicht gesteld. Dat neemt niet weg dat het de gemeente vrij staat toch inspraak te verlenen bijvoorbeeld op grond van de gemeentelijke inspraakverordening. In relatie daarmee bepaalt artikel 150 van de Gemeentewet onder meer dat in een gemeentelijke inspraakverordening moet worden geregeld op welke wijze boven bedoelde personen en rechtspersonen hun mening kenbaar kunnen maken. Gelet op de beperkt planologische betekenis van dit bestemmingsplan vindt in het kader van dit bestemmingsplan geen inspraak plaats.
Het ontwerpbestemmingsplan heeft met ingang van 22 december 2017 voor een periode van zes weken ter inzage gelegen. Gedurende deze periode zijn geen zienswijzen kenbaar gemaakt tegen het plan.
Na vaststelling wordt het bestemmingsplan voor de tweede maal gedurende een periode van zes weken ter inzage gelegd. Gedurende deze periode kunnen belanghebbenden tegen het vaststellingsbesluit beroep instellen bij de Afdeling Bestuursrechtspraak van de Raad van State. Indien geen beroep wordt ingesteld, is het plan na deze beroepstermijn onherroepelijk en treedt het plan in werking.