direct naar inhoud van Toelichting
Plan: Deurningen, Deurningerstraat 35 en 37
Status: vastgesteld
Plantype: bestemmingsplan
IMRO-idn: NL.IMRO.1774.DEUBPDEURSTR35EN37-VG01

Toelichting

Hoofdstuk 1 Inleiding

1.1 Aanleiding

Voor de locatie Deurningerstraat 35-37 in Deurningen is een plan ontwikkeld. De initiatiefnemers, de heer en mevrouw Oude Koehorst zijn voornemens om oude bedrijfsbebouwing (voormalige garage) op het perceel te slopen en in plaats daarvan een nieuwe woning te realiseren. De bedrijfsactiviteiten zijn reeds beeindigd. De twee bestaande bedrijfswoningen zullen blijven bestaan. Een reguliere woonbestemming is hiervoor gewenst.

De ontwikkeling past niet binnen het geldende bestemmingsplan, waardoor een herziening van het bestemmingsplan noodzakelijk is, waarbij een passende planologisch-juridische regeling wordt opgesteld om deze ontwikkeling mogelijk te maken.

Voorafgaand aan het opstellen van dit bestemmingsplan is een principeverzoek ingediend bij de gemeente Dinkelland. De gemeente heeft in een zogenaamd principebesluit aangegeven, onder voorwaarden, in te kunnen stemmen met het plan. Aangetoond dient te worden dat de ontwikkeling in overeenstemming is met een goede ruimtelijke ordening. In dit bestemmingsplan zal dit worden aangetoond.

1.2 Ligging en begrenzing plangebied

Ligging

Het plangebied bestaat uit het perceel Deurningerstraat 35 en 37 in Deurningen. Het plangebied ligt in het noorden van Deurningen, aan de provinciale weg N738. Het plangebied is gelegen aan de rand van Deurningen, op de rand van het buitengebied en staat kadastraal bekend als gemeente Weerselo, sectie N, perceelsnummers 1781 en 1782. In figuur 1.1 is de ligging van het plangebied weergegeven.

De locatie betreft een (voormalige) bedrijfslocatie. In de nabije omgeving bevinden zich een aantal bedrijven (aan de westzijde en zuidzijde van het perceel), agrarisch gebied en enkele woningen. Het perceel heeft een oppervlakte van ca. 2650 m2.

afbeelding "i_NL.IMRO.1774.DEUBPDEURSTR35EN37-VG01_0001.png" Figuur 1.1: Ligging plangebied (bron: www.atlasvanoverijssel.nl)

Begrenzing

De begrenzing van het plangebied is in figuur 1.2 weergegeven (rood omkaderd). In dit figuur is een luchtfoto weergegeven waarop Deurningerstraat 35-37 te zien is. De grenzen van het plangebied komen overeen met de perceelsgrenzen/eigendomsgrenzen. Zie de verbeelding voor de exacte begrenzing van het plangebied.

afbeelding "i_NL.IMRO.1774.DEUBPDEURSTR35EN37-VG01_0002.png"

Figuur 1.2: begrenzing plangebied (bron: www.atlasvanoverijssel.nl)

1.3 Vigerend bestemmingsplan

Voor het perceel Deurningerstraat 35-37 in Deurningen geldt het bestemmingsplan 'Deurningen'. Dit bestemmingsplan is vastgesteld op 29 januari 2013.

Het perceel kent de bestemming 'Bedrijf' met een functieaanduiding 'bedrijfswoning' (2 bedrijfswoningen). De voor 'Bedrijf' aangewezen gronden zijn bestemd voor bedrijven, die zijn genoemd in bijlage 1 "Staat van bedrijfsactiviteiten" onder categorieën 1 en 2, met daaraan ondergeschikt wonen in de vorm van een bedrijfswoning ter plaatse van de aanduiding 'bedrijfswoning', groenvoorzieningen, openbare nutsvoorzieningen, water en waterhuishoudkundige voorzieningen, parkeervoorzieningen, wegen en paden, tuinen, erven en terreinen. Gebouwen mogen uitsluitend binnen het bouwvlak gebouwd worden. De maximum bouwhoogte betreft 10 meter en de maximum goothoogte bedraagt 6 meter.

Ter plaatse van de aanduiding 'bedrijfswoning' is ten hoogste één bedrijfswoning toegestaan, waarvan de inhoud van een bedrijfswoning maximaal 750 m³ bedraagt, tenzij de bestaande inhoud meer bedraagt dan 750 m³, in welk geval de inhoud van de bedrijfswoning ten hoogste de bestaande inhoud zal bedragen.

In figuur 1.3 is een fragment uit de verbeelding van dit bestemmingsplan opgenomen.

afbeelding "i_NL.IMRO.1774.DEUBPDEURSTR35EN37-VG01_0003.png"
Figuur 1.3: Uitsnede bestemmingsplan 'Deurningen' (bron: www.ruimtelijkeplannen.nl)

Het geldende bestemmingsplan biedt geen mogelijkheden om een nieuwe, extra woning op het perceel te realiseren en de twee bestaande bedrijfwoningen om te zetten naar reguliere woningen. Een herziening van het geldende bestemmingsplan is noodzakelijk.

1.4 De bij het plan behorende stukken

Het onderhavige bestemmingsplan 'Deurningen, Deurningerstraat 35 en 37' bestaat naast deze toelichting uit de volgende stukken.

  • Verbeelding, schaal 1:1000 (identificatie NL.IMRO.1774.DEUBPDEURSTR35EN37-VG01);
  • Bijlagen bij de toelichting;
  • Regels;
  • Bijlage bij de regels.

1.5 Leeswijzer

De toelichting van het bestemmingsplan kent de volgende opbouw. In hoofdstuk 2 worden de huidige situatie en het te realiseren plan beschreven. Hoofdstuk 3 schetst het beleidskader. In hoofdstuk 4 worden de resultaten van de uitgevoerde omgevingsonderzoeken behandeld. In hoofdstuk 5 wordt het bestemmingsplan in juridisch opzicht toegelicht. In hoofdstuk 6 wordt ingegaan op de economische uitvoerbaarheid en in hoofdstuk 7 wordt ten slotte de maatschappelijke uitvoerbaarheid belicht.

Hoofdstuk 2 Het plan

2.1 Huidige situatie

Op het perceel Deurningerstraat 35-37 in Deurningen is jarenlang een autobedrijf gevestigd geweest, het garagebedrijf van de familie Oude Koehorst.

De activiteiten van de garage zijn al jaren gestaakt, De bedrijfsbebouwing, met een oppervlakte van circa 250 m2, wordt niet meer bedrijfsmatig gebruikt. In figuur 2.1 en 2.2 zijn vooraanzichten van het perceel weergegeven. Aan de linkerzijde zijn de twee bedrijfswoningen te zien. Aan de voorzijde van de bebouwing ligt een relatief grote oppervlakte verharding. Voorheen was voor de bebouwing een tankstation gelegen. Deze is reeds een aantal jaren niet meer aanwezig.

afbeelding "i_NL.IMRO.1774.DEUBPDEURSTR35EN37-VG01_0004.png" Figuur 2.1: huidige situatie Deurningerstraat 35-37 Deurningen (bron: Google streetview)

afbeelding "i_NL.IMRO.1774.DEUBPDEURSTR35EN37-VG01_0005.png" Figuur 2.2: huidige situatie Deurningerstraat 35-37 (bron: Google Streetview)

Een bedrijfswoning is in het bestemmingsplan 'Deurningen' gedefinieerd als 'een woning in of bij een gebouw of op een terrein, kennelijk slechts bedoeld voor (het huishouden van) een persoon, wiens huisvesting daar gelet op de bestemming van het gebouw of het terrein noodzakelijk is'. Er wordt ter plaatse geen bedrijf meer geëxploiteerd, waardoor gelet op het begrip 'bedrijfswoning', uit het geldend bestemmingsplan, de huidige bewoning van beide woningen niet in overeenstemming is met de geldende bestemming. Er dient derhalve een passende bestemming te worden toegekend aan de voormalige bedrijfswoningen.

Aan de oostzijde van de bedrijfswoningen is tuin aanwezig. Deze tuin grenst aan het openbare fiets- en voetpad dat naast het perceel richting de kern van Deurningen loopt.

Daarnaast is aan de achterzijde van het perceel een tuin gelegen en is een dichte groenstructuur aanwezig. De diepte van de groenstructuur bedraagt circa 25 meter. Hiermee vormt de groenstructuur als het ware een buffer tussen het plangebied en het perceel Deurningerstraat 39 en de zuidelijk van het perceel gelegen bedrijfspercelen.

In de huidige situatie kent het perceel 2 inritten, ter plaatse van de bedrijfswoningen en ter plaatse van de bedrijfsbebouwing. Aan de voorzijde van het bedrijfspand is verharding gelegen en is parkeerruimte aanwezig.

2.2 Toekomstige situatie

De bedrijfsbebouwing zal worden gesloopt en de bedrijfsbestemming zal van het perceel worden verwijderd. Op de locatie van de bedrijfsbebouwing zal een nieuwe woning worden gerealiseerd. Aan de achterzijde wordt een bijgebouw gerealiseerd. Een indicatie van de toekomstige situatie is weergegeven in figuur 2.3.

afbeelding "i_NL.IMRO.1774.DEUBPDEURSTR35EN37-VG01_0006.png"
Figuur 2.3: indicatieve toekomstige situatie (bron: Building Design Architectuur)

Het perceel krijgt een woonbestemming. Er wordt een bouwvlak toegekend ter plaatse van de nieuwe woning. Daarnaast wordt aan de bestaande bedrijfswoningen een reguliere woonbestemming toegekend. Er zullen na uitvoering van het plan 3 woningen aanwezig zijn. De nieuwe woning krijgt een eigen inrit. Aan de voorzijde van de woning wordt tuin gerealiseerd, evenals aan de achterzijde. De groenstructuur ten noorden van de nieuwe woonbebouwing blijft daarbij gehandhaafd.

Hoofdstuk 3 Beleid

3.1 Rijksbeleid

3.1.1 Structuurvisie Infrastructuur en Ruimte (SVIR)

De Structuurvisie Infrastructuur en Ruimte is op 13 maart 2012 vastgesteld. De Structuurvisie Infrastructuur en Ruimte (SVIR) geeft een totaalbeeld van het ruimtelijk- en mobiliteitsbeleid op rijksniveau en vervangt de Nota Ruimte, de Structuurvisie Randstad 2040, de Nota Mobiliteit, de MobiliteitsAanpak en de Structuurvisie voor de Snelwegomgeving. Tevens vervangt het een aantal ruimtelijke doelen en uitspraken in onder andere de Agenda Landschap en de Agenda Vitaal Platteland. Daarmee wordt de SVIR het kader voor thematische of gebiedsgerichte uitwerkingen van rijksbeleid met ruimtelijke consequenties.

In de SVIR heeft het Rijk drie rijksdoelen om Nederland concurrerend, bereikbaar, leefbaar en veilig te houden voor de middellange termijn (2028):

  • Het vergroten van de concurrentiekracht van Nederland door het versterken van de ruimtelijk-economische structuur van Nederland;
  • Het verbeteren, instandhouden en ruimtelijk zekerstellen van de bereikbaarheid waarbij de gebruiker voorop staat;
  • Het waarborgen van een leefbare en veilige omgeving waarin unieke natuurlijke en cultuurhistorische waarden behouden zijn.

Voor de drie rijksdoelen worden de 13 onderwerpen van nationaal belang benoemd. Hiermee geeft het Rijk aan waarvoor het verantwoordelijk is en waarop het resultaten wil boeken. Buiten deze nationale belangen hebben decentrale overheden beleidsvrijheid.

De drie hoofddoelen van het ruimtelijk en mobiliteitsbeleid kennen nationale opgaven die regionaal neerslaan. Opgaven van nationaal belang in Oost-Nederland (de provincies Gelderland en Overijssel) zijn:

  • Het waar nodig verbeteren van de internationale achterlandverbindingen (weg, spoor en vaarwegen) die door Oost Nederland lopen. Dit onder andere ten behoeve van de mainports Rotterdam en Schiphol;
  • Het formuleren van een integrale strategie voor het totale rivierengebied van Maas en Rijntakken (Waal, Nederrijn, Lek en de IJssel, deelprogramma rivieren van het Deltaprogramma) en de IJsselvechtdelta (deelprogramma's zoetwater en rivieren) voor waterveiligheid in combinatie met bereikbaarheid, ruimtelijke kwaliteit, natuur, economische ontwikkeling en woningbouw;
  • Het tot stand brengen en beschermen van de (herijkte) EHS, inclusief de Natura 2000 gebieden (zoals de Veluwe);
  • Het robuust en compleet maken van het hoofdenergienetwerk (380 kV), onder andere door het aanwijzen van het tracé voor aansluiting op het Duitse hoogspanningsnet.

Voor het juridisch borgen van de nationale belangen uit deze Structuurvisie heeft het Rijk op basis van de Wet ruimtelijke ordening, twee besluiten waarmee dat mogelijk is. Deze twee besluiten zijn verschillend van elkaar in aard (beleidsmatig versus procesmatig):

  • Het Besluit algemene regels ruimtelijke ordening (Barro). Dit geeft de juridische kaders die nodig zijn om het vigerend ruimtelijk beleid te borgen.
  • Het Besluit ruimtelijke ordening (Bro). Het Bro stelt vanuit de rijksverantwoordelijkheid voor een goed systeem van ruimtelijke ordening juridische kaders aan de processen van ruimtelijke belangenafweging en besluitvorming bij verschillende overheden.

Conclusie

Voorliggend bestemmingsplan heeft geen raakvlakken met de nationale belangen zoals deze benoemd zijn in de Structuurvisie Infrastructuur en Ruimte. Derhalve wordt geconcludeerd dat er geen sprake is van strijd met het rijksbeleid.

3.1.2 Ladder voor duurzame verstedelijking

Artikel 3.1.6, leden 2 t/m 4 van het Besluit ruimtelijke ordening (Bro) schrijven voor dat van een nieuwe 'stedelijke ontwikkeling' die in een bestemmingsplan wordt mogelijk gemaakt moet worden aangetoond dat er sprake is van een behoefte. De toelichting bij het bestemmingsplan bevat daartoe een beschrijving van de behoefte aan die ontwikkeling. Indien het bestemmingsplan die ontwikkeling mogelijk maakt buiten het bestaand stedelijk gebied, bevat een toelichting tevens een motivering waarom niet binnen het bestaand stedelijk gebied in die behoefte kan worden voorzien. Dit wordt de 'Ladder Duurzame Verstedelijking' genoemd.

De beschrijving van de behoefte aan de betreffende, 'stedelijke ontwikkeling', moet inzichtelijk maken of, in relatie tot het bestaande aanbod, concreet behoefte bestaat aan de desbetreffende ontwikkeling. Die behoefte moet dan worden afgewogen tegen het bestaande aanbod, waarbij moet worden gemotiveerd dat rekening is gehouden met het voorkomen van leegstand.

