direct naar inhoud van Toelichting
Plan: Ruimtelijke onderbouwing Ottershagenweg 18, Tilligte
Status: vastgesteld
Plantype: omgevingsvergunning
IMRO-idn: NL.IMRO.1774.BUIBPOTTERSHWG18-0401

Toelichting

Hoofdstuk 1 Inleiding

1.1 Aanleiding

Op het perceel Ottershagenweg 18 in Tilligte exploiteert de familie Groeneveld in maatschap een gemengde veehouderij (melkrundvee en zeugen). Het is een familiebedrijf dat sinds 1668 op deze locatie is gevestigd. Een aantal ontwikkelingen op het bedrijf maakt dat een tweede bedrijfswoning bij het bedrijf noodzakelijk is.

Het vigerende bestemmingsplan staat onder voorwaarden een tweede bedrijfswoning toe. Op dit moment is een nieuwe regeling in voorbereiding die uiteindelijk een doorvertaling zal krijgen in het nieuwe bestemmingsplan Buitengebied. Dit projectafwijkingsbesluit anticipeert op de nieuwe regeling.

1.2 Plangebied

Deze ruimtelijke onderbouwing voor een tweede agrarische bedrijfswoning heeft betrekking op het bouwperceel van het agrarisch bedrijf van maatschap Groeneveld aan de Ottershagenweg 18 te Tilligte.

afbeelding "i_NL.IMRO.1774.BUIBPOTTERSHWG18-0401_0001.png"

Figuur 1: luchtfoto ligging bedrijf Groeneveld

In onderstaande afbeelding is de beoogde locatie van de woning aangegeven.

afbeelding "i_NL.IMRO.1774.BUIBPOTTERSHWG18-0401_0002.png"

Figuur 2: Globale situering beoogde bedrijfswoning

1.3 Te nemen besluit

Alvorens het voorgenomen project kan worden uitgevoerd, moet een besluit over de aanvraag om een omgevingsvergunning worden genomen. Het betreft een vergunning voor meerdere (deels) onlosmakelijke activiteiten:

  • bouwen;
  • afwijken van het bestemmingsplan: bouwen van een tweede bedrijfswoning buiten het bouwvlak.

Deze ruimtelijke onderbouwing maakt onderdeel uit van het projectafwijkingsbesluit.

Hoofdstuk 2 Beleidskader

In dit hoofdstuk wordt een beschrijving gegeven van het relevante provinciaal en gemeentelijk beleid met betrekking tot de betreffende ontwikkeling.

2.1 Rijksbeleid

Structuurvisie Infrastructuur en Ruimte

Op 12 maart 2012 is de Structuurvisie Infrastructuur en Ruimte (SVIR) van kracht geworden. De SVIR heeft diverse nota's vervangen, zoals de Nota Ruimte en Nota Mobiliteit. Ook zijn met het SVIR de ruimtelijke doelen en uitspraken vervallen die zijn benoemd in de Agenda Landschap, Agenda Vitaal Platteland en Pieken in de Delta.

In de SVIR is de visie van de rijksoverheid op de ruimtelijke en mobiliteitsopgaven voor Nederland richting 2040 aangegeven. Dit betreft een nieuw, integraal kader dat de basis vormt voor bestaand en nieuw rijksbeleid met ruimtelijke consequenties. Gekozen is voor een meer selectieve inzet van het rijksbeleid dan voorheen. Voor de periode tot 2028 zijn de ambities van het Rijk in drie rijksdoelen uitgewerkt:

  • vergroten van de concurrentiekracht door versterking van de ruimtelijkeconomische structuur van Nederland;
  • verbeteren van de bereikbaarheid;
  • zorgen voor een leefbaar en veilige omgeving met unieke natuurlijke en cultuurhistorische waarden.

Uit de SVIR blijkt dat het Rijk zo min mogelijk op de stoel van provincies en gemeenten gaat zitten en zich op het versterken van de internationale positie van Nederland en het behartigen van de belangen voor Nederland als geheel richt. Verstedelijkings- en landschapsbeleid laat het Rijk over aan de provincies en gemeenten.

Het voorgenomen project is dermate kleinschalig dat het geen effect heeft op de doelen zoals deze in de SVIR zijn opgenomen.

2.2 Provinciaal beleid

2.2.1 Omgevingsvisie Overijssel

In 2009 is de Omgevingsvisie Overijssel door Provinciale Staten vastgesteld en op 1 september 2013 geactualiseerd. In de Omgevingsvisie wordt de visie op de ontwikkeling van de fysieke leefomgeving van de provincie Overijssel uiteengezet.

De Omgevingsvisie is opgesteld in het licht van diverse ontwikkelingen die in de provincie Overijssel gaande zijn. Deze ontwikkelingen spelen op het gebied van de fysieke leefomgeving. De provincie wil de kwaliteit van de leefomgeving verbeteren, met het oog op een goed vestigingsklimaat, een veilige en aantrekkelijke woonomgeving en een fraai buitengebied. De leefomgeving moet geschikt zijn voor de grote diversiteit aan activiteiten die mensen in de provincie Overijssel willen ondernemen.

Ontwikkelingsperpectieven en Nationaal Landschap

Het plangebied ligt in het ontwikkelingsperspectief Buitengebied accent veelzijdige gebruiksruimte (mixlandschap). Naast landbouw spelen in deze gebieden functies als landschap, natuur, wonen en recreatie een belangrijke rol. In deze gebieden ligt het accent van de provincie bij het verbinden van de ontwikkelingsmogelijkheden van de landbouw en andere sectoren en het behouden en versterken van cultuurhistorische, natuurlijke en landschappelijke elementen.

