Plan: | Projectbesluit 't Pierik, 2e fase (Niehof) |
---|---|
Status: | vastgesteld |
Plantype: | projectbesluit |
IMRO-idn: | NL.IMRO.1774.DENPBPIERIK2BRANDL-0401 |
In de directe omgeving van het plangebied 't Pierik, fase 2 is sprake van een aantal agrarische bedrijven. Deze bedrijven mogen geen hinder ondervinden van het nieuwbouwplan. Bij nieuwbouwplannen dient namelijk onderzocht te worden of de nieuwbouw kan plaatsvinden zonder dat de rechten van agrariërs worden aangetast. Ook moet in dit kader beoordeeld worden of voor de nieuwe woonwijk een voldoende woon- en leefklimaat is gegarandeerd.
De volgende agrarische bedrijven liggen in de directe omgeving van het plangebied:
De melkrundveehouderijbedrijven (a en c) vallen sinds 7 december 2006 onder het Besluit landbouw milieubeheer (voorheen Besluit melkrundveehouderijen). In het Besluit landbouw milieubeheer geldt, op grond van artikel 4, lid 2, dat ten opzichte van objecten categorie I en II (waar de nieuwe woonwijk onder valt) een afstand van 100 meter in acht moet worden genomen. Daarbij moet worden uitgegaan van de grens van het agrarisch bouwblok. Wanneer deze afstand wordt ingetekend, blijkt dat voldaan wordt aan de geldende afstand van 100 meter.
Voor wat betreft de overige bedrijven moet getoetst worden aan de Wet geurhinder en veehouderij, die op 1 januari 2007 in werking is getreden en het landsdekkend beoordelingskader is voor geurhinder van veehouderijen. Voor wat betreft de toegestane geurbelasting op een geurgevoelig object (bijvoorbeeld een woning) is in de wet onderscheid gemaakt in de ligging binnen en buiten een concentratiegebied en binnen en buiten de bebouwde kom. De gemeente Dinkelland ligt binnen een concentratiegebied. De toegestane geur belasting op een geurgevoelig object mag dan (binnen de bebouwde kom) niet meer bedragen dan 3.0 ouE/m3 (europese odeurs units per kubieke meter lucht).
Voor bedrijf b hoeft de stankcontour niet meer bepaald te worden, omdat het agrarisch bedrijf zijn functie inmiddels heeft beëindigd en de milieuvergunning wordt ingetrokken. De stankcontour die hoort bij 3.0 ouE/m3 van de bedrijven d en e kan bepaald worden met de gebiedsmodule (V-Stacks gebied), die onderdeel uitmaakt van de Wet geurhinder en veehouderij. Het blijkt dan dat de stankcontouren van de bedrijven d en e elkaar ongeveer schampen. Op afbeelding 2 zijn deze als één stankcontour ingetekend. Binnen deze stankcontour mag geen nieuwbouw van woningen plaatsvinden. De woningbouw van het onderste deel van het uit te werken gedeelte van 't Pierik fase 2 valt net buiten deze contour.
Geconcludeerd kan worden dat de agrarische bedrijven, als gevolg van het ontwikkelen van de nieuwe woonwijk, niet worden beperkt in hun bedrijfsvoering. Ook is op de nieuwbouwlocatie zelf een voldoende woon- en leefklimaat gegarandeerd.
Voor de onderhavige ruimtelijke onderbouwing speelt alleen bedrijf a een rol. Deze legt dus geen belemmering op voor de realisering van het plan.
In de Wet geluidhinder (Wgh) is de verplichting opgenomen tot het verrichten van een akoestisch onderzoek naar de geluidsbelasting op de gevels van woningen (en daarmee gelijk te stellen objecten) binnen een in de Wgh genoemde onderzoekszone van een weg.