De stappen schrijven geen vooraf bepaald resultaat voor, omdat het optimale resultaat moet worden beoordeeld door het bevoegd gezag dat de regionale en lokale omstandigheden kent en de verantwoordelijkheid draagt voor de ruimtelijke afweging met betrekking tot die ontwikkeling.

Onderhavig plan

Er is sprake van verwijdering van de bedrijfsbestemming en de sloop van bedrijfsbebouwing met een oppervlakte van circa 250 m2. Ter vervanging van de gesloopte bebouwing zal een nieuwe woning worden gerealiseerd en zullen twee bestaande bedrijfswoningen naar een reguliere woonbestemming worden omgezet. Per saldo zal de bebouwde oppervlakte op het perceel niet toenemen.

Er is in dit geval geen sprake van een nieuwe stedelijke ontwikkeling. Uit jurisprudentie volgt bijvoorbeeld dat 11 woningen geen nieuwe stedelijke ontwikkeling betreft (ABRvS 16 september 2015; ECLI:NL:RVS:2015:2921). De bouw van één woning wordt op grond van jurisprudentie derhalve niet aangemerkt als een nieuwe stedelijke ontwikkeling.
Nu gesteld kan worden dat er geen sprake is van een nieuwe stedelijke ontwikkeling kan toetsing aan de ladder voor duurzame verstedelijking achterwege blijven.

3.2 Provinciaal beleid Overijssel

3.2.1 Omgevingsvisie Overijssel

De Omgevingsvisie Overijssel 2017 geeft de provinciale visie op de fysieke leefomgeving van Overijssel weer. Hierin worden onderwerpen als ruimtelijke ordening, milieu, water, verkeer en vervoer, ondergrond en natuur in samenhang voor een duurzame ontwikkeling van de leefomgeving. De Omgevingsvisie is onder andere een structuurvisie onder de Wet ruimtelijke ordening. De Omgevingsvisie is op 12 april 2017 vastgesteld en op 1 mei 2017 in werking getreden.

Duurzaamheid, ruimtelijke kwaliteit en sociale kwaliteit zijn de leidende principes of 'rode draden' bij alle initiatieven in de fysieke leefomgeving in de provincie Overijssel.

De ambities in het kader van duurzaamheid zijn: klimaatbestendigheid, het realiseren van een duurzame energiehuishouding, het sluiten van kringlopen (circulaire economie) en het beter benutten van ruimte, bestaande bebouwing en infrastructuur.

Ten aanzien van ruimtelijke kwaliteit wordt ingezet op het vergroten van de gebruikswaarde, belevingswaarde en toekomstwaarde. Het Natuurnetwerk Nederland (NNN) is daarbij van belang, waarbij een vitaal en samenhangend stelsel van gebieden met een hoge natuur- en waterkwaliteit wordt ontwikkeld. Ook de ontwikkeling van een continu en beleefbaar watersysteem, het voortbouwen aan de kenmerkende structuren van de agrarische cultuurlandschappen en het contrast tussen dynamische en luwe gebieden versterken, zijn ambities op het gebied van ruimtelijke kwaliteit. Het zorgvuldig inpassen van nieuwe initiatieven heeft als doel om de samenhang in en de identiteit van een gebied te versterken en nieuwe kwaliteiten te laten ontstaan. Een zichtbaar en beleefbaar landschap en het behouden en waar mogelijk verbreden van het bestaande aanbod aan woon-, werk- en mixmilieu's betreffen ruimtelijke kwaliteitsambities.

De ambitie van de provincie Overijssel is dat elk project bijdraagt aan de versterking van de ruimtelijke kwaliteit van de leefomgeving en dat nieuwe initiatieven worden verbonden met bestaande kwaliteiten. De Catalogus Gebiedskenmerken, die per gebiedstype beschrijft welke kwaliteiten behouden, versterkt en ontwikkeld moeten worden, is daarbij een instrument om te sturen op ruimtelijke kwaliteit. Ten aanzien van sociale kwaliteit is het koesteren en het gebruik maken van 'noaberschap' de ambitie, evenals het stimuleren van culturele identiteit van de provincie Overijssel, zowel lokaal als regionaal. Duurzame ontwikkeling van cultureel erfgoed (bijv. herbestemmen/hergebruik monumenten en karakteristieke bebouwing) hoort hier bij. Het realiseren van sociale kwaliteit wordt gedaan door het actief betrekken van bewoners bij projecten en het bieden van ruimte aan initiatieven van onderop.

3.2.2 Omgevingsverordening Overijssel

De provincie beschikt over een palet aan instrumenten waarmee zij haar ambities realiseert. Het gaat er daarbij om steeds de meest optimale mix van instrumenten toe te passen, zodat effectief en efficiënt resultaat wordt geboekt voor alle ambities en doelstellingen van de Omgevingsvisie. De keuze voor inzet van deze instrumenten is bepaald aan de hand van een aantal criteria. In de Omgevingsvisie is bij elke beleidsambitie een realisatieschema opgenomen waarin is aangegeven welke instrumenten de provincie zal inzetten om de verschillende onderwerpen van provinciaal belang te realiseren.

Eén van de instrumenten om het beleid uit de Omgevingsvisie te laten doorwerken is de Omgevingsverordening Overijssel 2017. De Omgevingsverordening is het provinciaal juridisch instrument dat wordt ingezet voor die onderwerpen waarvoor de provincie eraan hecht dat de doorwerking van het beleid van de Omgevingsvisie juridisch geborgd is.

3.2.3 Uitvoeringsmodel Omgevingsvisie Overijssel

De opgaven, kansen, beleidsambities en ruimtelijke kwaliteitsambities voor de provincie zijn in de Omgevingsvisie Overijssel 2017 geschetst in ontwikkelingsperspectieven voor de groene omgeving en stedelijke omgeving.

Om de ambities van de provincie waar te maken, bevat de Omgevingsvisie een uitvoeringsmodel. Dit model is gebaseerd op drie niveaus, te weten:

  • generieke beleidskeuzes;
  • ontwikkelingsperspectieven;
  • gebiedskenmerken.

Deze begrippen worden hieronder nader toegelicht.

Generieke beleidskeuzes

Generieke beleidskeuzes zijn keuzes die bepalend zijn voor de vraag of ontwikkelingen nodig dan wel mogelijk zijn. In deze fase wordt beoordeeld of er sprake is van een behoefte aan een bepaalde voorziening. Ook wordt in deze fase het zgn. principe van zuinig en zorgvuldig ruimtegebruik gehanteerd. Hierin komt er kort gezegd op neer dat eerst bestaand bebouwd gebied wordt benut, voordat er uitbreiding in de groene omgeving kan plaatsvinden.

Andere generieke beleidskeuzes betreffen de reserveringen voor waterveiligheid, randvoorwaarden voor externe veiligheid, grondwaterbeschermingsgebieden, bescherming van de ondergrond (aardkundige en archeologische waarden), landbouwontwikkelingsgebieden voor intensieve veehouderij, begrenzing van Nationale Landschappen, Natura 2000-gebieden, Natuurnetwerk Nederland en verbindingszones enzovoorts. De generieke beleidskeuzes zijn veelal normstellend en verankerd in de Omgevingsverordening Overijssel.

Ontwikkelingsperspectieven

Als uit de beoordeling in het kader van de generieke beleidskeuzes blijkt dat de voorgenomen ruimtelijke ontwikkeling aanvaardbaar is, vindt een toets plaats aan de ontwikkelingsperspectieven. In de Omgevingsvisie is een spectrum van zes ontwikkelingsperspectieven beschreven voor de groene en stedelijke omgeving. Met dit spectrum geeft de provincie ruimte voor het realiseren van de in de visie beschreven beleids- en kwaliteitsambities.

De ontwikkelingsperspectieven geven richting aan wat waar ontwikkeld zou kunnen worden. Daar waar generieke beleidskeuzes een geografische begrenzing hebben, zijn ze consistent doorvertaald in de ontwikkelingsperspectieven.

Gebiedskenmerken 

Op basis van gebiedskenmerken in vier lagen (natuurlijke laag, laag van het agrarisch cultuurlandschap, stedelijke laag en lust- en leisurelaag) gelden specifieke kwaliteitsvoorwaarden en –opgaven voor ruimtelijke ontwikkelingen. Het is de vraag 'hoe' een ontwikkeling invulling krijgt.

Aan de hand van de drie genoemde niveaus kan worden bezien of een ruimtelijke ontwikkeling mogelijk is en er behoefte aan is, waar het past in de ontwikkelingsvisie en hoe het uitgevoerd kan worden.

afbeelding "i_NL.IMRO.1774.DEUBPDEURSTR35EN37-VG01_0007.png"

Figuur 3.1: Uitvoeringsmodel Omgevingsvisie Overijssel 2017 (Bron: provincie Overijssel)

Toetsing van het initiatief aan de uitgangspunten Omgevingsvisie Overijssel

Indien het concrete initiatief wordt getoetst aan de Omgevingsvisie Overijssel ontstaat globaal het volgende beeld.

Generieke beleidskeuzes

Of een ontwikkeling nodig of mogelijk is, wordt bepaald op basis van generieke beleidskeuzes. Hierbij is onder andere het principe van 'zuinig en zorgvuldig ruimtegebruik' (artikel 2.1.3) van belang die er voor staat dat in eerste instantie bestaande bebouwing en stedelijk gebied wordt benut, voordat er nieuwbouw in de groene omgeving plaatsvindt.

Er in dit geval geen sprake van bouwen in de groene omgeving, maar van bouwen binnen bestaand stedelijk gebied. Een bestaand bebouwd perceel wordt herontwikkeld/getransformeerd waarbij voormalige bedrijfsbebouwing plaats maakt voor een nieuwe woning. Er kan daardoor worden gesproken van een zorgvuldig en zuinig gebruik van de ruimte.

In artikel 2.1.5 van de verordening is bepaald dat in de toelichting op bestemmingsplannen wordt onderbouwd dat de nieuwe ontwikkelingen die het bestemmingsplan mogelijk maakt, bijdragen aan het versterken van de ruimtelijke kwaliteit conform de geldende gebiedskenmerken. Hieronder wordt nader ingegaan op de gebiedskenmerken in relatie tot de ontwikkeling. Hieruit blijkt dat de ontwikkeling zorgt voor versterking van de ruimtelijke kwaliteit ter plaatse en dat de ontwikkeling als passend kan worden aangemerkt.

Ontwikkelingsperspectieven

De opgaven, kansen, beleidsambities en ruimtelijke kwaliteitsambities voor de provincie zijn geschetst in ontwikkelingsperspectieven voor de groene omgeving en stedelijke omgeving. Gezien de ligging op de rand met het buitengebied/groene omgeving is ook het ontwikkelingsperspectief van de groene omgeving weergegeven in figuur 3.2. In deze figuur is een fragment van de kaart van de ontwikkelingsperspectieven behorende bij de Omgevingsvisie weergegeven.

afbeelding "i_NL.IMRO.1774.DEUBPDEURSTR35EN37-VG01_0008.png" Figuur 3.2: Fragment ontwikkelingsperspectievenkaart, Omgevingsvisie Overijssel, de locatie is aangegeven met ballon (bron: provincie Overijssel)

Het plangebied is gelegen binnen het ontwikkelingsperspectief 'woon- en werklocaties buiten de stedelijke netwerken'. De steden en dorpen buiten de stedelijke netwerken mogen altijd bouwen voor de lokale behoefte aan wonen, werken en voorzieningen, inclusief lokaal gewortelde bedrijvigheid, mits onderbouwd en regionaal afgestemd. Herstructurering en transformatie van de woon-, werk-, voorzieningen- en mixmilieus moeten deze vitaal en aantrekkelijk houden en de diversiteit aan milieus versterken. Herstructurering en transformatie bieden kansen om te anticiperen op klimaatverandering (bijvoorbeeld door ruimte voor groen, natuur en water te reserveren). Van belang is de stedelijke ontwikkeling altijd af te stemmen op de kenmerken van het watersysteem, bijvoorbeeld in laaggelegen gebieden bij bouw- en evacuatieplannen rekening houden met risico’s op overstroming of wateroverlast. Herstructurering en transformatie kunnen ook bijdragen aan de energietransitie (door het nemen van energie-efficiënte maatregelen en/of het opwekken van duurzame energie door bijvoorbeeld het aanwezige dakoppervlak te benutten).

Toets
In onderliggendee situatie is sprake van een situatie waarbij een bedrijfslocatie wordt getransformeerd in een woonlocatie. Niet meer in gebruik zijnde bedrijfsbebouwing wordt gesloopt en de bedrijfsbestemming wordt van het perceel verwijderd. Met de nieuwbouw van een woning en de nieuwe invulling van het perceel voor wonen wordt een hernieuwde, passende functie aan het perceel gegeven en vindt een verbetering van de ruimtelijke kwaliteit plaats.

De toevoeging van een nieuwe woning is in lijn met de uitgangspunten van de Woonvisie en het beleid omtrent inbreidingslocaties.

De nieuwbouw van de woning biedt mogelijkheden voor het nemen van energie-efficiente maatregelen en/of het opwekken van duurzame energie. De mogelijkheden worden onderzocht in kader van het ontwerp van de woning.

De plannen voor de Deurningerstraat 35-37 doen geen afbreuk aan het eigen karakter van het gebied en leveren geen extra belemmeringen op voor de verschillende functies in de omgeving. Hierop wordt nader ingegaan in hoofdstuk 4.

Gebiedskenmerken

Natuurlijke laag

De natuurlijke laag geeft aan het gebied het kenmerk 'dekzandvlakte en ruggen' (zie figuur 3.3).

afbeelding "i_NL.IMRO.1774.DEUBPDEURSTR35EN37-VG01_0009.png"

Figuur 3.3: Natuurlijke laag, omgevingsvisie Overijssel, de locatie is aangegeven met ballon (bron: provincie Overijssel)

De dekzandgronden beslaan een groot gedeelte van de oppervlakte van de provincie. Na de ijstijden bleef er in grote delen een reliëfrijk – door de wind gevormd – zandlandschap achter, dat gekenmerkt wordt door relatief grote verschillen tussen hoog/droog en laag/nat gebied. In de occupatiegeschiedenis zijn dedekzandgebieden voor het overgrote deel in cultuur gebracht als essenlandschap, oude hoevenlandschap en heideontginningslandschap.

Kenmerkend reliëf is op veel plaatsen vervlakt, b.v. door egalisaties ten behoeve van de landbouw. Als ontwikkelingen plaats vinden, dan dragen deze bij aan het beter zichtbaar en beleefbaar maken van de hoogteverschillen en het watersysteem. Beiden zijn tevens uitgangspunt bij (her)inrichting.Bij ontwikkelingen is de (strekkings)-richting van het landschap, gevormd door de afwisseling van beekdalen en ruggen, het uitgangspunt.

Toets

Het plangebied betreft een bestaand bebouwd perceel in bestaand stedelijk gebied. De kenmerken van de natuurlijke laag zijn niet herkenbaar. De ontwikkeling doet daarmee ook geen afbreuk aan de natuurlijke laag.