Daarnaast ligt het plangebied in het Nationaal Landschap Noordoost-Twente, een gebied met (inter)nationaal zeldzame of unieke landschapskwaliteiten en in samenhang daarmee bijzondere natuurlijke en recreatieve kwaliteiten. In dit gebied gaat het om het behouden, duurzaam beheren en waar mogelijk versterken van de bijzondere kwaliteiten. Ook de recreatieve toegankelijkheid moet worden vergroot. Voor grootschalige ruimtelijke ontwikkelingen die in strijd zijn met de doelstellingen van de kernkwaliteiten is geen plek.

Het initiatief is passend binnen het ontwikkelingsperspectief en het Nationaal Landschap.

Gebiedskenmerken

De gebiedskenmerken zijn beschreven in de Catalogus Gebiedskenmerken (juli 2009). Gebiedskenmerken zijn de ruimtelijke kenmerken van een gebied of een gebiedstype, die bepalend zijn voor de karakteristiek en kwaliteit ervan en die van provinciaal belang worden geacht. Onderscheid wordt gemaakt in vier lagen: natuurlijke laag (in en op de bodem), agrarisch cultuurlandschap (grootschalig gebruik en inrichting van de bodem), stedelijke laag (bebouwing en infrastructuur) en lust & leisure (beleving, toerisme, cultuurhistorie en landgoederen). Per laag zijn de volgende gebiedskenmerken van toepassing voor het plangebied:

  • natuurlijke laag: ligging in dekzandvlakte met wasbordpatroon van dekzandruggen en beekdalen, relatief grote verschillen tussen hoog/droog en laag/nat, natuurlijke vegetatiegradiënt van wintereikenbeukenbos op de hoogste delen tot berken-zomereiken-bos en elzen-eikenbos in de lagere delen;
  • agrarisch cultuurlandschap: ligging in maten en flierenlandschap dat de natte ontramis van het essen- en oude hoevenlandschap. Het zijn de beekdalen en laagtes tussen de essen met hun flanken en (voormalige) heidevelden. Kenmerkend zijn het hoge waterpeil, het onbebouwde karakter, de continuïteit van de beekloop, het lineaire landschap met open 'kamers' en coulissen en de duidelijk zichtbare overgang naar hogere gronden.
  • stedelijke laag: agrarisch erven hebben een sterke binding met het landschap, regionale autowegen zijn ‘parkways’ met een eigen landschappelijke tracering, los van het lokale netwerk;
  • lust & leisure laag: donkerte, het contrast tussen lichte en donkere en drukke en stille gebieden is groot. De 'donkere' gebieden hebben een rustig en onthaast karakter en vormen hiermee een eigen kwaliteit voor mens en dier.een specifieke aandachtspunten voor het plangebied.

Het initiatief doet geen afbreuk aan de ruimtelijke kenmerken van het gebied en is passend binnen de gebiedskenmerken.

Kwaliteitsimpuls Groene Omgeving

De Kwaliteitsimpuls Groene Omgeving moet ervoor zorgen dat bij grootschalige ontwikkelingen (nieuwe bebouwing of uitbreiding van bestaande bebouwing) extra wordt geïnvesteerd in de omgevingskwaliteit. Het gaat dan om een aanvullende kwaliteitsprestatie bovenop de reguliere inpassingsvereisten. De hoogte van de kwaliteitsprestatie hangt af van drie factoren:

  • of de nieuwe functie gebiedseigen of gebiedsvreemd is;
  • wat de schaal en de impact op de omgeving is;
  • wordt alleen een privé of ook een maatschappelijk belang gediend.

De gemeente heeft beleid opgesteld voor de invulling van de KGO. In het beleid wordt onderscheidt gemaakt tussen de basisinspanning en de kwaliteitsimpuls. In gevallen waarbij medewerking kan worden verleend op basis van het bestemmingssplan is er sprake van een ontwikkeling met een kleinschalige impact en kan worden volstaan met de basisinspanning. De bouw van de tweede agrarische bedrijfswoning is niet strijdig met het provinciaal beleid en onder voorwaarden mogelijk op basis van het besetmmingsplan, de basisinspanning volstaat in deze situatie. De woning zal qua uitstraling aansluiten bij de bestaande bebouwing.

2.3 Gemeentelijke beleid

2.3.1 Structuurvisie gemeente Dinkelland

Op 10 september 2013 hebben burgemeester en wethouders van de gemeente Dinkelland de structuurvisie gemeente Dinkelland vastgesteld. De structuurvisie bevat de gemeentelijke visie op de gewenste ruimtelijke ontwikkelingen voor het gehele grondgebied van de gemeente Dinkelland.

Hoofdambitie van de voorontwerp Structuurvisie is: "Dinkelland staat voor het duurzaam borgen en ontwikkelen van een unieke combinatie van levende en sociaal coherente gemeenschappen, ligging en landschap, rijk historisch bezit en een gezonde en weerbare economie’.

Om deze hoofdambitie te kunnen realiseren zijn vijf hoofdkeuzes gemaakt:

  • de gemeente zet in op 10 vitale woonkernen met een concentratie van de meest kostbare gemeenschapsvoorzieningen in de hoofdkernen Denekamp, Ootmarsum en Weerselo;
  • het versterken van het economisch profiel door het realiseren van compenserende werkgelegenheid in de agrarische sector en het bevorderen van de economische betekenis van de toeristische recreatieve sector;
  • het waarborgen van de ruimtelijke kwaliteit van het buitengebied;
  • het bevorderen en versterken van recreatie en toerisme;
  • het bevorderen van de bereikbaarheid en de verkeersveiligheid.

