Generiek beleidskeuzes zijn normstellend en bepalend voor de vraag of ontwikkelingen nodig dan wel mogelijk zijn. In deze fase wordt beoordeeld of er sprake is van een behoefte aan een bepaalde voorziening. Ook wordt in deze fase gekeken naar zorgvuldig ruimtegebruik. Andere generieke beleidskeuzes betreffen de uitbreiding voor bedrijventerreinen (conform SER-ladder), de reserveringen voor waterveiligheid, randvoorwaarden voor externe veiligheid, grondwaterbeschermingsgebieden, bescherming van de ondergrond (aardkundige en archeologische waarden), landbouwontwikkelingsgebieden, begrenzing van Nationale Landschappen, Natura 2000-gebieden, Ecologische Hoofdstructuur, etc. Als uit de beoordeling in het kader van de generieke beleidskeuzes blijkt, dat de voorgenomen ruimtelijke ontwikkeling aanvaardbaar is, dan vindt een toets plaats aan de ontwikkelingsperspectieven.
Ontwikkelingsperspectieven
Bij de ontwikkelingsperspectieven wordt gekeken of de gewenste locatie geschikt is voor de voorgenomen ruimtelijke ontwikkeling. In de Omgevingsvisie zijn voor het buitengebied de drie eerder genoemde ontwerpopgaven beschreven. Met dit spectrum geeft de provincie ruimte voor het realiseren van de in de visie beschreven beleids- en kwaliteitsambities. Voor alle ontwikkelingsperspectieven in de groene omgeving geldt dat nieuwe ontwikkelingen zo mogelijk samen moeten gaan met een verbetering van de ruimtelijke kwaliteit. De status van de ontwikkelingsperspectieven is richtinggevend, de gemeenten hebben ruimte om hier nader invulling aan te geven.
Gebiedskenmerken
Als de voorgenomen ruimtelijke ontwikkeling op de bepaalde locatie aanvaardbaar is dan wordt ingezoomd op de specifieke gebiedskenmerken van de locatie. De gebiedskenmerken kunnen kwaliteitsvoorwaarden stellen aan de wijze waarop (dus: “hoe”) de ruimtelijke ontwikkeling wordt ingevuld. De gebiedskenmerken zijn onderverdeeld in vier lagen: de natuurlijke laag, de laag van het agrarisch cultuurlandschap, de stedelijke laag en de lust- en leisure laag. Voor het plangebied is vooral een goede afstemming van ruimtelijke ontwikkelingen op de natuurlijke laag van belang. Dit kan ervoor zorgen dat de natuurlijke kwaliteiten van het landschap meer beeldbepalend worden. De natuurlijke laag in het plangebied is aan de oostzijde dekzandvlakte en ruggen en aan de westzijde beekdal en natte laagtes.
Ecologische Hoofd Structuur
Realisatie van de EHS - inclusief ecologische en robuuste verbindingszones - is een belangrijk instrument voor het behoud van de biodiversiteit omdat we daarmee een (inter)nationaal vitaal en samenhangend stelsel van natuurgebieden tot stand brengen. De ambitie is om de EHS in 2021 gerealiseerd te hebben. Dan is alle gronden verworven, het gebied ingericht en/of onder beheer gebracht en de gebiedsgerichte aanpak geïmplementeerd. Realisatie van de EHS geschiedt op basis van vrijwilligheid en zonder beperkend effect op naastliggende gebieden. Voor het aankopen en inrichten van de robuuste verbindingszones sluiten de provincie aan bij de planning van het Rijk. De EHS binnen Overijssel maakt onderdeel uit van een grotere structuur over de provinciegrens heen. De provincie Overijssel zet de bestaande goede samenwerking met de buurprovincies voort voor de grensoverschrijdende natuurprojecten. Dit is bijvoorbeeld nodig voor de realisatie van de robuuste verbindingszone Ommen-Losser. Binnen de grenzen van de EHS nemen we maatregelen voor vereiste watercondities. Zolang gronden niet verworven zijn, blijft agrarisch gebruik mogelijk binnen gebiedskenmerken. Het ruimtelijk beleid voor de EHS is gericht op ‘behoud, herstel en ontwikkeling van de wezenlijke kenmerken en waarden’ van de EHS waarbij tevens rekening wordt gehouden met de andere belangen die in het gebied aanwezig zijn. De kernkwaliteiten binnen de EHS zijn natuurkwaliteit, landschappelijke kwaliteiten en beleving van rust. Dat betekent dat er geen ruimte is voor ontwikkelingen die niet passen binnen de doelstelling van de EHS, tenzij er sprake is van een zwaarwegend maatschappelijk belang waar niet op een andere manier aan kan worden voldaan. Daarbij hanteert de provincie de zogenaamde EHS-spelregels: herbegrenzing van de EHS, saldering van negatieve effecten en toepassing van het compensatiebeginsel. Het ‘nee, tenzij’-principe en de overige spelregels zijn verankerd in de provinciale Omgevingsverordening. In 2008 is de conceptbegrenzing van de EHS in beginsel vastgelegd. Het credo hierbij is: flexibiliteit met kwaliteit. Daarmee wordt aangegeven dat er ruimte is voor het aanpassen van die begrenzing als daarmee de doelen op een betere manier kunnen worden bereikt. Op de natuurbeleidskaart is de ontwerp-EHS aangegeven. Deze netto begrenzing bestaat uit de concreet begrensde onderdelen van de EHS (bestaande en nieuwe natuurgebieden en beheersgebieden) en uit zoekgebieden. De zoekgebieden zijn gebieden die nog concreet begrensd gaan worden. Ze genieten dezelfde ruimtelijke bescherming als de concreet begrensde EHS totdat de concrete begrenzing is vastgesteld.