Laag van het agrarisch cultuurlandschap

De laag van het agrarisch cultuurlandschap kent het kenmerk 'essenlandschap' aan het gebied toe. In figuur 3.4 is een fragment van de betreffende kaart weergegeven.

afbeelding "i_NL.IMRO.1774.DEUBPDEURSTR35EN37-VG01_0010.png" Figuur 3.4: Laag van het agrarische cultuurlandschap, omgevingsvisie Overijssel, de locatie is aangegeven met ballon (bron: provincie Overijssel)

Het essenlandschap bestaat uit een samenhangend systeem van essen, flanken, lager gelegen maten en fliergronden -voormalige- heidevelden en kenmerkende bebouwing rond de es (esdorpen en verspreide erven. Het landschap is geordend vanuit de erven en de essen, de eeuwenoude akkercomplexen die op de hogere dekzandkoppen en flanken van stuwwallen werden aangelegd. Eeuwenlange bemesting - met heideplaggen en stalmest - heeft geleid tot een karakteristiek reliëf met soms hoge stijlranden. Onder en in de es heeft zich op deze wijze een waardevol archeologisch archief opgebouwd. De dorpen en erven lagen op de flanken van de es, op overgang naar het lager gelegen maten- en flierenlanden. Zo lagen ze droog en werden tegelijkertijd de werklijnen zo kort mogelijk gehouden. De zandpaden volgen steeds de lange 'luie' lijnen van het landschap. Zo ontstond vanuit de dorpen een organische spinragstructuur naar de omliggende gronden en de dorpen in de omgeving.

Het landschapsbeeld is afwisselend en contrastrijk, volgend aan de organische patronen van het natuurlijke landschap. Typerend zijn de losse hoeven rond de es en de esdorpen met hun karakteristieke boerderijen en herkenbaar dorpssilhouet met vaak de kerktoren als markantelement.

Als ontwikkelingen plaats vinden in het essenlandschap, dan krijgen deze in de flanken een plaats, met respect voor en bijdragend aan de aanwezige bebouwingsstructuren(lint, erf) en versterking van het landschappelijk raamwerk. Op grote essen is ruimte voor grootschalige grondgebonden landbouw. Accentueren en zichtbaar houden van de rand van de es als groene 'mantel' is van belang.


Toets
Het perceel is gelegen in bestaand stedelijk gebied. Het essenlandschap en de typerende kenmerken van dit landschap zijn op de locatie niet aanwezig. Deze zijn wel zichtbaar in het omringende landschap van het plangebied.

Aangezien de kenmerken van het essenlandschap op de locatie niet aanwezig zijn doet het plan geen afbreuk aan de kenmerken van het essenlandschap.


Stedelijke laag
In de Stedelijke Laag is het plangebied aangemerkt als 'bedrijventerreinen'.

afbeelding "i_NL.IMRO.1774.DEUBPDEURSTR35EN37-VG01_0011.png" Figuur 3.5: stedelijke laag, omgevingsvisie Overijssel, de locatie is aangegeven met ballon (bron: provincie Overijssel)

De provinciale ambitie is om vitale werklocaties te realiseren. Vernieuwing en herstructurering op bedrijventerreinen dient op gang te worden gebracht, waardoor onder meer de aansluiting op het landschap en omliggende wijken verbetert, verdichting en intensivering van grondgebruik plaatsvindt en nieuwe uitleg wordt vermeden (zuinig ruimtegebruik), de kwaliteit van buitenruimte en architectuur en beeld plaatsvindt, evenals verbetering van de levensvatbaarheid. Als ontwikkelingen plaats vinden op of rond bedrijventerreinen, dan dragen deze bij aan versterking van het vitale karakter en de kwaliteit van bedrijventerreinen, aan het verbinden van het terrein met de omgeving en aan versterking van de profilering gericht op onderlinge differentiatie, met respect voor het verstedelijkingspatroon.


Toets
Het perceel is gelegen aan de noordelijke buitenzijde van het bedrijventerrein. Qua functies is er sprake van een mix van bedrijvigheid en woonpercelen. Strikt genomen is er niet echt sprake van een bedrijventerrein, maar van een clustering van bedrijven. Beleid is om vitale werklocaties te realiseren. In dit geval wordt de werklocatie opgeheven. Er vindt transformatie/herstructurering plaats, zij het niet van een werklocatie, aangezien de bedrijfsbestemming verwijderd wordt. De ontwikkeling past derhalve niet in de uitgangspunten van de Stedelijke laag.

Artikel 2.1.5 lid 7 bepaalt dat bestemmingsplannen die betrekking hebben op gebieden waarvoor in de Catalogus Gebiedskenmerken richtinggevende uitspraken worden gedaan voor zover deze uitspraken zich daarvoor lenen, in een bestemmingsregeling voorzien conform deze richtinggevende uitspraken.

Van richtinggevende uitspraken in de Catalogus Gebiedskenmerken zoals bedoeld in lid 7 mag worden afgeweken (artikel 2.1.5 lid 9) mits voldoende gemotiveerd is dat de kwaliteitsambitie zoals aangegeven in de Catalogus Gebiedskenmerken in gelijke mate gerealiseerd wordt.

In dit geval is niet zozeer sprake van een bedrijventerrein waarop het perceel Deurningerstraat 35-37 gelegen is, maar van een clustering van bedrijven. Direct naast het terrein is ook sprake van woonpercelen. Het verwijderen van de bedrijfsbestemming draagt bij aan de vitaliteit van bestaande bedrijventerreinen. De oppervlakte bedrijfsterrein binnen de gemeente wordt door uitvoering van onderhavig bestemmingsplan verminderd. Gezien het aanbod aan bedrijfsgrond en het beleid van provincie en gemeente om terughoudend om te gaan met toevoeging van bedrijfspercelen en waar mogelijk de vermindering van het areaal bedrijfsperceel, past deze ontwikkeling daar in.

De bedrijfsactiviteiten op Deurningerstraat 35-37 zijn reeds gestaakt. Middels deze bestemmingsplanherziening wordt de bedrijfsbestemming van het terrein verwijderd. Oude, gedateerde bedrijfsbebouwing wordt gesloopt, een woonfunctie wordt toegekend aan de bedrijfswoningen en een nieuwe woning wordt gerealiseerd op de voormalige bedrijfslocatie. Met de sloop en nieuwbouw en nieuwe invulling wordt een kwalitatieve verbetering van het aanzicht van het perceel behaald. Daarmee wordt voorkomen dat buiten gebruik geraakte bedrijfsbebouwing in verval raakt. Door een nieuwe invulling aan een bestaand perceel te geven is sprake van zuinig en zorgvuldig ruimtegebruik.

Stedenbouwkundig gezien wordt de nieuwe woning zodanig gesitueerd dat er sprake is van een logische situering ten opzichte van de bestaande, te handhaven bebouwing op het perceel en de bebouwing op nabijgelegen percelen.

Laag van de beleving
In de laag van de beleving heeft het plangebied geen specifieke kenmerken.

Conclusie

Geconcludeerd kan worden dat de in dit voorliggende bestemmingsplan besloten planologische wijziging volledig in overeenstemming is met het in de Omgevingsvisie Overijssel verwoorde en in de Omgevingsverordening verankerde provinciaal ruimtelijk beleid.

3.3 Gemeentelijk beleid

3.3.1 Structuurvisie Dinkelland

De gemeente Dinkelland heeft op grond van artikel 2.1 van de Wet ruimtelijke ordening een structuurvisie vastgesteld voor het gehele grondgebied van de gemeente (10 september 2013). De visie bevat de hoofdlijnen van de voorgenomen ontwikkeling van dat gebied en de hoofdzaken van het door de gemeente te voeren ruimtelijk beleid.

De gemeente Dinkelland profileert zich als een agrarische en toeristische gemeente. Deze twee componenten zijn dan ook grote dragers van de Dinkellandse economie. Het beleid wordt gericht op het versterken van dit economische profiel. Dinkelland kiest voor een regisserende en faciliterende rol in het borgen en bevorderen van een gezond en maatschappelijk verantwoord economisch leven in de gemeente. Realisering van compenserende werkgelegenheid voor de teruglopende agrarische sector en de bevordering van de economische betekenis van de toeristisch-recreatieve sector zijn hoofdkeuzes van beleid.

Thema's wonen en werken

Er zijn verschillende thema's uitgewerkt binnen de structuurvisie. Ten aanzien van het thema bedrijventerreinen en werken is het volgende relevant. Het huidige aanbod aan bedrijvigheid binnen de gemeente voldoet aan de vraag. Uitgangspunt is stilstand ten aanzien van uitbreiding in de kleine kernen (de woonkernen). Nadruk wordt gelegd op herstructurering en hergebruik van bestaande bedrijfspanden. Concentratie van bedrijvigheid zal in Denekamp en Weerselo liggen, de verzorgingskernen. Mogelijkheden worden geboden voor eventuele passende bedrijvigheid in Ootmarsum. Van belang is dat er een goede overgang gecreëerd wordt aan de rand van de kern met het buitengebied. De toekomstige ruimtebehoefte tot 2020 wordt geschat op 16 hectare.

Ten aanzien van het thema wonen is het uitgangspunt dat het voor iedereen fijn wonen moet zijn in de gemeente Dinkelland. Een leefbare en fijne woonomgeving betekent een goede balans tussen woningvoorraad en woningbehoefte. Daarnaast is kwaliteit van de woning en de woonomgeving van groot belang. De voorkeur gaat in eerste instantie naar inbreiding en herstructurering voordat

er uitbreiding plaats vindt. Dit is deels vastgelegd in het woningbouwprogramma, waarin is opgenomen dat 40% van het maximaal aantal te bouwen woningen wordt gebouwd op inbreidingslocaties.

Toets
Met de ontwikkeling van bedrijfs- naar woonperceel wordt het areaal bedrijfsoppervlakte verminderd. De Structuurvisie gaat met name in over de ontwikkelingsrichting en locatie van nieuwe bedrijvigheid. Uitgangspunt in de kleine kernen is stilstand van uitbreiding in de kleine kernen, waar Deurningen ook onder valt. Bij uitbreiding van bedrijvigheid wordt lokaal maatwerk verricht. Gelet hierop is de ontwikkeling, waarbij oppervlakte bedrijfsperceel wordt verminderd, niet in strijd met de uitgangspunten uit de Structuurvisie. De afgelopen jaren is er ook geen vraag geweest naar bedrijfsgrond in Deurningen. Onderhavige locatie maakt deel uit van een clustering van bedrijven, van een bedrijventerrein kan niet zozeer worden gesproken. Er vindt herstructurering en transformatie van een bestaand bebouwd perceel plaats, hetgeen ook de voorkeur heeft op grond van de Structuurvisie ten aanzien van de locatie van nieuwbouw van woningen. Geconcludeerd wordt dat de ontwikkeling past binnen de uitgangspunten van de Structuurvisie.

3.3.2 Integrale ontwikkelingsvisie bedrijventerreinen gemeente Dinkelland

Met de visie (vastgesteld door de gemeenteraad op 22 januari 2008) geeft de gemeente Dinkelland een onderbouwing van de door haar gewenste ontwikkelingen met betrekking tot bedrijventerreinen en de randvoorwaarden die nodig zijn om deze ontwikkelingen te realiseren. Deze visie sluit aan op eerder vastgestelde gemeentelijke beleidsdocumenten (o.a groenstructuurplan) en levert anderzijds input voor de hierna vastgestelde structuurvisie Dinkelland.

De toekomstige ruimtebehoefte van bedrijventerreinen tot 2020 in de gemeente Dinkelland wordt gesteld op 16,5 ha. (1,25 ha. netto op jaarbasis). Via de Structuurvisie Dinkelland zal een verdere ruimtelijke vertaling van deze behoefte worden gegeven,nadrukkelijk gekoppeld aan de ruimtewinst te behalen via herstructurering.

In de visie worden onder meer de volgende doelstellingen geformuleerd:

- Uitbreiding van bedrijventerreinen wordt geconcentreerd in Denekamp, Ootmarsum en Weerselo;
- Streven naar profielversterkende bedrijvigheid, met name in Ootmarsum (passende bedrijvigheid);
- Nadruk op herstructurering bij het voorzien in de behoefte aan bedrijventerrein;
- Tijdig en flexibel beschikbaar hebben van voldoende uitgeefbaar terrein;
- Realiseren van duurzame bedrijventerreinen met aandacht voor overgangszones naar andere functies.

Toets
In de ontwikkelingsvisie is een van de doelstellingen dat uitbreiding van bedrijfsvestiging wordt geconcentreerd in de 3 verzorgingskernen (Denekamp, Weerselo en Ootmarsum). Binnen de overige kernen worden geen nieuwe, relatief grootschalige uitbreidingen van bedrijventerreinen meer toegestaan en beperkt de uitbreiding van de bedrijvigheid zich tot lokaal maatwerk. Deze ambitie wordt voor de komende jaren voortgezet. Gelet hierop is omzetting van de bedrijfsbestemming naar een woonbestemming op voorliggende locatie niet strijdig met de visie voor bedrijventerreinen. Dit wordt ook bevestigd door het gegeven dat er de afgelopen jaren ook geen vraag is geweest naar bedrijfsgrond in Deurningen. Daarnaast is er op voorliggende locatie in Deurningen niet zozeer sprake van een bedrijventerrein, maar meer van een clustering van bedrijven.

3.3.3 Woonvisie

In het in de Woonvisie 2016+ opgenomen woningbouwprogramma is specifiek een aantal woningen gereserveerd ten behoeve van inbreidingen conform de 'nota Inbreidingslocaties'. Met het beschikbaar stellen van contingent voor dergelijke bouwaanvragen, is er sprake van een zuinig gebruik van ruimte en draagt het bij aan optimale benutting van de mogelijkheden tot inbreiding.

3.3.4 Beleidsnota inbreidingslocaties 2016

Op 26 januari 2016 is de beleidsnota 'Inbreidingslocaties 2016' vastgesteld. De wijzigingen van de ruimtelijke regelgeving, de toenemende leegstand en demografische ontwikkelingen geven aanleiding tot herziening van het beleid ten aanzien van aanvragen voor het realiseren van woningen op inbreidingslocaties. Het beleid op inbreidingslocaties geeft kansen voor verbetering en versterking van de ruimtelijke kwaliteit. Hierbij wordt primair ingezet op bouwen voor behoefte op locaties voor herstructurering of transformatie binnen bestaand stedelijk gebied.

Indien een aanvraag voor bouwen op een inbreidingslocatie niet past binnen het bestemmingsplan zal een afweging gemaakt moeten worden of er medewerking verleend wordt aan een dergelijk verzoek. Deze afweging wordt gemaakt aan de hand van de volgende toetsingscriteria:


Beleid
a) Rijksstructuurvisie Infrastructuur en ruimte: toepassing van de Ladder voor duurzame verstedelijking (art. 3.1.6, lid 2 Bro);
b) Omgevingsvisie en omgevingsverordening Overijssel: woonafspraken.
c) Gemeente:
- Structuurvisie Dinkelland (ontwikkelingsrichting op hoofdlijnen per keren en locaties);
- Woonvisie 2016+: woningbouwprogramma totaal en per kern en doelgroepen.