De projectloctie ligt op de grens van het deelgbied Buitengebied-Midden en het deelgebied Buitengebied-Oost.

afbeelding "i_NL.IMRO.1774.BUIBPOTTERSHWG18-0401_0003.png"

Figuur 3: Deelgebieden structuurvisie gemeente Dinkelland

Voor het deelgebeid Buitengebied Midden is de volgende visie op hoofdlijnen:

  • Accent op natuur en landschap in verband met ligging EHS, Natura 2000 gebieden, de stuwwallen en natuurlijke bronnen;
  • Ontplooiingsmogelijkheden agrarische sector in kleinschalig landschap;
  • Herstel beekdalenstructuur;
  • Aanwijzing Natura 2000 gebieden in procedure ‘Achter de Voort, Agelerbroek & Voltherbroek’ (324 hectare), Springendal&Dal van de Mosbeek;
  • Ontwikkeling van aaneengesloten natuurgebieden in de brongebieden op de stuwwallen van Oldenzaal en Ootmarsum met een afwisseling van bossen, half natuurlijke graslanden, heide en half natuurlijke beekdalen;
  • Versterken recreatieve trekker Ootmarsum;
  • Versterken toeristische trekker natuur en cultuur (Tilligte en Denekamp).

Voor het deelgebied Buitengebied-Oost is de volgende visie op hoofdlijnen:

  • Verweving natuur en landschap. Ruimte voor de agrarier;
  • Ontwikkeling ecologische verbindingzone;
  • Aanwijzing Natura 2000 gebied in procedure 'Bergvennen & Brecklenkampse Veld'
  • Ontwikkeling groene bufferzone grensgebied Duitsland;
  • Doorontwikkeling grensovergang Duitsland. Het beleid is gericht op het toestaan van functies die niet concurrerend zijn met de kernen Denekamp en Noord-Deurningen.

De realisatie van een tweede bedrijfswoning op het erf van Maatschap Groeneveld heeft geen negatief effect op het uitwerken van de visie voor de deelgebieden.

2.3.2 Welstandsnota

Het gemeentelijk welstandsbeleid is vastgelegd in de 'Welstandsnota gemeente Dinkelland' (mei 2004). De welstandsnota bevat de welstandscriteria waaraan bouwaanvragen getoetst worden. Afhankelijk van de waarde van een gebied en de gemeentelijke ambitie zijn de criteria meer of minder streng.

De gemeente Dinkelland is in verschillende gebieden verdeeld om op deze manier gebiedsgericht beleid te kunnen toepassen. Met een gebiedsgericht welstandsbeleid wil de gemeente Dinkelland ervoor zorgen dat nieuwe gebouwen en bouwwerken passen bij de karakteristiek en kwaliteit van een gebied. De verschillende landschappen in het buitengebied kennen ieder hun eigen karakteristiek, ontstaan door een wisselwerking tussen mens en natuur. Het buitengebied van gemeente Dinkelland is ingedeeld naar landschapstypes: essenlandschap, jong ontginningslandschap, kampenlandschap en maten- en flierenlandschap.

De welstandsnota onderscheid drie niveaus van welstandtoezicht:

  • Basisniveau van welstand;
  • Plusniveau van welstand;
  • Bijzonder niveau van welstand.

afbeelding "i_NL.IMRO.1774.BUIBPOTTERSHWG18-0401_0004.png"

Figuur 4: uitsnede Welstandsnota

De planlocatie ligt in het gebied dat is aangeduid met de welstandsniveau 'plus'.

In gebieden waarvoor het plusniveau van welstand van toepassing is, wordt naast de criteria uit de basistoets ook getoetst op deelaspecten die te maken hebben met de gevelaanzichten en de belangrijkste detailleringen van het bouwwerk. Het bouwwerk wordt dus uitgebreider op de architectonische kwaliteiten beoordeeld. Daarbij wordt gelet op kenmerkende massaverhoudingen, schaal en maat, plaatsing van gevelelementen in het vlak, verticaliteit / horizontaliteit, hiërarchische verhoudingen tussen gevelelementen onderling en de vormgeving van gevelelementen.

Het bouwplan voldoet aan de voorwaarden uit de welstandsnota.

2.3.3 Bestemmingsplan Buitengebied 2010

Het plangebied ligt in het 'bestemmingsplan Buitengebied 2010' van de gemeente Dinkelland, vastgesteld door de gemeenteraad op 18 februari 2010. In het bestemmingsplan heeft de planlocatie de bestemming 'Agrarisch - 1'. Middels een bouwvlak is aangeduid waar bebouwing gesitueerd mag zijn. Binnen het bouwvlak mag maximaal één bedrijfswoning worden gerealiseerd.

afbeelding "i_NL.IMRO.1774.BUIBPOTTERSHWG18-0401_0005.png"

Figuur 5: uitsnede verbeelding bestemmingsplan Buitengebied 2010

Middels een wijzigingbevoegdheid kan de gemeente medewerking verlenen aan het realiseren van een tweede bedrijfswoning. Hieraan zijn een aantal voorwaarden gekoppeld. Zo moet de tweede bedrijfswoning noodzakelijk zijn voor het constante toezicht op het bedrijf en is er een bedrijfsomvang aanwezig voor twee volwaardige arbeidskrachten in verband met de continuïteit en duurzaamheid van het bedrijf als voorwaardig meermansbedrijf.