Deze onderzoeksplicht geldt niet voor:
In de onderhavige situatie zijn in dit kader de Scandinavië-route en de Brandlichterweg van belang. Aangezien de maximaal toelaatbare snelheid op de Brandlichterweg 30 km/uur betreft, behoeft de geluidsbelasting ten gevolge van deze weg niet getoetst te worden aan de Wet geluidhinder. Derhalve hoeft bij de provincie geen hogere grenswaarde aangevraagd te worden.
Munsterhuis Geluidsadviseurs heeft in april 2007 een akoestisch onderzoek verricht. Uit dit onderzoek1 kan geconcludeerd worden dat de geluidsbelastingen ten gevolge van de Scandinavië-route de voorkeursgrenswaarde van 48 dB niet overschrijdt. Een hogeregrenswaardeprocedure dient derhalve niet gevolgd te worden. Daarbij is uitgegaan van het verkavelingsplan dat de basis voor het onderhavige bestemmingsplan vormt.
Conform het Bouwbesluit wordt als uitgangspunt genomen dat een gevel van een woning een minimale gevelwering heeft van 20 dB. De geluidsbelasting binnen de woning in de geluidgevoelige ruimten mag niet meer bedragen dan 33 dB. Hierdoor mag de maximale geluidsbelasting op een gevel derhalve 53 dB (20+33) bedragen.
Tengevolge van de Scandinavië-route en de Brandlichterweg bedraagt de maximale cumulatieve geluidsbelasting, exclusief aftrek ex artikel 110g Wgh, 50 dB. Derhalve zijn geen geluidwerende voorzieningen noodzakelijk om aan het maximaal toelaatbare binnenniveau van 33 dB conform het Bouwbesluit te kunnen voldoen.
De risico's waaraan burgers in hun leefomgeving worden blootgesteld door activiteiten met gevaarlijke stoffen dienen tot een aanvaardbaar minimum te worden beperkt. Daartoe zijn in het Besluit externe veiligheid inrichtingen regels gesteld.
Bij het toekennen van bepaalde bestemmingen dient onderzocht te worden:
Het plaatsgebonden risico is de kans dat een persoon die onafgebroken en onbeschermd op een plaats buiten een inrichting zou verblijven, overlijdt als rechtstreeks gevolg van een ongewoon voorval binnen die inrichting waarbij een gevaarlijke stof betrokken is.
Het groepsrisico bestaat uit de cumulatieve kansen per jaar dat tenminste 10, 100 of 1.000 personen overlijden als rechtstreeks gevolg van hun aanwezigheid in het invloedsgebied van een inrichting en een ongewoon voorval binnen die inrichting waarbij een gevaarlijke stof betrokken is.
Uit de Risicoatlas van de provincie Overijssel kan worden afgeleid dat er in of nabij het plangebied geen sprake is van inrichtingen als bedoeld in het Besluit externe veiligheid inrichtingen dan wel andere risico's of gevaarbronnen zoals bijvoorbeeld de route gevaarlijke stoffen.
Adviesbureau Geofox-Lexmond heeft in december 2004 een verkennend bodemonderzoek uitgevoerd voor het oostelijk deel van het plangebied. Uit dit onderzoek2 kan worden geconcludeerd dat er in de bodem geen verontreinigingen zijn aangetroffen. Het uitgangspunt van het verkennend onderzoek (onverdacht terrein) wordt gehandhaafd. In het grondwater zijn overschrijdingen van de streefwaarde aangetoond voor de parameter chroom. De licht verhoogde concentraties in het grondwater zijn vermoedelijk van natuurlijke oorsprong (verhoogde achtergrondconcentratie). De verzamelde gegevens worden voldoende geacht om een betrouwbare uitspraak te kunnen doen over de chemische kwaliteit van de bodem. Het plangebied is daarmee geschikt voor multifunctioneel gebruik.
Daarnaast kan worden opgemerkt dat de grond op basis van de analyseresultaten waarschijnlijk multifunctioneel herbruikbaar is. Het onderzoek is echter niet uitgevoerd om de formeel hergebruiksmogelijkheden van de grond te bepalen. Hiervoor is een onderzoek conform het Bouwstoffenbesluit noodzakelijk.