Stedenbouwkundige aspecten
De stedenbouwkundige toetsing is erop gericht te kijken of de aanvraag aansluit op de omgeving, of deze een meerwaarde heeft voor de kwaliteit van de bestaande situatie en of het perceel geschikt is. Afhankelijk van de aard en omvang van het voorgenomen bouwplan en de locatie kan het college besluiten de gemeentelijke kwaliteitsgroep in te schakelen voor de stedenbouwkundige toets.

Aansluiting op de omgeving
Bebouwing op inbreidingslocaties is alleen acceptabel als bebouwing vanuit stedenbouwkundige overwegingen als logisch kan worden beschouwd, als het iets toevoegt aan de ruimtelijke situatie of als er aantoonbaar sprake is van een verbetering van de bestaande situatie. Er moet een logische aansluiting zijn op de bestaande stedenbouwkundige structuur en er moet samenhang worden gevormd met de omgeving. De groene elementen in een gebied en de stedenbouwkundig ruimtelijke waarde van een gebied zijn in hoge mate bepalend bij de afweging of bebouwing aanvaardbaar is. Wanneer het perceel deel uitmaakt van een groter geheel mag de bebouwing op de inbreidingslocatie geen kwaliteitsverlies betekenen van de samenhang met de omgeving.

Indien een verzoek onvoldoende past in de bestaande stedenbouwkundige structuur en onvoldoende samenhang heeft met de ruimtelijke omgeving, zal de aanvraag worden afgewezen. Prioriteit wordt toegekend aan aanvragen die betrekking hebben op de benutting van locaties voor herstructurering of transformatie.

In verband met dit aspect wordt het plan voorgelegd aan de kwaliteitsgroep, een deskundige en objectieve groep die beoordeelt of het plan stedenbouwkundig verantwoord is op de betreffende locatie.

Herstructurering of transformatie
Indien een voorgenomen ontwikkeling voorziet in een regionale behoefte moet volgens de Ladder voor duurzame verstedelijking (art. 3.1.6 Bro) vervolgens worden beoordeeld of deze binnen bestaand stedelijk gebied kan worden gerealiseerd door locaties voor herstructurering of transformatie te benutten. Onder transformatie wordt verstaan de verandering van de functie van de bebouwing van het stedelijk gebied, bijvoorbeeld een winkelpand wordt woning of na sloop van een bedrijf ontstaat er ruimte voor woningbouw. Herstructurering betreft het vernieuwen van verouderde of verloederde woongebieden, b.v. door sloop en nieuwbouw waardoor met een ander type woningen voorzien wordt in de actuele vraag naar woningen. Het bebouwen van lege plekken valt niet onder transformatie en herstructurering.

Behandeling en prioritering locaties
Aanvragen worden op volgorde van binnenkomst behandeld. Onverlet het bepaalde in 1.2 komen in aanmerking plannen die betrekking hebben op een van de volgende situaties:
1. de sanering van een (milieuhinderlijk) bedrijf uit de woonomgeving;
2. het vervangen van een reeds langer leegstaande gebouw zoals een horecapand, winkelpand of schoolgebouw;
3. Het oplossen van een stedenbouwkundig ongewenste situatie;
4. Het bijdragen aan het realiseren van gemeentelijk beleid, zoals opgenomen in een structuurvisie, woonvisie of bestemmingsplan.

Toets

Het initiatief voldoet aan rijksbeleid, provinciaal en gemeentelijke beleid ten aanzien van de afspraken op het gebied van wonen.

Kleinschalige woningbouw wordt volgens de jurisprudentie met betrekking tot de toepassing van de ladder voor duurzame verstedelijking niet aangemerkt als een nieuwe stedelijke ontwikkeling. Derhalve sluit het voornemen aan op het rijksbeleid omdat wordt aangesloten bij de regionale woningbehoefte.

De provincie ziet erop toe dat er afstemming plaatsvindt van de woningbouwprogrammering tussen gemeenten zodat vraag en aanbod op regionaal niveau in evenwicht zijn. Gemeenten zullen in gemeentelijke woonvisies moeten aangegeven hoe zij de woningvoorraad daarop laten aansluiten en op de behoeften van hun inwoners. De beleidsnota inbreidingslocaties sluit aan bij het beleid op provinciaal niveau.

De structuurvisie Dinkelland geeft aan dat de voorkeur in eerste instantie uitgaat naar inbreiding en herstructurering voordat er uitbreiding plaatsvindt. Het voornemen is om het bestaande bedrijfspand te slopen, de bedrijfsbestemming te verwijderen en een nieuwe woning te realiseren. De bestaande woningen zullen worden bestemd als reguliere woningen. Er is derhalve sprake van een nieuwe invulling (transformatie) van een bestaand bebouwd perceel en het verzoek voldoet aan de Structuurvisie Dinkelland. Daarnaast voldoet het verzoek aan de Woonvisie 2016+. In de Woonvisie zijn een aantal woningen gereserveerd voor verzoeken die voldaan aan de beleidsnota 'Inbreidingslocaties 2016'. Er is vanuit de Woonvisie nog ruimte beschikbaar voor een extra woning.

Aansluiting op de omgeving
De bestaande bedrijfsactiviteiten op het perceel Deurningerstraat 35-37 zijn gestopt. Het bestaande bedrijfspand wordt gesloopt, de bestaande woningen krijgen een reguliere woonbestemming en er wordt een nieuwe woning gerealiseerd. Het plan is voorgelegd te worden aan de gemeentelijke kwaliteitsgroep voor een stedenbouwkundige toets (zie paragraag 2.2 toekomstige situatie). Hierin is de situering van de woning besproken. Door het kwaliteitsteam wordt een individuele bebouwing van de bebouwing binnen de lintbebouwing gewenst geacht. Uitkomst van het overleg met het kwaliteitsteam is dat de woning licht gedraaid wordt gesitueerd ten opzichte van de Deurningerstraat waarbij de richting/lijnen van het perceel wordt gevolgd. Ten aanzien van de hoogte van bebouwing wordt aangesloten bij de mogelijke hoogtes van omliggende woningen (goothoogte maximaal 6, hoogte maximaal 10 meter).

Transformatie en stedenbouwkundige aspecten
Er wordt op het perceel geen bedrijf meer geëxploiteerd. Om verloedering en verpaupering tegen te gaan wordt het bestaande bedrijfspand gesloopt en zal er één nieuwe vrijstaande woning gerealiseerd worden. Het verzoek past binnen de beleidsnota aangezien er een ruimtelijke kwaliteitsverbetering wordt behaald. Het plan is voorgelegd aan de gemeentelijke kwaliteitsgroep voor een stedenbouwkundige toets.

Het verzoek heeft betrekking op de transformatie van een bedrijfsbestemming naar een woonbestemming. De beleidsnota geeft aan dat de prioriteit uitgaat naar aanvragen met betrekking tot herstructurering of transformatie. Er vindt transformatie plaats en een milieubelastende bestemming wordt omgezet naar een woonbestemming. Het verzoek voldoet daarmee aan de beleidsnota.

Sanering bedrijf
Er is al langere tijd sprake van leegstand van de bedrijfsbebouwing. Het handhaven van de bedrijfsbebouwing zonder dat er een functie voor is zal op den duur zorgen voor het vervallen van de bebouwing en een verslechtering van het aanzicht van het perceel. Mede gezien de ligging aan de provinciale weg is het behouden van een nette aanblik en het verbeteren van de ruimtelijke kwaliteit op het perceel zeer zeker van belang.

3.3.5 Nota Omgevingskwaliteit Dinkelland en Tubbergen 2016

De Nota Omgevingskwaliteit Dinkelland en Tubbergen 2016 bevat het welstandsbeleid voor de gemeente Dinkelland. In de nota is het grondgebied opgedeeld in deelgebieden voor de kernen en het buitengebied. Voor elk deelgebied is een waarderingsblad en een ambitiekaart gemaakt. Ieder blad bestaat uit een kaartje van het gebied, een toelichting, en een weergave van de beoogde omgevingskwaliteit dat bij de welstandstoets voor de omgevingsvergunning (onderdeel bouwen) van toepassing is. Het welstandsbeleid van de gemeentes bestaan uit drie niveau’s van omgevingskwaliteit:

  • 1. Basis omgeving
  • 2. Midden omgeving
  • 3. Bijzondere omgeving

Het niveau dat van toepassing is geldt voor de algemeen heersende karakteristiek van een gebied. De waarde is dus door de bestaande omgeving bepaald. Het komt voor dat binnen een gebied een gebouw of complex ligt dat zich door de bijzondere kwaliteit onderscheidt. Deze wordt apart genoemd.

De welstandsbeoordeling in deze gebieden is gericht op het behouden en versterken van de basiskwaliteiten van de gebieden. Bij de welstandsbeoordeling wordt vooral gekeken of het bouwplan bijdraagt aan de ruimtelijke kwaliteit van de omgeving (van hoofdvorm tot materiaal en detail). Afhankelijk van het soort
bouwwerk komen de volgende beoordelingsmodellen voor:

  • ‘Ambtelijk’: alleen kleine bouwwerken van- en voor de voorgevel worden getoetst. Deze toets vindt ambtelijk plaats. Bouwplannen achter de voorgevel zijn toetsvrij.
  • 'Stadsbouwmeester’: de stadsbouwmeester toetst.
  • ‘Q-team’: het Q-team beoordeelt en kan daarbij in overleg treden met de inititatiefnemer en/of ontwerper.

Toets

Het plangebied ligt in een gebied dat het niveau 'midden' heeft (zie figuur 3.3). Het plangebied is gelegen langs een ontsluitingsweg. Deze ontsluitingswegen zijn van belang voor de ruimtelijke kwaliteit van Deurningen. Hier staan overwegend vrijstaande woningen. Langs deze wegen is en wordt gestuurd op een representatieve architectuur.

Op voorhand worden er geen belemmeringen verwacht vanuit de Nota Omgevingskwaliteit Dinkelland en Tubbergen 2016. De wens is om een schuurwoning te realiseren. Vanuit het q-team is aangegeven dat een dergelijke woning passend is op de locatie. Toetsing op welstand vindt uiteindelijk plaats bij de aanvraag omgevingsvergunning voor de bouw van een woning.

afbeelding "i_NL.IMRO.1774.DEUBPDEURSTR35EN37-VG01_0012.png"
Figuur 3.3: Fragment Nota Omgevingskwaliteit Dinkelland en Tubbergen 2016, plangebied ter plaatse van ster (bron: gemeente Dinkelland)

Hoofdstuk 4 Omgevingsaspecten

Op grond van artikel 3.1.6 van het Besluit ruimtelijke ordening moet in de toelichting op het bestemmingsplan een beschrijving staan van het verrichte onderzoek naar de voor het plan relevante feiten en de af te wegen belangen (Algemene wet bestuursrecht, artikel 3.2).

In dit hoofdstuk wordt ingegaan op de geldende wet- en regelgeving die op voorliggend plan en plangebied van toepassing zijn. Bovendien is een bestemmingsplan vaak een belangrijk middel voor afstemming tussen de milieuaspecten en ruimtelijke ordening. In dit hoofdstuk worden daarom de resultaten van het onderzoek naar o.a. de milieukundige uitvoerbaarheid beschreven. Het betreffen voor zover relevant de thema's geluid, bodem, luchtkwaliteit, externe veiligheid, milieuzonering, geur, ecologie, archeologie & cultuurhistorie, verkeer, water en vormvrije m.e.r-beoordeling.

4.1 Vormvrije m.e.r.-beoordeling

Op 1 april 2011 is het huidige Besluit milieueffectrapportage in werking getreden. Op 7 juli 2017 zijn er enkele wijzigingen doorgevoerd binnen dit besluit om de m.e.r.-procedure eenduidiger en overzichtelijker te maken, alsmede het aspect milieueffectrapportage explicieter te behandelen in aanvragen. Dit besluit heeft tot doel het vaststellen van mogelijke, ernstig nadelige milieugevolgen ten gevolge van een activiteit binnen de aanvraag.

Binnen het Besluit milieueffectrapportage zijn een tweetal mogelijkheden opgenomen hoe om te gaan met dit besluit bij een aanvraag. Wanneer de beoogde activiteit in de D-lijst van het Besluit milieueffectrapportage wordt benoemd, maar onder de gestelde drempelwaarden blijft, volstaat een vormvrije m.e.r.-beoordeling. Wanneer de beoogde activiteit in de D-lijst van het Besluit milieueffectrapportage wordt benoemd en bovendien de gestelde drempelwaarden overstijgt, is de betreffende aanvraag m.e.r.-plichtig. Op dat moment zal een m.e.r.-rapportage op moeten worden gesteld.

Toets

Er wordt middels dit bestemmingsplan een nieuwe woning mogelijk gemaakt. Bestaande bedrijfsbebouwing wordt daarbij gesloopt. Daarnaast worden twee bestaande bedrijfswoningen omgezet naar een reguliere woonbestemming. Het gehele perceel krijgt een woonbestemming. De ontwikkeling is concreet beschreven in hoofdstuk 2. Het perceel heeft in de huidige situatie de bestemming 'Bedrijf'. De bedrijfactiviteiten zijn al geruime tijd gestaakt.

Woningbouw wordt in de D-lijst van het Besluit milieueffectrapportage aangemerkt als de aanleg, wijziging of uitbreiding van een stedelijk ontwikkelingsproject. De m.e.r.- plicht geldt bij projecten van een oppervlakte van 100 hectare of meer, een aaneengesloten gebied en 2000 of meer woningen, of een bedrijfsvloeroppervlakte van 200.000 m2 of meer.

De genoemde maximum oppervlakken gelden als drempelwaarden. Het ruimtebeslag van het onderhavige project ligt ruimschoots beneden de drempelwaarde. Conclusie die op grond hiervan getrokken kan worden is dat het onderhavige project niet m.e.r.-beoordelingsplichtig is. In de nota van toelichting op het Besluit mer wordt het begrip 'stedelijk ontwikkelingsproject' geduid. Hier wordt het volgende over gezegd:

“Bij een stedelijk ontwikkelingsproject kan het gaan om bouwprojecten als woningen, parkeerterreinen, bioscopen, theaters, sportcentra, kantoorgebouwen en dergelijke of een combinatie daarvan. Er kan overigens geen misverstand over bestaan dat ook «dorpen» hieronder vallen. Wat «stedelijke ontwikkeling» inhoudt kan van regio tot regio verschillen. Van belang hierbij is of er per saldo aanzienlijke negatieve gevolgen voor het milieu kunnen zijn. Indien bijvoorbeeld een woonwijk wordt afgebroken en er komt een nieuwe voor in de plaats, zal dit in de regel per saldo geen of weinig milieugevolgen hebben. Bij een uitbreiding zal er eerder sprake kunnen zijn van aanzienlijke gevolgen.”