Op dit moment is een nieuwe regeling in voorbereiding die uiteindelijk een doorvertaling zal krijgen in het nieuwe bestemmingsplan Buitengebied. Onderdelen van het nieuwe beleid zijn: er moet sprake zijn van een agrarisch bedrijf gericht op het houden van levende have, waarbij het gehele jaar door geboortes plaatsvinden, de bedrijfsomvang moet voldoende groot zijn en er moet zicht zijn op een duurzaam meermansbedrijf.

In deze situatie is er sprake van het houden van melk- en kalfkoeien en fokzeugen. Er is dus sprake van levende have met geboortes (jaarrond). De bedrijfomvang is voldoende en het bedrijf biedt toekomstpersepectief als duurzaam meermansbedrijf. De agrarische beoordelingscommissie heeft ook geconstateerd dat het bedrijf na de geplande groei een zodanige omvang heeft dat er twee volwaardige arbeidskrachten nodig zijn voor de werkzaamheden. Hiermee wordt voldaan aan de voorwaarden. Een nadere onderbouwing is opgenomen in 3.1. Middels een 'buitenplanse' afwijking wordt de bouw van een tweede bedrijfswoning mogelijk gemaakt.

2.3.4 Beleidskader Kwaliteitsimpuls Groene Omgeving

Het provinciale instrument Kwaliteitsimpuls Groene Omgeving is uitgewerkt in een gemeentelijk beleidskader. De uitbouw van het provinciaal beleid werd noodzakelijk geacht om nader te concretiseren bij welke specifieke ontwikkelingen specifieke ruimtelijke kwaliteitseisen kunnen worden gesteld.

In het beleidskader is opgenomen dat een ontwikkeling die passend is binnen het bestemmingsplan niet wordt gezien als grootschalige ontwikkeling of een ontwikkeling met een grootschalige impact. De bedrijfswoning kan mogelijk worden gemaakt middels een afwijking van het bestemmingsplan en is aan te merken als een ontwikkeling met een kleinschalige impact. Er kan worden volstaan met de basisinspanning.

Hoofdstuk 3 Huidige situatie en beoogde ontwikkeling

3.1 Huidige situatie

Het agrarisch bedrijf

Er is sprake van een gemengd bedrijf met als hoofdtak de melkrundveehouderij en als tweede tak de zeugenhouderij. De werkzaamheden op het bedrijf worden uitgevoerd door de Maatschap Groeneveld, bestaande uit de maten de heren R. Groeneveld en P. Groeneveld.

De oude ligboxenstal was al enkele jaren 'overvol': te weinig voerplaatsen, te weinig ligplaatsen en een kleine melkstal (2x5). Uiteindelijk is in september 2013 de bouw afgerond van een nieuwe ligboxenstal met plaats voor 96 melkkoeien. Hiermee is groei van het aantal stuks rundvee mogelijk gemaakt. Een toename van zowel de melkkoeien als het vrouwelijk jongvee betekent ook een toename in de noodzakelijke werkzaamheden.

Het bedrijf is in werking conform de omgevingsvergunning voor het onderdeel Milieu van 9 juli 2012. Op basis van deze vergunning, en de Natuurbeschermingswetvergunning van 27 juni 2012, mogen de volgende dieraantallen gehouden:

  • 96 melk- en kalfkoeien;
  • 69 vrouwelijk jongvee;
  • 39 stuks overig rundvee;
  • 42 kraamzeugen;
  • 121 guste- en dragende zeugen;
  • 435 gespeende biggen;
  • 2 dekberen.

In de nieuwe stal worden de melkkoeien gemolken met behulp van een melkrobot. De oude ligboxenstal en overige schuren worden gebruikt voor het houden van jongvee in verschillende leeftijdsgroepen.

Voor het houden van zeugen en biggen op het bedrijf zal in de toekomst een deel van de varkensstallen worden voorzien van een gecombineerd luchtwassysteem.

Naast de gebouwen voor het houden van dieren heeft de familie Groeneveld circa 46 ha grond in gebruik, waarvan 19,9925 ha in eigendom is. De gronden worden gebruikt als grasland (ruwvoederwinning en beweiding) of akkerland (maïsteelt).

Bedrijfsomvang en volwaardigheid

Achtergronden
De agrarische bedrijven in Nederland verschillen onderling sterk in bedrijfsopzet. Om bedrijven te kunnen indelen en met elkaar te kunnen vergelijken, zijn er economische normen in gebruik. De normen zijn berekend voor alle gewassen en dieren die (duurzaam) in de Landbouwtelling zijn opgenomen.

Vanaf 2010 is daarvoor de Standaardopbrengst (SO) in gebruik. De SO-norm is een gestandaardiseerde opbrengst per ha of per dier, die met het gewas of de diercategorie gemiddeld op jaarbasis wordt behaald. Bedrijfstoeslagen en subsidies zijn niet in de normen opgenomen. Tot 2010 werden de Nederlandse grootte-eenheden (nge) gebruikt in de bedrijfstypering. Deze nge was gebaseerd op het bruto-standaardsaldo.

Voor de beantwoording van vragen over arbeidsinzet en volwaardigheid zijn de definities die het LEI hanteert van belang. Het LEI geeft aan dat kengetallen als nge per mensjaar of SO per mensjaar slechts een richtlijn zijn: de nge is een vergoeding voor meer dan alleen arbeid, terwijl een arbeidskracht alleen over arbeid gaat. Er zullen daardoor in ieder geval al verschillen zijn tussen arbeidsintensieve en kapitaalsintensieve bedrijven en bedrijfstypen. De SO staat nog verder weg van de arbeidsinzet en –vergoeding dan de nge.