De provincie wil duurzaamheid en ruimtelijke kwaliteit realiseren door naast bescherming, ook passende nieuwe ontwikkelingen toe te staan, waarbij verbetering van de ruimtelijke kwaliteit wordt nagestreefd.
De generieke beleidskeuzen bepalen of een ruimtelijke ontwikkeling wel mogelijk is en of er wel behoefte aan bestaat. Op het initiatief zijn de volgende beleidskeuzen van toepassing:
- Realisatie ecologische hoofdstructuur;
- Het verbinden van de wateropgave met de natuuropgave;
- Verbetering van de ruimtelijke kwaliteit.
Uit het generieke beleid valt op te maken dat het gewenste initiatief mogelijk en wenselijk is.
Ontwikkelingsperspectief groene omgeving
Het ontwikkelingsperspectief geeft aan of de locatie geschikt is voor de voorgestelde ontwikkelingen. Het ontwikkelingsperspectief voor het plangebied is “Realisatie groene en blauwe hoofdstructuur”: een aaneengesloten structuur van natuurgebieden. De gronden in het gebied kunnen worden omgevormd naar natuur. Uit het ontwikkelingsperspectief valt op te maken dat de locatie geschikt is voor de gewenste ontwikkeling en dat de ontwikkeling op deze locatie dus aanvaardbaar is.
De gebiedskenmerken van de specifieke locatie stellen vervolgens specifieke kwaliteitsvoorwaarden aan de gewenste ruimtelijke ontwikkeling. Volgens de gebiedskenmerkenkaart zijn de volgende lagen in het plangebied van belang. De natuurlijke laag. Volgens de natuurlijke laag behoort het plangebied tot het gebiedstypes "dekzandvlakte en -ruggen" en “beekdalen en natte laagtes”. Met betrekking tot de beekdalen is de ambitie gericht op herstel van het beekdalsysteem, het stimuleren van een beekdalbrede inrichting en het meer zichtbaar maken van de natuurlijke kwaliteiten van het landschap. Deze ambitie kan worden bereikt door o.a. het laten meanderen van beken, herstellen van oude moerassystemen, aanleg van inundatiegebieden en daarmee realiseren van een belangrijke waterberging. Het tweede gebiedskenmerk is de laag van het agrarisch culltuurlandschap dekzandgebieden waarvan het noordelijk deel van het plangebied valt onder het jonge heide- en broekontginningslandschap veengebieden valt en het meer zuidelijk gelegen deel valt onder het maten en flierenlandschap. Het plangebied heeft verder nog als gebiedskenmerk van de lust- en leisurelaag "de ervaring van donkerte". In het plangebied is nagenoeg geen sprake van lichtvervuiling. Dit vormt een belangrijke kwaliteit van het landschap. Het is daarom van belang dat dit aspect behouden blijft.
Geconcludeerd kan worden dat de gewenste ruimtelijke ontwikkelingen in overeenstemming zijn met het provinciaal beleid, zoals verwoord in de Omgevingsvisie Overijssel 2009 en zoals uitgewerkt in de Omgevingsverordening. Duidelijk is dat de gewenste ontwikkelingen passen in het generieke beleid en in het ontwikkelingsperspectief voor het gebied. Bij de realisatie wordt rekening gehouden met de bestaande gebiedskenmerken. De ruimtelijke ontwikkelingen gaan samen met het verbeteren van de natuurlijke en ruimtelijke kwaliteit van het gebied.