Uit voorgaande volgt dat de bouw van één woning in algemene zin niet te kwalificeren is als stedelijk ontwikkelingsproject in de zin van het Besluit m.e.r. De kwalificatie is wel afhankelijk van specifieke omstandigheden van een project en de ruimtelijke gevolgen die het project met zich meebrengt. In die gevallen is het Besluit m.e.r. niet van toepassing en hoeft geen aanmeldnotitie te worden opgesteld.

De ontwikkeling wordt op (stedenbouwkundig) passende wijze in het landschap opgenomen. Bedrijfsbebouwing wordt gesaneerd en de bedrijfsbestemming wordt verwijderd, waarna een woonbestemming aan het perceel wordt toegekend en een nieuwe woning kan worden gerealiseerd. Gesteld kan worden dat de milieugevolgen van de nieuwe situatie positief zijn ten opzichte van de huidige situatie.

De ruimtelijke uitstraling/de verandering die de ontwikkeling per saldo op de omgeving heeft is beperkt. Geconcludeerd kan worden dat er geen sprake is van een stedelijk ontwikkelingsproject als in de zin van het Besluit m.e.r.

4.2 Milieuzonering

Zowel de ruimtelijke ordening als het milieubeleid stellen zich ten doel een goede kwaliteit van het leefmilieu te handhaven en te bevorderen. Dit gebeurt onder andere door milieuzonering. Onder milieuzonering verstaan we het aanbrengen van een voldoende ruimtelijke scheiding tussen milieubelastende bedrijven of inrichtingen enerzijds en milieugevoelige functies als wonen en recreëren anderzijds. De ruimtelijke scheiding bestaat doorgaans uit het aanhouden van een bepaalde afstand tussen milieubelastende en milieugevoelige functies. Die onderlinge afstand moet groter zijn naarmate de milieubelastende functie het milieu sterker belast. Milieuzonering heeft twee doelen:

  • het voorkomen of zoveel mogelijk beperken van hinder en gevaar bij woningen en andere gevoelige functies;
  • het bieden van voldoende zekerheid aan bedrijven dat zij hun activiteiten duurzaam onder aanvaardbare voorwaarden kunnen uitoefenen.

Voor het bepalen van de aan te houden afstanden wordt de VNG-uitgave 'Bedrijven en Milieuzonering' uit 2009 gehanteerd. Deze uitgave bevat een lijst, waarin voor een hele reeks van milieubelastende activiteiten (naar SBI-code gerangschikt) richtafstanden zijn gegeven ten opzichte van milieugevoelige functies. De lijst geeft richtafstanden voor de ruimtelijk relevante milieuaspecten geur, stof, geluid en gevaar. De grootste van de vier richtafstanden is bepalend voor de indeling van een milieubelastende activiteit in een milieucategorie en daarmee ook voor de uiteindelijke richtafstand. De richtafstandenlijst gaat uit van gemiddeld moderne bedrijven. Indien bekend is welke activiteiten concreet zullen worden uitgeoefend, kan gemotiveerd worden uitgegaan van de daadwerkelijk te verwachten milieubelasting, in plaats van de richtafstanden. De afstanden worden gemeten tussen enerzijds de grens van de bestemming die de milieubelastende functie(s) toelaat en anderzijds de uiterste situering van de gevel van een milieugevoelige functie die op grond van het bestemmingsplan/wijzigingsplan mogelijk is.

Hoe gevoelig een gebied is voor milieubelastende activiteiten is mede afhankelijk van het omgevingstype. De richtafstanden van de richtafstandenlijst gelden ten opzichte van het omgevingstype 'rustige woonwijk/buitengebied' dan wel 'gemengd gebied'. In figuur 4.1 zijn de richtafstanden weergegeven.

afbeelding "i_NL.IMRO.1774.DEUBPDEURSTR35EN37-VG01_0013.png"

Figuur 4.1: Richtafstanden VNG-uitgave Bedrijven en Milieuzonering

Toets

In het voorliggende geval is er sprake van het omgevingstype 'gemengd gebied'. Er is sprake van een gemengd gebied indien het een gebied betreft met matige tot sterke functiemenging, waarbij direct naast woningen andere functies voorkomen. In dit geval is sprake van een matige functiemenging van wonen met bedrijven. Ook gebieden die direct langs de hoofdinstructuur liggen behoren tot het omgevingstype 'gemengd gebied'. De locatie is langs de provinciale weg N738 gelegen.

Dat het plangebied in 'gemengd gebied' gelegen is betekent dat de richtafstand met één stap kan worden terug gebracht. Dit betekent dat voor bedrijvigheid tot en met categorie 2 een richtafstand van 10 meter (in plaats van 30 meter) kan worden aangehouden.

De bedrijvigheid die rondom het plangebied is toegestaan betreft bedrijvigheid tot en met categorie 2. De bedrijven gelegen aan de Koehorstmaat liggen op een afstand van circa 36 meter van de nieuwe woning (afstand tussen terreingrens bedrijf en nieuwe woning). Er wordt derhalve ruimschoots voldaan aan de richtafstand. De afstand tussen de bedrijven aan de Koehorstmaat en de bestaande bedrijfwoningen die omgezet worden naar een reguliere woning bedraagt circa 25 meter. Dit betreft de afstand tussen de bouwvlakken van de woningen en de terreingrens van het dichtstbijzijnde bedrijf. Opgemerkt wordt dat de groenstrook aan de zuidzijde van het plangebied gehandhaafd blijft, waardoor eventuele effecten van de bedrijvigheid op het woonperceel verminderd zullen worden.

Ten westen van het plangebied, op Deurningerstraat 39 is het bedrijf Martin Hannink Kleinbouw gelegen. De afstand tussen het bedrijfsperceel Deurningerstraat 39 en de woonbestemming van het perceel Deurningerstraat 35-37 bedraagt 0 meter, gezien de aansluiting van de bedrijfs- en woonbestemming op elkaar. Aan de indicatieve richtafstand wordt derhalve niet voldaan.

De perceelsgrens (tegelijkertijd bestemmingsgrens van Deurningerstraat 39) ligt op een afstand van 10 meter van de dichtstbijzijnde gevel van de nieuwe woning. Binnen 10 meter van de terreingrens zijn alleen ondergeschikte functies aan het wonen (garage/berging e.d.) toegestaan.
De bestaande woningen die worden omgezet naar reguliere woningen liggen op veel ruimere afstand dan 10 meter van Deurningerstraat 39. De afstand van de bouwvlakken van deze woningen tot de perceelsgrenzen van Deurningerstraat 39 bedraagt circa 26 meter.

Er is een akoestisch onderzoek uitgevoerd, onder meer in verband met de activiteiten van het bedrijf Martin Hannink Kleinbouw (zie paragraaf 4.4). Uit het onderzoek blijkt dat er ter plaatse van de nieuwe woning (en ter plaatse van de om te zetten bedrijfswoningen naar reguliere woningen) sprake is van een aanvaardbaar woon- en leefklimaat. De ontwikkeling zorgt niet voor belemmering van bedrijvigheid in de omgeving.

4.3 Bodem

Artikel 3.1.6 van het Bro bepaalt dat in het bestemmingsplan rekening gehouden moet worden met de bodemkwaliteit ter plaatse. De reden hiervoor is dat een eventueel aanwezige bodemverontreiniging van groot belang kan zijn voor de keuze van bepaalde bestemmingen en/of de (financiële) uitvoerbaarheid van het bestemmingsplan. De bodemtoets moet worden uitgevoerd bij het opstellen of wijzigen van het bestemmingsplan of een planologische afwijking. Als er verontreiniging aanwezig is moet bepaald (nader onderzoek) worden of het een geval is in de zin de Wbb of een diffuse verontreiniging. In de exploitatieopzet moeten de saneringskosten en de verwerkingskosten voor diffuus verontreinigde grond worden opgenomen.

Toets

Ten behoeve van onderhavig bestemmingsplan is gebruik gemaakt van een verkennend en nader (asbest)bodemonderzoek om ter plaatse de milieu-hygiënische kwaliteit van de bodem vast te stellen (zie bijlage 'rapport verkennend en nader (asbest)onderzoek Deurningerstraat 35-37 Deurningen, Kruse Milieu BV, project 18029510, 10 juli 2018).

Bij het verkennende bodemonderzoek is de onderzoekslocatie beschouwd als verdachte deellocatie voor wat betreft 3 terreindelen. Dti betreft de voormalige werkplaats (deellocatie A), de smeerkuil (deellocatie B) en de locatie van de restverontreiniging (deellocatie C, achtergebleven na bodemsanering van het voormalige tankstation in 1998). Het overige gedeelte is als onverdacht beschouwd.

In totaal zijn er in het plangebied 23 boringen verricht. Daarnaas is een inspectiegat gegraven in verband met het aantreffen van asbestverdacht materiaal in boring 42.

Het gewogen asbestgehalte in inspectiegat 42 is hoger dan de interventiewaarde. Het gewogen asbestgehalte wordt grotendeels bepaald door de asbesthoudende grove fractie (in het mengmonster van de fijne fractie is het gewogen asbestgehalte ruim lager dan de interventiewaarde).

Nader asbestonderzoek ter plekke van inspectiegat 42 is noodzakelijk gebleken. De aard van de verontreiniging, de omvang en de ruimtelijke verdeling zijn onvoldoende bekend. Derhalve is een nader asbestonderzoek verricht.

In totaal zijn 23 boringen verricht en zijn 6 inspectiegaten gegraven. Vijf inspectiegaten zijn gegraven ten behoeve van het nader asbestonderzoek. Eén diepe boring is afgewerkt tot peilbuis. Tevens is gebruik gemaakt van een bestaande peilbuis. Gebleken is dat de bodem voornamelijk bestaat uit matig fijn zand. Zintuiglijk zijn geen waarnemingen gedaan, die duiden op een verontreiniging als gevolg van de voormalige bedrijfsactiviteiten. Op het onverdachte deel van het terrein is alleen in inspectiegat 42 bodemvreemd materiaal waargenomen, waaronder asbest. Het freatische grondwater is aangetroffen op gemiddeld 1.13 meter minus maaiveld.

Op basis van de resultaten van de chemische analyses kan het volgende worden geconcludeerd:
- Deellocatie A, bovengrond (A-BG): niet verontreinigd;
- Deellocatie B, ondergrond (B-OG): niet verontreinigd;
- Deellocatie B (grondwater, PB B1): xylenen > streefwaarde;
- Deellocatie C, Boring C-C3: niet verontreinigd;
- Deellocatie C, Boring C-C6: niet verontreinigd;
- Onverdacht terrein, bovengrond BG I: cadmium, kwik, lood, zink, PCB en PAK >
achtergrondwaarden;
- Onverdacht terrein, bovengrond BG II: zink, minerale olie en PAK > achtergrondwaarden;
- Onverdacht terrein, Boring 42 (0-0.5): lood > achtergrondwaarde;
- Onverdacht terrein, ondergrond OG: kwik > achtergrondwaarde;
- Onverdacht terrein, grondwater PB1: barium > streefwaarde.

Op basis van de resultaten van de asbestanalyses is geconcludeerd dat ter plaatse van inspectiegat 42 het gewogen asbestgehalte de interventiewaarde overschrijdt.

Deellocaties A, B en C
Gesteld kan worden dat de voormalige bedrijfsactiviteiten in de garage geen aantoonbare
negatieve invloed hebben gehad op de bodemkwaliteit. Er zijn geen verontreinigingen met minerale olie in de boven- of ondergrond aangetoond. Wat betreft deellocatie C wordt geconcludeerd dat de restverontreiniging die na de sanering in 1998 is achtergebleven onder het pand niet meer aangetoond is.

Nader asbestonderzoek
De verticale afperking van het asbesthoudende inspectiegat 42 heeft in voldoende mate plaatsgevonden; er is geen asbest aangetoond in de fijne fractie van inspectiegaten 42A (verticale afperking).

Ook de horizontale afperking van het sterk verontreinigde inspectiegat 42 heeft in voldoende mate plaatsgevonden. De visueel asbestvrije inspectiegaten 61, 62, 63 en 64 zijn niet asbesthoudend.

De omvang van de sterke asbestverontreiniging ter plekke van inspectiegat 42 wordt geschat op circa 6 m (10 m2x 0.6 meter). Mogelijk is er sprake van een toevalstreffer of een verontreinigingskern van (zeer) beperkte omvang. De geschatte interventiewaardecontour is in het boorplan weergegeven.

Er is sprake van een ernstig geval van bodemverontreiniging (voor asbestverontreiniging geldt geen omvangscriterium). Het sterk verontreinigde terreindeel wordt niet bebouwd, de huidige situatie blijft gehandhaafd. Sanering is bij huidig gebruik niet urgent, aangezien het terreindeel ter plekke van inspectiegat 42 blijvend begroeid is met gras en deze niet of weinig wordt betreden. Er zijn geen onaanvaardbare risico's volgens stap 2 van de standaard risicobeoordeling uit Circulaire Bodemsanering, 2013.

Sanering is wel noodzakelijk wanneer in de sterk verontreinigde grond wordt gegraven. Voorafgaand aan een eventuele sanering dient een BUS-melding te worden opgesteld, dat door het bevoegd gezag (provincie Overijssel) dient te zijn goedgekeurd. Het verrichten van bodemsaneringen mag alleen door erkende bedrijven worden uitgevoerd

Er moet altijd een melding conform artikel 28 Wet bodembescherming worden gedaan bij het bevoegd gezag (provincie) als in de ernstige verontreiniging handelingen worden verricht ten gevolge waarvan de verontreiniging wordt verminderd of verplaatst en als de verontreiniging wordt gesaneeerd.

Op grond van artikel 41 Wet bodembescherming zal de verontreiniging door de gemeente Dinkelland worden gemeld bij gedeputeerde staten van de provincie Overijssel.

Indien voorgaande in acht wordt genomen (verontreiniging onaangeroerd laten of saneren indien in verontreiniging zal worden gegraven) zijn er vanuit het aspect bodem geen belemmeringen voor uitvoering van het bestemmingsplan.

4.4 Geluid

In het kader van de Wet geluidhinder moet er bij de voorbereiding van een bestemmingsplan, c.q. een ontheffing op grond van de Wro, een onderzoek worden gedaan naar de geluidsbelasting op de gevels van geluidsgevoelige objecten, voor zover deze geluidsgevoelige objecten zijn gelegen binnen een zonering van een industrieterrein, wegen en/of spoorwegen.

De Wet geluidhinder kent de volgende geluidsgevoelige functies:

  • Woningen.
  • Onderwijsgebouwen (behoudens voorzieningen zoals een gymnastieklokaal).
  • Ziekenhuizen en verpleeghuizen en daarmee gelijk te stellen voorzieningen zoals verzorgingstehuizen, psychiatrische inrichtingen, medische centra, poliklinieken, medische kleuterdagverblijven, etc.

Enerzijds betekent dit dat (geluids-)eisen worden gesteld aan de nieuwe milieubelastende functies, anderzijds betekent dit eveneens dat beperkingen worden opgelegd aan de nieuwe milieugevoelige functies.