In het Bestemmingsplan Buitengebied wordt verwezen naar volwaardige arbeidskrachten.Dit is gekoppeld aan de bedrijfsomvang van bedrijven of naar volwaardige arbedskrachten. Vaak wordt dat gekoppeld aan de bedrijfsomvang van bedrijven, waarbij de nge als maatstaf moet worden genomen. Met de overstap naar de SO als vervanger van de nge, moet ook de regelgeving worden aangepast. Dit is in voorbereiding.

Bedrijfsomvang in nge

Om de bedrijfsomvang te kunnen bepalen is er een nge-berekening uitgevoerd op basis van de dieraantallen in de periode 2010-2013, de vergunde en toekomstige situatie.

  Toekomst   Vergunning   2013   2012   2011   2010  
Nge   203,0   197,0   137,9   126,3   127,9   130,4  
Vak   2,78   2,70   1,89   1,73   1,75   1,79  


Het bedrijf valt op basis van de berekeningen onder het type 'graasdierbedrijven' (gespecialiseerd melkveebedrijf). Volgens het LEI kan 1 volwaardige arbeidskracht (VAK) op een bedrijf met graasdieren met een omvang van meer dan 100 nge gemiddeld 73 nge rondzetten. Dit resulteert op het bedrijf van de familie Groeneveld in een arbeidsbehoefte van net onder de 2 vak op basis van de dieraantallen van de afgelopen jaren.

De komende jaren zal er - door het gereedkomen van de ligboxenstal - een sterke groei zal plaatsvinden. Dit wordt ook bevestigd door de nge-berekening op basis van de milieuvergunning, dat resulteert in een arbeidsbehoefte van 2,70 vak. Voor het bedrijf is een milieu- en Natuurbeschermingswetvergunning afgegeven voor onder andere 39 stuks overig rundvee. Deze dieren kunnen nog worden omgezet naar melk- en kalfkoeien (ruimte voor 109 melk- en kalfkoeien), waardoor de bedrijfsomvang in de toekomst nog kan groeien naar 2,78 vak.

Op basis van de laatste landbouwtellingen heeft het bedrijf op dit moment geen omvang van 2,0 volwaardige arbeidskrachten. Op basis van de groei van het aantal stuks rundvee plaatsvinden en wordt er ruim voldaan aan de 2,0 vak. Op termijn zal het bedrijf doorgroeien tot boven de 2,75 vak (na aanpassing van de milieu- en Nbwetvergunning).

Arbeidsinzet

De dagelijkse werkzaamheden en activiteiten op het bedrijf worden uitgevoerd door de heren R. en P. Groeneveld. De heer R. Groeneveld heeft diverse gezonheidsklachten, waardoor het voor hem niet mogelijk is meer dan reguliere arbeid (40 uur per week) op het bedrijf te verzetten. Gelet op de omvang van het bedrijf is een tweede bedrijfswoning gerechtvaardigd, wat ook ten goede zal komen aan de gezondheid van de heer R. Groeneveld.

De agrarische beoordelingscommissie heeft - als onafhankelijk deskundige - ook geconstateerd dat het bedrijf na de geplande groei een zodanig omvang heeft dat er twee volwaardige arbeidskrachten nodig zijn voor de werkzaamheden.

3.2 Gewenste situatie

In de gewenste situatie is er een tweede bedrijfswoning behorend bij het agrarisch bedrijf. Gezien de omvang van het bedrijf, de nog lopende uitbreiding van de veestapel en de noodzaak voor extra toezicht is een tweede bedrijfswoning noodzakelijk. In de huidige bedrijfwonings is de heer R. Groeneveld samen met zijn moeder woonachtig. In de nieuw te bouwen bedrijfwoning zal de heer P. Groeneveld en zijn gezin gaan wonen.

In onderstaande afbeelding is de situering van de bedrijfswoning weergegeven.

afbeelding "i_NL.IMRO.1774.BUIBPOTTERSHWG18-0401_0006.png"

Figuur 6: situering tweede agrarische bedrijfswoning

De uitstraling van de bedrijfswoning en het bijgebouw zal aansluiten bij de al bestaande bebouwing. De woning zal een maximale inhoudsmaat van 750 m3 krijgen. Tevens wordt er een kelder onder de woning geplaatst. De oppervlakte van het bijgebouw is circa 50 m2.

afbeelding "i_NL.IMRO.1774.BUIBPOTTERSHWG18-0401_0007.png"

afbeelding "i_NL.IMRO.1774.BUIBPOTTERSHWG18-0401_0008.png"

Figuur 7: impressies woning

Er is in deze situatie niet gekozen voor een plek op het bestaande erf om verschillende redenen. Zo is op een deel van het erf een 'erfbos' aanwezig. Dit erfbos maakt - samen met het bosje aan de overzijde van de Ottershagenweg - onderdeel uit van de EHS. Gelet op de beschermde status is nieuwbouw op deze plek geen optie.

Voor het overige is de ruimte binnen het bouwvlak, aan de wegzijde beperkt door de aanwezigheid van een machine/werktuigenberging, jongveestal en kuilvoersilo. Deze gebouwen en bouwwerken zijn ook in de toekomstige situatie in gebruik ten behoeve van het agrarische bedrijf. Sloop en nieuwbouw hiervan is aan te merken als kapitaalvernietiging en niet passend binnen het toekomstperspectief van het bedrijf.

