Op basis van artikel 3.1.6 van het Besluit ruimtelijke ordening (Bro) dient de toelichting van een bestemmingsplan (of wijzigingsplan) altijd een paragraaf over de bodemkwaliteit te bevatten. In de planvorming moet rekening worden gehouden met de bodemkwaliteit in relatie tot toegelaten functies. De bodem moet geschikt zijn voor de voorgenomen activiteit en andersom mag de activiteit niet leiden tot vervuiling of verontreining van de bodem.
Bodemonderzoek is nodig bij “gebouwen waarin voortdurend of nagenoeg voortdurend mensen verblijven”. Hiermee wordt bedoeld een verblijfsduur van twee of meer uren per (werk-)dag. Het gaat daarbij niet om een enkele keer twee of meer uren, maar om een structureel (over een langere periode dan een dag) verblijf van dezelfde mensen in een gebouw. Achterliggende gedachte is dat het bouwwerk bestemd moet zijn voor het verblijf van mensen.
Het voorgenomen agrarisch gebruik van de gronden leidt niet tot een vervuiling of verontreiniging van de bodem. Het agrarisch gebruik behoort bij het buitengebied en wordt gezien als gewenste functie. Daarnaast wordt de locatie niet als 'verdacht' aangemerkt wat betreft bodemverontreiniging. De uitbreiding van het bouwvlak leidt ook niet tot het toevoegen van gebouwen waarin mensen voortdurend of nagenoeg voortdurend mensen zullen verblijven. Gelet op deze uitgangspunten is een afzonderlijk bodemonderzoek niet nodig.