Toets

Wegverkeerslawaai

Op grond van het artikel 74 van de Wet geluidhinder bevindt zich langs een weg een geluidszone, die aan weerszijde een breedte heeft van:

  • a. in stedelijk gebied:
      • voor een weg, bestaande uit drie of meer rijstroken: 350 meter;
      • voor een weg, bestaande uit een of twee rijstroken: 200 meter;
  • b. in buitenstedelijk gebied:
      • voor een weg, bestaande uit vijf of meer rijstroken: 600 meter;
      • voor een weg, bestaande uit drie of vier rijstroken: 400 meter;
      • voor een weg, bestaande uit een of twee rijstroken: 250 meter.

Deze zonering geldt niet:

  • c. voor wegen die zijn gelegen binnen een als woonerf aangeduid gebied;
  • d. voor wegen waarvoor een maximumsnelheid van 30 kilometer per uur geldt;
  • e. wegen waarvan op grond van een door de gemeenteraad vastgestelde geluidsniveau vaststaat dat de geluidsbelasting op 10 meter uit de as van de meest nabij gelegen rijstrook 48 dB (A) of minder bedraagt (art. 74, lid 3 Wgh).

Nieuwe woning
De nieuwbouwlocatie is gelegen in de zone van de Deurningerstraat (N738). Er is door Munsterhuis geluidsadvies een akoestisch onderzoek uitgevoerd. De resultaten zijn weergegeven in het rapport 'akoestisch onderzoek woningen Deurningerstraat 35-37 te Deurningen, projectnummer 18.021, versie 2.2 d.d. 23 oktober 2018'.

Uit de berekeningen blijkt dat de geluidbelasting ten gevolge van de Deurningerstraat de voorkeursgrenswaarde (is tevens ambitiewaarde geluidbeleid) van 48 dB overschrijden. Er dient een hogere waarde procedure te worden doorlopen. De nieuw te bouwen woning, waarvoor een hogere waarde verleend moet worden, heeft minimaal één geluidluwe gevel. De aan te vragen hogere waarde bedraagt 60 dB.

Het blijkt dat ter plaatse van de toekomstige woning de maximale geluidbelasting (excl. aftrek) van 53 dB wordt overschreden. Derhalve dienen er geluidwerende voorzieningen bepaald te worden om aan het maximale binnenniveau van 33 dB te kunnen voldoen. Dit zal in een gevelwering onderzoek onderbouwd moeten worden in het kader van de aanvraag omgevingsvergunning.

Bestaande woningen
Wat betreft de bestaande bedrijfswoningen die naar reguliere woning worden omgezet geldt dat er geen (nieuwe) hogere waarde hoeft te worden vastgesteld. Op basis van art. 76 lid 3 Wgh hoeft de geluidsbelasting van een aanwezige weg -waar geen wijzigingen optreden- op bestaande woningen niet getoetst te worden aan de grenswaarden. Het omzetten van een bedrijfswoning naar een reguliere (burger) woning valt hieronder.

Railverkeerslawaai
Er is geen sprake van railverkeer in de omgeving van het plangebied.

Industrielawaai
Wat betreft de geluidbelasting door nabijgelegen bedrijvigheid is onderzoek uitgevoerd door Munsterhuis Geluidsadvies (akoestisch onderzoek woningen Deurningerstraat 35-37 te Deurningen, projectnummer 18.021, versie 1.1 d.d. 20 maart 2018). De resultaten hiervan zijn hieronder weergegeven. Het rapport is als bijlage bijgevoegd.

Het langtijdgemiddelde beoordelingsniveau ten gevolge van de activiteiten binnen Martin Hannink Kleinbouw bedraagt ter plaatse van de toekomstige nieuwe woning maximaal 48 en 34 dB(A) in respectievelijk de dag- en avondperiode.

De normen voor het langtijdgemiddelde beoordelingsniveau uit het Activiteitenbesluit worden ter plaatse van de woning(en) niet overschreden.

Het maximale geluidniveau ter plaatse van de woning bedraagt maximaal 74 en 64 dB(A) in respectievelijk de dag- en avondperiode. De maatgevende geluidbron betreft de aanvoer van hout met een vrachtwagen in de dagperiode en het rijden met een bestelwagen in de avondperiode.

De grenswaarden voor het maximale geluidniveau wordt in de dagperiode ter plaatse van de woning overschreden als gevolg van de rijdende vrachtwagen (hout aanvoer) binnen de inrichting. Martin Hannink Kleinbouw valt formeel onder het Activiteitenbesluit. Deze activiteit met betrekking tot het laden en lossen in de dagperiode is vrijgesteld van toetsing op basis van het Activiteitenbesluit.

In het kader van een goed woon- en leefklimaat moet worden beoordeeld of piekgeluiden van 74 dB(A) in de dagperiode acceptabel zijn. De voorkeursgrenswaarde van 70 dB(A) wordt overschreden. De overschrijding wordt veroorzaakt door het passeren van een vrachtwagen. Aangezien de nieuw te bouwen woning gelegen is nabij een drukke voorgaande weg waar per uur 6 vrachtwagens passeren welke een vergelijkbaar piekgeluid veroorzaken op de woning zal 1 vrachtwagen in de 14 dagen in het niet vallen ten opzichte van het dagelijks passeren van 158 vrachtwagens.

Conclusie
Vanuit het aspect 'geluid' zijn er geen belemmeringen voor uitvoering van het plan.

 

4.5 Luchtkwaliteit

Om een goede luchtkwaliteit in Europa te garanderen heeft de Europese unie een viertal kaderrichtlijnen opgesteld. De hiervan afgeleide Nederlandse wetgeving is vastgelegd in hoofdstuk 5, titel 2 van de Wet milieubeheer. Deze wetgeving staat ook bekend als de Wet luchtkwaliteit.

In de Wet luchtkwaliteit staan onder meer de grenswaarden voor de verschillende luchtverontreinigende stoffen. Onderdeel van de Wet luchtkwaliteit zijn de volgende Besluiten en Regelingen:

  • Besluit en de Regeling niet in betekenende mate bijdragen (luchtkwaliteitseisen);
  • Besluit gevoelige bestemmingen (luchtkwaliteitseisen).

Besluit en de Regeling niet in betekenende mate bijdragen

Het Besluit niet in betekenende mate bijdragen (NIBM) staat bouwprojecten toe wanneer de bijdrage aan de luchtkwaliteit van het desbetreffende project niet in betekenende mate is. Het begrip 'niet in betekenende mate' is gedefinieerd als 3% van de grenswaarden uit de Wet milieubeheer. Het gaat hierbij uitsluitend om stikstofdioxide (NO2) en fijn stof (PM10 en PM2,5). Toetsing aan andere luchtverontreinigende stoffen uit de Wet luchtkwaliteit vindt niet plaats.

In de Regeling NIBM is een lijst met categorieën van gevallen (inrichtingen, kantoor- en woningbouwlocaties) opgenomen die niet in betekenende mate bijdragen aan de luchtverontreiniging. Enkele voorbeelden zijn:

  • woningen: 1500 met een enkele ontsluitingsweg;
  • woningen: 3000 met twee ontsluitingswegen;
  • kantoren: 100.000 m² bruto vloeroppervlak met een enkele ontsluitingsweg.

Als een ruimtelijke ontwikkeling niet genoemd staat in de Regeling NIBM kan deze nog steeds niet in betekenende mate bijdragen. De bijdrage aan NO2 en PM10 moet dan minder zijn dan 3% van de grenswaarden.

Besluit gevoelige bestemmingen 

Dit besluit is opgesteld om mensen die extra gevoelig zijn voor een matige luchtkwaliteit aanvullend te beschermen. Deze 'gevoelige bestemmingen' zijn scholen, kinderdagverblijven en verzorgings-, verpleeg- en bejaardentehuizen. Woningen en ziekenhuizen/ klinieken zijn geen gevoelige bestemmingen.

De grootste bron van luchtverontreiniging in Nederland is het wegverkeer. Het Besluit legt aan weerszijden van rijkswegen en provinciale wegen zones vast. Bij rijkswegen is deze zone 300 meter, bij provinciale wegen 50 meter. Bij realisatie van 'gevoelige bestemmingen' binnen deze zones is toetsing aan de grenswaarden die genoemd zijn in de Wet luchtkwaliteit nodig.

Toets

Er is sprake van de sloop van bedrijfsbebouwing, de bouw van een nieuwe woning en de omzetting van twee bedrijfswoningen in regulieren woningen. Het aantal verkeersbewegingen in de nieuwe situatie zal minder bedragen dan in de huidige situatie, waarbij sprake is van een bedrijfsbestemming en de vestiging van een garagebedrijf. Een nieuwe woning levert substantieel minder verkeersbewegingen op dan de gebruiksmogelijkheden die het perceel momenteel biedt.

Als wordt uitgegaan van een worst-case scenario kan het aantal verkeersbewegingen op 10 per dag gesteld worden. Er zal geen sprake zijn van vrachtverkeer, waardoor het percentage vrachtverkeer op 0 gezet kan worden. In figuur 4.1 is de worst-case berekening weergegeven met 10 extra voertuigbewegingen per dag.

afbeelding "i_NL.IMRO.1774.DEUBPDEURSTR35EN37-VG01_0014.png"
Figuur 4.1: Worst-case berekening voor bijdrage van extra verkeer (bron: infomil.nl)

Uit deze berekening volgt dat de bijdrage van het extra verkeer niet in betekende mate is. Er is geen nader onderzoek nodig. Uit de jaarlijkse rapportage van de luchtkwaliteit blijkt bovendien dat er, in de omgeving van het plangebied, langs wegen geen overschrijdingen van de grenswaarden aan de orde zijn. Een overschrijding van de grenswaarden is ook in de toekomst niet te verwachten. Aanvullend onderzoek naar de luchtkwaliteit is derhalve niet nodig.

4.6 Externe veiligheid

Externe veiligheid is een beleidsveld dat is gericht op het beheersen van risico's die ontstaan voor de omgeving bij de productie, de opslag, de verlading, het gebruik en het transport van gevaarlijke stoffen. Nieuwe ruimtelijke ontwikkelingen moeten worden getoetst aan wet- en regelgeving op het gebied van externe veiligheid. Concreet gaat het daarbij om risicovolle bedrijven, vervoer gevaarlijke stoffen per weg, spoor en water en transport gevaarlijke stoffen via buisleidingen. Op de diverse aspecten van externe veiligheid is afzonderlijke wetgeving van toepassing. Voor risicovolle bedrijven gelden onder meer:

  • het Besluit externe veiligheid inrichtingen (Bevi);
  • de Regeling externe veiligheid (Revi);
  • het Registratiebesluit externe veiligheid;
  • het Besluit risico's zware ongevallen 2015 (Brzo 2015);
  • het Vuurwerkbesluit.

Voor vervoer gevaarlijke stoffen geldt het Besluit externe veiligheid transportroutes en de Regeling Basisnet. Op transport gevaarlijke stoffen via buisleidingen zijn het Besluit externe veiligheid buisleidingen (Bevb) en de Regeling externe veiligheid buisleidingen (Revb) van toepassing.

Het doel van wetgeving op het gebied van externe veiligheid is risico's waaraan burgers in hun leefomgeving worden blootgesteld vanwege risicovolle inrichtingen en activiteiten tot een aanvaardbaar minimum te beperken. Het is noodzakelijk inzicht te hebben in de kwetsbare en beperkt kwetsbare objecten en het plaatsgebonden en het groepsrisico.

  • Plaatsgebonden risico (PR): Risico op een plaats buiten een inrichting, uitgedrukt als een kans per jaar dat een persoon onafgebroken en onbeschermd op die plaats zou verblijven, overlijdt als rechtstreeks gevolg van een ongewoon voorval binnen een inrichting waarbij een gevaarlijke stof betrokken is.
  • Groepsrisico (GR): Cumulatieve kansen per jaar dat ten minste 10, 100 of 1000 personen overlijden als rechtstreeks gevolg van hun aanwezigheid in het invloedsgebied van een inrichting en een ongewoon voorval binnen de inrichting waarbij een gevaarlijke stof betrokken is.

In het BEVI zijn de risiconormen wettelijk vastgelegd. Deze normen zijn niet effectgericht maar gebaseerd op een kansberekening. Tevens geven de risiconormen alleen de kans weer om als direct gevolg van een ongeval met gevaarlijke stoffen te overlijden. Gezondheidsschade en de kans op verwonding of materiële schade zijn daarin niet meegenomen. Er is in het BEVI geen harde norm voor het groepsrisico vastgesteld. Voor het groepsrisico geldt geen norm maar slechts een oriënterende waarde. Er is sprake van een verantwoordingsplicht in geval van een toename van het groepsrisico.

Risicokaart

Aan hand van de Risicokaart is een inventarisatie verricht van risicobronnen in en rond het plangebied. Op de Risicokaart staan meerdere soorten risico's, zoals ongevallen met brandbare, explosieve en giftige stoffen, grote branden of verstoring van de openbare orde. In totaal worden op de Risicokaart dertien soorten rampen weergegeven.

Toets

Onderdeel van de plannen is de realisatie van een nieuwe woning. Dit betreft een kwetsbaar object. Er is onderzocht of er in het plangebied of in de omgeving van het plangebied risico's op het gebied van externe veiligheid aanwezig zijn.

afbeelding "i_NL.IMRO.1774.DEUBPDEURSTR35EN37-VG01_0015.png" Figuur 4.2: uitsnede risicokaart, plangebied ter plaatse van blauwe omlijning (bron: risicokaart.nl).

Uit de inventarisatie blijkt dat binnen een straal van circa 950 meter van het plangebied geen risico's op basis van de externe veiligheid zijn gelegen, derhalve geldt dat het plangebied:

  • zich niet bevindt binnen de risicocontour van Bevi- en Brzo-inrichtingen, danwel inrichtingen die vallen onder het Vuurwerkbesluit (plaatsgebonden risico);
  • zich niet bevindt binnen een gebied waarbinnen een verantwoording van het groepsrisico nodig is;
  • niet is gelegen binnen de veiligheidsafstanden van het vervoer gevaarlijke stoffen;
  • niet is gelegen binnen de veiligheidsafstanden van buisleidingen voor het vervoer van gevaarlijke stoffen.

Een en ander brengt met zich mee dat het project in overeenstemming is met wet- en regelgeving met betrekking tot externe veiligheid.

4.7 Water

Een belangrijk instrument om waterbelangen in ruimtelijke plannen te waarborgen is de watertoets, die sinds 1 november 2003 wettelijk is verankerd. Initiatiefnemers zijn verplicht in ruimtelijke plannen een beschrijving op te nemen van de gevolgen van het plan voor de waterhuishouding. Het doel van de wettelijk verplichte watertoets is te garanderen dat waterhuishoudkundige doelstellingen expliciet en op een evenwichtige wijze in het plan worden afgewogen. Deze waterhuishoudkundige doelstellingen betreffen zowel de waterkwantiteit (veiligheid, wateroverlast, tegengaan verdroging) als de waterkwaliteit (riolering, omgang met hemelwater, lozingen op oppervlaktewater).