Er is gekozen om de woning ten oosten van de bestaande woning te plaatsen. Op deze manier is er sprake van zicht op het erf en de toegangsweg. De ontsluiting van de woning zal plaatsvinden via de bestaande oprit aan de westzijde van de tweede bedrijfswoning. Het parkeren geschiedt tussen de woningen. Aan de noord- en oostzijde van de tweede bedrijfswoning wordt een tuin gerealiseerd. Achter de woning is een bestaande bomenrij. Deze zal behouden blijven en vormt een mooie afscheiding van het woonperceel en terras. Hieronder is de inrichting van het erf opgenomen.

afbeelding "i_NL.IMRO.1774.BUIBPOTTERSHWG18-0401_0009.png"

Figuur 8: erfinrichting

Hoofdstuk 4 Milieu- en omgevingsaspecten

In dit hoofdstuk wordt een globale beschrijving opgenomen van het verrichte onderzoek naar relevante feiten en af te wegen belangen. Het gaat daarbij om de mogelijke effecten van de activiteit dit het plan heeft op de omgeving en vice versa.

4.1 Geur

De Wet geurhinder en veehouderij (Wgv) vormt per 1 januari 2007 het toetsingskader voor geurhinder. De Wgv geeft normen voor de geurbelasting die een veehouderij mag veroorzaken op een geurgevoelig object. De wet maakt onderscheid tussen diersoorten waarvoor de geurhinder op basis van emissiefactoren moet worden berekend en diersoorten waarvoor vaste afstanden gelden. Voor grondgebonden agrarische bedrijven wordt gewerkt met vaste afstanden (ten opzichte van geurgevoelige objecten) van 50 meter in het buitengebied en 100 meter tot de bebouwde kom. Anderzijds dient ook sprake te zijn van een aanvaardbaar woon- en leefklimaat (de zogenaamde omgekeerde werking).

De situering van de agrarische woning zal betekenen dat deze dichterbij komt te liggen bij de agrarische bedrijven in de omgeving. De afstand tot deze bedrijven bedraagt echter veel meer dan 50 meter. De bedrijfswoning heeft dus geen belemmerende werking voor agrarische bedrijven in de omgeving.

4.2 Bodem

Het beleid ten aanzien van de bodemkwaliteit is op nationaal niveau vastgelegd in de Wet bodembescherming (Wbb) en het (bijbehorende) Besluit bodemkwaliteit. Bij een ruimtelijk plan moet de bodemkwaliteit van het betreffende gebied inzichtelijk worden gemaakt.

Om de algemene bodemkwaliteit ter plaatse van de locatie voor de woning te bepalen is er door Lycens Milieu & Ruimte een verkennend bodemonderzoek uitgevoerd. Hiermee is bekeken in hoeverre deze bodemkwaliteit een belemmering kan vormen voor het beoogde gebruik en/of de voorgenomen ontwikkelingen.

Op basis van de het onderzoek (inventarisatie gegevens, zintuigelijke waarnemingen tijdens veldwerk en analyseresultaten) is het volgende geconcludeerd. In zowel de boven- als de ondergrond zijn geen verhoogde gehalten gemeten. Het grondwater is licht verontreinigd met barium. Op basis van de bekende informatie wordt verwacht dat er sprake is van natuurlijk verhoogde achtergrondwaarde. De resultaten geven milieuhygiënisch gezien geen belemmeringen voor de geplande inrichting van het plangebied. In bijlage 1 is het bodemonderzoek opgenomen.

4.3 Geluid

Bij een ruimtelijke onderbouwing geldt een onderzoeksplicht voor het aspect geluid. Dit onderzoek richt zich op woningen en andere geluidsgevoelige bestemmingen die binnen een geluidszone van een weg, een spoorweg of een industrieterrein zijn gelegen en op de geluidsbelasting van de activiteiten op de omgeving die het plan mogelijk maakt. De woning ligt niet in de directe omgeving van een spoorweg of industrieterrein.

Op grond van de Wet geluidhinder hebben alle wegen een geluidszone, tenzij er sprake is van een woonerf, een 30-km/uur-gebied of een gemeentelijke geluidsniveaukaart waaruit blijkt dat de geluidsbelasting op 10 meter uit de as van de meest nabijgelegen rijstrook 48 dB of minder bedraagt. De 48 dB is de voorkeursgrenswaarde voor het wegverkeerslawaai.

De gemeente Dinkelland heeft een geluidsniveaukaart waarop de 48 dB-zones staan aangegeven. Daar waar binnen deze zone nieuwe geluidsgevoelige bestemmingen worden toegestaan, die binnen de genoemde zone worden gebouwd, zal akoestisch onderzoek aan moeten tonen dat aan de voorkeursgrenswaarde (48 dB) kan worden voldaan, dan wel dat vooraf een hogere waarde is of kan worden verkregen. Deze betreffende zone is niet van toepassing op de Ottershagenweg, ter hoogte van nummer 18. Akoestisch onderzoek wordt dan ook niet noodzakelijk geacht. Er wordt voldaan aan de normen en grenswaarden.

4.4 Luchtkwaliteit

De milieukwaliteitseisen omtrent luchtkwaliteit zijn verankerd in hoofdstuk 5 van de Wet milieubeheer. Nieuwe ontwikkelingen mogen niet leiden tot een overschrijding van de grenswaarde die voor een aantal verontreinigende stoffen in de wet is gesteld. Hierbij zijn twee sporen te onderscheiden: het creëren van bestemmingen die potentieel bijdragen aan de (verslechtering van de) luchtkwaliteit en het creëren van bestemmingen die gevoelig zijn voor (een slechte) luchtkwaliteit.