Kruse Milieu B.V. heeft in november 2005 een verkennend bodemonderzoek uitgevoerd voor het westelijk deel van het plangebied. Uit dit onderzoek3 kan worden geconcludeerd dat de bovengrond op enkele locaties zeer licht verontreinigd is met PAK's. De ondergrond is niet verontreinigd. Het grondwater is op enkele locaties (zeer) (licht) verontreinigd met chroom en/of koper en/of zink en/of cadmium. Aangezien enkele overschrijdingen van de streefwaarden zijn aangetoond, kan het westelijk deel van het plangebied niet meer als onverdachte locatie worden aangemerkt. Echter doordat de tussenwaarden niet worden overschreden, is er geen reden om een nader onderzoek uit te voeren.
Op basis van het historisch vooronderzoek kan gesteld worden dat het westelijk deel van het plangebied niet asbestverdacht is. Er zijn zintuiglijk geen asbestverdachte materialen waargenomen.
Met uitzondering van de bovengrond op één locatie gelden er geen beperkingen ten aanzien van het hergebruik van de grond. Aanbevolen wordt om de grond na ontgraving her te gebruiken in het plangebied. De betreffende verontreinigde grond dient te worden verwerkt als categorie I-grond.
Uit milieukundig oogpunt is er geen bezwaar tegen de voorgenomen woningbouw. De vastgestelde verontreinigingen leveren geen risico's op voor de volksgezondheid. De bodem wordt geschikt geacht voor het huidige en toekomstige gebruik (wonen met tuin).
Met betrekking tot luchtkwaliteit moet rekening worden gehouden met het gestelde in de Wet milieubeheer (Wm), hoofdstuk 5, titel 5.2 Luchtkwaliteitseisen en de bijbehorende bijlagen. Op basis van artikel 5.16 Wm kan, samengevat, een bestemmingsplan worden vastgesteld, indien:
Ruimtelijk-economische besluiten die "niet in betekenende mate" bijdragen aan de concentraties in de buitenlucht van stoffen waarvoor bijlage 2 van de Wet milieubeheer een grenswaarde bevat, worden niet langer, zoals voorheen, individueel getoetst aan die grenswaarden. Als gevolg daarvan kunnen tal van kleinere projecten doorgang vinden, ook in situaties waar nog niet aan de grenswaarden wordt voldaan. De effecten van deze projecten op de luchtkwaliteit worden verdisconteerd in de trendmatige ontwikkeling van de luchtkwaliteit, zoals beschreven in het Nationaal Samenwerkingsprogramma luchtkwaliteit (NSL).
Bij besluitvorming is het dus van belang om te bepalen of een initiatief "niet in betekenende mate" bijdraagt aan de luchtkwaliteit. In de algemene maatregel van bestuur "Niet in betekenende mate" (Besluit NIBM) en de ministeriële regeling NIBM (Regeling NIBM) zijn uitvoeringsregels vastgelegd die betrekking hebben op het begrip NIBM.
Het begrip "niet in betekenende mate" is gedefinieerd als 3% van de grenswaarde voor NO2 en PM10. In de Regeling NIBM is een lijst met categorieën van gevallen (inrichtingen, kantoor- en woningbouwlocaties) opgenomen die niet in betekenende mate bijdragen aan de luchtverontreiniging. Deze gevallen kunnen zonder toetsing aan de grenswaarden voor het aspect luchtkwaliteit uitgevoerd worden.
Vooralsnog geldt dat:
De ruimtelijke onderbouwing maakt een ontwikkeling mogelijk, die van geringere omvang is dan wat hiervoor is aangegeven en daarom kan geconcludeerd worden dat de luchtkwaliteit niet "in betekenende mate" zal verslechteren. Derhalve hoeft niet nader op het aspect luchtkwaliteit te worden ingegaan.