Waterbeleid

De Europese Kaderrichtlijn Water is richtinggevend voor de bescherming van de oppervlaktewaterkwaliteit in de landen in de Europese Unie. Aan alle oppervlaktewateren in een stroomgebied worden kwaliteitsdoelen gesteld die in 2015 moeten worden bereikt. Ruimtelijk relevant rijksbeleid is verwoord in de Nota Ruimte en het Nationaal Waterplan (inclusief de stroomgebiedbeheerplannen).

Op provinciaal niveau zijn de Omgevingsvisie en de bijbehorende Omgevingsverordening richtinggevend voor ruimtelijke plannen.

Het Waterschap Vechtstromen heeft de beleidskaders van rijk en provincie nader uitgewerkt in het Waterbeheerplan 2016-2021. De belangrijkste ruimtelijk relevante thema's zijn de Kaderrichtlijn Water en retentiecompensatie. Daarnaast is de Keur van Waterschap Vechtstromen een belangrijk regelstellend instrument waarmee in ruimtelijke plannen rekening moet worden gehouden.
Op gemeentelijk niveau zijn het in overleg met Waterschap Vechtstromen opgestelde gemeentelijk Waterplan en het gemeentelijk Rioleringsplan van belang bij het afwegen van waterbelangen in ruimtelijke plannen.

Waterbeheerplan 2016-2021

Watersysteem

In het waterbeheer van de 21e eeuw worden duurzame, veerkrachtige watersystemen nagestreefd. Dit betekent concreet dat droge perioden worden doorstaan zonder droogteschade, vissterfte en stank, en dat in natte perioden geen overlast optreedt door hoge grondwaterstanden of inundaties vanuit oppervlaktewateren. Problemen worden niet afgewenteld op andere gebieden of latere generaties. Het principe "eerst vasthouden, dan bergen, dan pas afvoeren" is hierbij leidend. Rijk, provincies en gemeenten hebben in het Nationaal Bestuursakkoord Water doelen vastgelegd voor het op orde brengen van het watersysteem.

Afvalwaterketen

Het zoveel mogelijk scheiden van vuil en schoon water is belangrijk voor het bereiken van een goede waterkwaliteit. Door te voorkomen dat grote hoeveelheden relatief schoon hemelwater door rioolstelsels worden afgevoerd, neemt het aantal overstorten van verontreinigd rioolwater op oppervlaktewater af en neemt de doelmatigheid van de rioolwaterzuivering toe. Hierdoor verbetert zowel de kwaliteit van oppervlaktewateren waarop overstorten plaatsvinden als de kwaliteit van het effluent ontvangende oppervlaktewater. Indien het schone hemelwater door middel van infiltratie in het gebied wordt vastgehouden alvorens het wordt afgevoerd naar oppervlaktewater, draagt dit bovendien bij aan de duurzaamheid van het watersysteem. Vandaar dat het principe "eerst schoonhouden, dan scheiden, dan pas zuiveren" een belangrijk uitgangspunt is bij nieuwe stedelijke ontwikkelingen. Als het hemelwater niet wordt aangekoppeld of wordt afgekoppeld van het bestaande rioolstelsel is oppervlakkige afvoer en infiltreren in de bodem uitgangspunt. Als infiltratie in de bodem niet mogelijk is, is lozing op het oppervlaktewater via een bodempassage gewenst.

Watertoetsproces

Op 24 juli 2018 is via www.dewatertoets.nl de digitale watertoets verricht, zie bijlage 4. Hieruit komt naar voren dat de korte procedure kan worden doorlopen. Dit betekent dat het waterschap akkoord is met het plan, mits de standaard waterparagraaf en de voorwaarden daaruit worden toegepast.

4.8 Ecologie

Bij een ruimtelijk plan moeten de gevolgen van de voorgenomen ontwikkeling met betrekking tot aanwezige natuurwaarden in beeld worden gebracht. Daarbij wordt ingegaan op de relatie van het plan met beschermde gebieden, beschermde soorten, en het Natuurnetwerk Nederland (NNN). De wettelijke kaders hiervoor worden gevormd door Europese richtlijnen (Vogelrichtlijn en Habitatrichtlijn), nationale regelgeving (Wet natuurbescherming) en provinciale regelgeving (NNN in provinciale verordening).

Toetsing 

Bij dit bestemmingsplan wordt hiervoor gebruik gemaakt van een quickscan natuurwaardenonderzoek (Natuurbank Overijssel, project 1479, versie 1.0 d.d. 23 mei 2018) Deze is opgenomen als bijlage. De resultaten zijn in de volgende paragrafen opgenomen.

Natuurnetwerk Nederland (NNN, voorheen Ecologische Hoofdstructuur (EHS))
Het plangebied ligt op 750 meter van gronden die tot het NNN behoren. De invloedssfeer van de voorgenomen activiteit is lokaal en hebben geen negatief effect op beschermd (natuur)gebied. De bescherming van het Natuurnetwerk Nederland heeft geen externe werking. De voorgenomen activiteiten leiden niet tot wettelijke consequenties.

Beschermde gebieden
Het plangebied ligt niet in een beschermd natuurgebied zoals een Natura 2000-gebied of beschermd natuurmonument. Het meest nabij gelegen Natura 2000-gebied, Lonnekermeer, ligt op 2,7 kilometer van het plangebied. De invloedsfeer van de voorgenomen activiteit is lokaal. Dat wil zeggen dat er geen negatief effect op natuurgebied buiten het onderzoeksgebied op treedt.

Er hoeft geen nader onderzoek uitgevoerd te worden en er hoeft geen natuurbeschermingswetvergunning aangevraagd te worden in het kader van gebiedsbescherming.

Beschermde soorten
Het plangebied behoort vermoedelijk tot het functionele leefgebied van sommige vogel-, vleermuis-, amfibieën- en beschermde grondgebonden zoogdiersoorten. Deze soorten benutten het onderzoeksgebied hoofdzakelijk als foerageergebied, maar mogelijk bezetten sommige amfibieënsoorten er een (winter)rustplaats en nestelen er vogels in de beplanting.

Het plangebied behoort niet tot het Natuurnetwerk Nederland of Natura2000. De voorgenomen activiteiten hebben geen effect op beschermd (natuur)gebied. De voorgenomen activiteiten worden gezien als ‘ruimtelijke ontwikkeling’. Voor een aantal algemeen voorkomende en talrijke faunasoorten geldt in Overijssel een vrijstelling van de verbodsbepalingen ‘doden, verwonden en het opzettelijk beschadigen en vernielen van rust- en voortplantingslocaties’, als gevolg van werkzaamheden die in het kader van een ruimtelijke ontwikkeling worden uitgevoerd. Voor beschermde soorten die niet op deze vrijstellingslijst staan, is een ontheffing vereist om ze te mogen verwonden en doden of om opzettelijk rust- en voortplantingslocaties te mogen beschadigen en te vernielen. In het kader van de zorgplicht moet rekening worden gehouden met alle in het plangebied aanwezige planten en dierenen moet er gekozen worden voor een werkmethode en/of planning in de tijd, waardoor planten en dieren zo min mogelijk schade ondervinden als gevolg van de voorgenomen activiteiten.

Mits bezette vogelnesten beschermd worden en de werkzaamheden uitgevoerd worden tijdens de minst kwetsbare periode voor amfibieën (half mei-september), dan leiden de voorgenomen activiteiten niet tot wettelijke consequenties in het kader soort- of gebiedsbescherming. Er hoeft geen nader onderzoek uitgevoerd te worden en er hoeft geen ontheffing of vergunning aangevraagd te worden om de werkzaamheden uit te voeren in overeenstemming met wet- en regelgeving voor beschermde soorten en –gebieden.

Vanuit ecologie zijn er, met inachtneming van bovenstaande, geen belemmeringen voor uitvoering van het plan.

4.9 Archeologie en Cultuurhistorie

Nederland heeft in 1992 het verdrag van Malta ondertekend. Het verdrag van Malta heeft als doel het archeologisch erfgoed in de bodem beter te beschermen. Voor gebieden waar archeologische waarden voorkomen of waar een reële verwachting bestaat dat er archeologische waarden aanwezig zijn dient er een archeologisch onderzoek uit te worden gevoerd, voordat er bodemingrepen plaatsvinden.

Op 1 juli 2016 is de Erfgoedwet in werking getreden ter vervanging van de Monumentenwet 1988. Een deel van de monumentenwet is op deze datum overgegaan naar de Erfgoedwet. Het deel dat betrekking heeft op de besluitvorming in de fysieke leefomgeving gaat over naar de Omgevingswet, wanneer deze in 2019 in werking treedt. Tot die tijd blijven deze onderdelen van de Monumentenwet 1988 gelden als overgangsrecht binnen de Erfgoedwet.

Gemeenten hebben een archeologische zorgplicht en initiatiefnemers van projecten waarbij de bodem wordt verstoord zijn verplicht rekening te houden met de archeologische relicten die in het plangebied aanwezig (kunnen) zijn. Hiervoor is onderzoek noodzakelijk: het archeologisch vooronderzoek. Als blijkt dat in het plangebied behoudenswaardige archeologische vindplaatsen aanwezig zijn, dan kan de initiatiefnemer verplicht worden hiermee rekening te houden. Dit kan leiden tot een aanpassing van de plannen, waardoor de vindplaatsen behouden blijven, of tot een archeologische opgraving en publicatie van de resultaten.

Archeologie

De gemeente Dinkelland heeft een archeologische verwachtingskaart en bijbehorend beleid opgesteld. Hierin zijn verschillende archeologische zones met de bijbehorende archeologische verwachtingen weergegeven.

afbeelding "i_NL.IMRO.1774.DEUBPDEURSTR35EN37-VG01_0016.png"
Figuur 4.3: uitsnede archeologische verwachtingenkaart (bron: gemeente Dinkelland)

Toets

Het plangebied is gelegen binnen 'beekdalen en overige laagten'. De archeologische verwachting is laag voor resten uit alle perioden. Het betreft hoofzakelijk archeologische resten die in verband staan met beekdalgebonden activiteiten, zoals bruggen, voordes, watermolens etc. en mogelijke archeologische resten, bijvoorbeeld afvaldumps, die in verband staan met bewoning op nabij gelegen, hoge gronden. Verder diverse categorieen losse vondsten. Er geldt een vrijstelling voor archeologisch onderzoek dieper dan 40 centimeter, met uitzondering van gebieden met een lage verwachting binnen plangebieden met meerdere verwachtingszones en plangebieden met een lage verwachting die grenzen aan terrein met waardevolle archeologische resten.

In dit geval is de vrijstelling voor archeologisch onderzoek van toepassing en is derhalve geen archeologisch onderzoek vereist.

Cultuurhistorie
Onder cultuurhistorische waarden worden alle structuren, elementen en gebieden bedoeld die cultuurhistorisch van belang zijn. Zij vertellen iets over de ontstaansgeschiedenis van het Nederlandse cultuurlandschap. Vaak is er een sterke relatie tussen aardkundige aspecten en cultuurhistorische aspecten. De bescherming van cultuurhistorische elementen is vastgelegd in de Monumentenwet 1988 (die nog geldt als overgangsrecht binnen de Erfgoedwet). Deze wet is vooral gericht op het behouden van historische elementen voor latere generaties.

Toets

Uit de Atlas van Overijssel van de Provincie Overijssel kan worden afgeleid dat er in het plangebied of in de nabije omgeving daarvan geen monumenten aanwezig zijn. Derhalve wordt geconcludeerd dat voorliggend plan geen negatieve gevolgen heeft voor het aspect 'cultuurhistorie'.

4.10 Verkeer / parkeren

Het perceel Deurningerstraat 35-37 wordt ontsloten op de Deurningerstraat. Dit betreft een provinciale weg met een hoge verkeersintensiteit. Ten opzichte van de huidige situatie en de gebruiksmogelijkheden binnen de bestemming 'Bedrijf' zal het aantal verkeersbewegingen van en naar het perceel in de nieuwe situatie substantieel minder gaan bedragen. Een woonbestemming brengt immers minder verkeersbewegingen met zich mee dan een bedrijfsbestemming.

Ten aanzien van het aantal verkeersbewegingen van en naar de huidige bedrijfswoningen die naar een reguliere woonbestemming worden omgezet zal de situatie ten aanzien van het aantal verkeersbewegingen niet wijzigen.

Het aantal verkeersbewegingen naar aanleiding van de realisatie van de woning kan eenvoudig via de huidige weg worden afgewikkeld. Het aspect 'verkeer' levert geen belemmeringen op voor dit plan.

Ten behoeve van de nieuwe woning zal een inrit worden gerealiseerd. Het aantal inritten van twee blijft daarbij gelijk in de toekomstige situatie.

Het parkeren vindt plaats op eigen terrein, waar voldoende ruimte is om in parkeerplaatsen te voorzien. Op grond van het beleid 'bouwen en parkeren 2018' van de gemeente Dinkelland is voor een vrijstaande woning een norm van 2,30 parkeerplaatsen opgenomen voor 'rest bebouwde kom'. Afgerond zijn dus 3 parkeerplaatsen benodigd. Deze kunnen worden gerealiseerd op de inrit/voor het bijgebouw, waarvoor voldoende ruimte aanwezig is.

Het aspect 'parkeren' levert derhalve geen belemmeringen op voor dit plan.

Hoofdstuk 5 Juridische toelichting

5.1 Planopzet en systematiek

De in Hoofdstuk 2 beschreven planopzet is juridisch-planologisch vertaald in een bestemmingsregeling, die bindend is voor overheid, bedrijven en burgers. Het bestemmingsplan bestaat uit een verbeelding (plankaart) en regels en is voorzien van een toelichting. De regels en verbeelding (plankaart) vormen het juridisch bindende deel. Op de verbeelding worden de toegekende bestemmingen en aanduidingen visueel weergegeven. De regels bevatten het juridische instrumentarium voor het regelen van het gebruik van de gronden, bepalingen omtrent de toegelaten bebouwing, regelingen betreffende het gebruik van aanwezige en/of op te richten bouwwerken. De toelichting heeft zelf geen juridische bindende werking, maar moet worden beschouwd als handvat voor de uitleg en de onderbouwing van de opgenomen bestemmingen.

5.2 Toelichting op de regels

5.2.1 Opbouw

In deze paragraaf wordt de systematiek van de regels en de wijze waarop de regels gehanteerd dienen te worden, uiteengezet. De regels van het plan bestaan uit vier hoofdstukken, waarin achtereenvolgens de inleidende regels, de bestemmingsregels, de algemene regels en de overgangs- en slotregels aan de orde komen. Voor de systematiek is aangesloten op de SVBP2012, zoals verplicht is sinds 1 juli 2013. Dit houdt onder meer in dat het plan IMRO-gecodeerd wordt opgeleverd. Navolgend wordt de opbouw, indeling en systematiek van de regels kort toegelicht.

Inleidende regels

  • Begrippen

In deze bepaling zijn omschrijvingen gegeven van de in het bestemmingsplan gebruikte begrippen. Deze worden opgenomen om interpretatieverschillen te voorkomen. Begripsbepalingen zijn alleen nodig voor begrippen die gebruikt worden in de regels en die tot verwarring kunnen leiden of voor meerdere uitleg vatbaar zijn.