Voor projecten waarvan duidelijk is dat deze niet in betekenende mate bijdragen aan de luchtkwaliteit, hoeft niet te worden getoetst aan de grenswaarden. Dit is geregeld in het Besluit niet in betekenende mate bijdragen (NIBM). In de bij het NIBM behorende Regeling NIBM is een lijst met categorieën van gevallen opgenomen die niet in betekenende mate bijdragen aan de luchtkwaliteit. Deze gevallen kunnen zonder toetsing aan de grenswaarden voor luchtkwaliteit worden uitgevoerd.

Dit geldt onder andere voor woningbouwlocaties die ingeval van één ontsluitingsweg niet meer dan 1.500 nieuwe woningen mogen omvatten. Bij twee ontsluitingswegen mogen uitbreidingslocaties niet meer dan 3.000 woningen bevatten. Voor kantoorlocaties gelegen aan één ontsluitingsweg geldt een bruto vloeroppervlak van niet meer dan 100.000 m².

Met de bouw van de bedrijfswoning wordt voldaan aan de regeling 'niet in betekende mate' bijdragend (NIBM). Op grond van deze overwegingen kan zonder luchtonderzoek worden geconcludeerd dat het bestemmingsplan voldoet aan de in de Wet milieubeheer vastgelegde luchtkwaliteitseisen. De luchtkwaliteit in hetplangebied en haar omgeving zal vanwege de voorgenomen ontwikkeling niet in betekende mate verslechteren

4.5 Natuurbescherming

In het kader van een goede ruimtelijke ordening moet worden getoetst of er sprake is van negatieve effecten op de (mogelijke) natuurwaarden. Daartoe wordt onderscheid gemaakt in gebiedsbescherming en soortenbescherming.

4.5.1 Gebiedsbescherming

Natuurbeschermingswet
De Natuurbeschermingswet 1998 regelt de bescherming van Natura 2000-gebieden. Sinds 1 oktober 2005 zijn hierin ook de bepalingen vanuit de Europese Habitat- en Vogelrichtlijn, aangevuld met de vroegere Beschermde- en Staatsnatuurmonumenten, verwerkt. Op grond van Natuurbeschermingswet 1998 zijn de volgende gebieden aangewezen en beschermd:

  • Natura2000-gebieden (Vogelrichtlijn- en Habitatrichtlijngebieden);
  • beschermde natuurmonumenten;
  • wetlands.

Ecologische Hoofdstructuur
Naast deze gebieden is er de (Provinciale) Ecologische Hoofdstructuur (EHS) die in het kader van de gebiedsbescherming van belang is. De EHS is een samenhangend netwerk van natuurgebieden in Nederland. Zij bestaat uit bestaande natuurgebieden, nieuwe natuurgebieden en ecologische verbindingszones. De EHS draagt bij aan het bereiken van de hoofddoelstelling van het Nederlandse natuurbeleid, namelijk: 'Natuur en landschap behouden, versterken en ontwikkelen, als bijdrage aan een leefbaar Nederland en een duurzame samenleving'.

Zeer kwetsbare gebieden
Op basis van de Wet ammoniak en veehouderij (Wav) zijn zeer kwetsbare gebieden aangewezen. Deze gebieden kunnen nadelige invloed ondervinden als de uitstoot van ammoniak op de gebieden toeneemt. Ter bescherming van deze gebieden is een zone van 250 meter rondom de gebieden aangewezen als buffer, om ontwikkelingen die schadelijk zijn voor deze gebieden te beperken.

Voor het bedrijf is een vergunning in het kader van de Natuurbeschermingswet verleend. Met de bouw van een tweede bedrijfswoning is er geen sprake van een toename van het aantal stuks vee. Er is geen sprake van een toename van effecten (stikstofdepositie) vanuit de veehouderij. De verleende Nbwetvergunning volstaat.

Het plangebied in de nabijheid van de Ecologische Hoofdstructuur. Het bestaande erfbos is bestemd als EHS, daarnaast ligt aan de overzijde een zoekgebied voor nieuwe natuur als onderdeel van de EHS.

afbeelding "i_NL.IMRO.1774.BUIBPOTTERSHWG18-0401_0010.png"

Figuur 8: Ligging woning (rode cirkel) ten opzichte van EHS (bron: Atlas van Overijssel)

De bedrijfwoning zal worden gesitueerd buiten de EHS. De nieuwe bedrijfswoning heeft geen negatief effect en/of belemmeringen hebben op de EHS. De woning staat realisatie van de EHS niet in de weg. Nader ecologisch onderzoek wordt niet noodzakelijk geacht.

Het bedrijf is niet gelegen in een zone van 250 meter rondom een zeer kwetsbaar gebied. Daarnaast is er geen sprake van toename van dieraantallen. Vanuit de Wet ammoniak en veehouderij zijn er geen beperkingen voor de nieuwbouw.

4.5.2 Soortenbescherming

Sinds 1 april 2002 regelt de Flora- en faunawet de bescherming van in het wild voorkomende inheemse planten en dieren: de soortenbescherming. De wet richt zich vooral op het in stand houden van populaties van soorten die bescherming behoeven.

Bekeken moet worden of er beschermde soorten aanwezig zijn in of nabij het plangebied, in hoeverre het plan negatieve gevolgen kan hebben op die beschermde dier- en plantensoorten en of er compenserende of mitigerende maatregelen moeten worden genomen.

De tweede bedrijfswoning wordt gesitueerd naast het bestaande bouwvlak. Het plangebied wordt op dit moment gebruikt als grasland. Voor de bouw van de woning zal geen beplanting en/of bomen worden gekapt. Ook wordt er geen leegstaande bebouwing en dergelijke gesloopt. Op basis hiervan wordt aangenomen dat de bouw van de woning geen negatief effect heeft op de mogelijk aanwezig beschermde soorten. Nader onderzoek wordt niet nodig geacht.

