Type plan: projectbesluit
Naam van het plan: Tuincentrum Oosterik
Status: vastgesteld
Plan identificatie: NL.IMRO.1774.DENPBOosterik-0401

5.8 Flora en fauna

Bij het opstellen van ruimtelijke plannen is het noodzakelijk te onderzoeken in hoeverre de plannen ten koste gaan van de (aanwezige) flora en fauna. Hierbij wordt onderscheid gemaakt in de ‘toets in het kader van gebiedsbescherming’ en de ‘toets in het kader van soortenbescherming’.
 
Vanaf oktober 2005 vindt de gebiedsbescherming in Nederland plaats via de gewijzigde Natuurbeschermingswet 1998. De Natuurbeschermingswet kent de volgende beschermde gebieden:
  • De Natura 2000-gebieden (Vogel- en Habitatrichtlijngebieden).
  • Beschermde natuurmonumenten (voorheen (staats)natuurmonumenten).
Plannen dan wel projecten in deze gebieden, maar ook daar buiten in verband met de zogenaamde externe werking, kunnen vergunningplichtig zijn.
 
Het projectgebied ligt niet in of bij een Natura 2000-gebied, een beschermd natuurmonument of de Ecologische Hoofdstructuur.
Het plangebied is gelegen op bijna 2,5 km van het Natura-2000 gebied ‘Bergvennen en Brecklenkampse Veld’. Het projectafwijkingsbesluit en de daarin opgenomen werken hebben daarom geen directe of indirecte negatieve invloed op het beschermde natuurgebied.
Geconcludeerd wordt dat onderhavig initiatief geen significant negatief effect heeft op de meest nabijgelegen Natura-2000 gebieden. Een passende beoordeling is derhalve niet noodzakelijk en kan achterwege blijven.
  
De toets in het kader van
soortenbescherming
is met de wijziging van artikel 75 van de Flora- en faunawet (1 juli 2002) wettelijk vastgelegd. Bij elk plan dat ingrijpt op standplaatsen van planten of verblijfplaatsen van dieren, dient nagegaan te worden wat het effect is op beschermde soorten, die met name genoemd zijn in de Flora- en faunawet.
In deze wet worden beschermde soorten in drie beschermingscategorieën ingedeeld:
  • Categorie 1 algemene soorten waarvoor geen ontheffing aangevraagd hoeft te worden bij bestendig beheer of ruimtelijke ontwikkeling. Anders is wel ontheffing nodig voor verstoren of vernietigen en geldt altijd de zorgplicht (art.2).
  • Categorie 2 soorten waarvoor ontheffing aangevraagd moet worden, behalve als er gewerkt wordt volgens een door de minister goedgekeurde gedragscode. Ontheffing kan worden verleend als de gunstige staat van instandhouding van de soort niet in gevaar komt.
  • Categorie 3 zeldzame soorten, Habitatrichtlijnsoorten en Vogelrichtlijnsoorten (alle vogels).
Uit informatie van Natuurloket blijkt dat enkele waarnemingen zijn gedaan van watervogels (zoals Meerkoet en Wilde eend) en overige soorten (zoals Gaai, Keep en Putter) alsmede een enkele mossensoort (Heideklauwtjesmos). Deze waarnemingen zijn gedaan in het kilometerhoek 266-491. In dit kilometerhok is veel bebouwing aanwezig in de vorm van glas (kassen) en het dorp Noord-Deurningen. In de directe omgeving van het projectgebied (maar binnen het kilometerhok) zijn agrarische gronden, open water (vijver Bavelds Dennen en de Dinkel) en hoogopgaand groen (Bavelds Dennen) aanwezig. De aanwezigheid van watervogels en andere soorten is daardoor verklaarbaar. Het groen bij Tuincentrum Oosterik is aanwezig in de vorm van afscherming van het tuincentrum. De waterbassins bij het tuincentrum vormen daar de enige bron van open water.
Bij een verdere inzooming op de locatie van de kassen blijkt dat op die locatie geen waarnemingen zijn gedaan en dat de gedane waarnemingen buiten het projectgebied zijn gedaan.
 
Daar waar de bebouwing aanwezig is en blijft, is het, mede gelet op het gebruik daarvan en de toegankelijkheid van mensen, niet aannemelijk dat zich daar beschermde soorten bevinden. De tijdelijke kas wordt vervangen door een kas met een kleinere oppervlakte. Ter plaatse van die kas zijn evenmin beschermde soorten te verwachten.
Kortom de feitelijke situatie, kassen en verharde gronden bieden geen of een slechte biotoop voor (water)vogels en andere beschermde planten en dieren, waardoor het niet aannemelijk is dat ter plaatse van het plangebied beschermde soorten aanwezig zijn.
Het projectgebied vormt bovendien slechts een klein deel van het totale kilometerhok. Vogels hebben in het voorkomende geval voldoende alternatieve mogelijkheden om uit te wijken.
De enkele waarnemingen van (water)vogels en andere beschermde planten en dieren, vormen gelet op het ontbreken van een goede biotoop binnen het plangebied, geen belemmering voor de bestaande planvorming. De omgeving buiten het plangebied biedt betere omstandigheden voor (water)vogels en andere soorten.
 
Mocht het toch mogelijk blijken dat in de aanwezige groene aanwas of bestaande groenvoorzieningen nesten of verblijfsplaatsen zijn gemaakt, zal bij de nieuwbouw rekening gehouden moeten worden met het broedseizoen. Als dit plantechnisch niet mogelijk is, dienen broedgevallen te worden voorkomen door middel van het afsluiten van de ingangen. Uiteraard is het van belang dat eventuele exemplaren dan niet meer aanwezig zijn. 
 
Ten aanzien van de ingrepen, voor zover deze gaan plaatsvinden, is nog een algemeen geldende voorwaarde vanuit de Flora- en faunawet van toepassing:
Op basis van de zorgplicht volgens artikel 2 van de Flora- en faunawet dient bij de uitvoering van de werkzaamheden voldoende zorg in acht te worden genomen voor in het wild levende dieren en hun leefomgeving. Dit houdt in ieder geval in dat eenieder die weet of redelijkerwijs kan vermoeden dat door zijn handelen of nalaten nadelige gevolgen voor flora of fauna kunnen worden veroorzaakt, verplicht is dergelijk handelen achterwege te laten voor zover zulks in redelijkheid kan worden gevergd, dan wel alle maatregelen te nemen die redelijkerwijs van hem kunnen worden gevergd teneinde die gevolgen te voorkomen of, voor zover die gevolgen niet kunnen worden voorkomen, deze zoveel mogelijk te beperken of ongedaan te maken.
 
Vooralsnog is een flora en fauna onderzoek niet nodig.