  • Wijze van meten

Om op een eenduidige manier afstanden, oppervlakten en inhoud van gebouwen en/of bouwwerken, geen gebouwen zijnde, te bepalen wordt in de wijze van meten uitleg gegeven wat onder de diverse begrippen wordt verstaan. Ten aanzien van de wijze van meten op de verbeelding (plankaart) geldt steeds dat het hart van een lijn moet worden aangehouden.

Bestemmingsregels

De opbouw van de bestemmingen ziet er als volgt uit:

  • bestemmingsomschrijving:

De omschrijving van de doeleinden. Hierbij gaat het in beginsel om een beschrijving van de aan de grond toegekende functies;

  • bouwregels:

In de bouwregels worden voor alle bouwwerken de van toepassing zijnde bebouwingsregels geregeld. Waar en met welke maatvoering mag worden gebouwd, wordt hier vastgelegd. Indien mogelijk wordt verwezen naar bouwvlakken en aanduidingen op de verbeelding (plankaart);

  • afwijken van de bouwregels:

Bij een omgevingsvergunning kan onder voorwaarden worden afgeweken van de bouwregels ten aanzien van het oppervlak en de vorm van bijbehorende bouwwerken;

  • specifieke gebruiksregels:

In dit onderdeel is aangegeven welke vormen van gebruik in ieder geval zijn toegestaan dan wel strijdig zijn met de bestemming. Daarbij zijn niet alle mogelijke toegestane en strijdige gebruiksvormen genoemd, maar alleen die functies, waarvan het niet op voorhand duidelijk is. Het gaat hierbij in feite om een aanvulling/verduidelijking op de in de bestemmingsomschrijving genoemde functies;

  • afwijken van de gebruiksregels:

Bij een omgevingsvergunning kan onder voorwaarden worden afgeweken van het in de bestemmingsomschrijving beschreven gebruik van hoofdgebouwen.

Algemene regels

  • Anti-dubbeltelregel:

Deze bepaling is opgenomen om te voorkomen dat, wanneer volgens een bestemmingsplan bepaalde gebouwen en bouwwerken niet meer dan een bepaald deel van een bouwperceel mogen beslaan, het opengebleven terrein nog eens meetelt bij het toestaan van een ander gebouw of bouwwerk, waaraan een soortgelijke eis wordt gesteld;

  • Algemene bouwregels:

In dit artikel worden de algemene bouwregels voor het bouwen van geluidgevoelige functies langs wegen beschreven, onverminderd het bepaalde in de overige artikelen;

  • Algemene gebruiksregels:

Deze bepaling bevat een opsomming van strijdig gebruik van gronden en bouwwerken in algemene zin;

  • Algemene afwijkingsregels:

In deze bepaling is aan burgemeester en wethouders de bevoegdheid gegeven om af te wijken van bepaalde, in het bestemmingsplan geregelde, onderwerpen. De criteria, die bij toepassing van de afwijkingsbevoegdheid in acht moeten worden genomen, zijn aangegeven;

  • Overige regels:

Hier staan regels geformuleerd ten aanzien van parkeren en laden/lossen.

Overgangs- en slotregels

  • Overgangsrecht:

Bouwwerken welke op het moment van inwerkingtreding van het bestemmingsplan bestaan (of waarvoor een bouwvergunning is aangevraagd) mogen blijven bestaan, ook al is er strijd met de bebouwingsregels. De overgangsbepaling houdt niet in dat het bestaand, illegaal opgerichte, bouwwerk legaal wordt, noch brengt het met zich mee dat voor een dergelijk bouwwerk alsnog een bouwvergunning kan worden verleend. Burgemeester en wethouders kunnen in beginsel dus nog gewoon gebruik maken van hun handhavingsbevoegdheid. Het overgangsrecht is opgenomen zoals opgenomen in artikel 3.2.1 Bro. Het gebruik van de grond en opstallen, dat afwijkt van de regels op het moment van inwerkingtreding van het plan mag eveneens worden voortgezet;

  • Slotregel: 

Deze bepaling geeft aan op welke manier de regels kunnen worden aangehaald.

5.2.2 Bestemmingen

Naast de inleidende regels (begrippen en wijze van meten), algemene regels (zoals bouwregels, gebruiksregels en proceduregels) en de overgangs- en slotregels, zijn de volgende bestemmingen in dit plan opgenomen:

Bestemmingen

Wonen
Het plangebied kent één bestemming, de bestemming 'Wonen'. De regels met betrekking tot de bestemming 'Wonen' uit het geldende bestemmingsplan 'Deurningen' zijn hierbij als basis gebruikt (voor zover van toepassing).

Op het perceel zijn maximaal drie woningen toegestaan. De maximale goot- en bouwhoogte van de woningen bedraagt respectievelijk 6 en 10 meter. Deze zijn op de verbeelding vastgelegd.

Voor de bouw van bijbehorende bouwwerken zijn verschillende regels opgenomen. Bijbehorende bouwwerken zijn zowel binnen als buiten het bouwvlak toegestaan. Er is een aanduiding opgenomen in verband met de 10 meter afstand die dient te worden aangehouden wat betreft de bouw van de woning en bijbehorende bouwwerken met woonfunctie. Dit in verband met het uitgangspunt van het realiseren van een aanvaardbaar woon- en leefklimaat. Binnen deze zone is een woonfunctie uitgesloten, maar is het wel mogelijk om een bijbehorend bouwwerk zonder woonfunctie, zoals een garage of berging, te realiseren.

De gezamenlijke oppervlakte van de bijbehorende bouwwerken mag, mits het bebouwingspercentage van het perceel maximaal 50 bedraagt, voor zover gelegen buiten het bouwvlak maximaal 85 m2 bedragen. De oppervlakte mag 100 m² bedragen indien er sprake is van een perceelsoppervlakte groter dan 400 m2.

Binnen de woonbestemming wordt met een afwijking ruimte geboden voor een aan-huisverbonden- beroep, dan wel kleinschalige bedrijfsmatige activiteit of bed en breakfast. Het gaat om kleinschalige beroeps- of bedrijfsmatige activiteiten die in ruimtelijk en functioneel opzicht ondergeschikt zijn aan de woonfunctie.

Om de ruimtelijke en functionele ondergeschiktheid aan de woonfunctie te waarborgen gelden criteria ten aanzien van de aard en omvang van de activiteiten.

De woonbestemming biedt ook ruimte voor mantelzorg bij woningen. Ten eerste in de vorm van inwoning, daarnaast ook, via afwijking, in de vorm van (tijdelijke) bewoning van vrijstaande bijgebouwen. Bestaande bijgebouwen kunnen tot een oppervlakte van maximaal 75 m2 worden gebruikt ten behoeve van mantelzorg. Voorwaarde is wel dat er aantoonbaar sprake is van een zorgbehoefte, welke tijdelijk van aard is.

Parkeren

Algemeen

Artikel 3.1.2 van het Besluit ruimtelijke ordening bevat de mogelijkheid om zogenaamde wetsinterpreterende regels' op te nemen in het bestemmingsplan. Concreet betekent dit dat ten behoeve van 'een goede ruimtelijke ordening' in een bestemmingsplan regels kunnen worden opgenomen, waarvan de uitleg bij de uitoefening van een daarbij aangegeven bevoegdheid afhankelijk wordt gesteld van beleidsregels. Op basis hiervan is het mogelijk om in het bestemmingsplan een regeling voor parkeren op te nemen.

In dit geval vormt de gemeentelijke 'Beleidsnotitie Bouwen en Parkeren 2018' de basis voor de in dit plan opgenomen regeling voor parkeren waarbij voor de regels zelf de voormalige bepalingen van de bouwverordening zijn gebruikt. Het voortborduren op de bepalingen van de bouwverordening heeft als voordeel dat hierover veel jurisprudentie is. De opvattingen van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State zijn bekend. Toegevoegd is het gebruik. De eisen voor het parkeren gelden dus niet alleen meer voor bouwen. Bij een gebruiksverandering moet er ook sprake zijn van voldoende parkeerruimte.

Parkeren op eigen erf

Elke initiatiefnemer van een plan is zelf verantwoordelijk voor het realiseren van zijn eigen parkeervoorzieningen. Een nieuw initiatief (uitbreiding, nieuwbouw of functiewijziging) mag geen onaanvaardbare problemen veroorzaken in de omgeving. Dit betekent dat in beginsel de parkeerbehoefte op eigen erf (de bij het bouwwerk behorende en daartoe bestemde gronden, voor de uitleg van het begrip 'erf' wordt aangeslotenbij de definitie uit het Besluit omgevingsrecht) moet worden gerealiseerd. Aanvragers van een omgevingsvergunning zullen bij de aanvraag moeten aantonen hoeveel parkeerplaatsen er op eigen erf worden gerealiseerd. Indien er op het eigen erf onvoldoende parkeerruimte is en initiatiefnemer gebruik wil maken van één van de afwijkingsmogelijkheden, zal de initiatiefnemer moeten aantonen dat op een andere wijze in de parkeerruimte wordt voorzien.

Bepalen parkeerbehoefte

Voor het bepalen van de parkeerbehoefte vormen de gemeentelijke parkeernormen, de rekensystematiek definities, uitgangspunten en de afmetingen van de parkeerplaatsen in de gemeentelijke 'Beleidsnotitie Bouwen en Parkeren 2018' de leidraad. Het betreffen de gemeentelijke normen die gelden op het moment van besluitvorming van een aanvraag om een omgevingsvergunning.

Bij de berekening van het aantal parkeerplaatsen wordt aan het eind van de berekening afgerond naar boven. Reden hiervoor is dat bij afronding naar beneden het aantal aan te leggen parkeerplaatsen niet overeenkomt met de totale parkeerbehoefte.

In de parkeerregeling is een zogenoemde 'dynamische verwijzing' naar het gemeentelijk beleid opgenomen. Als de beleidsinzichten met betrekking tot parkeren gedurende de looptijd van het bestemmingsplan wijzigen en dit in het parkeerbeleid wordt vastgesteld, kan er in het vervolg bij aanvragen om omgevingsvergunning voor bouwen en/of gebruikswijziging aan dit nieuwe beleid worden getoetst (ABRvS 9 september 2015, ECLI:NL:RVS:2015:2837). Daardoor hoeven de bestemmingsplannen niet te worden herzien als het gemeentelijk beleid wijzigt.

In deze beleidsregels is nader uitgewerkt wat de parkeerbehoefte bij een bepaald gebruik is (de parkeernormen) en (als de extra parkeerbehoefte niet op eigen erf kan worden gerealiseerd) onder welke voorwaarden er een omgevingsvergunning voor het strijdig gebruik van het bestemmingsplan, de zogenoemde binnenplanse afwijking, kan worden verleend.

Afmetingen parkeerplaatsen

Voor het berekenen van het aantal parkeerplaatsen moet uit worden gegaan van standaardmaten. Zo geldt er een andere afmeting voor parkeren in de lengterichting van de weg dan voor parkeren in dwarsrichting van de weg. Zie bijlage V van de 'Beleidsnotitie Bouwen en Parkeren 2018' voor de afmetingen van parkeergelegenheden. Indien tijdens de planperiode deze beleidsnotitie wordt gewijzigd, wordt verwezen naar het nieuwe beleid.

Er dient sprake te zijn van bruikbare parkeerplaatsen. Dit betekent dat de ruimte om de parkeerplaats te kunnen bereiken wel reëel moet zijn en dat de afstanden tussen parkeerplaatsen onderling en tussen parkeerplaatsen en gebouwen voldoende moet zijn om daadwerkelijk gebruik te kunnen maken van de parkeerplaatsen. Bij publieke voorzieningen geldt dat voldoende parkeerplaatsen voor minder valide gebruikers moeten worden aangelegd. Het betreft hier de algemene gehandicaptenparkeerplaatsen.

Hoofdstuk 6 Economische uitvoerbaarheid

Bij de voorbereiding van een ontwerpbestemmingsplan dient op grond van artikel 3.1.6, eerste lid, sub f van het Besluit ruimtelijke ordening 2008 (Bro) onderzoek plaats te vinden
naar de uitvoerbaarheid van het plan. Artikel 6.12 van de Wet ruimtelijke ordening stelt dat de gemeenteraad gelijktijdig met de vaststelling van het bestemmingsplan moet besluiten om al dan niet een exploitatieplan vast te stellen. Hoofdregel is dat een exploitatieplan moet worden vastgesteld bij elk bestemmingsplan. Er zijn echter uitzonderingen. Het is mogelijk dat de raad verklaart dat met betrekking tot een bestemmingsplan geen exploitatieplan wordt vastgesteld indien het verhaal van kosten van de grondexploitatie anderszins is verzekerd of het stellen van nadere eisen en regels niet noodzakelijk is.

De gemeentelijke kosten, waaronder leges en planschadekosten, komen voor rekening van de aanvrager. Hiermee is het kostenverhaal anderzins verzekerd en kan de raad op grond van artikel 6.12, lid 2 onder a besluiten geen exploitatieplan vast te stellen.

Hoofdstuk 7 Maatschappelijke uitvoerbaarheid

7.1 Vooroverleg

Artikel 3.1.1 van het Besluit ruimtelijke ordening (Bro) schrijft voor dat het bestuursorgaan, dat belast is met de voorbereiding van een bestemmingsplan overleg pleegt met instanties, zoals gemeenten, waterschappen, provinciale diensten en Rijk, die betrokken zijn bij de zorg voor ruimtelijke ordening of belast zijn met de behartiging van belangen welke in het plan in het geding zijn.

In het Besluit algemene regels ruimtelijke ordening (Barro) zijn de nationale belangen die juridische borging vereisen opgenomen. Het Barro is gericht op doorwerking van nationale belangen in gemeentelijke bestemmingsplannen. Geoordeeld wordt dat dit bestemmingsplan geen nationale belangen schaadt. Daarom is afgezien van het voeren van vooroverleg met het Rijk.

Provincie Overijssel
De provincie Overijssel heeft in juli 2016 een uitzonderingslijst opgesteld van categorieën bestemmingsplannen en projectbesluiten van lokale aard waarvoor vooroverleg niet noodzakelijk is. Het plan valt onder categorie A onder 1 (woningbouw met minder dan 7 woningen, in lijn met de met de provincie gemaakte woonafspraken), waardoor vooroverleg niet nodig is.

Waterschap Vechtstromen
Op 24 juli 2018 is het plan via de digitale watertoets kenbaar gemaakt bij het waterschap Vechtstromen. De conclusie van die digitale toets is dat het waterschap een positief advies geeft. Hiermee is voldaan aan het verplichte vooroverleg.

7.2 Zienswijzen

Het ontwerpbestemmingsplan heeft met ingang van 2 januari 2019 voor een periode van zes weken ter inzage gelegen. Binnen deze periode kon een ieder zijn of haar zienswijze ten aanzien van dit bestemmingsplan kenbaar maken. Tijdens de termijn van de terinzagelegging zijn geen zienswijzen binnengekomen.