4.6 Externe veiligheid

In het Besluit externe veiligheid inrichtingen (Bevi) is vastgelegd dat er rekening wordt gehouden met de invloed van de risicovolle inrichtingen en/of transportroutes op geplande gevoelige objecten. Er wordt voorkomen dat zich (beperkt) kwetsbare objecten binnen de 10-6 risicocontour van risicovolle inrichtingen/transportroutes bevinden.

Na raadpleging van de risicokaart (www.risicokaart.nl) blijkt dat er binnen en in de directe omgeving van het plangebied geen inrichtingen aanwezig zijn die een belemmering zou kunnen opleveren voor de beoogde ontwikkeling. Ook is er geen sprake van transportroutes voor het vervoer van gevaarlijke stoffen via weg, water en/of spoor en/of buisleidingen (Besluit externe veiligheid buisleidingen) in de directe omgeving. Agrarische bedrijfswoningen vormen zelf geen risico voor externe veiligheid.

4.7 Water

In het moderne waterbeheer (waterbeheer 21e eeuw) wordt gestreefd naar duurzame, veerkrachtige watersystemen met minimale risico's op wateroverlast of watertekorten. Belangrijk instrument hierbij is de watertoets. Het doel van de watertoets is te garanderen dat waterhuishoudkundige doelstellingen expliciet en op een evenwichtige wijze in het plan worden afgewogen. Deze waterhuishoudkundige doelstellingen betreffen zowel de waterkwantiteit (veiligheid, wateroverlast, tegengaan verdroging) als de waterkwaliteit (riolering, omgang met hemelwater, lozingen op oppervlaktewater).

Het Waterschap Regge en Dinkel is geïnformeerd over het plan door gebruik te maken van de digitale watertoets. Hieruit volgt dat de normale procedure van toepassing is. In bijlage 2 is de samenvatting opgenomen.

Met het realiseren van de bedrijfwoning zal de toename aan verharding op het erf dermate laag zijn dat er geen compenserende maatregelen noodzakelijk worden geacht door het waterschap.

De woning zal worden aangesloten op de gemeentelijke riolering. Er wordt geen afvalwater geloosd op het oppervlaktewater.

4.8 Cultuurhistorie en archeologie

Op basis van het Verdrag van Malta en de Wet op de archeologische monumentenzorg is het verplicht om de archeologische waarden bij ruimtelijke planvorming te betrekken, in het bijzonder bij plannen waarbij bodemwerkzaamheden worden uitgevoerd. Uitgangspunt hierbij is dat de archeologische waarden zoveel mogelijk behouden blijven en niet worden aangetast.

Het gemeentelijk archeologiebeleid regelt hoe moet worden omgegaan met archeologie bij ruimtelijke plannen. De archeologische verwachtings- en advieskaart maakt voor het gehele grondgebied van de gemeente inzichtelijk waar zich archeologische resten (kunnen) bevinden. Op basis van de archeologische verwachtingswaarde voor een gebied is beschreven hoe moet worden omgegaan met archeologie en/of archeologisch onderzoek.

afbeelding "i_NL.IMRO.1774.BUIBPOTTERSHWG18-0401_0011.png"

Figuur 9: Uitsnede Archeologische verwachtings- en advieskaart

De planlocatie ligt in het gebied 'Dekzandlandschap' met de nadere detaillering 'beekdalen en overige laagten'.

Het beleidsadvies voor dit gebied is dat er een vrijstelling is voor archeologisch onderzoek bij bodemingrepen dieper dan 40 cm met uitzonderingen van gebieden met een lage verwachting binnen plangebieden met meerdere verwachtingszones, en plangebieden met een lage verwachting die grenzen aan terreinen met waardevolle archeologische resten.

De rode cirkel met het erf ingetekend staat voor 'bufferzone'. Het beleidsadvies is dat archeologisch onderzoek noodzakelijk in plangebieden groter dan 2500 m² bij bodemingrepen dieper dan 40 cm. Voor gebieden kleiner dan 2500m² geldt vrijstelling voor archeologisch onderzoek.

Het realiseren van de bedrijfwoning is een project van kleiner dan 2500 m2, archeologisch onderzoek is dan ook niet noodzakelijk.

Hoofdstuk 5 Uitvoerbaarheid

Bij de uitvoering van een plan kan in zijn algemeenheid onderscheid worden gemaakt tussen de economische en de maatschappelijke uitvoerbaarheid.

Bij de eerste gaat het om de kosten en andere economische aspecten die met de verwezenlijking van het plan samenhangen.

Bij het tweede gaat het er om hoe de verwezenlijking door de maatschappij (overheid en burgers samen) wordt gedragen.

5.1 Economische uitvoerbaarheid

Bij het bouwplan moet worden aangetoond dat het plan economisch uitvoerbaar is. Het plan wordt gefinancierd door de initiatiefnemer, de gemeentelijke kosten aan het plan zijn gedekt middels de te heffen leges. Er wordt vanuit gegaan dat de initiatiefnemer het plan kan financieren en dat het daarom economisch uitvoerbaar is.

Met het verlenen van de omgevingsvergunning wordt een anterieure overeenkomst gesloten tussen de initiatiefnemer en de gemeente om een eventueel verzoek om planschade op de intitiatiefnemer te verhalen.

5.2 Maatschappelijke uitvoerbaarheid

De afwijking van het plan middels een omgevingsvergunningaanvraag doorloopt de in de Wabo vastgelegde procedure. Tijdens het ter visie liggen van het plan kan eenieder zijn zienswijze kenbaar maken.