Kader
De wettelijke bepalingen ten aanzien van de m.e.r.-plichtigheid van onder meer bestemmingsplannen zijn opgenomen in hoofdstuk 7 van de Wet milieubeheer en in het Besluit milieueffectrapportage. Sinds 1 april 2011 is toetsing aan de drempelwaarden in de D-lijst niet toereikend voor beantwoording van de vraag of een m.e.r.-beoordelingsprocedure moet worden doorlopen. Voor een activiteit met een omvang dat lager is dan de grenswaarden dient op grond van de selectiecriteria in de EEG-richtlijn middels milieu-effectbeoordeling te worden vastgesteld of belangrijke nadelige gevolgen van de activiteit voor het milieu kunnen worden uitgesloten. Pas als dat het geval is, is de activiteit niet m.e.r.-(beoordelings)plichtig.
In het kader van de wijziging van het Besluit m.e.r. is een handreiking opgesteld over de vraag hoe moet worden vastgesteld of een activiteit met een omvang onder de drempelwaarde toch belangrijke nadelige gevolgen voor het milieu kan hebben. In de handreiking is opgenomen dat voor elk besluit of plan dat betrekking heeft op activiteit(en) die voorkomen op de D-lijst en die een omvang hebben die beneden de drempelwaarden liggen een toets moet worden uitgevoerd of belangrijke nadelige milieugevolgen kunnen worden uitgesloten. Voor deze toets wordt de term 'vormvrije m.e.r.-beoordeling' gebruikt. Uit deze toets kunnen twee conclusies volgen:
- belangrijke nadelige milieueffecten zijn uitgesloten of;
- belangrijke nadelige milieueffecten zijn niet uitgesloten.
In het eerste geval is de activiteit niet m.e.r.(-beoordelings)-plichtig, in het andere geval dient een m.e.r.-beoordeling te worden uitgevoerd en de bijbehorende procedure te worden gevolgd. De toetsing in het kader van de vormvrije m.e.r.-beoordeling dient te geschieden aan de hand van de selectiecriteria in bijlage III van de EEG-richtlijn milieu-effectbeoordeling.
Toets
Het voorliggend bestemmingsplan ziet toe op de realisatie van een uitbreiding van de bebouwde oppervlakte, grotendeels door de oppervlakte van de tijdelijke kas definitief bij het tuincentrum te betrekken.
De beoogde ontwikkelingen vinden plaats aan de voor- en achterzijde van Tuincentrum Oosterik. In paragraaf 3.2 is nader op de verschillende oppervlaktes ingegaan. Met de sloop van de tijdelijke kas, 6.177 m², den de bouw van de nieuwe kas ontstaat een verruiming van circa 1.396 m². Met een kleine bedrijfsruimte bij de bedrijfswoning komt de totale verruiming op ongeveer 1.546 m². Daarbij wordt bij de bedrijfswoning nog bebouwing (schuur) voorzien met een oppervlakte van circa 150 m². Hiermee komt de uitbreiding ten opzichte van de tijdelijke situatie op 1.546 m² en de totale oppervlakte in dit project op 7.573 + 150 = 7.723 m².
De vervanging van de bestaande tijdelijke kassen door nieuwbouw wordt niet gezien als een m.e.r.-plichtige activiteit, omdat deze pas geldt bij een stedelijke ontwikkeling met een oppervlakte van 100 hectare of meer, 2000 woningen of meer en ij een ontwikkeling met een bedrijfsvloeroppervlak van 200.000 m² of meer. Het plan ligt niet binnen een kwetsbaar of waardevol gebied, de herbouw vindt volledig plaats binnen de aan de betreffende gronden toegekende bestemming 'Detailhandel - Tuincentrum'. Het milieubelang is in dit bestemmingsplan zorgvuldig afgewogen in de plantoelichting. Op basis hiervan kan geconcludeerd worden dat het milieubelang van de in dit bestemmingsplan besloten ontwikkeling in voldoende mate is afgewogen en dat belangrijke nadelige milieueffecten zijn uitgesloten.